Tag: Aalten Achteruit

  • Scheren „op de oldewetse maniere” te Breedevoort

    Scheren „op de oldewetse maniere” te Breedevoort

    De Graafschapbode, 23 maart 1934

    In onzen Achterhoek met zijn roemruchte geschiedenis is Breedevoort met Groenlo en Lichtenvoorde een der weinige vestingstadjes van weleer, waar de geest en de sfeer der vorige eeuw nog geheel of grootendeels bewaard zijn gebleven. Breedevoort spant in dit opzicht van deze drie evenwel de kroon en men vindt hier dan ook veelvuldiger dan in Groenlo of Lichtenvoorde de zichtbare kenteekenen daarvan.

    De tijdgeest schijnt hier — gelijk heden ten dage het snelverkeer er zijn weg baant niet dóór, maar langs de kom, het stadje voorbij te zijn geraasd. Het geheel maakt trouwens min of meer den indruk, of deze „stad,, met zijn pittoreske geveltjes en stuntelige smalle straatjes, waar de knusse verweerde huisjes in wanstaltige gedaanten aaneenklonteren, altijd zal blijven dommelen in zalige sfeer van gemoedelijkheid, waarbij begrippen als snelverkeer en moderne woningbouw geheel uit den toon vallen.

    De bewoners zijn met deze sfeer van gemoedelijkheid saamgegroeid van geslacht op geslacht en schijnen zich behaaglijk te gevoelen in hun betrekkelijk isolement buiten het jachtende zenuwspannende zakenleven rondom. Niemand hunner, die ook maar een poging waagt, daarin verandering te brengen en zoo treft men er heden ten dage dan ook nog gebruiken en toestanden aan, die in de meer moderne samenleving allang naar het rijk der historie zijn verwezen.

    Dit bleek ons op treffende wijze, toen wij er Zaterdagavond een gesprek hadden met een der bewoners, welk onderhoud wij afbraken, omdat ons gezelschap tijdig thuis wilde zijn, om vóór den Zondag behoorlijk geschoren te kunnen worden.

    Scheren, m’nheer? Nergens beter, vlugger en goedkooper dan in Breedevoort!

    „Als dat de zaak is, dan hoeft u zich niet te haasten, want dat is hier in Breedevoort het werk van een oogenblik. Wij hebben hier een behoorlijk ingerichte scheersalon, maar bovendien ook nog „’n scheerbaas” van den ouden stempel, den scheert ow op de olderwetse maniere. Dat kost ow heelemaol vijf centen. Da’s nog wel is aardig veur owluu persmenschen, um dat is te beleven…”

    Inderdaad, dat vonden wij ook en toen men ons den dwaalweg door het stadje naar den „salon” van „den olden scheerbaas” Gerardus Frenken in de zgn. „olde Hozze” had uitgeduid, reden wij met onze auto derwaarts.

    Het felle schijnsel der autolampen gleed langs de grauwgrijze geveltjes, die als spookgestalten uit het donker tevoorschijn traden en weldra bereikten wij via den Ambthuiswal het meest antieke „stadsdeel” van Breedevoort, de zgn. „olde Hozze”. Een samenvoeging van enkele kromme straatjes en nauwe steegjes, waar onze tegen een der verweerde bouwvalletjes geparkeerde auto in zijn glinstering van lak, nikkel en spiegelglas met zijn omgeving wel een heel schril contrast vormde tusschen den ouden, en den nieuwen tijd. Links en rechts werden deurklinken opgetild en kwamen schuchter de bewoners naar buiten turen. Vreemde menschen met een auto op dit late ongewone uur in de buurt? Wat zou dat te beteekenen hebben? Een der nieuwsgierigen, dien wij naar het juiste adres vroegen waar we zijn wilden, wees ons het sobere woninkje met den vinger aan: „Hierzoo, meneer, daor woont-e… Loop d’r maor in, dan vin i’j van eigens den scheerwinkel.”

    Een gemoedelijk praatje in den scheerwinkel van „baas Frenken”.

    Over een vrij hoogen steenen drempel stapten wij de schamele woning binnen, waar een klein petroleumlampje, midden op de tafel geplaatst, een spookachtig schijnsel wierp in de duistere kamerholte. Via een nauw doorgangetje bereikten we een langwerpig smal loodsje van ca. 2 bij 4 meter, met steenen tegels bevloerd, waarbij een brandende gaslamp het eenige was, dat ons aan den hedendaagschen tijd herinnerde. In deze bescheiden ruimte bleek de „scheersalon” ondergebracht. Geheel aan ’t eind stond een schamele tafel en een „scheerstoel”, een gewone knopstoel zonder hoofdleuning. Niets herinnerde hier aan een „kapperswinkel”, omdat een spiegel, een waschtafel en alle verdere noodzakelijke attributen voor een scheersalon hier te eenenmale ontbraken. Geen witte jas, geen fleschjes odeur, geen leestafeltje, kortom niets, maar dan ook letterlijk niets, dat aan een scheersalon doet denken.

    Hier zwaaide de welhaast 71-jarige scheerbaas Gerardus Frenken den scepter, d. w. z. zijn scheermes. In een blauwe kiel, pilo-broek en op klompen troffen we hem bezig, een zijner vaste klanten te barbieren, terwijl een drietal andere scheerklanten hier in gemoedelijken kout hun beurt afwachtten, gezeten op verweerde stoelen, die langs de zijwanden van het loodsje stonden gegroepeerd.

    Onze onverwachte komst deed de aanwezigen vreemd opkijken en de conversatie stokte natuurlijk onmiddellijk, nadat ons „goeien aovond samen” min of meer schuchter was beantwoord. Met een gemoedelijk babbeltje over het weer — in een scheerwinkel nog maar steeds „je’ methode om gesprekken op gang te brengen — was echter spoedig „het ijs gebroken” en toen vlotte het weer als vanouds.

    „Derk en Bearnd onderhielden zich „ovver ’t eapels potten”, dat Derk nog „wat vrog af was” en waarbij verschillende soorten piepers als Roode Star, Keizerkronen, Oelenkronen en Veldbeumers de revue passeerden. Onderwijl hadden weer drie „’t gezichte schoon”, waarvan de laatste operatie op de gevoelige plaat was „vastgelegd”. Dan was een der beide ons vergezellende photografen aan de beurt (zie foto) en begon het feest opnieuw: Rechtop zitten, bakje met warm water vasthouden, linnen lapje op den schouder… en meteen was de kranige oude barbier alweer aan den slag. Met de bloote hand maakte hij het gezicht nat, een stukje zeep werd er langs de kwast er eventjes overheen en daar streek het vlijmscherpe mes onhoorbaar langs wangen en hals. In een ommezien, nog binnen de vijf minuten, was het gebeurd.

    „Dat gaat hier vlug,” waagden wij op te merken, waarop een der „vaste klanten” inviel: „Jao, dat mot ook. Maor den man hier kan d’r met ummegaon. Veural met owluu, i’j hebt nog al neet völle an den bek an zitten…”

    Onze fotograaf rijst overeind en grijpt, evenals zijn voorgangers, den zakdoek om zich de restanten zeep van het gezicht te vegen. Want afspuiten, bewerking met aluinsteen, afdrogen en poederen is hier taboe.

    „Met dee fratsen hollen wi’j ons hier neet op.”

    „Vraagt u den klanten nooit of het mes goed is of trekt?”

    „Waorumme zo’k dat doon? Dat veult ze eiges wel…”

    „Den scheerbaas in Zieuwent scheerden vrogger nog anders,” mengde een oud mannetje met ’n baard zich in ’t gesprek. „Den spo’j ow maor zoo in ’t gezichte en dan zeep en kwast d’r maor aover hen… Toe maor jonges…” (Hilariteit.)

    „Maor weet i’j den juusten tied, Willem? Wat zeg i’j, half negen?? Bu’j wal good, i’j met ow Bookelsen punder…”

    Dan strompelen beide oudjes op hun klompen door het loodsje, door het gangetje en verder door de in ’t halfdonker gehulde huiskamer naar buiten, zich nog wat „um ’t gezichte vegend”, druk babbelend de frissche buitenlucht tegemoet.

    De laatste klant, voor dat oogenblik althans, is geschoren en wij maken een praatje met den ouden scheerbaas, die men nauwelijks 60 in plaats van 71 jaar zou geven.

    Uit zijn levensloop, die niet altijd over rozen ging, stippen we aan, dat zijn oorspronkelijk ambacht eigenlijk wever is op een textielfabriek in Bocholt. Dat hij vroeger in den oogssttijd van ’s morgens 6 tot ’s avonds 8 uur ging roggemaaien in Duitschland, wat aangenomen werd per „scheppelszaod” en dat hij al z’n leven hard heeft moeten ploeteren voor een schamel stukje brood. Het leed is hem en zijn vrouw daarbij niet gespaard gebleven, want al zijn vier kinderen – twee dochters en twee zoons – zijn hun in den leeftijd van 18 tot 19 jaar helaas door den dood ontnomen. Het wreede noodlot heeft dit menschenpaar in hun grauwe werkbestaan dus allerminst gespaard.

    Sinds 35 jaren nu is de scheerwinkel, die goed beklant is, hun voornaamste bron van inkomsten en verder voorzien hij en z’n vrouw in hun sober levensonderhoud door het bewerken van een stukje grond, dat hun eigendom is. Zoo strijden zij hun moeilijken strijd, doch niettemin opgewekt, met levensmoed en levensdurf. Doch beiden zijn ze gezond en tevreden met hun deel…

    Oud Aalten heeft onderzocht wie deze “scheerbaas” Frenken was. In het artikel wordt hij Gerardus genoemd, maar deze naam konden wij in de archieven uit die tijd niet terugvinden. Mogelijk heeft de auteur de naam verkeerd verstaan of onthouden? Het artikel vermeldt ook dat hij op dat moment bijna 71 jaar oud was, zijn oorspronkelijke beroepen (veldarbeider en wever), dat zijn vrouw nog leefde, maar dat hun vier kinderen waren overleden.

    Met behulp van deze informatie concluderen wij dat de barbier niemand anders kan zijn dan Johannes Hendrikus Frenken, geboren op 8 juni 1863 (overleden op 4 mei 1936) en wonende aan de Ambthuiswal 24.

    Heeft u aanvullende informatie, dan horen we dat graag!

    Bron


  • Twee inbraken gepleegd te Aalten

    Twee inbraken gepleegd te Aalten

    Op 26 januari 1934 stond de 33-jarige B. K. uit Aalten terecht voor de Rechtbank te Zutphen. Hij was op dat moment gedetineerd in het Huis van Bewaring aldaar. K. werd beschuldigd van diefstal van een kistje sigaren en enige halve markstukken uit het kantoor van de Chemische Wasscherij „de Slinge” op 3 december 1932 en het stelen van boter, sigaren, doosjes sigaretten, kaas, worsten en 3 tassen op 10 Juli 1933 uit de winkel van Te Brake op de Kattenberg.

    De chef-gemeenteveldwachter te Aalten, de heer Wijnants, werd tijdens de rechtszaak als getuige verhoord. Hij verklaarde op 4 december 1932 te hebben gezien dat in het kantoor van de chemische wasserij „De Slinge” aldaar een ruit was vernield. De directeur van de wasserij, Van de Kamp, had hem gewaarschuwd dat er een inbraak was gepleegd. Getuige heeft toen een onderzoek ingesteld.

    In Juli 1933 werd getuige gewaarschuwd dat in de winkel van Te Brake was ingebroken. Ook hier was een ruit verbrijzeld. Verschillende artikelen waren ontvreemd. Op een flesje vond getuige vingerafdrukken.

    Deze vingerafdrukken heeft hij vervolgens laten onderzoeken door het Commissariaat van Politie te Amsterdam, waar de commissaris van politie, de heer Van IJsendijk het onderzoek verrichtte. Deze had de vingerafdrukken van verdachte vergeleken met de gevondene en concludeerde dat ze van verdachte afkomstig moesten zijn.

    Desondanks bleef de verdachte volhouden dat hij niets met deze zaak te maken had.

    Volgens de Officier van Justitie was het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte schuldig was ten volle geleverd. Verdachte had bovendien al meerdere strafdelicten op zijn kerfstok en een flinke straf was zijns inziens dan ook op zijn plaats. De eis bedroeg 8 maanden gevangenisstraf.

    De rechter veroordeelde K. uiteindelijk tot 6 maanden gevangenisstraf.

    Bronnen


    • De Graafschapbode, 26 januari 1934 (via delpher.nl)
    • De Graafschapper, 30 januari 1934 (via delpher.nl)
    • Arnhemsche Courant, 20 april 1934 (via delpher.nl)
  • Straatnaamgeving Aalten en Bredevoort

    Straatnaamgeving Aalten en Bredevoort

    Aaltensche Courant, 29 september 1933

    In de gemeenteraadsvergadering van donderdag 28 september 1933 werden de grenzen van de bebouwde kommen van Aalten en Bredevoort vastgesteld. Tevens presenteerden Burgemeester en Wethouders een voorstel voor ruim 100 straatnamen, zowel voor bestaande als nog aan te leggen straten. Op enkele aanpassingen na, werden deze voorstellen door de gemeenteraad goedgekeurd.

    Hieronder volgt een vrijwel letterlijke weergave van het raadsverslag. Voor degenen die bekend zijn met Aalten en Bredevoort zal het opvallen dat een aanzienlijk aantal voorgestelde straatnamen uiteindelijk nooit is toegekend. Dit kan zijn omdat deze straten nooit zijn aangelegd, of omdat men later voor een andere naam heeft gekozen.

    Voorstel tot het vaststellen van de grenzen der dorpen Aalten en Bredevoort voor de huisnummering en tot het geven van namen aan de straten in die dorpen.

    B. en W. zeggen: Wij hebben ons bij het geven der aan U voorgestelde straatnamen door enkele gedachten laten leiden.

    1. In het algemeen dienen de namen zoo weinig mogelijk op weg te eindigen, vooral voor die straten, welke naar een bepaald dorp van dien naam voeren. Immers, ook buiten de kom is deze naam in den volksmond bekend. De nummering wordt buiten de kom niet voortgezet, zoodat verwarring kan ontstaan. Daarom is de Bredevoortschestraat doorgetrokken tot de grens van de kom. Mede om gelijke reden is de naam Lichtenvoordsche weg vervallen en de naam Kattenberg óók gegeven aan dat gedeelte van den weg naar Lichtenvoorde, dat zich uitstrekt tot de grens van de kom;
    2. Het geven van namen aan zeer korte straatgedeelten is zooveel mogelijk voorkomen, b.v. de Kosterbult, waaraan maar één woning ligt, is bij de Markt getrokken. Op deze wijze is wel eens een enkele naam verdwenen, die thans in den volksmond bestaat. Vergissingen worden op deze wijze ook voorkomen. Wij meenen b.v. de twee naar Varsseveld leidende straten in haar geheel te moeten noemen resp. Hoogestraat en Kerkhofstraat, in plaats van aan de achterste gedeelten den naam te geven van resp. Rusthuisweg en Hooge grintweg;
    3. In de kom van Aalten is het op drie punten noodzakelijk gebleken tengevolge van de spaarzamelijke en zeer verspreide bebouwing aan een bepaald gebied een groepsnaam te geven, n.l. Kemena, ’t Dal en ’t Smees. Wanneer in een verdere toekomst deze gebieden meer regelmatig worden bebouwd, kunnen deze namen door straatnamen worden vervangen;
    4. Waar mogelijk, hebben wij er naar gestreefd door het geven van bepaalde namen een wijk te vormen. Op de bij dit voorstel behoorende teekeningen vindt u voor Aalten vermeld een boomenkwartier; een zeeheldenwijk; een evangeliepredikerswijk; een wijk, waaraan namen gegeven zijn uit de Oude Vaderlandsche geschiedenis en de Middeleeuwen; een wijk, waaraan namen uit de plaatselijke en gewestelijke geschiedenis zijn verbonden (omgeving van de Ahave „de Pol”). Aan enkele geprojecteerde straten nabij de voor fabrieksterrein aangewezen gronden bij het Broekterrein werden daarmede samenhangende namen gegeven;
    5. Niet alle in het uitbreidingsplan geprojecteerde nieuwe straten werden volgens ons voorstel benoemd. Daar, waar eerst in een verre toekomst bebouwing is te verwachten, lieten wij dit achterwege.

    Het lijkt ons gewenscht, dat u de datum van ingang, zoowel van de bepaling der dorpsbegrenzingen als van de namen der straten, aan ons ter vaststelling overlaat. Nadat uw besluit genomen is, zullen nog belangrijke werkzaamheden omtrent de straatnummering moeten worden verricht.

    Ontwerpbesluit kombegrenzing:

    De grens der kom van het dorp Aalten loopt, te beginnen bij de „Piepersbrug” in den weg naar Dinxperlo, in noordoostelijke richting langs de zuidzijde van de Keizersbeek tot de Stuw in „’t Geurken”;

    • vandaar in een rechte lijn tot den „Jachtpaal” aan den weg van Aalten naar Bredevoort nabij het punt waar deze weg samenkomt met den Ringweg;
    • van dit punt westwaarts volgende de noordzijde van den Ringweg tot aan den Koningsweg en vervolgens de noordzijde van den Koningsweg tot het punt, waar deze uitkomt op den weg van Aalten naar Zelhem;
    • zij volgt daarna den weg, die dit punt zuidwestwaarts verbindt met den weg door „’t Grevink” en buigt zich dan in westelijke richting, dezen weg volgende, tot den zuidwesthoek van het perceel gemeente Aalten, Sectie C, no. 4288;
    • zij loopt daarna in een rechte lijn tot het punt, waar de weg, komende van de „Richterinkbrug”, den weg van Aalten naar Varsseveld bereikt;
    • vandaar in een rechte lijn tot het punt waar de Sondernweg de spoorbaan kruist;
    • zij volgt hierna de spoorlijn tot den verbindingsweg door het Aalter Broek bij het perceel Sectie I 4112 en buigt zich dan in zuidelijke richting, den laatstgenoemden verbindingsweg volgende, tot de Piepersbrug bereikt wordt.

    De grens der kom van het dorp Bredevoort loopt, te beginnen bij de grens der gemeente Winterswijk langs de Schaarsbeek in nagenoeg westelijke richting, daarna langs een gedeelte van den weg Bredevoort—Domme Aanleg tot het perceel Sectie A 1050, vervolgens in zuidelijke richting langs den weg waaraan de standplaats voor woonwagens is gelegen tot den weg Aalten—Bredevoort; zij buigt daarna in noord-oostelijke richting voor een klein deel langs den weg van Aalten naar Bredevoort en komt daarna zuidwaarts en verder overeen met de grens der kadastrale gemeente Bredevoort tot het bovenaangenomen uitgangspunt.

    Ontwerpbesluit straatnamen binnen de kom Aalten:

    1. Markt, als bestaand.
    2. Kerkstraat, als bestaand.
    3. Dijkstraat, als bestaand.
    4. Landstraat, als bestaand tot de Veemarkt.
    5. Kattenberg, loopende van het noordpunt der Landstraat (Veemarkt) in noordelijke richting tot de grens van de kom bij café „Het Noorden”.
    6. Berkenhovestraat, als bestaand.
    7. Bredevoortschestraat, loopende van het noord-oosten van de Markt in noordoostelijke richting langs de Groen van Prinstererschool en de Gasfabriek tot de grens van de kom.
    8. Peperstraat, als bestaand.
    9. Ringweg, loopende van de Grevinkbrug in noord-oostelijke richting tot het oostelijk eind punt van de Bredevoortschestraat bij de grens der kom, en snijdende daarbij de Berkenhovestraat en de Kattenberg.
    10. Hoogebruglaan, Pieperslaan en Eerste Broekdijk, loopende van het zuidpunt van de Dijkstraat, respectievelijk in zuid-oostelijke riching tot de grens van de kom.
    11. De Tweede Broekdijk en Derde Broekdijk, als bestaand.
    12. Koopmanstraat (gedeeltelijk nog geprojecteerde straat), loopende van de Pieperslaan in het algemeen in vrijwel noord-oostelijke richting tot de stuw in ’t Geurken.
    13. Zuiderlaan, loopende van de Pieperslaan tot de Hoogebrug bij het eindpunt van de Hoogebruglaan.
    14. Nijverheidsstraat (geprojecteerd), loopende van de Koopmanstraat in zuid-westelijke richting tot de grens van de kom en kruisende de Zuiderlaan.
    15. Handelsstraat (geprojecteerd), loopende van de Koopmanstraat (tusschen Hoogebruglaan en Bodendijk) in zuidelijke richting naar de Keizersbeek.
    16. Keizersweg, loopende van het eindpunt van den Bodendijk in noord-oostelijke richting ten zuiden langs de Keizersbeek tot de spoorlijn bij de grens van de kom.
    17. Parallelweg, als bestaand.
    18. Boomkampstraat, loopende van de Dijkstraat oostwaarts ten noorden langs de spoorlijn, daarbij ombuigende in noordelijke richting, en uitkomende op de onder 19 genoemde Ludgerstraat.
    19. Ludgerstraat (gedeeltelijk nog geprojecteerd), loopende van de Dijkstraat bij hotel „de Kroon” in oostelijke richting tot de stuw in ’t Geurken.
    20. Wehmerstraat (gedeeltelijk nog geprojecteerd), loopende van de Dijkstraat bij de Wehmerbrug zuid-oostwaarts tot de Pol (zie 24).
    21. Servatiusstraat, Willebrordstraat en Bonifaciusstraat, vormende, gerekend van west naar oost, noordwaartsche verbindingen tusschen Ludgerstraat en Wehmerstraat, waarvan de Bonifaciusstraat echter eindigt bij de Polbrug.
    22. Eligiusstraat, vormende de verbinding tusschen Willebrordstraat en Bonifaciusstraat.
    23. Gasthuisstraat, als bestaand, doch loopende tot aan de woningen der Vereeniging tot Verbetering der Volkshuisvesting aan den weg van Aalten naar de Haart.
    24. De Pol, loopende van de Gasthuisstraat bij perceel Sectie I 4806 in zuid-oostelijke richting naar de Polbrug en vervolgens tot den Keizersweg bij de steenen brug.
    25. ’t Blik, als bestaand.
    26. Whemervoetpad, een verbindingspad tusschen ’t Blik en de Wehmerstraat.
    27. Heerenstraat en Ormelstraat, als bestaand.
    28. Wilhelminastraat, loopende van de Bredevoortschestraat bij „Zonneheuvel” in zuidelijke richting tot de eerste Haartbrug.
    29. Nassaustraat, loopende van de Pol oostwaarts langs het Feestgebouw naar de Wilhelminastraat bij de eerste Haartbrug.
    30. Dillenburgstraat, vormende de verbinding tusschen Nassaustraat en Gasthuisstraat.
    31. Ahavestraat (geprojecteerd), loopende van de Polbrug ten noorden langs de Slingebeek naar de eerste Haartbrug.
    32. Hofstraat (geprojecteerd), loopende van de Pol, bij het eindpunt van ’t Blik naar de Ahavestraat.
    33. ’t Geurken, loopende van de eerste Haartbrug naar de grens van de kom, zijnde een gedeelte van den weg van Aalten naar de Haart.
    34. Singel (geprojecteerd), loopende ten zuiden langs de Slingebeek en vormende een rechte verbinding tusschen de Pol en ’t Geurken, uitkomende bij de eerste Haartbrug.
    35. Hansegraafstraat (geprojecteerd), loopende van het kruispunt de Pol/Ludgerstraat naar den weg ’t Geurken (no. 33) in noordoostelijke richting.
    36. Molenkampstraat, loopende van de Pol (bij beginpunt Singel) naar de stuw in ’t Geurken.
    37. Tegenerstraat (geprojecteerd), vrijwel evenwijdig gelegen tusschen Molenkampstraat en ’t Geurken, loopende van Singel naar den Hoorigenweg (zie 38).
    38. Hoorigenweg (geprojecteerd), loopende van het eindpunt van de Molenkampstraat bij de stuw in ’t Geurken in noordelijke richting tot den weg ’t Geurken (zie 33).
    39. Juliana van Stolbergstraat (geprojecteerd), loopende vanaf de eerste Haartbrug evenwijdig met en langs beide zijden van de Slingebeek in noord-oostelijke richting tot de grens van de kom.
    40. Markerichterstraat (geprojecteerd), loopende van het eindpunt van de Hansegraafstraat bij den weg ’t Geurken (no. 33) in oostelijke richting tot de grens van de kom.
    41. Hessenweg, loopende van den Ringweg in zuid-oostelijke richting tot de grens van de kom.
    42. Oostenrijkschestraat (geprojecteerd), loopende van den Ringweg in zuid-oostelijke richting naar de grens van de kom.
    43. Bodenvoor, Lankhofstraat en Patrimoniumstraat, als bestaand.
    44. Julianastraat (gedeeltelijk geprojecteerd) loopende van de Patrimoniumstraat langs „Zonneheuvel” in vrijwel oostelijke richting tot de Oostenrijkschestraat.
    45. Emmastraat, als bestaand.
    46. Oranjelaan (gedeeltelijk geprojecteerd), loopende van het oostelijk eindpunt der Gasthuisstraat in noord-oostelijke richting naar den Hessenweg.
    47. Prins Hendrikstraat (geprojecteerd), loopende van de eerste Haartbrug in noordoostelijke richting naar de Oranjelaan.
    48. Prinsenstraat, als bestaande Achterstraat doch loopende tot aan de Gasthuisstraat bij het noordelijk eindpunt der Heerenstraat.
    49. Damstraat, loopende van de Bredevoortsche straat naar Ringweg.
    50. Oosterkerkstraat, loopende van de Bredevoortsche straat in westelijke richting naar den Kattenberg.
    51. Meiberg (gedeeltelijk geprojecteerd), loopende van de Bredevoortsche straat eerst in noord-westelijke richting en noordelijke richting naar den Ringweg en bereikt daar zijn eindpunt bij den Koningsweg.
    52. Hollandschestraat en Henegouwschestraat (geprojecteerd), vormende achtereenvolgens van zuid naar noord, oostwaartsche verbindingen tusschen Meiberg en Damstraat, de Henegouwschestraat zich evenwel voortzettende in oostelijke richting tot de Oostenrijkschestraat.
    53. Beierschestraat (geprojecteerd), loopende in het verlengde van de Wilhelminastraat vanaf de Bredevoortschestraat in noordwestelijke richting tot de Henegouwschestraat.
    54. Bourgondischestraat (geprojecteerd), loopende van den Hessenweg nabij de Ringweg in zuidwestelijke richting tot de Oostenrijksche straat.
    55. Koningsweg, loopende van den weg van Aalten naar Zelhem, langs de grens van de kom in vrijwel oostelijke richting naar den Ringweg.
    56. Brukterenstraat, Chamavenstraat (geprojecteerd) en Saksenstraat (geprojecteerd), vormende achtereenvolgens van zuid naar noord, westwaartsche verbindingen tusschen Kattenberg en Berkenhovestraat ten zuiden van den Ringweg, de Saksenstraat zich evenwel in oostelijke richting voortzettende tot de kromming in de Meiberg.
    57. Batavierenstraat (geprojecteerd), vormende een noordwaartsche verbinding tusschen Ringweg en Koningsweg ten oosten van de Berkenhovestraat.
    58. Frankenstraat (geprojecteerd), vormende een verbinding tusschen Batavierenstraat en Kattenberg.
    59. Romienendiek, loopende van „de Linde” in noord-westelijke richting tot het westelijk eindpunt van den Koningsweg.
    60. Kerkhofstraat, loopende van het kruispunt Kattenberg, Landstraat en Achterstraat in westelijke richting tot den Ringweg bij café „’t Tolhuis”.
    61. Hoogestraat, loopende van de Landstraat ten zuidwesten van de Ned. Herv. kerk, in vrijwel westelijke richting tot den Ringweg bij café „’t Tolhuis”.
    62. Willemstraat, als bestaand.
    63. ’t Boschke, loopende van de Grevinkbrug in het verlengde van den Ringweg tot de grens van de kom.
    64. Richterinkstraat, loopende van de Richterinkbrug in westelijke richting tot een westelijk eindpunt van ’t Boschke.
    65. Hoekstraat, loopende met een kromming vanaf de Landstraat ten noord-westen van de Ned. Herv. Kerk naar de Kerkhofstraat, uitkomende ten oosten van de Ned. Herv. school.
    66. Molenstraat, vormende een noordwaartsche verbindingsweg tusschen Kerkhofstraat en Berkenhovestraat langs de oostzijde van den „Hoopmolen”.
    67. Lindelaan (geprojecteerd), loopende van de Richterinkbrug in noord-oostelijke richting tot de Berkenhovestraat.
    68. Beukenlaan (geprojecteerd), loopende van den hoek Berkenhovestraat/Molenstraat in westelijke richting tot de Lindelaan.
    69. Acacialaan (geprojecteerd) en Eikenlaan (geprojecteerd) vormende, gerekend van oost naar west, noordwaartsche verbindingen tusschen Kerkhofstraat en Beukenlaan.
    70. Eschdoornlaan (geprojecteerd, loopende van de Lindelaan in noordwestelijke richting naar de grens van de kom, kruisende den Ringweg.
    71. Berkenlaan (geprojecteerd), vormende een verbinding tusschen Romienendiek in zuidwestelijke richting met den Ringweg.
    72. Kastanjelaan (geprojecteerd) en Meidoornlaan (geprojecteerd) vormende van zuid naar noord gerekend achtereenvolgens noordwestelijke verbindingen tusschen Berkenlaan en de grens van de kom.
    73. Grevinkweg, loopende van café „’t Tolhuis” eerst in noordwestelijke, daarna in westelijke richting tot de grens van de kom.
    74. Stationsstraat, als bestaand, tot het station N.S., en vanaf dit punt in oostelijke richting op de Dijkstraat bij hotel „de Kroon”.
    75. Admiraal de Ruyterstraat, loopende van de Koembrug in zuidwestelijke richting tot de grens van de kom bij den spoorwegovergang.
    76. Trompstraat, loopende van de Admiraal de Ruyterstraat bij het z.g. „Tuindorp” met een kromming in zuidelijke richting tot den Eersten Broekdijk, en bezuiden de spoorlijn vormende een gedeelte van de grens der kom.
    77. Landbouwstraat (gedeeltelijk geprojecteerd), loopende van het station N.S., ten noorden langs de spoorlijn, in westelijke richting tot de Trompstraat.
    78. Jan van Galenstraat (geprojecteerd), loopende van het noordelijk eindpunt van de Trompstraat in zuidelijke richting tot de Landbouwstraat.
    79. Piet Heinstraat (gedeeltelijk geprojecteerd), loopende oostwaarts van de Jan van Galenstraat tot de Stationsstraat met een zijtak vanaf de Chr. Uloschool tot het station N.S.
    80. Jacob van Heemskerkstraat (geprojecteerd) en Jan Evertsenstraat (geprojecteerd), vormende noordwaartsche verbindingen tusschen Piet Heinstraat en Admiraal de Ruyterstraat, zijnde laatstgenoemde het meest oostelijk gelegen.
    81. Industriestraat, loopende van de Dijkstraat in westelijke richting bezuiden de spoorlijn en daarna evenwijdig langs het Slachthuis, vandaar in zuidoostelijke richting tot den Eersten Broekdijk.

    Ten behoeve van de huisnummering worden de volgende wijken van verspreide huizen gevormd:

    1. De Kemena, welke omvat de gronden begrensd door het gedeelte der Admiraal de Ruyterstraat vanaf de spoorlijn tot het z.g. „Tuindorp” (dit laatste wordt geacht niet bij de Kemena te behooren), vandaar door een korte rechte lijn noordwaarts getrokken tot de beek, daarna door de Slingebeek tot de Richterinkbrug, den Richterinkweg tot zijn westelijk eindpunt en ten westen door de grens van de kom.
    2. ’t Dal, welke wijk omvat de gronden, begrensd ten noorden door de zuidgrens der perceelen sectie I, nos. 6261, 635, 638, 5752, 4524, 5467, 5468, 2906, 2909, 2910, 4964, 4965, 5310, 1335, 5106 en 3557, gelegen ten zuiden van de Hoogestraat, ten oosten door een denkbeeldige rechte lijn getrokken van den zuidoosthoek van perceel 3557 naar de Koembrug en ten zuiden en westen door de Slingebeek.
    3. ’t Smees, welke wijk wordt gevormd door de gronden, ingesloten door de Prins Hendrikstraat, de Oranjelaan (gedeeltelijk), de Oostenrijkschestraat (gedeeltelijk) en de Juliana van Stolbergstraat.

    Te bepalen dat dit besluit in werking treedt op een nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen datum.

    Ontwerpbesluit straatnamen binnen de kom Bredevoort:

    1. Koppeldijk, loopende van de samenkomst van den ouden weg naar Bredevoort en den weg naar Aalten tot het beginpunt van den weg naar het spoorstation Bredevoort.
    2. Koppelstraat, loopende van het noordeinde van den Koppeldijk tot het punt van samenkomst der onder 3 genoemde straten.
    3. Achterstraat, Kerkstraat en Officierstraat, vormende de westelijke, middelste en oostelijke der drie straten, loopende van het noordpunt der Koppelstraat in vrijwel noordelijke, richting tot de Landstraat genoemd onder 4.
    4. Landstraat, loopende van den duiker tusschen de z.g.n. kleine en groote stadsgracht oostwaarts tot de Munsterbrug, die gelegen is over de Slingebeek.
    5. Tramstraat (geprojecteerd), loopende van den Koppeldijk bij perceel Sectie A, no. 1312 langs de tegenwoordige tramlijn noordwaarts tot den onder 4 genoemden duiker.
    6. Singel, loopende van de Landstraat bij den onder 4 genoemden duiker vrijwel noordwaarts tot waar deze naar Lichtenvoorde loopende verharde weg westwaarts ombuigt (bij perceel sectie A 1133).
    7. Tolhuisweg, loopende van het noordpunt van den Singel eerst westwaarts en daarna vrijwel zuidwaarts tot het zuidpunt van den Koppeldijk.
    8. Schoolstraat, loopende van de Koppelsraat nagenoeg noordwaarts tot de Tramstraat.
    9. Stationsweg, loopende van het noordeinde van den Koppeldijk in vrijwel zuidelijke richting tot de grens van het dorp Bredevoort.
    10. Molenpad, loopende van den Stationsweg tusschen de perceelen sectie B nos 744 en 758, in noord-oostelijke richting tot den korenmolen (sectie B 738).
    11. ’t Walletje, loopende van het noordeinde van de Koppelstraat eerst zuid-oost- en daarna noordoostwaarts tot de Vischmarkt (zie 12).
    12. Vischmarkt, gelegen ten oosten van de Officierstraat en loopende van de Landstraat zuidwestwaarts tot het perceel sectie B 725 met een westelijke aftakking naar het Walletje.
    13. Munsterweg, loopende van de Munsterbrug oostwaarts tot de grens van Winterswijk.
    14. Kerkhofstraat, loopende van den Stationsweg van perceel Sectie A 1527 noordoostwaarts tot den Munsterweg.
    15. Prinsenstraat, loopende, noordoostwaarts in het verlengde van de Achterstraat, tusschen de Landstraat en „’t Zand”.
    16. Markt, ten oosten van de Prinsenstraat in nagenoeg gelijke richting als deze loopende tusschen Landstraat en „’t Zand”.
    17. Boterstraat, loopende vanaf de Markt in vrijwel zuidoostelijke richting langs de zuidzijde van het gebouw der Ned. Herv. kerk tot het perceel sectie B 619, met een aftakking naar het zuiden tot perceel sectie B 747.
    18. Muizenstraat, loopende van de Markt in noordwestelijke richting tot perceel sectie B 790.
    19. Ambthuiswal, loopende van de Landstraat in noordelijke richting, te beginnen tusschen de perceelen sectie B 561 en 849 tot de zuidelijke kromming in de Hozenstraat.
    20. Gasthuisstraat, loopende van het meest zuidelijke punt van ’t Zand zuidoostwaarts tot den Ambthuiswal.
    21. ’t Zand, vormende het terrein, gelegen rondom het schoolgebouw, sectie B 642, en gevormd door de perceelen sectie B 13, 644 en 874 tot de verbindingslijn tusschen de perceelen sectie B 855 en 875.
    22. Kruittorenstraat, loopende van het meest noordelijke punt van ’t Zand in noordoostelijke richting voorbij de gracht tot den dwarsweg in het Broek.
    23. Hozenstraat, loopende van ’t Zand bij perceel sectie B 498 zuidoostwaarts tot het noordeinde van den Ambthuiswal en vandaar in ongeveer noordelijke richting tot perceel sectie B 631 met een westwaartsche aftakking tot perceel sectie B 680.
    24. De IJzerman (geprojecteerd), loopende van de Kruittorenstraat bij de gracht zuidoostwaarts tot de loodrecht op de Hozenstraat geprojecteerde straat.
    25. Oranjestraat, loopende, te beginnen tusschen de perceelen sectie A 1411 en 1418, noordwaarts van den Munsterweg naar de Slingebeek.
    26. Ganzenpoelendijk, loopende van perceel sectie A 302 van den Munsterweg zuidoostwaarts tot de grens Winterswijk.

    Te bepalen, dat dit besluit in werking treedt op een nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen datum.

    Opmerkingen en aanpassingen

    De VOORZ. geeft een uiteenzetting van de gedragslijn welke B. en W. hebben gevolgd. De heer PENNINGS vindt het veel meer practisch om de Hoogebruglaan en Pieperslaan te noemen de Bocholtschestraat en Dinxperloschestraat. De heer WIELAND acht dit ook beter voor de vreemdelingen die een weg zoeken. De VOORZ.: Als de Raad zulks meent, is ’t mij goed. De Raad heeft de beslissing. Weth. SOMSEN verdedigt het voorstel. De heer WIELAND voelt er niets voor. De heer HUININK kan zich er ook geheel mee vereenigen, zooals de heer Pennings voorstelt.

    De heer TE GUSSINKLO heeft bezwaar tegen de uitbreiding van den Kattenberg, dan moeten de katten zoo ver loopen. Noem het ook Lichtenvoordschestraat. De VOORZ.: Dan wordt de Kattenberg zoo klein. Dat was ons bezwaar. De heer WIELAND zou het veel mooier vinden vanaf de Veemarkt Lichtenvoordschestraat te noemen. De VOORZ. kan zich er mee vereenigen. Het pleintje bij de pomp wordt dan Kattenberg.

    De VOORZ.: Door de Gasthuisstraat-bewoners is verzocht de straat Dillenburgstraat te noemen. Echter een Dillenburgstraat is er al. De heer WIELAND: Laten we die straat dan noemen Haartschestraat. De VOORZ.: Dan moeten we de Wilhelminastraat wijzigen en korter maken. De heer ROTS: Het Gasthuis geeft geen prettige herinneringen. Het was geen toestand zooals die toen was. De VOORZ.: Haartschestraat lijkt mij het beste. De heer TE GUSSINKLO zou tot Wentink deze straat Burgemeester Tackstraat willen noemen, verder Haartschestraat. De VOORZ.: We hebben ons zeer instantelijk onthouden van het geven van persoonsnamen. Besloten wordt de straat Haartschestraat te noemen.

    Voorgesteld wordt om ’t Blik te doen vervallen. Dit zal worden Hofstraat vanaf de Kerkstraat tot de Haartsche brug (laatste deel nog geprojecteerd). De heer TE GUSSINKLO acht het jammer dat de naam ’t Blik vervalt, ’t Is een zuiver historische naam. ’t Duidt op laag gelegen grond, zooals ook in Drente deze naam wel voorkomt.

    De VOORZ.: De Achterstraat stellen B. en W. nu voor om Prinsenstraat te noemen in verband met een ingekomen verzoek. Conform besloten.

    De heer TE GUSSINKLO stelt voor om den naam Kerkhofstraat te veranderen in Varsseveldschestraat, dan blijft men in de lijn van de andere straten loopende naar de omliggende plaatsen. De heer JANSEN acht het goed mogelijk om den Ringweg te doen eindigen bij ’t café ’t Tolhuis en dan de Varsseveldsche straat te doen loopen vanaf de Veemarkt tot de grens der kom aan de Varsseveldscheweg. De heer ROTS maakt hier een voorstel van, n.l. voor Kerkhofstraat en Hoogegrindweg te lezen Varsseveldschestraat. Het voorstel B. en W. wordt verworpen, zoodat de Varsseveldschestraat zal loopen vanaf de Veemarkt tot de Grevinkbrug. Verder wordt het concept onveranderd aangenomen voor dorp Aalten.

    In behandeling komt nu dorp Bredevoort. De heer ROTS wil de Koppelstraat laten doorloopen tot de Landstraat, zoodat de Achterstraat vervalt. Winterswijkscheweg wordt Winterswijkschestraat. De heer ROTS wil de Kerkhofstraat veranderen in Prins Mauritsstraat, omdat Prins Maurits in de geschiedenis van Breedevoort een belangrijke rol heeft gespeeld. Besloten wordt deze zoo te noemen, loopende van Huisman tot Winterswijkschestraat. Verder wordt ook dit concept vastgesteld.

    In 1955 werden er wederom enkele nieuwe straatnamen voorgesteld voor het dorp Aalten. Lees meer >

    Bron


  • Fort Honswijk-dag te Aalten

    Fort Honswijk-dag te Aalten

    De Graafschapbode, 16 januari 1933

    Zaterdagmiddag had in het café-restaurant „De Geldersche Keuken” van den heer G.J.Joh. Degenaar te Aalten, een bijeenkomst plaats van de „Honswijkers” uit De Graafschap, d.w.z. van allen, die Augustus 1914 tot en met 1915 dienden in het Fort Honswijk. Deze samenkomst stond onder leiding van den WelEd. Gestr. Heer Overste Captijn te Zeist, die destijds als kapitein het commando had over dit fort. De geest van de bezetting van dit fort moet daar destijds bijzonder goed geweest zijn, zoodat er een zeer sterk gevoel van kameraadschap ontstond tusschen officieren en minderen. Dit kameraadschapsgevoel was zoo sterk, dat reeds toen besloten werd nog eens allen weer samen te komen op dit fort. Hiervan is echter, door de moeilijke oorlogs- en na-oorlogsche jaren nooit iets gekomen. Nu echter, na twintig jaar, blijkt het kameraadschapsgevoel nog zoo te zijn, dat in het volgende jaar bedoelde samenkomst zal worden gehouden.

    Nadat allen successievelijk gearriveerd waren en een foto gemaakt was, heette de heer Captijn allen welkom en sprak daarbij ongeveer de volgende woorden: „Als leider van den „Honswijkdag 1934” heet ik U allen hartelijk welkom op deze samenkomst in dit „Honswijksche huis”. Want zoo mag ik thans zeker wel deze woning noemen, waar met U allen tegelijk de geest van „Honswijk” is binnengestroomd en de sfeer van ons Honswijks verleden weer merkbaar en voelbaar geworden is. En toch liggen bijna 18 jaren tusschen ons verleden en ons heden, toch ligt er een geheele wereldverandering tusschen het toen en het nu.

    Te grooter is daarom onze vreugde en onze dankbaarheid. Spreker richt hierop den blik naar het toekomstplan van de Honswijksche kameraden uit andere deelen van het land, n.l. een groote samenkomst op Hemelvaartsdag 1934 van alle Honswijkers uit Nederland. Moge — zegt spr. — ieder onzer de verwezenlijking van deze Honswijksche illusie beleven. Hij denkt hierbij aan de Kameraden, die reeds zijn heengegaan. Spr. vermeldt in dit verband, dat door een vergadering van Honswijkers te Arnhem (5 Sept. j.l.) besloten was, in de week, voorafgaande aan den Honswijkdag, een palmtak met lint te leggen op het graf van ieder Honswijker, die inmiddels overleden is. Op het lint zal het woord „Honswijk” staan. Tevens vernamen we, dat in een vergadering van Honswijkers te Utrecht (3 October j.l.) zonder hoofdelijke stemming was aangenomen het voorstel om in den vervolge ieder Honswijksche kameraad, die overlijdt, de laatste eer te bewijzen door in den geest als door de Arnhemmers is bedoeld, een palmtak met lint op zijn baar te leggen.

    Spr. wees erop, dat deze besluiten genomen waren na 17 jaar, door mannen, die inmiddels vrije, onafhankelijke burgers geworden waren. Hij verheugde er zich in, dat ook de Graafschappers als vrije onafhankelijke burgers geworden waren. Hij verheugde er zich in dat ook de Graafschappers als vrije onafhankelijke burgers nog met dezelfde kameraadschappelijke gevoelens waren bezield als in 1914—1915, getuige haar overtalrijke opkomst tot zelfs van heinde en ver. Hij sprak den wensch uit, dat het nieuwe plan voor alles tevens een blijde afleiding zou zijn in deze zoo verschrikkelijk slechten tijd, waarin zoovelen, door de dagelijksch terugkeerende zorgen, behoefte hebben aan eenige opwekking, aan een klein straaltje levensvreugd.

    De financieele regeling, aldus spreker, heeft zoodanig plaats gehad, dat ook de kameraden, die door de tijdsomstandigheden niet in staat zijn eenige contributie toe te zeggen, aan den Honswijkdag kunnen mededoen. Arnhem en Utrecht hebben gezegd, dat geen Honswijker in Nederland aan een station mag worden achtergelaten. In het vaststellen van de contributie houdt men rekening daarmee. Wie meer dan de gemiddelde contributie geven kan, geeft meer. Verder deelt spr. mee, dat de Honswijkdag een dag zal worden van ontmoeting en van herinneringen tevens.

    Een programma in dien geest is ontworpen en door Utrecht en Arnhem bij acclamatie aangenomen. Ook door de Graafschappers wordt het ontworpen programma met gejuich ontmoet. Het bevat: ontvangst te Utrecht en vereenigen in de zaal van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen, daarna, wanneer dit door de autoriteiten goedgekeurd wordt, rit per autobus naar het fort, waar aan het „Honswijksche hek” een metalen lauwerkrans met het jaartal 1934 zal worden bevestigd. Verder plechtige herdenking van de overleden kameraden met zoo mogelijk 1 minuut luiden van de fortbel, zooals dit in 1914-1915 ook bij begrafenissen van overleden kameraden gebruikelijk was. Daarna zal de dag verder genoegelijk doorgebracht worden. Ook de vrouwen der Honswijkers zullen aan den grooten dag kunnen deelnemen.

    Na deze met gejuich ontvangen mededeelingen van den heer Captijn, offreerden de aanwezigen, bij monde van den heer G.J.Joh. Degenaar, een prachtige bloemenmand aan hun vroegeren commandant. De heer Captijn dankte zeer geroerd voor deze hulde. Verder werd de middag zeer genoegelijk met Honswijksche liederen in Honswijkschen geest doorgebracht tot eindelijk allen naar hun diverse woonplaatsen moesten vertrekken.

    Vermelden we nog, dat er gelukstelegrammen en brieven waren van de Honswijkers uit Groningen, Friesland, Utrecht, Noord-Holland, Zeeland en Limburg.

    Het is zeker een unicum in ons land, dat een dergelijk kameraadschappelijken geest na 20 jaren nog bestaat en het moet wel een zeer tactvolle, en met de jongens in alles meelevende commandant geweest zijn, waarbij dezen geest kon, en door zijn omgang móest ontstaan! Dat de heer Captijn deze gave bezit, bleek Zaterdag ten volle!

    Bronnen


  • Grappige grensgeschiedenis

    Grappige grensgeschiedenis

    Tubantia, 5 oktober 1932

    DOUANE-BEAMBTEN IN BURGER – Een grappige grensgeschiedenis: van achtervolgers, achtervolgden.

    Een vermakelijk geval heeft zich hier één der laatste nachten aan de grens afgespeeld, schrijft men uit Aalten aan „De Graafschapsbode”. Twee jeugdige Duitsche ambtenaren hadden zich met burgerkleeding over hun uniform, verdekt opgesteld bij het kippenhok van een boer, die juist even op het Duitsche, vlak aan de grens, woont.

    De ambtenaren hadden het vermoeden, misschien niet ten onrechte, dat daar in de buurt een partijtje varkens gesmokkeld zou worden. Het boertje had deze ongewenschte gasten echter ontdekt en was met hun bezoek heelemaal niet ingenomen. Hoe kon hij de lui, die alles in de war zouden sturen, weg krijgen?

    Hij wist er een afdoend middel op, schoot zijn geweer een paar keer af en begon te roepen: „Kippendieven! Kippendieven! Grijpt de kippendieven?” Beide ambtenaren werden in plaats van achtervolgers nu achtervolgden!

    Eén vluchtte op Duitsch gebied, de andere echter rende ons land in, en kwam in zijn angst in een sloot terecht, waar hij door een paar landbouwers doornat uitgehaald werd. „Kö’j fietsen? Gaot dan maor op de fietse zitten en fietst maor netjes veur ons uut!” werd hem gecommandeerd en zoo werd de jeugdige ambtenaar, bibberende van de kou, heel netjes naar de politie te Aalten gebracht, waar natuurlijk gauw bleek, dat het geen „echte” kippendief was.

    Bronnen


  • Doodgeschoten ‘smokkelaar’ blijkt onschuldig

    Doodgeschoten ‘smokkelaar’ blijkt onschuldig

    Zaterdag, 9 april 1932

    Op 11 april publiceerde De Telegraaf een bericht over een noodlottig incident aan de Duitse grens in de Aaltense buurtschap IJzerlo:

    DUITSCH SMOKKELAAR OP NED. GEBIED DOODGESCHOTEN

    Drama te Aalten

    Door Duitsche kommiezen is een Duitsche smokkelaar op Nederlandsen gebied doodgeschoten. Het drama speelde zich af in een dennenboschje nabij de woning van den grenshandelaar Momberg. Onmiddellijk stelde de burgemeester van Aalten met behulp van politie en marechaussee een onderzoek in. Het slachtoffer was in de borst getroffen en was terstond gedood. Het is de 18-jarige landbouwerszoon W. B., die op ongeveer 200 meter woont van de plek waar hij werd getroffen. Zijn zusters, die zich ongerust over hem maakten, omdat hij langer weg bleef dan verwacht, vonden hem doodelijk getroffen. Zij tilden hun broer op en namen hem mede naar huis. Heden wordt het parket uit Zutphen hier verwacht.

    Een dag later meldde de Nieuwe Winterswijksche Courant meer details, die het gebeuren in een geheel ander daglicht stelde:

    GRENSINCIDENT

    Naar wij van bevoegde zijde vernemen is in den avond van Zaterdag j.l. te ongeveer 10 uur een Duitsche jongen uit Spork van pl.m. 16 jaar doodgeschoten door een Duitsche douane, vermoedelijk op Hollandsch grondgebied (Aalten). Men deelt ons hieromtrent de volgende bijzonderheden mede.

    De ouders van den jongen, die Willem Bos genaamd was, beweren, dat hun zoon even over de grens een doosje cigaretten wilde koopen. Toen hij zeer laat in den avond nog niet terugkeerde, werden de ouders ongerust en lieten den jongen zoeken, die ongeveer half 12, op 18 meter van de grens, daar waar de weg Aalten-Dinxperlo het dichtst den paal nadert op Hollandsch gebied door zijn zusters werd gevonden, dood, met een schot midden in de borst…

    Zondagochtend is het parket uit Zutphen ter plaatse geweest. Mr. Stam, terwijl ’s nachts de burgemeester van Aalten, Marechaussee en enkele rijksambtenaren er zijn geweest. Het lijk was toen reeds naar de ouders op Duitsch grondgebied vervoerd. Alleen de pet lag nog op de plaats, waar de jongen is gevonden.

    Pl.m 12 Meter van de grens is een huls van een revolver van een Duitsch ambtenaar gevonden. De Officier van Justitie verzocht den ouders, om het lijk voor het laten verrichten van sectie naar Holland te vervoeren, maar de Duitsche Justitie had het lijk reeds in beslag genomen.

    De Duitsche ambtenaren beweren, dat zij geschoten hebben op smokkelaars op Duitsch gebied, juist voordat er vlug twee op Hollandsch gebied sprongen. Maandagmiddag is een onderzoek ingesteld door den Procureur-Generaal van ’t Hof te Arnhem, Mr. Cnopius en Majoor Jhr. Laman Trip, van de Kon. Marechaussee. Toen is ook weer een huls gevonden.

    Er schijnen ooggetuigen te zijn geweest, die beweren, dat de Duitsche kommiezen achter smokkelaars hadden gezeten, waarmede het slachtoffer niets te maken had. De Duitsche ambtenaren zouden de smokkelaars op Hollandsch gebied hebben nageloopen en toen den jongen hebben gezien, die, verschrikt, achter een boom was gekropen. Zij hebben hem volgens den getuige met een zaklantaarn belicht en hem toen maar pardoes doodgeschoten. De getuige, een smokkelaar, wilde daarna naar een boer gaan, om dezen te waarschuwen, maar de Duitsche kommiezen bevonden zich nog steeds op Hollandsch gebied.

    Ook op den getuige is toen nog vijf keer geschoten. Later heeft hij langs een omweg geprobeerd de ouders van het slachtoffer te bereiken, maar toen was het intusschen reeds bijna half 12 geworden, juist toen het lijk door de zusters werd gevonden. De verklaringen van dezen getuige kloppen, wat dit laatste betreft, precies met die der zusters. De zaak is thans in onderzoek. Van het lijk, de plaats des onheils en van de hulzen zijn foto’s genomen. Het incident heeft begrijpelijkerwijze overal diep medelijden en groote verontwaardiging gewekt.

    De Courant – Het Nieuws van den Dag schreef op 12 april over het voorval:

    ONSCHULDIGE DOOR SCHOT GEDOOD

    Het drama aan de grens bij Aalten. Verslagene toevallig verzeild geraakt tusschen troep smokkelaars.

    Omtrent de droeve gebeurtenis aan de grens, waarbij de zestienjarige Wilhelm Busch door een schot doodelijk getroffen werd, kan worden gemeld, dat de jongeling zich niet met smokkelarij inliet. Hij ging voor zijn familie boodschappen op Nederlandsch gebied doen. B. raakte toen verzeild tusschen een groep personen, die van smokkelarij verdacht werden.

    De kommiezen waren op hun ronde den troep tegemoet gegaan. Zij deden eerst eenige schoten in de lucht, maar de smokkelaars stoorden zich daaraan niet. Toen nu met scherp een schot werd gelost, hoorden zij wel een noodkreet doch op hun onderzoek bespeurden zij niets. Eerst later, toen de zusters van den verslagene door diens lang uitblijven gingen zoeken, deden deze de droeve ontdekking dat haar broer op vijftien meter afstand van de grens doodelijk getroffen was door een geweerschot.

    Overlijdensregister

    Ondanks dat het tragische incident op Nederlands grondgebied plaatsvond, konden de Nederlandse autoriteiten er weinig mee, mede omdat het lichaam al naar Duitsland was overgebracht voordat zij ter plaatse waren. Bovendien hadden zowel dader als slachtoffer de Duitse nationaliteit.

    Bijna drie weken later verschenen gemeentebode Schut en landbouwer Momberg voor de ambtenaar van de burgerlijke stand in Aalten om aangifte te doen van het overlijden. De overledene wordt genoteerd als ‘Wilhelm Buss‘, 16 jaar oud, zoon van Wilhelm Buss en Johanna Bühs. Hij was geboren en woonde in Liedern in Duitsland (de buurtschap Spork behoorde destijds tot het Amt Liedern en sinds 1975 tot de Stadt Bocholt).

    Hoe het met de Duitse kommies die het dodelijke schot loste is afgelopen, is ons niet bekend.

    Wilhelm Buss, 9 april 1932 overleden
    Overlijdensakte Wilhelm Buss (klik om te vergroten)

    Bronnen


    • De Telegraaf, 11 april 1932 (via Delpher)
    • Nieuwe Winterswijksche Courant, 12 april 1932 (via Delpher)
    • De Courant – Het Nieuws van den Dag, 14 april 1932 (via Delpher)
    • wiewaswie.nl
  • Een grafheuvel in de Ringkampsbulten?

    Een grafheuvel in de Ringkampsbulten?

    In 1932 was er opwinding onder historici over een mogelijke “vondst van Praehistorische waarde” in de Ringkampsbulten bij Aalten. Men vermoedde de aanwezigheid van 2000 jaar oude gewelfde koepelgraven in een kunstmatige heuvel aldaar. Opgravingen moesten duidelijkheid verschaffen, met onverwachte resultaten.

    De Aaltensche Courant schreef op 11 maart 1932:

    Aan den historischen weg welke van het naburige Duitsche Barlo naar de oude vesting Breedevoort leidt, ligt ter rechterzijde, als men in de richting Duitschland gaat, een dennenboschje, oogenschijnlijk gelijk aan meerdere van deze boschperceelen die we op de Haart nog aantreffen.

    Voor den historicus, in het bijzonder den vorscher naar prae-historica, beteekent dit boschje meer dan een boschperceel. De lijnen en glooiingen van den bodem zijn voor hem een blad geschiedenis, geschiedenis van voor duizenden jaren her. Voor den leek is het een bulterig dennenperceel, met eerst een wal van ongeveer 1 Meter hoog, dan een flauwe inzinking, vervolgens weer een verhooging in welks midden een komvormige verdieping.

    Bij nadere beschouwing blijkt, dat de buitenste wal een ongeveer eivormig verloop heeft met een lengte van ongeveer 100 en een breedte van pl.m. 50 Meter. In deze afsluiting bevindt zich door de genoemde verhevenheid met z’n typische komvormige uitholling, die direct den kenner een „Tumulus” of grafheuvel uit den oertijd doet vermoeden. In het dikste einde van dezen eivorm (het spitse einde ligt aan den Oostelijken kant), treffen we den heuvel met z’n komvormige uitholling.

    Staan we op dezen heuvel en kijken Oostwaarts dan blijkt het dat deze verhevenheid van den bodem, die ter plaatse hoofdzakelijk uit lichtgeel fijn zand bestaat, onmiddellijk grenst aan een vlakte die zoover het oog reikt, vroeger uit drassigen bodem bestond, doch in de laatste veertig jaren door doelmatige draineering, in cultuurgrond is omgezet. Verder Noordelijk blijft het terrein tamelijk sterk geaccidenteerd en in hoofdzaak zanderig. Enkele lager gelegen stukken zijn ook hier reeds in cultuur gebracht.

    De buitenste ring of wal (het terrein ontleent z’n naam van „Ringkampsbulte” aan dien ring) is aan de Westzijde door een landweg voor een deel vervallen, terwijl een boschweg den ring eveneens op twee plaatsen snijdt. Duidelijk teekent zich echter als we op den heuvel staan, de typische vorm van den ring af. Het terrein is geheel met dennen begroeid, de afvallende naalden vormen een zacht bed over den vasten bodem, waarin onze voeten wegzakken. Konijnen, die hun bol in den heuvel groeven, brachten hier en daar het zuivere zand naar boven.

    Eerdmannekes

    In den volksmond heet het dat op den wal spelende „eerdmannekes” zijn gezien, voorts spookte het bij den heuvel, terwijl ouderen zich verhalen over urnen, die er aanwezig zouden zijn, herinneren. Volgens de geleerden heeft men hier te doen met een grafheuvel uit het neolytisch tijdperk, d.w.z. uit het derde of wel de laatste periode van het steenen tijdperk. De buitenste ring echter is een unicum.

    De heer A.J.G. Beernink alhier, welke reeds jaren dezen toestand kende en de geschiedenis van dit stukje natuur bevroedde, stelde reeds voor eenige jaren den regeeringsgemachtigde voor de opsporing van historisch waardevolle monumenten hiermede in kennis, omdat reeds zoo veel waardevols teloor was gegaan op de Haart. Deze waarschuwing bracht echter geen resultaat. Om onoordeelkundig graven en zoeken te voorkomen, gaf de heer Beernink hieraan geen ruchtbaarheid. Het terrein, dat gemeente-eigendom is, bleef echter gelukkig nog intact.

    In Augustus 1930 werd door genoemde heer mr. Hoefer te Hattem, voorzitter van de prae-historische vereeniging, in kennis gesteld met z’n vermoeden dat hier een graf of verasschingsplaats der oude Germanen gevonden moest worden. Ook hierop werd aanvankelijk niets vernomen, doch nadat de heer Beernink nogmaals hierop bij de vereen had aangedrongen, kwam de heer Westerbeek van Eerten als gevolmachtigde van de „stichting tot Bescherming van prae-historische Monumenten in Gelderland” naar hier. Toen kwam de zaak aan ’t rollen.

    Geheimzinnigheden

    De Graafschapbode meldde op 9 maart 1932:

    Het lid van „de Graafschap”, de heer Beernink te Aalten, richtte zich tot den secretaris, Dr. Westerbeek van Eerten te Hummelo, met verzoek eens een onderzoek te komen instellen in een heidelandschap aan de Duitsche grens ten Z.O. van Aalten. Daar was een kunstmatig heuveltje met wallen, waar het volgens de buurtbewoners niet pluis was. Ze spraken van kaboutertjes, spoken, ulkenpötte en nog meer geheimzinnigheden.

    Wetenschappelijk onderzoek

    Binnenkort zal onder leiding van dr. van Giffen een systematisch wetenschappelijk onderzoek beginnen. Dr. van Giffen acht de vondst zeer belangrijk, temeer daar er sporen van houtbouw gevonden zijn en de afmetingen een unicum zijn. Met de afgraving, die natuurlijk met de noodige omzichtigheid moet geschieden en meestal bestaat uit het laagsgewijze in dunne laagjes afschoffelen van den grond, zal eerlang begonnen worden. Dit geschiedt vanaf den Zuidwestelijken kant naar het midden, omdat de ervaring heeft geleerd dat in zoo’n groot tijdsverloop de bovengrond zich eenigszins door weersinvloeden in Noord-Oostelijke richting verplaatst. Men heeft dus bii deze methode de kans spoedigst de eigenlijke koepelgraven te vinden.

    Wat men zal vinden? Misschien worden ook voor een leek interessante vondsten gedaan in den vorm van urnen en steenen voorwerpen. De urnen, indien deze gevonden worden, zijn uiterst broos bij de ontdekking, omdat deze meestal vervaardigd uit klei, in de zon gedroogd werden. Gebakken urnen, die dus sterker zijn, dateerden steeds nog uit een later tijdperk. Indien gedroogde urnen worden gevonden en deze voorzichtig behandeld en gedroogd worden, zijn ze soms nog te redden. Voor den deskundige echter geeft elke niet natuurlijke wijziging in de aardlagen een onschatbare aanwijzing.

    Zoo wijzen b.v. donkere ronde plekken in de opgraving op een vroeger ingeslagen paal, terwijl men op die wijze de plaats heeft kunnen vaststellen waar voor duizenden jaren een hut stond. Een ringvormige plaats b.v., afgesloten door ronde donkere plekken in den lichter gekleurden bodem, wijst op de palen die de hut schraagden. Binnen in zoo’n ring vindt men dan soms overblijfselen van asch en soms ook prae-historische voorwerpen.

    Alle voorwerpen die zullen worden gevonden, zullen aan de Oudheidkamer alhier worden afgestaan. Als straks de schoffel in den bodem wordt gestoken, als het spiedend oog van den historicus vorschend de ontbloote aarde beschouwt en vindt wat vermoed wordt gevonden te worden, dan zal deze vondst er eene blijken, zooals tot heden in Nederland, ja misschien in Europa niet is gedaan. Dat het zoo zijn moge.

    Onverwacht resultaat

    Op 25 juli 1933 berichtte de Zutphensche Courant:

    In zijn jaarverslag over 1932 zegt het bestuur van de Stichting tot Bescherming van Praehistorische Cultuur-monumenten in Gelderland o.m. het volgende: Op de algemeene vergadering van 26 Februari 1932 werd opdracht verleend aan dr. van Giffen tot het verrichten van een opgraving op de Ringkampsbulte bij Aalten, waarna dr. van Giffen begin April een aanvang maakte met het onderzoek. Reeds eenige dagen later werd de opgraving gestaakt, aangezien tot verwondering van dr. van Giffen en zijn staf gebleken was, dat men hier te maken had met een natuurlijken ringwal, waarvan de hoogst eigenaardige vorm misleidend op de deskundigen gewerkt had.

    Dicht bij den ringwal is echter een graf uit den La Tène-tijd, en dr. van Giffen vermoedt daar de aanwezigheid van een necropool, waarnaar verder onderzoek ongetwijfeld loonend zou zijn. Dit onderzoek was echter door den toestand van het land voor het oogenblik onmogelijk, zoodat wij hierop later hopen terug te kunnen komen.

    Of er (daarna) nog belangwekkende zaken in de Ringkampsbulten gevonden zijn, is ons vooralsnog onbekend. Heeft u meer informatie? Wij horen het graag!

    Bronnen


    • Graafschapbode, 9 maart 1932 (Delpher)
    • Aaltensche Courant, 11 maart 1932 (Delpher)
    • Zutphensche Courant, 25 juli 1933 (Delpher)
  • Legeroefeningen 1931

    Legeroefeningen 1931

    ‘DE AANVAL OP AALTEN’

    Eind september 1931 vonden grootschalige legeroefeningen plaats in de Achterhoek, waarbij ook de gemeente Aalten deel uitmaakte van het strijdtoneel. Troepen werden ingekwartierd bij burgers, en aan de Varsseveldsestraatweg in Lintelo verrees een compleet tentenkamp. De gefingeerde schermutselingen trokken veel nieuwsgierige toeschouwers en de pers deed uitgebreid verslag. Hieronder volgen enkele fragmenten uit krantenartikelen van die tijd.

    Woensdag en hedenmorgen was onze plaats het centrum van de manoeuvres. Den heelen dag cirkelden de vliegmachines boven deze omgeving en vanaf de spoorlijn naar het Noorden, dwars door den Wolboom en den Aalter Esch was het één onafgebroken lijn van voorposten en mitrailleurgroepen.

    Half Aalten en bovendien een zeer groot aantal vreemdelingen bezochten het „front”. Ook zeer veel Duitsche auto’s merkten we op. De nacht ging in, zonder dat het tot een treffen gekomen was. De posten bleven op hun plaats en overnachtten in de zgn. „hondenhokjes” op een flinke laag stroo en voorzien van een paar dekens. In enkele gedeelten van het dorp, waar de roode troepen dicht bij de huizen lagen, werd den heelen nacht koffie gezet en in heel wat gezinnen is er daar van slapen niet veel gekomen.

    Toen wij om negen uur op de Aalter Esch stonden, had Blauw gevechtsaanraking verkregen en ook in het Noorden werd druk geschoten. De roode voorposten lagen met een of twee man in een bundel stroo als vogels in een nest. Het kon den schijn hebben, dat zij zooeven uit een wonderlijk ei waren gekropen, maar dat was toch niet zoo; zij hebben den heelen nacht op die winderige hoogte gelegen.

    Blauw kon voorloopig niet verder vooruit en dit was, zooals we weten, de bedoeling ook niet. Ten Noorden en ten Zuiden van Aalten zou immers de beslissing worden geforceerd.

    Bij een keukenwagen

    Een sergeant-menagemeester schrijft ons van het gevechtsterrein: ’t Was drie uur in den morgen van Woensdag toen het 10e en 22e Regiment infanterie met alle voertuigen per trein van uit Ede vertrok, om de verdedigende stelling van de Roode partij nabij Aalten in te nemen. De organisatie — waarlijk geen sinecure bij zoo’n nachtelijk vervoer en masse — bleek uitstekend in orde en alles verliep in de grootste orde, zoodat troepen en bagagetrein prompt op den afgesproken tijd van 6.15 uur in Aalten arriveerden.

    De stemming bij de troepen is flink, waaraan de goedgevulde broodzak (brood, kaas en extra krentebollen) zeker het zijne bijdraagt. Bovendien is het weer prachtig en niets werkt zoo goed op de stemming van de troep als goed weer en goede voeding.

    „Als de bikkesementen maar in orde zijn, menagemeester”, zei net een boom van een kerel uit de troep in z’n stevig Rotterdamsch dialect, „dan zullen wij het wel sjouwen.” En dat de bikkesementen in orde komen, daar zorgen m’n koks wel voor. Even buiten Aalten staat een stel keukenwagens opgesteld en het personeel, bij iedere keukenwagen één kok en twee bijkoks, is al druk in de weer om te zorgen dat om 12 uur de koffie klaar is en om een uur of vijf een groote hoeveelheid hutspot voor den hongerenden troep gereed is.

    De vuren branden, in de eene pot van mijn keukenwagen kookt het water voor de koffie en in de andere pot beginnen de peen en uien al te sutteren, zooals de kok dat noemt. Nu vanmiddag nog de aardappelen koken, het gekookte vleesch met vet er door stampen en de troep kan zich aan een stevige pot te goed doen.

    Naar het front

    Om 10 uur kwam het bevel „opstellen zoo dicht mogelijk bij de betreffende compagnie” en zoo trok de keukenwagen, terwijl onder het rijden voor de pot gezorgd werd, naar een buitencafétje in de buurt van Aalten, waar we ons onder de boomen, „gedekt voor vijandelijke vliegtuigen” zooals dat heet, opgesteld hebben. Onze mannen zijn in de verdedigende stelling en liggen, glunderend van genoegen omdat ze een „lijn” hebben, in ’t zonnetje op den vijand te wachten. En toen om 12 uur prompt de koffie hun gebracht werd, was het eenparig oordeel, dat die manoeuvres nog al meevielen.

    De drukte in Aalten

    Het anders zoo stille en rustige Aalten is thans vol krijgsrumoer. Vliegmachines zoemen boven het dorp en leveren spiegelgevechten, waar alle dorpsbewoners met de grootste aandacht naar kijken. Maar ook de keukenwagens met de steeds vuiler wordende koks trekken de aandacht. Motoren en auto’s met scheidsrechters schieten luid knallend door de dorpen en een uitgebreide staf van militaire politie zorgt dat het abnormaal drukke verkeer geen ongelukken veroorzaakt.

    Eten uitdeelen

    Vijf uur! De keukenwagen trekt met een volle pot hutspot de landwegen op om de compagnie in de verschillende onderdeelen, de secties, het eten te bezorgen. Met gejuich wordt de auto overal begroet. De soldaten hebben een stevigen honger, ondanks het gemakkelijke baantje in de verdedigende stelling. Het eten is uitstekend en voldoende, dus klachten of gemopper komen niet voor. Integendeel, grappen en moppen ketsen heen en weer.

    Er is nog slechts één zorg onder de troep: waar slapen we vannacht en wanneer moeten we weer op. En dat is juist een vraag die voorloopig nog niet opgelost kan worden, want de troep ligt in een z.g. alarmstelling en er kan ieder moment een bericht komen, dat er vooruit of achteruit getrokken moet worden en dan wordt het in plaats van slapen in kwartieren, slapen in kleine tentjes, met de mogelijkheid dat men juist als de troep ingeslapen is bericht krijgt weer naar elders te vertrekken.

    Daar in het Noorden waren zich verrassende dingen aan het afspelen. De blauwe Verkenningsafdeeling, die zich van Vossenberg den kant van Winterswijk uit begeven had, vond Vragender door rood bezet en had zich in Lichtenvoorde genesteld, het belangrijkste knooppunt van wegen ten Noorden van Aalten. Daar kwam nu de Lichte Brigade achter het net visschen. Zij had bevel gekregen van den rooden commandant Lichtenvoorde te bezetten, maar stuitte daar op de Verkenningsafdeeling van Blauw, die het hier nog wel even kon uithouden.

    De commandant van Rood begon beducht te worden voor de bedreiging van zijn Noordelijken vleugel. Hij trok zijn, voor deze gelegenheid snelvoetige, Grenadiers aan, die van Groenlo op de Ford-wagens via Winterswijk ijlings in de richting Breedevoort werden geëxpedieerd, om aldaar den Noordelijken vleugel te verlengen. Zij namen stelling ter weerszijden van den weg Breedevoort—Lichtenvoorde, ten Noorden van Barlo, even voorbij den driesprong.

    Einde oefening

    Heden-, Donderdagmorgen, kwamen de blauwe troepen sterk opzetten, zoodat op het laatst het roode leger moest terugtrekken tot op den Lichtenvoordschen weg. Na half 12 was er voor het zeer talrijke publiek niet veel meer te zien. De meesten hadden zeker gedacht, dat een groote aanval nog komen moest, maar de legerleiding vond het blijkbaar welletjes en er gebeurde niets meer. Bijzonder mooi waren de prestaties der vliegmachines, die onophoudelijk boven Aalten koersten.

    Om 12 uur was het einde der manoeuvres gekomen. Den heelen middag en avond was het een groote drukte in de straten van troepen die weer vertrokken, hetzij naar het station alhier, waar den heelen middag en nacht lange personen- en goederentreinen geformeerd werden en vertrokken, hetzij te voet naar Winterswijk, om daar op den trein te komen. Een groot gedeelte blijft dezen nacht nog hier, zoodat er zeer veel ingekwartierd is. Morgen zal de rust in het dorp wel langzamerhand terugkeeren.

  • Een Grensincident

    Een Grensincident

    De Graafschapper, 18 september 1931

    Een smokkelaar aangeschoten

    Hedenmorgen is het op de Duitsche grens, nabij de Kruiskapelle, op het weggetje, dat vanaf Bauhuis naar Duitschland loopt, tot een treffen gekomen tusschen de Duitsche kommiezen en de smokkelaars. Een kommies, die uit een bosch te voorschijn kwam, schoot op een Duitscher, die per fiets in de richting Holland vluchtte, verschillende malen achteréén, met het gevolg, dat deze, toen hij pl.m. 10 m. op Hollandsch grondgebied was, neerstortte met twee schoten in de borstkas.

    Volgens de verklaring van den ooggetuige, winkelier Bauhuis, moet de kommies nog geschoten hebben, toen de smokkelaar reeds op Hollandsch grondgebied was. Is dit zoo, en de verklaring is zeer pertinent, dan beteekent het een geval van grensschending, dat nog wel eenig gevolg met zich hebben zal.

    Het verhaal van den ooggetuige

    Toen wij Bauhuis naar de toedracht van de zaak vroegen, deelde hij ons het volgende mede:

    Omstreeks 7 uur begaven zich hedenmorgen een drietal Duitsche smokkelaars in de richting van de Duitsche grens. Juist toen zij even op Duitsch gebied waren, kwam uit een bosch een jonge Duitsche kommies te voorschijn, die de smokkelaars trachtte aan te houden. Twee van hen vluchtten naar Duitschland, een in de richting Holland. De laatste werd door den kommies achtervolgd.

    Tijdens deze achtervolging loste hij wel een twintigtal schoten, zelfs nog, toen de vluchteling reeds op Hollandsch grondgebied was aangekomen. Toen hij de grens pl.m. 10 meter was gepasseerd stortte hij neer, aan de rechterzijde op twee plaatsen in de borstkas getroffen door de revolverkogels.

    Zijn verklaring was pertinent, dat er geschoten was op den zich reeds op Hollandsch gebied bevindenden smokkelaar. Tevens was hij van meening dat de kommies, een heele jonge, die vermoedelijk nog slechts kort geleden was aangekomen, ter plaatse niet heeft geweten waar de grens precies lag.

    Toen de man was neergeschoten, verklaarde Bauhuis, was ik in de meening dat hij spoedig sterven ging en daar ik hem dan liever niet in huis wilde hebben, maakte ik hem een legerstede van stroo op Duitsch gebied, waarop we hem neerlegden. Dat had ik niet moeten doen, want later legde de Duitsche politie beslag op hem en vervoerde hem naar het ziekenhuis te Wezel.

    Dit geval bemoeilijkt natuurlijk het onderzoek van Hollandsche zijde, daar niet meer precies kan worden nagegaan hoe de situatie was, toen de man neerviel.

    Inmiddels wordt van Duitsche zijde een andere verklaring gegeven. De zaak wordt onderzocht. De leiding hiervan is in handen van den det.-commandant der Marechaussee alhier, Wachtm. G. v. Buren. Tijdens het eerste onderzoek was de loco-Burgemeester, weth. F.H. Somsen, ter plaatse aanwezig.

    Bron


  • Broedermoord in Aalten

    Broedermoord in Aalten

    Op vrijdag 24 april 1931 werd de 24-jarige Anton Prinsen dood gevonden op de deel van zijn ouderlijk huis in ’t Dal. De gewaarschuwde arts vermoedde al spoedig dat er mogelijk een misdrijf in het spel was. Het gebeuren veroorzaakte grote opschudding in het dorp en kwam landelijk in de pers.

    Anton Prinsen woonde samen met zijn broer Derk Jan (1908) en hun moeder, de weduwe Mina Prinsen-te Kiefte (1873), in een boerenhuis met het toenmalige adres Aalten A160. Bij de adreswijziging in 1934 werd dit ’t Dal 14. Het schijnt, dat bij de familie Prinsen herhaaldelijk heftige onenigheden voorkwamen. Beide broers stonden als zeer ruw bekend.

    Die betreffende vrijdagmorgen om ongeveer half acht werd dokter Hartman door een buurjongen gewaarschuwd dat Anton Prinsen op de deel was gevallen. Prinsen zou die bewuste ochtend een partijtje kunstmest naar het land brengen en daarvoor van ene V. een paard lenen. Toen dit niet gehaald werd ging men kijken en vond het lichaam op de deel liggen. Toen de dokter ter plaatse kwam, bleek Anton reeds te zijn overleden.

    Als tragische bijkomstigheid werd ook nog vermeld, dat het slachtoffer de woensdag voor zijn overlijden in ondertrouw was gegaan.

    Mogelijk misdrijf

    Door de ligging van het lijk en de zichtbare uitwendige verwondingen, constateerde dokter Hartman dat er mogelijk sprake was van een misdrijf. De burgemeester en de chef-veldwachter werden gewaarschuwd en verschenen ter plaatse. Zij stelden onmiddellijk een onderzoek in en namen de huisgenoten, moeder en zoon, alsmede de personen, die na het ongeval ter plaatse waren geweest, een verhoor af. Moeder en zoon verklaarden dat Anton was gevallen en zodanig met zijn hoofd op een trekwagen terechtgekomen, dat hij hieraan was bezweken. Het onderzoek versterkte echter het gerezen vermoeden van een misdrijf en telefonisch werd het parket te Zutphen gewaarschuwd.

    Het lijk werd voorlopig in beslag genomen en door de politie bewaakt. Omstreeks half drie in de middag verscheen de officier van justitie, mr. Baron Speyaart van Woerden, de rechter-commissaris, mr. Mees, de griffier, mr. Meindersma en twee artsen voor sectie-onderzoek. Later arriveerde ook een politie-deskundige, dr. Hesselink uit Arnhem.

    De broer van de verongelukte werd door de rechter-commissaris aan een verhoor onderworpen, doch hij ontkende alle schuld. Nadat dr. Hesselink enige foto’s van de ligging van het lijk had gemaakt, werd het lijk per politie-brancard naar het Rusthuis overgebracht. Ondertussen zochten de deskundigen en de chef-veldwachter naar bloed- en andere sporen. Men ontdekte deze onder andere op de muren, de buitendeur van de deel en op enkele zakken graan.

    Arrestatie

    Sectie op het lichaam van het slachtoffer duidde erop dat deze door wurging om het leven was gekomen. De broer van de verongelukte werd gearresteerd en in verzekerde bewaring gesteld. De arrestant werd te voet naar het politiebureau overgebracht, onder belangstelling van een grote menigte, die druk het geval besprak. Daar werden overigens nog kamervragen over gesteld door Tweede Kamerlid mevr. Bakker-Nort. De Minister van Justitie antwoordde dat “uit een onderzoek is hem gebleken, dat de betrokken verdachte in den avond van Vrijdag 24 April 1931 omstreeks negen uur ongeboeid van zijn woonhuis naar het politiebureau te Aalten en zeer spoedig daarop van dat bureau naar de arrestantenlokalen, het geheel over een afstand van ongeveer 750 m, is overgebracht geworden. Daar geen ontvluchting werd gevreesd, de houding van het publiek rustig was en de verdachte in stede van eenige bedenking tegen de overbrenging te voet te uiten, zich zeer onverschillig toonde, hebben de met de overbrenging belaste politiebeambten blijkbaar geen reden gevonden om voor die overbrenging bij avond over den betrekkelijk korten afstand naar een vervoermiddel uit te zien. De minister meent, dat onder de gegeven omstandigheden, en daar het gebruik van een celwagen uiteraard was buitengesloten, op de wijze, waarop de verdachte werd overgebracht, bezwaarlijk gegronde bedenking kan vallen“.

    Zaterdagmorgen om 8 uur is de verdachte naar Zutphen overgebracht en daar ter beschikking van de Officier van Justitie gesteld. Bij het tramstation riep hij alle bekenden een “Mòjn” toe.

    Bekentenis

    Enkele dagen later legden moeder en broer alsnog een volledige bekentenis af. Volgens hen ging het als volgt:

    Vrijdagmorgen vroeg riep de weduwe Prinsen haar zoon Anton om de koeien te melken. Deze jongeman heeft toen eenige zeer onbehoorlijke uitdrukkingen tegen zijn moeder gebezigd en is toen begonnen te melken. Toen zijn moeder hem tijdens het melken van de tweede koe riep te komen eten, antwoordde hij: “Och olde, ik snie oe leever in reepen“. Daarop is de andere zoon Derk zijn broer aangevallen en er ontstond een hevige worsteling. Plotseling bemerkte Derk Jan, dat hij zijn broer Anton te hard de hals dichtgedrukt had. Hij riep: “Mooder, mooder, ik heb ‘em dood emaakt! Zeg toch niks, maak mien niet ongelukkig!

    Beiden hebben toen afgesproken niet de waarheid te vertellen maar bedacht een . Het zou voorgesteld worden, dat Anton gevallen was met het hoofd op een wiel van een trekwagen en dat dit de dood ten gevolge had gehad. Dit hebben zij dan ook vrijdagmorgen aan dokter Hartman en aan de burgemeester en de chef-veldwachter verteld.

    Het Limburgsch Dagblad meldt op 4 mei nog dat ook de moeder is aangehouden, wegens medeplichtigheid en zelfs het wurgen van het bewusteloze slachtoffer. Deze aanklacht is vermoedelijk later weer ingetrokken, want de rechtbankverslagen melden hierover niets.

    Rechtszaak

    De Rechtbank in Zutphen veroordeelde Derk Jan Prinsen bij vonnis van 23 oktober 1931 tot 10 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. Zowel de verdachte als de officier van justitie gingen tegen deze uitspraak in beroep. Verdediger was Mr. H. Maten, advocaat te Arnhem.

    In de hoger beroepzaak verklaart een getuige over de verdachte: “Hij heeft een beperkt intellect, is achterlijk en schuw“. Ook vermeldt het rechtbankverslag dat verdachte “uit een moeilijk milieu komt, dat het gezin niet gunstig bekend stond en dat herhaaldelijk diefstallen enz. voorkwamen“. De Arnhemsche Courant had kort na het misdrijf gemeld dat de aangeklaagde ook verdacht werd van aanranding van een 14-jarig meisje in Lintelo. Daarover wordt in het rechtbankverslag overigens niets gemeld.

    Donderdag 4 februari 1932 oordeelde het Gerechtshof te Arnhem dat de dader niet de opzet had zijn broer te doden, zodat men hier ‘slechts’ te doen had met het misdrijf van mishandeling den dood tengevolge hebbende. De maximumstraf op dat misdrijf was zes jaar, en die maximumstraf werd hem dan ook door het Hof opgelegd, zonder aftrek van voorarrest. Prinsen heeft hier vier jaar van uitgezeten, waarna de straf werd omgezet in een voorwaardelijke.

    Anton Prinsen werd begraven op de Oude Begraafplaats aan de Varsseveldsestraatweg.

    Dader gaat voort op het slechte pad

    Ruim tien jaar later, op 3 maart 1943, schrijft dagblad Het Volk:

    “De dader van de moord op den zevenjarigen Guusje Zadelhof, die Zondag jl. te Hummelo werd gepleegd, de 34-jarige D.J. Prinsen uit Aalten, heeft zich ongeveer tien jaar geleden ook schuldig gemaakt aan moord op zijn broer, dien hij bij een vechtpartij door worging om het leven gebracht.

    Dit is niet het enige misdrijf dat op zijn straflijst prijkt. Op 5 februari j.l. was hij juist uit de gevangenis ontslagen, waar hij een jaar had doorgebracht wegens kippendiefstal.

    Naar wij vernemen, heeft dr. Hulst uit Leiden sectie verricht op het lijk van het jeugdige slachtoffer. Het is niet uitgesloten, dat de moordenaar den jongen eerst stokslagen gaf. Daarna is hij met een bijl geslagen.”

    De Arnhemse rechtbank veroordeelde de inmiddels 34-jarige landbouwersknecht voor dit misdrijf tot 15 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en daarna tbs.

    Het jongetje werd vermoord nadat hij die zondagochtend de schuur bij zijn ouderlijk huis betrad om zijn konijnen te voeren. Vermoedelijk had hij daarmee Prinsen gestoord, die daar de nacht had doorgebracht.

  • Landdag Bijzondere Vrijwillige Landstorm

    Landdag Bijzondere Vrijwillige Landstorm

    Op donderdag 2 juni 1927 vond in Aalten de jaarlijkse Landdag plaats van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm (BVL). De feestelijkheden werden overschaduwd door de stormramp die de dag ervoor enkele naburige gemeenten zwaar had getroffen. Desondanks blikte men achteraf terug op een geslaagd evenement met naar schatting ongeveer 5000 bezoekers.

    De BVL was een Nederlandse paramilitaire organisatie opgericht in 1918, direct na de Eerste Wereldoorlog, als een reactie op de onzekerheden en dreigingen die Europa in die tijd doormaakte. Jaarlijks organiseerde de BVL een zestal regionale landdagen. Deze landdagen waren niet alleen bedoeld voor saamhorigheid en als demonstratie van militaire vaardigheden. Het was ook een signaal van het koningsgezinde, antirevolutionaire gezinde deel van Nederland, dat aan de “aanhankelijkheid en onwankelbare trouw aan vaderland en vorstenhuis” van de BVL niet viel te tornen. Onder het motto “Als ’t moet” gaven zij op deze dagen blijk dat de Vrijwillige Landstorm met tienduizenden mannen voortdurend ‘waakzaam’ en ‘paraat’ stond.

    Ontvangst genodigden

    In de vroege ochtend werden de inwoners van het dorp gewekt door herauten te paard die de reveille bliezen. Gedurende de ochtend liepen groepen mensen in historische kostuums door de met vlaggen versierde straten, deelnemers aan het openluchtspel. Rond het middaguur marcheerden de mensen in kostuums van kleedplaats Irene naar de Markt, waar ze zich voor het gemeentehuis opstelden om de officiële ontvangst luister bij te zetten.

    Tegen kwart over twaalf nam burgemeester Monnik het woord in de met planten versierde raadzaal die vol zat met genodigden. Onder hen bevonden zich Generaal-Majoor b.d. L.F. Duymaer van Twist, voorzitter der Nat. Landstorm Comm.; Generaal Leverland als vertegenwoordiger van de Minister van Oorlog; Luitenant-Kolonel Mr. A. Baron van Heeckeren van Kell, voorzitter gewestelijke Landstorm Commissie; Luitenant-Kolonel Froger, vertegenwoordiger van de inspecteur van de Vrijw. Landstorm; Luitenant-Kolonel Lavalye, commandant Landstormcorps Overijssel; Majoor Tucker, commandant Twente; Majoor van Ingen-Schouten, commandant van van het Landstormverband; 1e Luitenant Boulogne, secretaris van het hoofdcomité; 1e Luitenant Korswagen; de heren van Basten Batenburg en Van Marle van Brummen; pastoor Van Rooijen; ds. Renting; de burgemeesters van Winterswijk, Dinxperlo, Wisch en Vorden; Dr. Schmitz, Oberbürgermeister van Bocholt en de burgemeesters van Liedern en Vreden.

    De burgemeester heette alle aanwezigen welkom en dankte hen hartelijk voor hun komst. In zijn toespraak sprak hij onder andere de volgende woorden:

    „Uwe komst reeds naar hier, toont uwe groote belangstelling in het doel en streven van den Bijzonderen Vrijwilligen Landstorm in het algemeen, en in den arbeid van de plaatselijke afdeeling in het bijzonder, welke het initiatief nam tot het organiseeren van dezen Landdag. Zooals ik zeg, het is voor ons gemeentebestuur een bijzondere eer, in de gelegenheid te zijn U in onzen schoonen Achterhoek te mogen ontvangen, den Achterhoek, waarvan onze Geldersche Cats, de Eibergsche dichter Willem Sluijter, eenmaal schreef: „Waar iemand duizend vreugden zoek’ „Mijn vreugd is in dee’z Achterhoek.”

    Wellicht is naar sommiger meening die opvatting wat al te partijdig, maar ik ben zoo vrij om dat toe te schrijven aan onvoldoende bekendheid met deze streek, die zoo rijk is aan natuurschoon, gezegend met weligen wasdom, groennend malsche weiden, heerlijke bosschen met kabbelende beekjes. Meerdere bekendheid toch zou hen zeker tot de overtuiging brengen, dat in dezen Achterhoek nu niet bepaald „Achterlijke” menschen wonen. Was het niet in onze omgeving dat het eerst de woeste heidegronden werden ontgonnen en met behulp van kunstmest in vruchtbare weilanden en akkers werden herschapen? Was het niet door Coöperatie op allerlei gebied, in het bijzonder op het Zuivelgebied en bankwezen, dat de landbouwende bevolking tot meerderen welvaart werd gebracht? Werden niet hier reeds vroeg industrieën gevestigd, die men nergens elders in ons land aantrof? En deze vooruitstrevende bevolking woont in eene oude historische landstreek.

    Reeds in Charters uit het jaar 828 komt de naam van onze gemeente als Aladna voor, destijds aan den oudsten heirbaan en handelsweg naar ons land, den zoogenaamden Hessenweg gelegen. En tot onze gemeente behoort het typische stadje Bredevoort, eenmaal een sterke en gewichtige vesting, waaraan zoovele historische herinneringen verbonden zijn; nu eens door Spanjaarden, dan weer door Staatschen belegerd en bezet, en ten slotte door den Staten van Gelderland aan het huis van Oranje Nassau geschonken. Ja, wij zijn er trotsch op, dat onze geëerbiedigde Vorstin nog voert den titel van Vrouwe van Bredevoort. Mijne heeren, is het wonder, dat de gehechtheid aan het aloude doorluchtige huis van Oranje Nassau hier vooral niet minder sterk gevoeld wordt dan ergens elders in ons vaderland. Een betere plaats in Gelderlands Achterhoek dan Aalten, tot het houden van dezen Landdag, zou dan ook moeilijk gekozen worden.

    Van harte hoop ik, mijne heeren, dat deze Landdag, waarop thans zulk een donkere schaduw is gevallen, daar toch, terwijl wij ons opmaakten om dezen dag voor de gemeente Aalten tot een feestdag te maken, ons aangrenzende gemeenten door een zwaren ontzettenden ramp werden getroffen, dat deze Landdag toch aan zijn doel moge beantwoorden en een goeden dag moge zijn. Moge het mij vergund zijn van deze plaats ook onze hartelijke deelneming te betuigen aan onze zustergemeenten en hare ingezetenen, die zoo zwaar zijn getroffen. Ik heb gezegd.”

    Vervolgens nam Generaal-Majoor Duymaer van Twist het woord en bracht namens allen vriendelijk dank voor de feestelijke ontvangst. „Mijnheer de voorzitter, getroffen door de groote ramp, die deze streek heeft geteisterd, dacht ik aanvankelijk dat deze landdag niet door zou gaan. Ik zie echter ook in dat dit op het allerlaatste oogenblik niet meer mogelijk was. Wij moeten nu dezen landdag houden op stemmiger wijze. Ik wil toch wijzen op de beteekenis van de Landdagen, die den band versterken en liefde aankweeken voor het vorstenhuis. Er is steeds groot enthousiasme voor den Landstorm, die ik ook in de volle belangstelling van de bevolking van den Achterhoek aanbeveel. Dat zij veel moge bijdragen, tot heil van ons volk!”

    Lunch

    Hierna werden verversingen en sigaren gepresenteerd. Tegelijkertijd stelden de deelnemers aan de Landdag zich op het Marktplein op in marsformatie en hielden ze een optocht door het dorp. Het Bestuur, de Commissie van ontvangst, de autoriteiten en genodigden, verenigden zich aan een lunch in de Sociëteit op het Blik, nadat ze eerst op de stoep van het gemeentehuis op de foto waren gezet.

    Tijdens de lunch hief generaal Duymaer van Twist eerst een toost aan op H.M. de Koningin. De Oberbürgermeister van Bocholt, Dr. Schmitz, wees op de sterke muur, die de Landstorm vertegenwoordigde, uit liefde en trouw. Vrijwilligheid is de beste waarborg om de rust te handhaven, aldus Schmitz. Ook herinnerde hij aan de jaren 1922 en 1923, toen de Nederlandse grensbewoners Bocholt hielpen met onder andere levensmiddelen. Bocholt zal dat nooit vergeten. Het was hem een groot genoegen dit hier te mogen memoreren.

    De burgemeester liet tijdens de lunch een pijp circuleren met zilveren beslag, waarop gegraveerd „Landstorm Aalten”. Deze pijp dateerde vermoedelijk uit 1814. Uit het archief bleek namelijk dat 14 januari 1814 een verzoek aan Aalten werd gedaan om 75 weerbare mannen te sturen. Deze moesten zich te Zutphen met anderen verenigen, om vervolgens naar Deventer te gaan, dat nog door de Fransen bezet was. Vermoed werd dat deze pijpen bij terugkeer aan deze en gene als souvenir zijn uitgereikt.

    Middagprogramma

    Na de lunch begaf het gezelschap zich naar het feestterrein, dat bij aankomst al bijna volledig door bezoekers was bezet. De voorzitter van de Centrale Landdag-commissie, burgemeester Monnik, opende de Landdag met de volgende toespraak, die dankzij twee Philips luidsprekers tot ver in de omgeving duidelijk te verstaan was:

    „Ons aller harten zijn vervuld met den grooten ramp, die onze naaste omgeving heeft getroffen. Ons Landdag-comité heeft hedennacht nog vergaderd en ieders eerste gevoelen was, dat er dezen dag van geen vreugde of feestelijkheid sprake mocht zijn. Zeer begaan met het lot van onze mede-Achterhoekers, doch niet in staat op het laatste ogenblik dezen Landdag op te schorten, heeft het Comité ten slotte eenparig besloten op de aangekondigde wijze alles te doen plaats hebben.

    Als voorzitter van de Centrale Landdag-Commissie roep ik U allen, die naar hier zijt overgekomen om met ons dezen dag te houden, van deze plaats een hartelijk welkom toe. Het is ook voor de plaats onzer inwoning een bijzondere onderscheiding, dat deze Landdag, de eerste in Gelderlands Achterhoek, hier te Aalten gehouden wordt; en het wordt daarom door ons ook op hoogen prijs gesteld.

    Geen buitenstaander weet, welk een groote inspanning en arbeid er noodig was om alles voor elkaar te krijgen en ons bestuur achtte zich dan ook gelukkig zulk een uitnemend uitvoerend comité naast zich te hebben dat alles zoo keurig tot in de puntjes verzorgde en regelde. Ook op andere wijze werd allerlei medewerking ondervonden. Spr. brengt namens het Centrale Comité hartelijk dank voor hunne bemoeiingen. Maar alle voorbereiding zou weinig hebben gebaat, indien de sprekers, die hedenmiddag voor ons hopen op te treden, zich niet bereid hadden verklaard tot ons over te komen en daarnaast de verschillende verenigingen op militair gebied en op het gebied van de lichamelijke opvoeding ons hare medewerking niet hadden willen verleenen.

    De spreker eindigde met de wens: „Moge het ons gegeven zijn hier een goeden middag te hebben en moge deze voeren tot het doel dat wij ons van dezen dag hebben voorgesteld, n.l. de aandacht te vestigen op de gewichtige betekenis van den Bijzonderen Vrijwilligen Landstorm, die steeds gereed staat om elk, die zich van de macht wil meester maken, te weerhouden. En hiermede verklaar ik dezen Landdag geopend”. (Applaus)

    Nu kwam de pastoor van Harreveld aan het woord. Hij bedankte de burgemeester voor zijn woorden van medeleven voor de getroffenen. Deze ramp overtrof die van Borculo, aldus de pastoor, vanwege het grotere aantal doden en gewonden. In de gemeente Lichtenvoorde waren 46 huizen geheel met de grond gelijk gemaakt en 30 huizen waren volledig onbewoonbaar geworden.

    Hoewel hij het niet graag deed, vond hij dat hij – onder de omstandigheden – niet anders kon dan de hand ophouden voor een aalmoes. Hij vroeg de bezoekers om de helft van het bedrag dat zij aan het feest hadden willen besteden, af te staan aan de slachtoffers van de ramp. Door enkele dames werd hierna een schaalcollecte gehouden, welke een flink bedrag opleverde voor de geteisterde streek.

    Hierna sprak generaal Duymaer van Twist. Hij sloot zich aan bij de woorden van de vorige spreker en verklaarde met diepe ontroering kennis te hebben genomen van de ramp die deze streek had getroffen. Als voorzitter van de Nationale Landstorm Commissie bedankte hij al die mannen, die tijd nog moeite hadden gespaard om deze dag te organiseren. Hoewel hij betreurde dat geen van de ministers aanwezig kon zijn, bedankte hij Generaal Leverland, de vertegenwoordiger van de Minister van Oorlog, voor diens aanwezigheid. Ook richtte hij een woord van dank aan Philips Eindhoven, voor de luidsprekerinstallatie.

    Verder sprak hij nog de volgende woorden:

    „Toen in November 1918 pogingen gedaan werden naar de macht te grijpen, toen revolutionaire stormen onze grenzen naderden, stelden zich dadelijk duizenden vrijwilligers beschikbaar om te helpen het gezag te handhaven. Uit die spontane daad is gegroeid het instituut van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm. Wanneer men zegt: Gij zijt militairisten, dan werpen wij dit verre van ons. Wij zijn geen militairisten, omdat wij geen overheersing wensen. Dat laten wij over aan de communisten in Rusland, die grootere legers hebben dan welk ander land ook. Wij zijn ook geen imperialisten. Wij zijn tevreden met ons stukje grond. Wat wij Nederlanders willen is dit: Wij willen Holland houden!” (Applaus)

    „En nu hoort men wel eens: is het in onzen tijd nog noodig, dat wij paraat blijven, dat ons Instituut blijft bestaan? Wij moeten dit bevestigend beantwoorden. Ziet naar Oost-Indië! Ziet naar China! Hoe men overal propaganda tracht te maken voor de revolutie. Zegt het U niets, dat bij de verkiezing der Provinciale Staten meer dan 70.000 stemmen werden uitgebracht op communisten. Wanneer men mij daarom vraagt of dit instituut gemist kan worden, antwoord ik: beslist neen.”

    „En nu wacht mij nog een aangename opdracht. Ik heb van de Nationale Landstormcommissie de opdracht gekregen om twee mannen in uw midden te huldigen, die bijzonder geijverd hebben voor dezen dag. Het is in de eerste plaats de heer A. van den Boomgaard en in de tweede plaats de heer B.G. Papiermole. Beide mannen dank ik voor al den arbeid die zij zich voor het slagen van dezen dag hebben willen getroosten. Moge deze dag in aangename herinnering blijven en wil dit souvenir aanvaarden.”

    Duymaer van Twist overhandigde de heren het cadeau, bestaande uit een met zilver gemonteerd inktstel en dito rookstel. (Applaus)

    Défilé

    Hierna volgde het defilé van de aan de Landdag deelnemende groepen en leden van de BVL – naar schatting ongeveer 1500 personen – langs de officiële tribune. Daarna was het de beurt aan het schuttersgilde St. Hubertus uit Ulft met vendelzwaaien. De Aaltense gymnastiekverenigingen Achilles en DOK Juliana vertoonden vrije- en orde-oefeningen. Het meest in de smaak vielen echter de evolutiën te paard, door een afdeling van het 4e half-regiment huzaren te Deventer. Vooral het carousselrijden en het nemen van hindernissen waren indrukwekkend. Tot slot van deze oefeningen werd een ‘W’ geformeerd, de sabel gepresenteerd en de muziek zette het Wilhelmus in, dat door de aanwezigen spontaan werd meegezongen.

    De voorzitter maakte bekend dat het Comité had besloten om 30 prijzen beschikbaar te stellen voor deze huzaren. De prijzen bestonden uit pijpen die in Aalten waren vervaardigd, in de bekende fabriek van Becking en Vaags. Op iedere pijp was gestempeld: „Landdag 2/6, Aalten 1927″. Daarnaast waren er vijf prijzen voor de beste springers.

    Colonne geweer

    Na een toespraak door ds. G. Hofstede, voorzitter van de Gewestelijke Landstorm Commissie, verbond Vollenhove, deelde de burgemeester mee dat er een telegram was ontvangen van de Militaire Luchtvaartafdeling te Soesterberg. Dit telegram meldde dat, vanwege de ongunstige weersomstandigheden, het esquadrille vliegtuigen niet zou komen.

    Vervolgens gaven onderofficieren van het 8e Regiment Infanterie te Arnhem een mooie demonstratie “Colonne geweer”. De verschillende bewegingen en standen werden op militair correcte wijze uitgevoerd. Tot slot van de oefening werd een stand gegeven onder het ratelen van de machinegeweren, terwijl enkele parachutes werden afgeschoten en een mand met postduiven werd geopend. De duiven kozen onmiddellijk na hun vrijlating de weg naar hun hok. Dus toch nog vliegdemonstraties.

    Daarna presenteerde gymnastiekvereniging DOK Juliana verschillende mooie oefeningen, terwijl het uitvoerend comité van de Landdag werd gefilmd. Ook tijdens de andere programmaonderdelen was de film-operateur steeds in de weer.

    Historisch tafereel

    Toen kwam het hoogtepunt van de dag, het historische tafereel „De inneming van Breedevoort in 1597 door Prins Maurits”. Een grote vestingmuur met poort en torens was daarvoor tegenover de tribune opgebouwd. Na de opeising van de stad door een heraut van Prins Maurits, welke van de hand werd gewezen, werd de vesting door vier kanonnen onder vuur genomen. De daaropvolgende bestorming deed spoedig de witte doeken boven de muren verschijnen, als teken van overgave. De Spaanse bezetters verlieten de vesting, en Maurits nam deze in bezit. Het indrukwekkende schouwspel oogstte veel waardering.

    Hiermee was het middagprogramma afgelopen. Aan de uitgang van het terrein collecteerden gekostumeerde dames voor de stormramp.

    Avondprogramma

    ‘s Avonds werd tegen negen uur een concert gegeven op het terrein, afgesloten met vuurwerk. Zeldzaam mooie nummers werden ten beste gegeven en de oude vesting Bredevoort deed fantastisch aan, bij het schijnsel van het gekleurde licht. Het was een sprookje, vol lichtend, sprankelend, sissend, kleurrijk lichtspel. Enkele zeer mooie onderdelen waren, onder andere, de op een schijf schietende landstormman en het tableau „Leve de Landstorm”.

    Een belangrijke bijdrage aan het succes van het evenement werd geleverd door de twee luidsprekers die kosteloos ter beschikking waren gesteld door de N.V. Philips’ Radio te Eindhoven. Hierdoor waren alle sprekers over het hele terrein duidelijk verstaanbaar. Zelfs de bewoners van de Meiberg, op grote afstand van het terrein, konden de sprekers nog volgen. Het was ook een groot gemak voor de Feestleiding, als iemand op het grote terrein uit de duizenden aanwezigen moest worden gezocht. Een eenvoudige oproep via de luidsprekers en al gauw zag men de gezochte persoon zich naar de tribune begeven.

    Na afloop keek men op deze Landdag terug als een uiterst geslaagd evenement.

    Bronnen


  • Goede samenwerking politie Aalten en Bocholt

    Goede samenwerking politie Aalten en Bocholt

    Nieuwe Winterswijksche Courant, 19 maart 1926

    Aan de gemeente-politie werd door de Bocholtsche politie telefonisch medegedeeld dat aldaar 2 Hollanders op verdachte wijze een rijwiel te koop aanboden. Twee onzer polietie-agenten vertrokken hierop naar Bocholt en troffen daar de verdachten aan, zijnde H. C. S. en M. v. d. Sch. Beide personen voldeden aan het verzoek om mede naar Aalten te gaan en bij onderzoek bleek dat beiden te Doetinchem woonachtig waren.

    Uit een telefonisch onderhoud met de politie bleek, dat door middel van braak een rijwiel was ontvreemd op den Vijverberg en het rijwiel dat S. bij zich had kwam geheel overeen met de gestolen fiets. Beide rijwielen zijn daarop in beslag genomen en de verdachten zijn vervolgens geboeid naar Doetinchem overgebracht, waar de zaak verder zal worden onderzocht. Het blijkt nader dat de verdachten beruchte inbrekers zijn. S. heeft n.l, al 10 jaar gevangenisstraf moeten ondergaan en v.d. Sch. werd al meermalen veroordeeld.

    De goede verstandhouding tusschen de Bocholtsche en Aaltensche politie is dus oorzaak dat deze gevaarlijke heeren aangehouden zijn.

    Bron


  • De Slingerbeek

    De Slingerbeek

    De Graafschapbode, 16 september 1924

    Zoo menig mooi plekje is er nog aan de oevers van de Slingerbeek te vinden, waar het wemelt van vogels, vlinders en bloemen, maar het gaat niet aan ze alle in bijzonderheden te beschrijven. In Miste zijn haar zoomen betrekkelijk weinig boschrijk. Daar kronkelt ze veel door ’t open veld, langs akkerland en malsche weiden. Op verscheidene plaatsen heeft men haar bochten afgesneden, haar bedding verbreed en uitgediept. Ook tracht men haar met dijkjes te beteugelen, want in natte tijden zwelt ze snel aan tot een wild stroompje en zet dan vaak alles in haar omgeving blank.

    Bij Breedevoort wordt het landschap heelemaal beheerscht door de populier. Overal oude, statige boomen en pas geplante telgen, alle slank, in lange reeksen, langs de oevers der beek, langs slooten, langs wallen en wegen. Het is er een voortdurend gewriemel van beweeglijk groen, een zacht gezwatel zonder ophouden.

    In den najaarstijd, als er al veel gele bladeren op den grond liggen en de kruinen ijl zijn geworden, maken al die popels een weemoedigen indruk. Dan hoort men een droevig suizen van den wind en een zielig zuchten der dorrende loovers, in de steeds kaler wordende twijgen. Dan ligt daar het oude stadje zoo eenzaam en vergeten, tusschen de drassige broeklanden en de ondergeloopen weiden. Gedeeltelijk is die laag gelegen omgeving al ontwaterd en er wordt thans weer verder in die richting gewerkt.

    In vroeger eeuwen had Breedevoort zijn belangrijkheid als vesting juist aan de ligging temidden der moerassen te danken. Toen werd hier door Staatsche en Spaansche legers gestreden om het bezit van de veste met het sterke kasteel. Breedevoort heeft veel wereldsche pracht en praal gezien, het heeft veel ellende beleefd, het heeft rampen ondervonden, — nu ligt het daar stil aan de boorden van de Slinge, gedeeltelijk verscholen achter een laatste rest van den ouden vestingwal, half omringd door de oude gracht, vol riet en ruigte, temidden van de populierenrijen, — en droomt van zijn grootsch verleden en van de ijdelheid der menschelijke berekeningen.

    Een kwartiertje verder stroomafwaarts ligt het Walfort of Walvoord, een oud kasteel, waarvan het verleden ook al glorierijker is dan het heden. Eens vond men hier den zetel van den vrijgraaf, de voorzitter en leider van het geheimzinnige veemgericht, dat tot ver in de Middeleeuwen bleef bestaan. De Sleehegge heette de plek, waar onder den blooten hemel, bij rijzende zonne, zonder aanzien des persoons, werd recht gesproken. Een der vrijgraven, Bernd de Dücker, was berucht om zijn gestrengheid en zijn naam leefde nog voort in den volksmond tot op den huidigen dag.

    Bij ’t Walfort neemt de Slingerbeek een zijstroompje op, een smal, onaanzienlijk beekje, de Schaarsbeek. Men wil deze verbreeden en uitdiepen, teneinde een goede afwatering te verkrijgen voor het Groote Goor. Die Schaarsbeek heeft veel natuurschoon langs haar oevers. Ze komt heelemaal uit het Korenburgerveen en stroomt een poos op de grens van het Klooster en ’t Groote Goor.

    De Slingerbeek nadert Aalten en bereikt dit dorp bij „De Pol”, voorheen een der machtigste havezaten in den omtrek, thans een vervallen grootheid. — Aalten is een zeer mooi dorp, tegen de helling van een heuvel gebouwd. In de omgeving heeft men urnen gevonden, een bewijs dat het een oude nederzetting is, evenals het meer westelijk gelegen Varsseveld. Door sommigen wordt de naam Varsseveld zelfs in verband gebracht met den Romeinschen legeraanvoerder Varus.

    Tusschen Aalten en Varsseveld zijn de oevers van de Slingerbeek hier en daar weer vrij boschrijk. Schilderachtige plekjes zijn er in overvloed, o.a. bij de Bleekerij en verder in den Elshoek. Niet ver van Varsseveld vond men de uitgestrekte bosschen van het landgoed De Breukelaar, maar de meeste boomen zijn thans gerooid. Verderop komt men in het houtrijke Noorderbroek en eindelijk in de bosschen van den Slangenburg. Hier kan men nog uren en uren omdwalen onder hoog geboomte en tusschen dicht struikgewas, bij bloemengeur en vogelzang.

    Intusschen heeft de Slingerbeek zich in tweeën gesplitst. De voornaamste tak, de zuidelijkste, kronkelt onder den naam van Bielheimerbeek, dicht langs het kasteel Slangenburg, met zijn torens en bijgebouwen, zijn hertenkamp en boerderijen, zijn schaduwrijke bosschen, met breede lanen doorsneden.

    Het meeste water van de Slingerbeek wordt meegenomen door de Bielheimerbeek, de rest gaat naar Doetinchem. De Bielheimerbeek zal haar naam wel te danken hebben aan ’t voormalige klooster Bethlehem te Gaanderen. Het werd hier in het laatst van de twaalfde eeuw gesticht door een zekeren Franco met een kluizenaar Gijselbrecht. Het houten kerkje werd door den bisschop van Utrecht in eigen persoon gewijd. De stichting kwam tot grooten bloei. Het klooster breidde zich uit, geraakte tot rijkdom, macht en aanzien. Zijn invloed liet zich tot ver in den omtrek gelden. — Daarna volgde een tijd van verval. — In de dagen van de hervorming werd het klooster beroofd en geplunderd. — De prachtige bezitting ging eindelijk langzaam te gronde. Een rijk archief is er nog van over gebleven.

    In 1659 kreeg een Rotterdamsch koopman van de Staten octrooi tot het bouwen van een watermolen aan de Bielheimerbeek. Een klapperend molenrad heeft er jaar op jaar, eeuwen lang gewenteld tot in den jongsten tijd. Thans is het rad verdwenen en klinkt ook daar het puffend geluid van een zwoegende machine. Gaanderen ligt bij en tusschen zandige heuvels, rivierduinen, vanwaar men vaak mooie vergezichten kan genieten. —

    Zoo zijn we dan weer eens de Slingerbeek gevolgd. Och, ’t is eigenlijk een nietig stroompje. Maar mooi is ze toch, in de lente, als de sleutelbloemen bloeien en de blanke anemonen, in den zomer als de varens en de schermbloemigen zich spiegelen in haar water, in den herfst, als de eiken pronken met bronzen en de beuken met geel- en rood-koperen loover, in den winter, als de sneeuw de velden heeft toegedekt en alles heel stil is geworden…

    G.J.M.

    Bronnen


  • Wolven in Aalten

    Wolven in Aalten

    In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen in de Aaltensche Courant hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over de wolvenjacht:

    “Gelijk men tegenwoordig vossenjachten organiseert om de enkele langstaarten die er nog zijn te verdelgen, deed men dit vroeger om een grooter en schadelijker roofdier uit te roeien. In de jaren waarin de bevolking onder de rooverijen der soldaten veel te lijden had, was de wolf nog het gevreesde roofdier in deze streken.

    Men denke zich even de situatie in van die dagen. Uitgestrekte bosschen en in de laagten de boerenhoeven. Het vee graasde in de weiden omzoomd door houtgewas. Ook om de esschen groeide het slaghout welig op. Een eldorado dus voor het wild. De wolf ging op roof uit en den gedunden veestapel der boeren werd nog belaagd door den natuurlijken vijand. Dan organiseerde men groote klopjachten.

    Groote netten werden ergens gespannen en daar het wild ingedreven, terwijl de jagers op de loer lagen om met het geweer, toegerust met ‘pan en steen’, het wild neer te leggen. Door de voortschrijdende ontbossching zullen echter de wolven wel meer verdwenen zijn dan door de klopjachten. Vooral toen de oorlogsfakkel niet meer brandde en de boerenbevolking zich overal vestigde, was het met de wolvenheerschappij afgeloopen.”

    Juni 1923

    En ongeveer een eeuw geleden was er sprake van de aanwezigheid van een wolf in de bossen van ’t Walfort.

    December 1847

    In de nacht van 5 op 6 december richtten twee ‘grote honden’ een bloedbad aan in het schapenhok van boerderij Kortbeek in de Aaltense Heurne.

    Bronnen


  • Voedselhulp aan Bocholt (1922)

    Voedselhulp aan Bocholt (1922)

    Eind 1922 stuurden de inwoners van Aalten voedselhulp naar de noodlijdende bevolking van de Duitse buurstad Bocholt.

    De nederlaag van Duitsland in de Eerste Wereldoorlog had ingrijpende gevolgen. In 1919 dwongen de geallieerden Duitsland om alle schulden voor de oorlog op zich te nemen en werden enorme herstelbetalingen opgelegd aan het land. De torenhoge schuldenlast aan de geallieerden leidde tot hyperinflatie en een zware economische crisis. Dit leidde tot ernstige armoede en hongersnood voor de meerderheid van de Duitse bevolking.

    Op 28 september 1922 besloot het gemeentebestuur van Aalten om de noodlijdende bevolking van de Duitse buurstad Bocholt te helpen, “als erkenning van het goede, dat Aalten vóór den oorlog van deze fabrieksstad heeft genoten”. De hulp bestond uit het sturen van levensmiddelen die men hier in overvloed had.

    Op 17 november meldde de Aaltensche Courant:

    „Hedenmorgen ging de tweede zending levensmiddelen, door de burgerij der gemeente Aalten bijeengebracht, naar Bocholt. In de weken erna brachten de inwoners van de gemeente Aalten meerdere zendingen levensmiddelen bijeen en stuurden deze naar Bocholt. Dinsdag gingen een zevental wagens met aardappelen, kool, rogge enz., de streep over, terwijl volgende week nog een tweetal transporten zullen vertrekken. Dat een en ander met groote vreugde wordt ontvangen, behoeft, gezien de nijpende nood, geen betoog, en zeer zeker zal deze humane daad medewerken tot het (door den oorlog verbroken) weder opvatten der vriendschappelijke betrekkingen met onze naburen.”

    Dr. Otto Schmitz, burgemeester van Bocholt (1920-1933)
    Dr. Schmitz, burgemeester van Bocholt

    Tien dagen later schreef de Zutphense Courant:

    „26 Nov. – In de raadsvergadering der grensstad Bocholt heeft de burgemeester een rede gehouden om zijn dank uit te spreken voor de groote opoffering die zich de bevolking der gemeente Aalten getroost om de armen der stad Bocholt van alle soorten levensmiddelen zooals aardappelen, meel, vet, groenten enz. te voorzien. Reeds waren 14 wagenvrachten ontvangen, die de Aaltensche landbouwers zelf naar Bocholt brachten. De burgemeester beschouwde deze hulp van de Hollandsche grensbewoners als een bewijs van toenadering tot hun Duitsche naburen.”

    Bronnen


    • Zutphensche Courant, 29 september 1922 (Delpher)
    • Aaltensche Courant, 17 november 1922 (Delpher)
    • Dagblad Tubantia, 27 november 1922 (Delpher)
    • Wikipedia
  • Zwager met bijl vermoord

    Zwager met bijl vermoord

    Dinsdag 26 juli 1921

    Te Aalten is in den nacht van Dinsdag op Woensdag een zekeren H.J. Jansen, terwijl hij reeds te bed lag, door zijn zwager S., met een bijl de hersenpan verbrijzeld. Hoewel zijn toestand bijna hopeloos was, werd hij met den trein naar Arnhem vervoerd. Met denzelfden trein kwam zijn zwager, die te Winterswijk was gearresteerd, geboeid te Aalten aan. Hij werd door den veldwachter Blom uit Aalten en den rijksveldwachter Hendriks uit Winterswijk naar het gemeentehuis gebracht om daar te worden verhoord.

    Het slachtoffer is den volgenden nacht in Arnhem overleden. Hij laat een weduwe met zes kinderen achter. De zwager S., de vermoedelijke dader, werd woensdag naar Zutphen overgebracht. Hij is ongehuwd. De oorzaken van dit drama zijn familietwisten.

    De Rechtbank te Zutphen behandelde op 24 augustus 1921 de zaak tegen H.H. S., arbeider te Aalten, verdacht op of omstreeks 25 Juli, aldaar, na een feest, zijn zwager H.J. Jansen in zijn huis met een bijl te hebben vermoord, terwijl hij te bed lag, tengevolge waarvan zijn schedel is gespleten en hij eenige dagen later is overleden.

    Beklaagde beweert zich niets meer te herinneren en zegt, dat hij dronken was. Tegen een der getuigen, een zekeren P., heeft hij echter in den bewusten nacht gezegd: „Ik heb H. wat gedaan. Hij kan wel dood gaan”. J. is op ongeveer 15 meter afstand van zijn slaapkamer in een zijkamertje gevonden. In de slaapkamer, op den muur en op het bed waren bloedspatten te bespeuren. De Officier van Justitie eischte 4 jaar gevangenisstraf. De verdediger, mr. Wildervank de Blécourt, pleitte clementie.

    De Rechtbank te Zutphen veroordeelde verdachte S. overeenkomstig den eisch tot 4 jaar gevangenisstraf, met aftrek der preventieve hechtenis.

    In 1922 vinden we H.H. S. in de strafgevangenis aan de Pompstationsweg in Den Haag / Scheveningen, bekend vanwege haar markante poortgebouw.

    Bronnen


  • Als de Gasten komen

    Als de Gasten komen

    Aaltensche Courant, 12 juli 1921

    Nu de zomervacantie reeds gedeeltelijk is ingetreden en al enkele zomergasten naar Aalten zijn gekomen, straks zeker nog gevolgd door meerderen, wanneer de vacantie algemeen is, zullen die gasten zeker wel verwonderd opzien van de veranderingen die ons dorp ondergaan heeft, veranderingen welke dan ook met recht verbeteringen genoemd mogen worden.

    Het meest opvallend heeft wel de Gasthuisstraat een verbetering ondergaan, waar vanaf smid Buesink tot aan de Ormelstraat een mooi trottoir is aangelegd. Door ruiling van grond met den heer Buesink was het mogelijk dit mooie geheel te verkrijgen. Het smalle gangetje van de Gasthuisstraat naar de Sociëteit is verdwenen, om vrij wat breeder weer te voorschijn te komen, hoewel het nog niet geheel op de breedte gemaakt is, welke het in de toekomst, die wel niet zoo ver meer af zal zijn, zal krijgen en waarvan het model reeds aangegeven is vanaf de villa van den heer Jos. Driessen tot het schoolplein. ’t Hield er eerst wel voor, om van de tuinen van de heeren Manschot en Kalf de benoodigde grond voor den breeden weg te krijgen, maar eindelijk kon men het toch met de eigenaren eens worden. Van den grooten tuin van mevr. Ed. Driessen was de benoodigde grond reeds veel eerder kosteloos afgestaan.

    Ook van den tuin van „bode Driessen” kon men een schuin naar de Gasthuisstraat loopende strook bekomen, waardoor de aansluiting aan de Kruisstraat verbeterde, maar toch niet zóó kon worden als wel gewenscht werd. Smid Hoopman bleek echter ook niet ongenegen mede te werken om aldaar een verbeterden toestand te helpen tot stand brengen, en door afstand van een strook langs de Kruisstr., met afgeronde hoeken aan Gasthuisstr. en Bredevoortschestraat is daar een heel wat mooiere toestand geschapen, vooral nu de veldkeien hebben plaats moeten maken voor kleine, vierkante keitjes. Geen wonder dat de menschen, die nu niet al te vaak dien kant uitkomen, verwonderd blijven staan en zeggen: „Wat is dat hier fijn ’eworden”.

    Dezelfde of een dergelijke opmerking zullen de zomergasten ook wel maken, als zij een en ander in oogenschouw nemen. Wij spraken daar juist van verdwijning van de veldkeien. Die ouderwetsche bestrating is gelukkig ook verdwenen uit de van de Kerkstraat naar den Pol loopenden weg over het Blik, waarvan het eerste gedeelte bestraat heette te zijn en het verdere gedeelte grintweg was. De geheele weg is nu in goede conditie, wat ook van de Damstraat gezegd mag worden, waar de arbeiders van de Kammenfabriek en de talrijke kerkbezoekers des Zondags niet bevreesd meer behoeven te zijn dat zij hun voeten verzwikken op de hobbelige keien, want dat straatje was wel een van de ongelukkigste, evenals de Achterstraat, die ook herschapen is een uitstekend begaanbare weg, zoowel voor voetgangers als voor fietsers, motorrijders en auto’s, die er tegenwoordig dan ook in vrij wat grooter getale doorgaan dan vroeger.

    De op de Achterstraat uitloopende Veemarkt is ook heel wat verbeterd en verruimd door medewerking van de aangrenzende bewoners, die „hun grond”, waar ze trouwens weinig aan hadden, hebben afgestaan, waarna ook daar alle veldkeien door kleine platte zijn vervangen. Die verwisseling van straatsteenen is verder doorgetrokken vanaf de Veemarkt tot aan Firma Wed. D.G.J. Lammers, zoodat de weg naar den „doodenakker” ook vrij wat gelijkmatiger is geworden.

    De uitgekomen veldkeien liggen gedeeltelijk aan den weg vanaf het Kerkhof tot aan den „Tol” en op den Meiberg, op hun bestemming wachtende, waar of op welke wijze zij nog van dienst zullen kunnen zijn. Vanaf de Westerkerk was vroeger de weg naar beneden ook nog voorzien van veldkeien, en ook daar zijn ze door de betere soort vervangen, zoodat de inkomst in ons dorp vanaf den Varsseveldschen kant een vrij wat beter indruk maakt dan vroeger.

    Ook de inkomst van den kant van Winterswijk maakt een niet minder goeden indruk, want de Breedevoortsche weg ziet er tegenwoordig keurig uit en zal hierover zeker wel niet door de toeristen geklaagd worden, even min als over de wegen naar Lichtenvoorde, Dinxperlo en Bocholt.

    In het centrum van de plaats is voor hen, die in een paar jaren niet in Aalten geweest zijn, ook wel verandering te zien. Immers het bekende hotel „de Roskam” van mej. de wed. Voorderman is in andere handen overgegaan en verbouwd in een tweetal keurige winkels van de heeren Degenaar en Flint, drogisterij en manufacturenzaak, terwijl op den hoek van de Markt bij de Herv. Kerk een mooi bankgebouw is geplaatst door de Geld.-Overijsselsche Bankvereeniging.

    Nu zou men denken dat ook het Marktplein bij de aangebrachte verbeteringen niet achtergebleven zou zijn, maar dat is toch wel het geval, want daar is de bestrating nog wat men noemt „middeleeuwsch”. Wij twijfelen echter niet, of dat zal ook wel eens in orde komen, maar ons Gemeentebestuur zal wel rekening houden met de onkosten en niet alles tegelijk onderhanden nemen.

    Wèl heeft het onmiddellijk bij de Markt gelegen Peperstraatje een verbetering ondergaan, wat werkelijk geen weelde was, want dit zeer druk begane straatje verkeerde over ’t algemeen steeds in een ellendigen toestand. Toen daar de nieuwe steenen gelegd werden, waren de bewoners ervan het spoedig met elkaar eens, om ook langs hunne huizen de keien er uit te gooien en door een trottoir van de mooie vierkante grijze zerken te vervangen, loopende tot aan het huis van smid Buesink, dat nog altijd is: de sta-in-den-weg.

    Dat er ook buiten het dorp veel gedaan is aan wegen, kan men hier en daar zeer goed bemerken, vooral is dit het geval met den Breedevoortschen Stationsweg, die er nu keurig uitziet en met zijn dubbele rij hooge boomen zeker een der mooiste wegen van den omtrek is. Wij hopen dat ons actief gemeentebestuur in staat gesteld zal kunnen worden om met de verbeteringen door te kunnen gaan, want er is nog heel wat te doen om onze woonplaats eenigszins in overeenstemming te brengen met de zoo schoone natuur om ons heen.

    Bron


  • Undercover in Aalten

    Undercover in Aalten

    AALTEN, 6 mei 1920 – Het was een drukke dag voor de heer G. de Vries, directeur van de plaatselijke boterfabriek. Samen met zijn assistent, de heer Kempink, had hij ƒ 14.094,40 in zakjes afgepast en in de brandkast opgeborgen. Het geld was bedoeld om de melkleveranciers de volgende ochtend te betalen. Aan het eind van de dag verliet De Vries als laatste het kantoor en sloot de deur achter zich. De brandkast stond echter nog open, met de sleutel in het slot.

    De volgende ochtend was het geld verdwenen. Alleen aan een touw van een gordijn dat buiten het raam hing was iets van inbraak te merken. De directeur had de deur van het kantoor weliswaar gesloten, maar de ramen, met uitzicht op straat, konden gemakkelijk van buiten opengeschoven worden.

    De Nieuwe Aaltensche Courant berichtte op 7 mei over de diefstal: “Uit de brandkast van de Aaltensche Coöp. Zuivelfabriek is den afgeloopen nacht een bedrag van ƒ 14000 gestolen. Op verzoek van de politie deelen we geen nadere bijzonderheden mee.”

    Onderzoek

    In de maanden die volgden bleef het stil in de media. Op de achtergrond werd echter hard gewerkt aan deze geruchtmakende zaak. De marechaussee te Winterswijk stelde een onderzoek in, en arresteerde enkele verdachten die later weer moesten worden vrijgelaten, wegens gebrek aan bewijs. Daarna werd de zaak nog eens onderzocht door de rijks-, gemeente- en militaire politie, zonder succes. Ook een rijksveldwachter-rechercheur keerde onverrichterzake huiswaarts.

    Ten slotte werd de Wachtmeester der Marechaussee Woerts te Zutphen het onderzoek opgedragen. Woerts ging undercover en zwierf in Aalten een tijd als landloper rond, verbleef in een logement en werkte op een fabriek. Na aldus veel informatie te hebben verzameld, ging geheim agent Woerts, Evert Jan Woerts, naar Duitsland en wist het daar zo te schikken, dat hij in een gevangenis werd opgesloten bij een persoon die er meer van wist…

    Ook dat leverde veel waardevolle informatie op en dit alles leidde tot de arrestatie van twee verdachten: Gerrit Jan W. (29 jaar, opperman) uit Enschede, voorheen wonende in Aalten, en Hendrikus P. (28 jaar, klompenmaker) uit Aalten.

    Gerrit Jan W. uit E.

    Verschillende kranten deden verslag van de rechtszaak, die plaatsvond in december 1920 in de rechtbank te Zutphen. Als eerste stond Gerrit Jan W. terecht. Hij verklaarde dat hij en medeverdachte P. door een raam waren binnengeklommen en de zakjes met geld uit de brandkast hadden ontvreemd. Buiten gekomen deden ze de zakjes in een grote juten zak en zijn toen naar W’s huis gegaan, waar ze het geld telden. P. gaf daarvan aan verdachte ƒ 110 en vertrok met de rest van de buit, ongeveer ƒ 14000. P. zou de rest in de “Schaapsche hei” verstoppen (werd hier wellicht de Schaarsheide bedoeld?). De zakjes waarin het geld had gezeten had W. verbrand.

    De verdediger mr. C.C. de Jonge wees er op dat verdachte epilepticus is – verdachte kreeg ook een toeval tijdens de verdediging – en verzocht een onderzoek naar diens geestvermogens. Volgens hem was P. in deze zaak de hoofddader en zou W. waarschijnlijk hebben verleid. In elk geval drong hij aan op een lichtere straf.

    De Officier van Justitie prees wachtmeester Woerts, door wiens nasporingen en tact van optreden deze verdachte tot bekentenis was gebracht. Volgens hem was gebleken, dat deze beklaagde de minst schuldige was. Daarom kon voor hem de straf lichter zijn en eiste de Officier 1½ jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.

    Hendrikus P. uit A.

    Hierna stond Hendrikus P. terecht wegens medeplichtigheid in dezelfde zaak. P. ontkende echter alles. Hij verklaarde dat hij die avond niet bij W. is geweest, wel acht dagen tevoren. Voor die bewuste avond had P. een alibi: hij was tussen 10 en 11 thuis geweest en had geslapen. De volgende ochtend was hij naar “Heersen” (?) gefietst. P. hield dan ook vol dat hij niets met de inbraak te maken had en dat W. een heleboel mensen in deze zaak verdacht heeft gemaakt. Ook de vrouw van W. was volgens hem onbetrouwbaar.

    Getuige Hendrika Geessink, de vrouw van W. verklaarde dat medeverdachte P. op de avond van 6 mei haar man kwam halen, zeggende: “Gerrit, ga je mee, er is bij de boterfabriek wat te halen”, of iets dergelijks. Haar man had eerst geweigerd, maar nadat P. bleef aandringen is W. uiteindelijk. toch meegegaan. Of het precies kwart over elf was, toen P. kwam en één uur toen ze terugkwamen, dat wist de getuige niet meer precies. Toen ze terugkwamen, lag getuige in bed, doch ze heeft wél geld gezien en ook papieren zakjes. Hoeveel weet zij niet.

    Getuige bevestigt dat ze na 6 mei met een auto met de hele familie naar Enschede zijn gegaan. Er is Duits en Nederlands geld bij haar in beslag genomen op 17 september. Zij ontkent dat het 4000 mark zou zijn geweest. Ook schijnt het, dat zij wel voor ƒ 800 allerlei dingen gekocht had na 1 mei. Haar man had haar niet alles verteld, immers: “geen man doet dat!” Op 16 mei had ze 10.000 mark gestort bij een bank in Enschede. Getuige zegt dat dat eerlijk verdiend geld van haar man was.

    Het O.M. achtte desondanks bewezen dat P. het meest schuldig was in deze zaak en eiste drie jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. De verdediger echter, bestreed het bewijs; de getuigenverklaringen van de vrouw van W. achtte hij weinig betrouwbaar, maar zelfs al waren zij juist, dan was omtrent de inbraak nog niets bewezen. Voorts wees hij op de grote uitgaven door het gezin W. na 6 mei gedaan. Uit niets zou P.’s schuld zijn gebleken. Aangezien W. voortdurend  op het terrein van de fabriek werkzaam was, lag het meer voor de hand dat W. naar P. zou zijn gegaan om hem te halen. De verdediging vroeg daarom vrijspraak voor P.

    Uitspraak

    Op 5 januari 1921 veroordeelde de Rechtbank in Zutphen Hendrikus P. tot 2 jaar en Gerrit Jan W. tot 6 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, wegens diefstal door inklimming in de Aaltense boterfabriek.

    De verdachten werden opvallend genoeg niet veroordeeld tot terugbetaling van de gestolen geldsom. De boterfabriek draaide dus zelf op voor het verlies. Tweede-Kamerlid Weitkamp vond dat vreemd en heeft daarop de minister van Justitie nog gevraagd of deze bereid was de eigenaars van de boterfabriek “van Rijkwege schadeloos te stellen voor het groot geldelijk nadeel, door hen geleden ten gevolge van eigenaardige opvattingen bij een rechterlijk ambtenaar?

    De minister was echter van mening dat “niet gebleken is, dat de eigenaars der gestolen gelden door enig verzuim vanwege de justitiële autoriteiten geldelijk nadeel hebben geleden” en dat er daarom voor hem geen reden was om een schadeloosstelling te overwegen.

    Bronnen


    • De Nieuwe Aaltensche Courant, 7 mei 1920 (via delpher.nl)
    • De Telegraaf, 19 november 1920 (via delpher.nl)
    • De Nieuwe Aaltensche Courant, 28 december 1920 (via delpher.nl)
    • Overijsselsch Dagblad, 28 december 1920 (via delpher.nl)
    • Overijsselsch Dagblad, 5 januari 1921 (via delpher.nl)
    • De Nieuwe Aaltensche Courant, 11 februari 1921 (via delpher.nl)
    • Nieuwsblad van het Zuiden, 23 april 1921 (via delpher.nl)
    • wiewaswie.nl
  • Spaanse Griep

    Spaanse Griep

    Eind mei 1918 verschenen de eerste berichten in Nederlandse kranten over een ‘geheimzinnige ziekte’ in Spanje. Al lag de oorsprong waarschijnlijk elders, sprak men al snel over de Spaanse griep. Deze pandemie hield het land bijna twee jaar in zijn greep en eiste 38.000 slachtoffers. In 1920 verdween de ziekte even raadselachtig als hij was gekomen.

    Ook de gemeente Aalten ontkwam niet aan de Spaanse Griep. Het aantal dodelijke slachtoffers bedroeg hier naar schatting circa 60, op een bevolking van destijds ongeveer 10.000 inwoners.

    Krantenberichten

    Aalten, 16 oktober 1918 “De Spaansche ziekte neemt te Aalten in omvang toe. In vele gezinnen liggen een of meer huisgenooten ziek. Ook op scholen is het geducht merkbaar, waar vele kinderen gemist worden. De Chr. school a.d. Breedevoortsestraat is daarom gesloten. Gelukkig, dat de ziekte nog geen kwaadaardig verloop heeft. Alleen hij enkelen doen zich longaandoeningen voor.”
    De Standaard

    Aalten, 29 oktober 1918 “De Spaansche griep, waar in het eerst wel eens schertsend over gesproken werd, treedt thans hier en daar schrikwekkend op. Zoo ook hier in onze gemeente. Bij de zeer talrijke gevallen zijn er ook eenige met doodelijken afloop voorgekomen en dit gebeurt soms zoo plotseling dat de menschen in een paar dagen overleden zijn. Het getal aangegeven sterfgevallen is op het gemeentehuis alhier dan ook nog nooit zoo groot geweest in één dag, als gisteren het geval was, toen niet minder dan elf aangiften van overlijden werden gedaan. Algemeen is men erg begaan met de huisgezinnen waar de dood zoo onverwachts zijn intrede deed.”

    Breedevoort, 29 oktober 1918 “Was hier tot nu toe de Spaansche griep eigenlijk maar bij name bekend, wijl met met een paar dagen weer in orde was, thans is het heel anders geworden en krijgt zij een ernstiger karakter. Reeds zijn enkele slachtoffers aan deze ziekte overleden, terwijl er velen ernstig krank aan zijn. De openbare school is gisteren (Maandagmorgen) gesloten.”
    Aaltensche Courant

    Aalten, 5 november 1918 “De griep blijft hier in dezelfde hevige mate woeden en haar slachtoffers eischen. Gister stierven in deze gemeente vier personen aan de ziekte.”
    De Graafschapper

    Aalten, 20 februari 1919 “In de gemeente Aalten is thans voor de derde maal de Spaansche griep uitgebroken. In vele gezinnen werd de ziekte geconstateerd, waarbij sommige gevallen reeds met doodelijken afloop.”
    Arnhemsche Courant

    Aalten, 22 februari 1919 “Te Aalten komen weer eenige gevallen van Spaansche griep voor. Zes hadden reeds een doodelijken afloop.”
    Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant

    Aalten, 5 maart 1919 “De Spaansche griep blijft in Aalten nog steeds offers vragen. Het aantal ziektegevallen is nog altijd beduidend hoog, terwijl tal van sterfgevallen voorkomen.”
    Arnhemsche Courant

    Wondermiddelen

    Ondernemers zagen ook commerciële kansen en verkochten allerlei middeltjes tegen de griep, zoals Abdijsiroop, wat feitelijk niets meer was dan suikerwater met kaneel. Ook werden onder andere “sublimaat-injecties, berookingen met salpeterig zuur, eucalyptusolie, suikerbieten…” gepropageerd.

  • Vluchtelingen in Aalten tijdens WO1

    Vluchtelingen in Aalten tijdens WO1

    Tijdens de Eerste Wereldoorlog bood Aalten onderdak aan vele buitenlandse vluchtelingen.

    Het is 28 juli 1914 als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. Twee dagen later verklaart Nederland zich neutraal. Hierdoor bleven de grote verschrikkingen van deze oorlog ons bespaard. Maar al snel kreeg Nederland een heel ander probleem voor haar kiezen: vluchtelingen. Vele ontsnapte krijgsgevangenen, deserteurs maar ook burgers kwamen vanuit de ons omringende landen om hier een veilig heenkomen te vinden. Ook in Aalten.

    Krantenberichten

    “Italiaansche vluchtelingen. Te Aalten is de Pastorie en de predikantswoning der Chr. Gereformeerde gemeente ingeruimd voor eenige Italiaansche gezinnen, welke uit Duitschland zijn gevlucht.”
    Het Vaderland, 22-05-1915

    “Men schrijft ons van de Oostgrens: Dat het voor ontvluchte krijgsgevangenen nog niet zoo heel gemakkelijk is, de grens te passeeren, moge wel daaruit blijken, dat door den Feldwebel, die bij de buurtschap Kotten aan de grens der gemeente Winterswijk dienst doet, werd medegedeeld, dat in de laatste paar weken in de grensstrook gelegen langs de gemeenten Winterswijk en Aalten niet minder dan 70 vluchtelingen zijn aangehouden. Toch kwamen in dien tijd nog circa 20 krijgsgevangen, Franschen, Russen, Belgen en ook een Engelschman in die buurt op Nederlandsch grondgebied.”
    Arnhemsche Courant, 25-03-1916

    “De stroom houdt aan. Te Aalten zijn Dinsdag twee Oostenrijksche en een Duitsche deserteur over de grens gekomen.”
    Nieuwsblad van het Noorden, 01-09-1916

    “Aalten, 29 Dec. Het aantal vluchtelingen, krijgsgevangenen, deserteurs en burgers, die hier dezer dagen over de grens zijn aangekomen is bijzonder groot. Niet minder dan 25 Russen kwamen hier aan die in de kolenmijnen in Duitschland hadden gewerkt. Allen werden naar Rotterdam getransporteerd. Voorts 17 Polen, van wie twee hun vrouw en kinderen bij zich hadden. Ze waren uit Koerland afkomstig en hadden in de mijnen gewerkt tegen een loon van 9 à 10 mark per dag; de slechte voeding had hen gedwongen naar ons land te trekken. Zij hadden een zeer moeitevollen tocht gehad. Verder arriveerden 4 deserteurs en 1 ontsnapte Fransche krijgsgevangene. Woensdag is hier nog een Fransche krijgsgevangene aangekomen, die was ontsnapt met twee anderen uit een gevangenkamp in Duitschland. Een er van werd, voor hij bij de grens was, doodgeschoten, en de andere gewond en gevangen genomen. Gisterenmiddag zijn wederom twee Russen en een Duitsch deserteur aangekomen en hedenmorgen meldde zich nog een Duitsch deserteur bij de grenswacht aan.”
    Zutphensche Courant, 30-12-1916

    “Zaterdagavond, en Zondagmorgen zijn bij Aalten 9 Russische Polen, een Belg en een Russische cavalerist-onderofficier over de grens gekomen.”
    Het Nieuws van den Dag, 16-01-1917

    “Te Aalten kwamen over de grens en vertrokken Maandag naar Amsterdam een Duitsche deserteur met vrouw, twee kinderen en een dienstbode. De vrouw was geboren in Argentinië.”
    Het Nieuws van den Dag, 23-01-1917

    “De laatste dagen zijn er weer heel wat vluchtelingen en deserteurs over onze grens gekomen. Te Aalten kwamen gistermorgen 15 Russen aan, ontvlucht uit Duitsche gevangenschap.”
    Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 26-01-1917

    “Te Aalten kwamen Zondag over de grens drie Duitsche deserteurs en drie Fransche militairen die uit het kamp te Muhlheim waren ontvlucht. Onder dit zestal bevond zich de bewaker van genoemd kamp, die als geleider van de vluchtelingen was opgetreden.”
    Het Nieuws van den Dag, 20-11-1917

    “Te Aalten zijn Zaterdag twee Fransche krijgsgevangen over de grens gekomen. Zij waren uit een kamp te Friedrichsfeld ontvlucht.”
    Het Nieuws van den Dag, 10-06-1918

    “Vandaag, Vrijdag, werden uit Winterswijk hier verwacht: 316 Fransche-, 22 Belgische- en 2 Italiaansche krijgsgevangenen.”
    Aaltensche Courant, 29-11-1918

    Franse vluchtelingen in het Feestgebouw

    Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog kwam er vanuit Noord-Frankrijk een tweede vluchtelingengolf op gang van voornamelijk Franse, maar ook Belgische burgers.

    Vrijdag 27 september 1918 – In Noord-Frankrijk had de Duitse bezetter de bevolking van zo’n 250 steden en dorpen, die zich tussen de door de Duitsers opgerichte Hindenburglinie en de grens met België bevonden, opgeroepen om huis en haard te verlaten. Men verwachtte er hevige gevechten nu de geallieerden de Duitsers terugdrongen richting België, waardoor het beter zou zijn de regio te evacueren. Diegenen die aan de oproep gehoor gaven, trokken veelal te voet door het bezette België, hun schamele bezittingen met zich meenemend. Nederland had toegezegd een grote groep tijdelijk onderdak te verschaffen.

    Zaterdag 26 oktober 1918 – Arnhem was een doorgangsoord voor Franse vluchtelingen. Om 18.00 uur kwamen hier 350 vluchtelingen aan. Zij zouden de volgende dag naar Borculo, Groenlo en Aalten worden overgebracht. Zondagavond arriveerden nog eens 800 à 900 vluchtelingen, die maandag naar verschillende plaatsen in Gelderland zouden gaan. Leden van een bepaalde groep droegen als onderscheidingsteken banden van eenzelfde kleur om hun arm.

    Zondag 27 oktober 1918 – ’t Was een roerige zondag voor het normaal zo rustige Aalten. Zaterdag had de burgemeester bericht ontvangen dat in zijn gemeente, evenals in andere plaatsen in Gelderland, een groot aantal vluchtelingen, mannen en vrouwen, moest worden ondergebracht. In allerijl werd een vergadering bijeengeroepen van het in 1914 opgerichte Comité tot Hulp van Vluchtelingen. Besloten werd dat de mannen in gebouw Elim en de vrouwen en kinderen in het Feestgebouw zouden worden ondergebracht. Voorts werden de nodige maatregelen getroffen, om de vluchtelingen van eten en drinken te voorzien.

    Zondagmiddag 13.00 uur had zich een grote menigte mensen bij het station verzameld. Op het perron bevonden zich de leden van de brandweer, om de nodige hulp bij het overbrengen van de gasten te verlenen. ’t Was een lange trein die behalve voor Aalten ook een honderd vluchtelingen voor Winterswijk en Groenlo vervoerde. De begeleider, een koopman uit Antwerpen, stapte uit en nodigde de 108 mannen die hij begeleidde uit om zijn voorbeeld te volgen. Per vier stelde men zich op, de bagage werd op een vrachtwagen geladen, en zo begaf zich de stoet, omringd door een grote menigte, naar het Feestgebouw.

    Salle Maréchal Foch

    Het Feestgebouw werd voor de gelegenheid omgedoopt in ‘Salle Maréchal Foch‘, naar Frankrijk’s befaamde opperbevelhebber.

    Alles was hier netjes ingericht als slaapplaats van de vreemdelingen. Lange tafels waren geplaatst, waaraan de maaltijden konden plaatsvinden. Op een tafel prijkten kannen van de brandweer, die dienst konden doen als wasstel. Sommige vluchtelingen waren zo vermoeid dat ze terstond op hun legerbed van stro gingen liggen. Geen wonder, want ze hadden allemaal de week ervoor van Rijsel (Lille) of Tourcoing naar Brussel gelopen. In de Belgische hoofdstad waren ze feitelijk bestemd voor Duitse dienst, maar door een list – de meesten van hen hadden een valse pas – hebben ze, met duizenden anderen, de Nederlandsche grens weten over te steken.

    Nadat de gasten zich hadden verkwikt met koffie en brood, werden hun namen met woonplaats en beroep opgetekend. Er waren bij: een stationschef en twee onderwijzers, die met hun drieën als regelingscommissie werden aangewezen, tot wie de vluchtelingen zich met verzoeken en klachten konden wenden.

    Natuurlijk hadden velen van hen de behoefte om hun verwanten te laten weten dat zij veilig en wel in het gastvrije Nederland waren. Daarom werd hun papier en inkt ter beschikking gesteld, terwijl de heren Johs. Driessen en Jongen ervoor zorgden, dat zij hun vreemde munt voor Nederlands geld konden inruilen. Dankzij de actie van het comité, onder de uitnemende leiding van mej. Hesselink kon tegen 18.00 uur het middagmaal worden opgediend, dat de Fransen zich wel lieten smaken.

    Om de orde te handhaven waren bepaalde maatregelen getroffen. Zo moest iedereen ’s avonds om 21.00 uur binnen zijn en de café’s mochten hen geen sterke drank schenken.

    Volgens de begeleider zouden de vluchtelingen in geen geval langer dan 14 dagen blijven. Ze zouden zo spoedig mogelijk via Zeeland door ’t bevrijde België naar hun vaderland worden teruggebracht. De onderhandelingen daarover waren al gaande. Het zouden vier weken worden.

    Dinsdag 29 oktober 1918 – Twee dagen na hun aankomst besloten drie van de in Aalten ondergebrachte vluchtelingen te vluchten. Na het ontbijt hadden ze bepakt en bezakt het gebouw verlaten, met een routebeschrijving van Aalten, via Varsseveld en Terborg naar Arnhem. Ze werden echter door de politie achterhaald en teruggebracht naar ’t Feestgebouw.

    Italianen

    In een interview met burgemeester Monnik vertelt deze nog over Italiaanse krijgsgevangenen, die in de fabriek der N.V. Textiel Mij. waren ondergebracht: “Met die Italianen beleefden we nog wat eigenaardigs. We hadden ze allemaal wat van onze prachtige zeep, waarvan we toen een heelen voorraad hadden, gegeven om zich eens frisch te kunnen wasschen, maar den volgenden dag was alle zeep door de Italianen opgegeten!

    Einde van de Eerste Wereldoorlog

    Maandag 11 november 1918 – In een bos bij het Franse stadje Compiègne, ongeveer tachtig kilometer ten noorden van Parijs, werd de wapenstilstand gesloten waarmee de Eerste Wereldoorlog ten einde kwam. De ruim 40.000 Franse vluchtelingen in Nederland konden weer naar huis. Dit was nogal een logistieke organisatie, waardoor het nog tot januari 1919 zou duren voor de laatste Fransen konden vertrekken. Daar kwam bij dat de Duitsers hun krijgsgevangenen vrijlieten, en deze wilden uiteraard ook zo snel mogelijk terug naar hun vaderland. Een enorme stroom vluchtelingen kwam op gang, deels via Nederland.

    Zaterdag 16 november 1918 – In Aalten werd alles in gereedheid gebracht om de stroom Engelse vluchtelingen, die vanuit Duitsland werd verwacht, te kunnen ontvangen. In de scholen en andere gebouwen werd daartoe alles ingericht zodat er 900 man geborgen kon worden. De rest zou worden doorgezonden naar omliggende gemeenten. Om de orde te handhaven was er in Aalten een compagnie infanterie van het 22e regiment uit Ede gearriveerd. De soldaten werden ondergebracht in de openbare school aan de Herenstraat alsmede in de Chr. School aan de Bredevoortsestraatweg. De Nieuwe Aaltensche Courant voegde hieraan toe: “Voor ons anders zoo stille dorp een heele drukte!“.

    Dinsdag 19 november 1918 – Nieuwe Aaltensche Courant: “Aan de Oostgrens was de kampleiding, in afwachting van de drommen krijgsgevangenen, die thans in Duitschland worden vrijgelaten en op eigen gelegenheid naar hun vaderland willen terugkeeren, den toestand niet meer meester. Om gisting te voorkomen, is een deputatie naar ‘s-Heerenberg gekomen om over het vervoer te spreken. Ten einde den stroom in een goede bedding te leiden, heeft de Nederlandsche legerleiding bepaald, dat Belgen en Franschen uitsluitend via de smalste strook van Limburg op ons land mogen passeeren, aan de andere punten zullen ze onherroepelijk worden teruggewezen. Daar worden worden alleen Engelschen toegelaten. Te ‘s-Heerenberg, Aalten, Dinxperlo en Winterswijk worden concentratiekampen in gereedheid gebracht.

    Ook in Aalten kwamen vluchtelingen uit de Duitse gevangenkampen over de grens. Op zaterdag 16 november wist een groepje van 21 Franse vluchtelingen Aalten te bereiken. Ze hadden zelfs al de weg gevonden naar het Feestgebouw, waar ze hun landgenoten met vreugde begroetten. Tot hun teleurstelling echter werd hen medegedeeld dat ze – vanwege bovengenoemd besluit – naar Duitsland zouden worden teruggezonden. Daar hadden ze begrijpelijk weinig zin in, maar het moest. Ten afscheid vroegen ze, om met hun broeders van het Feestgebouw de Marseillaise te mogen zingen, hetgeen hun door de commandant werd toegestaan.

    In een aanvulling op bovengenoemd bericht meldde dezelfde krant toch nog dat “Het aanvankelijk genomen besluit om de hier aangekomen Franschen naar Duitschland terug te zenden is ingetrokken, zoodat zij van hier kunnen worden doorgezonden naar Rotterdam.

    Dankwoord bij vertrek uit Aalten

    Vrijdag 29 november 1918 – Aaltensche Courant: “Zoo zijn we dan onze Fransche gasten weer kwijt! Dinsdag vertrokken de krijgsgevangenen en Woensdagmorgen de vluchtelingen uit het Feestgebouw, waarbij door den heer Lopes de volgende dankbare toespraak werd gehouden:

    “Mijnheer de Commandant. Wij staan op het punt ons kamp te verlaten, dat u zelf ‘Salle Maréchal Foch’ hebt gedoopt, op die wijze reeds bij onze aankomst toonende uw sympathie voor Frankrijk, en uw bewondering voor hem, die ons ter overwinning geleid heeft.

    Alvorens te vertrekken, willen we ’t u herhalen, dat gij door uwe welwillendheid en door de toewijding, waarmee ge uw moeilijk werk zóó goed hebt gedaan, de achting van alle réfugiés hebt verworven. En is ook ons verblijf alhier niet steeds zeer aangenaam geweest, dat kwam omdat het u niet doenlijk was, ons alle geneugten te geven, die we in ons gezin hopen weer te vinden; gij evenwel hebt het onmogelijke gedaan om ons lot te verzachten.

    We zijn op Nederlandschen bodem gekomen, M. de Commandant, vooral om ons te onttrekken aan den dwangarbeid tegen ons vaderland, tegen onze broeders, tegen onze vaders, tegen onze kinderen. Wij hebben in dit rustige land een toevluchtsoord gevonden, waar we ons hebben kunnen herstellen van de vermoeienissen en ongemakken van onze lange reis. Had Nederland ons niets anders geboden dan deze voldoening, dat we ons veilig weten tegen den dwangarbeid, wat zouden we het reeds grooten dank verschuldigd zijn.

    Maar we hebben andere redenen om aan de gemeente Aalten aangename herinneringen te bewaren, want hebben we eerst kunnen denken aan een tamelijk koele ontvangst, in het vervolg hebben we gezien, dat de groote meerderheid der bevolking ons welgezind was. Bovendien hebben we daarvan stoffelijke bewijzen: verbeteringen, achtereenvolgens aan ons verblijf aangebracht, dekens zijn uitgedeeld, de zaal is verwarmd, het avondeten verbeterd, zeep is uitgedeeld, briefkaarten gratis verstrekt, het rooken in de eetzaal werd toegestaan, sigaren werden uitgedeeld, ieder heeft een gulden gekregen, boeken, geïllustreerde bladen werden geschonken, verschillende spelen, onder- en bovengoed en klompen werden gegeven, schoenen gerepareerd, onder- en bovenkleeren versteld, ja, ge hebt feesten en lezingen gegeven, kleine herinneringen aangeboden, enz.

    Bovendien waren de leden van het Bureau bij hun bezoeken om de edelmoedige gevers te danken en bij hun vriendschapsbetrekkingen met verscheidene achtbare families, zeer verwonderd, zoo dicht bij de Duitsche grens, vele menschen aan te treffen, die de Fransche taal kenden, zelfs geabonneerd waren op bladen uit ons land.

    Zoo dus, M. de Commandant, zullen we ons verblijf te Aalten in aangename herinnering houden. Nooit zullen in ’t vergeetboek raken een welwillendheid en een toewijding, welke niets kon verflauwen, wat ook de bezwaren mochten zijn, die overwonnen moesten worden. Die oprechte, diepgevoelde dank, waarvan we u verzekeren, is wel de uitdrukking der gevoelens van alle réfugiés in de zaal ‘Maréchal Foch’; hij wordt u (gij moogt er trotsch op zijn!) eenstemmig toegebracht. Alhoewel wij met nadruk u persoonlijk willen danken, mogen we niet vergeten den heer Chef Plaatsvervanger, de gansche Brandweer en ook de politie. Voor ons waren ze meer vrienden dan bewakers.

    En wat betreft de vriendelijke dames, die ons zoovaak met haar tegenwoordigheid vereerd hebben, en zich zelfs vrijwillig tot onze dienstvaardige dienaressen hebben gemaakt, bij al onze maaltijden, zij hebben ons maar al te zeer doen denken aan onze vrouwen, onze moeders, onze zusters, onze verloofden, dan dat we ze zouden kunnen vergeten. Maar het is ons onmogelijk de namen te vermelden van allen, die belang gesteld hebben in de verbetering van ons lot. Wij verzoeken u dus, M. de C., wel onze tolk te willen zijn bij die personen, om ze te danken uit naam van het Bureau, uit naam van alle kameraden, uit naam van onze gezinnen, uit naam zelfs van de drie zustersteden Rijsel, Roubaix, Tourcoing, waaruit we bijna allen afkomstig zijn en waar Franschen en Belgen geleerd hebben te leven in goede verstandhouding, arbeidende zij aan zij, één van zin, reeds lang voor het gemeenschappelijk lijden.

    En, nu we naar onze haardsteden gaan vertrekken, vergun ons nu luide te roepen: Leve M. de Commandant! Leve Aalten! Leve Nederland! Leve België! Leve Frankrijk!”

    Het is er bepaald leeg van geworden in onze straten. We waren er al zoo aan gewoon groepjes roodgebroekte of geel- en grijsgebiesde krijgers voor de etalages onzer winkels te zien. Tot Rotterdam per spoor, gaan ze daar vandaag, Vrijdag, op de boot, die hen naar Frankrijk brengt. Wat zullen ze blij zijn als ze de kust van Picardië weer mogen aanschouwen! Ongetwijfeld zullen de dames, die al den tijd dat de vluchtelingen hier vertoefden, hebben geholpen bij de verdeeling en uitreiking van het eten, door hen nog lang dankbaar worden herdacht en onze kranige brandweer niet minder.”

    Franse frustraties

    Dat de omstandigheden waarin de vluchtelingen gehuisvest niet ideaal waren zal niemand verbazen. Ook niet, dat er daarom na enige tijd frustraties optraden bij een deel der vluchtelingen. Wel opmerkelijk is de volgende publicatie in de Nieuwe Aaltensche Courant van 3 januari 1919, ruim een maand na het vertrek van de Franse vluchtelingen:

    Aalten genoot de eer, waarschijnlijk voor het eerst, in de Fransche Kamer te worden genoemd, en wel bij de bespreking van den toestand der Fransche vluchtelingen in Nederland. Gezegd werd door een der afgevaardigden, dat veertigduizend vluchtelingen in ons land letterlijk van honger omkomen. Is ’t niet fraai? Zie hier een schets van den toestand:

    “Onze vluchtelingen zijn gehuisvest in stallen en schuren, zonder verwarming en zonder bedden. Zij slapen op vuil stroo. De burgemeesters moeten krachtens de getroffen regeling voor de ravitailleering zorgen voor rekening van de Relief-Commissie. Ongelukkigerwijze doet zich overal het gebrek aan organisatie gevoelen. Overal is het een “pan”! Artikelen, die men vraagt, worden niet geleverd. Voor iederen stap, voor iedere klacht zijn zes instanties noodig, waardoor alles in wanorde geraakt. Vrouwen en kinderen zitten hier te rillen van de kou, zonder kolen, zonder warme kleeren. Dagen lang is er geen vleesch, door gebrek aan verzorging bezwijken de zwaksten. Het brood, dat door de Nederlandsche regeering verschaft wordt, is niet te eten.”

    Hoe de verzorging in andere plaatsen geregeld was, weten we niet. Maar wel weten we, dat deze beschrijving niet past op de behandeling, zooals de vluchtelingen die in Aalten hebben genoten. Nu is het niet onmogelijk, dat hier en daar de organisatie niet terstond punctueel in orde was – zouden de Franschen, in gelijke omstandigheden, ’t er beter hebben afgebracht? – maar ‘van honger en koude omkomen’ zal, naar wij vertrouwen, gruwelijke overdrijving blijken te zijn.”

    Aanvullend meldde de Franse afgevaardigde nog:

    Verscheidene Fransche vluchtelingen, die te Aalten ondergebracht waren, hebben hun geduld verloren en zonden telegrafisch het volgende ultimatum aan onzen vertegenwoordiger: “Twee honderd vluchtelingen, krachtige mannen uit Rijssel, Roubaix en Tourcoing, eischen onmiddellijke repatrieering. Zij zullen Donderdag te voet vertrekken, als er dan geen oplossing gevonden is.

    Aan wien de schuld, dat de vluchtelingen hun geduld verloren? In geen geval aan de Nederlandsche autoriteiten. Zij, die vóór hun tijd er stilletjes vandoor gingen, hebben zelf in een schrijven aan den commandant van de brandweer betuigd, dat hun vertrek geen oorzaak vond in onheusche behandeling of verzorging, maar uitsluitend in het feit, dat ze naar hun vaderstad terugverlangden.

    Wij hopen, dat onze regeering zal zorgen voor een klinkend protest tegen de onjuiste geruchten, die te dezer zake door vijanden van ons land worden verspreid. Laten zij zelf de Fransche autoriteiten inlichten, opdat deze niet uitsluitend zijn aangewezen op de mededeelingen van ’t Fransche gezantschap in Den Haag, ’t welk zoo goed op de hoogte is van den feitelijken toestand, dat dezer dagen alhier het volgende bericht werd ontvangen: “De Fransche vluchtelingen, die te Aalten vertoeven, mogen 15 Januari a.s. vertrekken.” Terwijl ze al een paar weken geleden goed en wel in hun respectievelijke woonplaatsen in Noord-Frankrijk zijn gearriveerd!