Tag: Aalten Achteruit

  • Zwager met bijl vermoord

    Zwager met bijl vermoord

    Dinsdag 26 juli 1921

    Te Aalten is in den nacht van Dinsdag op Woensdag een zekeren H.J. Jansen, terwijl hij reeds te bed lag, door zijn zwager S., met een bijl de hersenpan verbrijzeld. Hoewel zijn toestand bijna hopeloos was, werd hij met den trein naar Arnhem vervoerd. Met denzelfden trein kwam zijn zwager, die te Winterswijk was gearresteerd, geboeid te Aalten aan. Hij werd door den veldwachter Blom uit Aalten en den rijksveldwachter Hendriks uit Winterswijk naar het gemeentehuis gebracht om daar te worden verhoord.

    Het slachtoffer is den volgenden nacht in Arnhem overleden. Hij laat een weduwe met zes kinderen achter. De zwager S., de vermoedelijke dader, werd woensdag naar Zutphen overgebracht. Hij is ongehuwd. De oorzaken van dit drama zijn familietwisten.

    De Rechtbank te Zutphen behandelde op 24 augustus 1921 de zaak tegen H.H. S., arbeider te Aalten, verdacht op of omstreeks 25 Juli, aldaar, na een feest, zijn zwager H.J. Jansen in zijn huis met een bijl te hebben vermoord, terwijl hij te bed lag, tengevolge waarvan zijn schedel is gespleten en hij eenige dagen later is overleden.

    Beklaagde beweert zich niets meer te herinneren en zegt, dat hij dronken was. Tegen een der getuigen, een zekeren P., heeft hij echter in den bewusten nacht gezegd: „Ik heb H. wat gedaan. Hij kan wel dood gaan”. J. is op ongeveer 15 meter afstand van zijn slaapkamer in een zijkamertje gevonden. In de slaapkamer, op den muur en op het bed waren bloedspatten te bespeuren. De Officier van Justitie eischte 4 jaar gevangenisstraf. De verdediger, mr. Wildervank de Blécourt, pleitte clementie.

    De Rechtbank te Zutphen veroordeelde verdachte S. overeenkomstig den eisch tot 4 jaar gevangenisstraf, met aftrek der preventieve hechtenis.

    In 1922 vinden we H.H. S. in de strafgevangenis aan de Pompstationsweg in Den Haag / Scheveningen, bekend vanwege haar markante poortgebouw.

    Bronnen


  • Als de Gasten komen

    Als de Gasten komen

    Aaltensche Courant, 12 juli 1921

    Nu de zomervacantie reeds gedeeltelijk is ingetreden en al enkele zomergasten naar Aalten zijn gekomen, straks zeker nog gevolgd door meerderen, wanneer de vacantie algemeen is, zullen die gasten zeker wel verwonderd opzien van de veranderingen die ons dorp ondergaan heeft, veranderingen welke dan ook met recht verbeteringen genoemd mogen worden.

    Het meest opvallend heeft wel de Gasthuisstraat een verbetering ondergaan, waar vanaf smid Buesink tot aan de Ormelstraat een mooi trottoir is aangelegd. Door ruiling van grond met den heer Buesink was het mogelijk dit mooie geheel te verkrijgen. Het smalle gangetje van de Gasthuisstraat naar de Sociëteit is verdwenen, om vrij wat breeder weer te voorschijn te komen, hoewel het nog niet geheel op de breedte gemaakt is, welke het in de toekomst, die wel niet zoo ver meer af zal zijn, zal krijgen en waarvan het model reeds aangegeven is vanaf de villa van den heer Jos. Driessen tot het schoolplein. ’t Hield er eerst wel voor, om van de tuinen van de heeren Manschot en Kalf de benoodigde grond voor den breeden weg te krijgen, maar eindelijk kon men het toch met de eigenaren eens worden. Van den grooten tuin van mevr. Ed. Driessen was de benoodigde grond reeds veel eerder kosteloos afgestaan.

    Ook van den tuin van „bode Driessen” kon men een schuin naar de Gasthuisstraat loopende strook bekomen, waardoor de aansluiting aan de Kruisstraat verbeterde, maar toch niet zóó kon worden als wel gewenscht werd. Smid Hoopman bleek echter ook niet ongenegen mede te werken om aldaar een verbeterden toestand te helpen tot stand brengen, en door afstand van een strook langs de Kruisstr., met afgeronde hoeken aan Gasthuisstr. en Bredevoortschestraat is daar een heel wat mooiere toestand geschapen, vooral nu de veldkeien hebben plaats moeten maken voor kleine, vierkante keitjes. Geen wonder dat de menschen, die nu niet al te vaak dien kant uitkomen, verwonderd blijven staan en zeggen: „Wat is dat hier fijn ’eworden”.

    Dezelfde of een dergelijke opmerking zullen de zomergasten ook wel maken, als zij een en ander in oogenschouw nemen. Wij spraken daar juist van verdwijning van de veldkeien. Die ouderwetsche bestrating is gelukkig ook verdwenen uit de van de Kerkstraat naar den Pol loopenden weg over het Blik, waarvan het eerste gedeelte bestraat heette te zijn en het verdere gedeelte grintweg was. De geheele weg is nu in goede conditie, wat ook van de Damstraat gezegd mag worden, waar de arbeiders van de Kammenfabriek en de talrijke kerkbezoekers des Zondags niet bevreesd meer behoeven te zijn dat zij hun voeten verzwikken op de hobbelige keien, want dat straatje was wel een van de ongelukkigste, evenals de Achterstraat, die ook herschapen is een uitstekend begaanbare weg, zoowel voor voetgangers als voor fietsers, motorrijders en auto’s, die er tegenwoordig dan ook in vrij wat grooter getale doorgaan dan vroeger.

    De op de Achterstraat uitloopende Veemarkt is ook heel wat verbeterd en verruimd door medewerking van de aangrenzende bewoners, die „hun grond”, waar ze trouwens weinig aan hadden, hebben afgestaan, waarna ook daar alle veldkeien door kleine platte zijn vervangen. Die verwisseling van straatsteenen is verder doorgetrokken vanaf de Veemarkt tot aan Firma Wed. D.G.J. Lammers, zoodat de weg naar den „doodenakker” ook vrij wat gelijkmatiger is geworden.

    De uitgekomen veldkeien liggen gedeeltelijk aan den weg vanaf het Kerkhof tot aan den „Tol” en op den Meiberg, op hun bestemming wachtende, waar of op welke wijze zij nog van dienst zullen kunnen zijn. Vanaf de Westerkerk was vroeger de weg naar beneden ook nog voorzien van veldkeien, en ook daar zijn ze door de betere soort vervangen, zoodat de inkomst in ons dorp vanaf den Varsseveldschen kant een vrij wat beter indruk maakt dan vroeger.

    Ook de inkomst van den kant van Winterswijk maakt een niet minder goeden indruk, want de Breedevoortsche weg ziet er tegenwoordig keurig uit en zal hierover zeker wel niet door de toeristen geklaagd worden, even min als over de wegen naar Lichtenvoorde, Dinxperlo en Bocholt.

    In het centrum van de plaats is voor hen, die in een paar jaren niet in Aalten geweest zijn, ook wel verandering te zien. Immers het bekende hotel „de Roskam” van mej. de wed. Voorderman is in andere handen overgegaan en verbouwd in een tweetal keurige winkels van de heeren Degenaar en Flint, drogisterij en manufacturenzaak, terwijl op den hoek van de Markt bij de Herv. Kerk een mooi bankgebouw is geplaatst door de Geld.-Overijsselsche Bankvereeniging.

    Nu zou men denken dat ook het Marktplein bij de aangebrachte verbeteringen niet achtergebleven zou zijn, maar dat is toch wel het geval, want daar is de bestrating nog wat men noemt „middeleeuwsch”. Wij twijfelen echter niet, of dat zal ook wel eens in orde komen, maar ons Gemeentebestuur zal wel rekening houden met de onkosten en niet alles tegelijk onderhanden nemen.

    Wèl heeft het onmiddellijk bij de Markt gelegen Peperstraatje een verbetering ondergaan, wat werkelijk geen weelde was, want dit zeer druk begane straatje verkeerde over ’t algemeen steeds in een ellendigen toestand. Toen daar de nieuwe steenen gelegd werden, waren de bewoners ervan het spoedig met elkaar eens, om ook langs hunne huizen de keien er uit te gooien en door een trottoir van de mooie vierkante grijze zerken te vervangen, loopende tot aan het huis van smid Buesink, dat nog altijd is: de sta-in-den-weg.

    Dat er ook buiten het dorp veel gedaan is aan wegen, kan men hier en daar zeer goed bemerken, vooral is dit het geval met den Breedevoortschen Stationsweg, die er nu keurig uitziet en met zijn dubbele rij hooge boomen zeker een der mooiste wegen van den omtrek is. Wij hopen dat ons actief gemeentebestuur in staat gesteld zal kunnen worden om met de verbeteringen door te kunnen gaan, want er is nog heel wat te doen om onze woonplaats eenigszins in overeenstemming te brengen met de zoo schoone natuur om ons heen.

    Bron


  • Undercover in Aalten

    Undercover in Aalten

    AALTEN, 6 mei 1920 – Het was een drukke dag voor de heer G. de Vries, directeur van de plaatselijke boterfabriek. Samen met zijn assistent, de heer Kempink, had hij ƒ 14.094,40 in zakjes afgepast en in de brandkast opgeborgen. Het geld was bedoeld om de melkleveranciers de volgende ochtend te betalen. Aan het eind van de dag verliet De Vries als laatste het kantoor en sloot de deur achter zich. De brandkast stond echter nog open, met de sleutel in het slot.

    De volgende ochtend was het geld verdwenen. Alleen aan een touw van een gordijn dat buiten het raam hing was iets van inbraak te merken. De directeur had de deur van het kantoor weliswaar gesloten, maar de ramen, met uitzicht op straat, konden gemakkelijk van buiten opengeschoven worden.

    De Nieuwe Aaltensche Courant berichtte op 7 mei over de diefstal: “Uit de brandkast van de Aaltensche Coöp. Zuivelfabriek is den afgeloopen nacht een bedrag van ƒ 14000 gestolen. Op verzoek van de politie deelen we geen nadere bijzonderheden mee.”

    Onderzoek

    In de maanden die volgden bleef het stil in de media. Op de achtergrond werd echter hard gewerkt aan deze geruchtmakende zaak. De marechaussee te Winterswijk stelde een onderzoek in, en arresteerde enkele verdachten die later weer moesten worden vrijgelaten, wegens gebrek aan bewijs. Daarna werd de zaak nog eens onderzocht door de rijks-, gemeente- en militaire politie, zonder succes. Ook een rijksveldwachter-rechercheur keerde onverrichterzake huiswaarts.

    Ten slotte werd de Wachtmeester der Marechaussee Woerts te Zutphen het onderzoek opgedragen. Woerts ging undercover en zwierf in Aalten een tijd als landloper rond, verbleef in een logement en werkte op een fabriek. Na aldus veel informatie te hebben verzameld, ging geheim agent Woerts, Evert Jan Woerts, naar Duitsland en wist het daar zo te schikken, dat hij in een gevangenis werd opgesloten bij een persoon die er meer van wist…

    Ook dat leverde veel waardevolle informatie op en dit alles leidde tot de arrestatie van twee verdachten: Gerrit Jan W. (29 jaar, opperman) uit Enschede, voorheen wonende in Aalten, en Hendrikus P. (28 jaar, klompenmaker) uit Aalten.

    Gerrit Jan W. uit E.

    Verschillende kranten deden verslag van de rechtszaak, die plaatsvond in december 1920 in de rechtbank te Zutphen. Als eerste stond Gerrit Jan W. terecht. Hij verklaarde dat hij en medeverdachte P. door een raam waren binnengeklommen en de zakjes met geld uit de brandkast hadden ontvreemd. Buiten gekomen deden ze de zakjes in een grote juten zak en zijn toen naar W’s huis gegaan, waar ze het geld telden. P. gaf daarvan aan verdachte ƒ 110 en vertrok met de rest van de buit, ongeveer ƒ 14000. P. zou de rest in de “Schaapsche hei” verstoppen (werd hier wellicht de Schaarsheide bedoeld?). De zakjes waarin het geld had gezeten had W. verbrand.

    De verdediger mr. C.C. de Jonge wees er op dat verdachte epilepticus is – verdachte kreeg ook een toeval tijdens de verdediging – en verzocht een onderzoek naar diens geestvermogens. Volgens hem was P. in deze zaak de hoofddader en zou W. waarschijnlijk hebben verleid. In elk geval drong hij aan op een lichtere straf.

    De Officier van Justitie prees wachtmeester Woerts, door wiens nasporingen en tact van optreden deze verdachte tot bekentenis was gebracht. Volgens hem was gebleken, dat deze beklaagde de minst schuldige was. Daarom kon voor hem de straf lichter zijn en eiste de Officier 1½ jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.

    Hendrikus P. uit A.

    Hierna stond Hendrikus P. terecht wegens medeplichtigheid in dezelfde zaak. P. ontkende echter alles. Hij verklaarde dat hij die avond niet bij W. is geweest, wel acht dagen tevoren. Voor die bewuste avond had P. een alibi: hij was tussen 10 en 11 thuis geweest en had geslapen. De volgende ochtend was hij naar “Heersen” (?) gefietst. P. hield dan ook vol dat hij niets met de inbraak te maken had en dat W. een heleboel mensen in deze zaak verdacht heeft gemaakt. Ook de vrouw van W. was volgens hem onbetrouwbaar.

    Getuige Hendrika Geessink, de vrouw van W. verklaarde dat medeverdachte P. op de avond van 6 mei haar man kwam halen, zeggende: “Gerrit, ga je mee, er is bij de boterfabriek wat te halen”, of iets dergelijks. Haar man had eerst geweigerd, maar nadat P. bleef aandringen is W. uiteindelijk. toch meegegaan. Of het precies kwart over elf was, toen P. kwam en één uur toen ze terugkwamen, dat wist de getuige niet meer precies. Toen ze terugkwamen, lag getuige in bed, doch ze heeft wél geld gezien en ook papieren zakjes. Hoeveel weet zij niet.

    Getuige bevestigt dat ze na 6 mei met een auto met de hele familie naar Enschede zijn gegaan. Er is Duits en Nederlands geld bij haar in beslag genomen op 17 september. Zij ontkent dat het 4000 mark zou zijn geweest. Ook schijnt het, dat zij wel voor ƒ 800 allerlei dingen gekocht had na 1 mei. Haar man had haar niet alles verteld, immers: “geen man doet dat!” Op 16 mei had ze 10.000 mark gestort bij een bank in Enschede. Getuige zegt dat dat eerlijk verdiend geld van haar man was.

    Het O.M. achtte desondanks bewezen dat P. het meest schuldig was in deze zaak en eiste drie jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. De verdediger echter, bestreed het bewijs; de getuigenverklaringen van de vrouw van W. achtte hij weinig betrouwbaar, maar zelfs al waren zij juist, dan was omtrent de inbraak nog niets bewezen. Voorts wees hij op de grote uitgaven door het gezin W. na 6 mei gedaan. Uit niets zou P.’s schuld zijn gebleken. Aangezien W. voortdurend  op het terrein van de fabriek werkzaam was, lag het meer voor de hand dat W. naar P. zou zijn gegaan om hem te halen. De verdediging vroeg daarom vrijspraak voor P.

    Uitspraak

    Op 5 januari 1921 veroordeelde de Rechtbank in Zutphen Hendrikus P. tot 2 jaar en Gerrit Jan W. tot 6 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, wegens diefstal door inklimming in de Aaltense boterfabriek.

    De verdachten werden opvallend genoeg niet veroordeeld tot terugbetaling van de gestolen geldsom. De boterfabriek draaide dus zelf op voor het verlies. Tweede-Kamerlid Weitkamp vond dat vreemd en heeft daarop de minister van Justitie nog gevraagd of deze bereid was de eigenaars van de boterfabriek “van Rijkwege schadeloos te stellen voor het groot geldelijk nadeel, door hen geleden ten gevolge van eigenaardige opvattingen bij een rechterlijk ambtenaar?

    De minister was echter van mening dat “niet gebleken is, dat de eigenaars der gestolen gelden door enig verzuim vanwege de justitiële autoriteiten geldelijk nadeel hebben geleden” en dat er daarom voor hem geen reden was om een schadeloosstelling te overwegen.

    Bronnen


    • De Nieuwe Aaltensche Courant, 7 mei 1920 (via delpher.nl)
    • De Telegraaf, 19 november 1920 (via delpher.nl)
    • De Nieuwe Aaltensche Courant, 28 december 1920 (via delpher.nl)
    • Overijsselsch Dagblad, 28 december 1920 (via delpher.nl)
    • Overijsselsch Dagblad, 5 januari 1921 (via delpher.nl)
    • De Nieuwe Aaltensche Courant, 11 februari 1921 (via delpher.nl)
    • Nieuwsblad van het Zuiden, 23 april 1921 (via delpher.nl)
    • wiewaswie.nl
  • Spaanse Griep

    Spaanse Griep

    Eind mei 1918 verschenen de eerste berichten in Nederlandse kranten over een ‘geheimzinnige ziekte’ in Spanje. Al lag de oorsprong waarschijnlijk elders, sprak men al snel over de Spaanse griep. Deze pandemie hield het land bijna twee jaar in zijn greep en eiste 38.000 slachtoffers. In 1920 verdween de ziekte even raadselachtig als hij was gekomen.

    Ook de gemeente Aalten ontkwam niet aan de Spaanse Griep. Het aantal dodelijke slachtoffers bedroeg hier naar schatting circa 60, op een bevolking van destijds ongeveer 10.000 inwoners.

    Krantenberichten

    Aalten, 16 oktober 1918 “De Spaansche ziekte neemt te Aalten in omvang toe. In vele gezinnen liggen een of meer huisgenooten ziek. Ook op scholen is het geducht merkbaar, waar vele kinderen gemist worden. De Chr. school a.d. Breedevoortsestraat is daarom gesloten. Gelukkig, dat de ziekte nog geen kwaadaardig verloop heeft. Alleen hij enkelen doen zich longaandoeningen voor.”
    De Standaard

    Aalten, 29 oktober 1918 “De Spaansche griep, waar in het eerst wel eens schertsend over gesproken werd, treedt thans hier en daar schrikwekkend op. Zoo ook hier in onze gemeente. Bij de zeer talrijke gevallen zijn er ook eenige met doodelijken afloop voorgekomen en dit gebeurt soms zoo plotseling dat de menschen in een paar dagen overleden zijn. Het getal aangegeven sterfgevallen is op het gemeentehuis alhier dan ook nog nooit zoo groot geweest in één dag, als gisteren het geval was, toen niet minder dan elf aangiften van overlijden werden gedaan. Algemeen is men erg begaan met de huisgezinnen waar de dood zoo onverwachts zijn intrede deed.”

    Breedevoort, 29 oktober 1918 “Was hier tot nu toe de Spaansche griep eigenlijk maar bij name bekend, wijl met met een paar dagen weer in orde was, thans is het heel anders geworden en krijgt zij een ernstiger karakter. Reeds zijn enkele slachtoffers aan deze ziekte overleden, terwijl er velen ernstig krank aan zijn. De openbare school is gisteren (Maandagmorgen) gesloten.”
    Aaltensche Courant

    Aalten, 5 november 1918 “De griep blijft hier in dezelfde hevige mate woeden en haar slachtoffers eischen. Gister stierven in deze gemeente vier personen aan de ziekte.”
    De Graafschapper

    Aalten, 20 februari 1919 “In de gemeente Aalten is thans voor de derde maal de Spaansche griep uitgebroken. In vele gezinnen werd de ziekte geconstateerd, waarbij sommige gevallen reeds met doodelijken afloop.”
    Arnhemsche Courant

    Aalten, 22 februari 1919 “Te Aalten komen weer eenige gevallen van Spaansche griep voor. Zes hadden reeds een doodelijken afloop.”
    Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant

    Aalten, 5 maart 1919 “De Spaansche griep blijft in Aalten nog steeds offers vragen. Het aantal ziektegevallen is nog altijd beduidend hoog, terwijl tal van sterfgevallen voorkomen.”
    Arnhemsche Courant

    Wondermiddelen

    Ondernemers zagen ook commerciële kansen en verkochten allerlei middeltjes tegen de griep, zoals Abdijsiroop, wat feitelijk niets meer was dan suikerwater met kaneel. Ook werden onder andere “sublimaat-injecties, berookingen met salpeterig zuur, eucalyptusolie, suikerbieten…” gepropageerd.

  • Vluchtelingen in Aalten tijdens WO1

    Vluchtelingen in Aalten tijdens WO1

    Tijdens de Eerste Wereldoorlog bood Aalten onderdak aan vele buitenlandse vluchtelingen.

    Het is 28 juli 1914 als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. Twee dagen later verklaart Nederland zich neutraal. Hierdoor bleven de grote verschrikkingen van deze oorlog ons bespaard. Maar al snel kreeg Nederland een heel ander probleem voor haar kiezen: vluchtelingen. Vele ontsnapte krijgsgevangenen, deserteurs maar ook burgers kwamen vanuit de ons omringende landen om hier een veilig heenkomen te vinden. Ook in Aalten.

    Krantenberichten

    “Italiaansche vluchtelingen. Te Aalten is de Pastorie en de predikantswoning der Chr. Gereformeerde gemeente ingeruimd voor eenige Italiaansche gezinnen, welke uit Duitschland zijn gevlucht.”
    Het Vaderland, 22-05-1915

    “Men schrijft ons van de Oostgrens: Dat het voor ontvluchte krijgsgevangenen nog niet zoo heel gemakkelijk is, de grens te passeeren, moge wel daaruit blijken, dat door den Feldwebel, die bij de buurtschap Kotten aan de grens der gemeente Winterswijk dienst doet, werd medegedeeld, dat in de laatste paar weken in de grensstrook gelegen langs de gemeenten Winterswijk en Aalten niet minder dan 70 vluchtelingen zijn aangehouden. Toch kwamen in dien tijd nog circa 20 krijgsgevangen, Franschen, Russen, Belgen en ook een Engelschman in die buurt op Nederlandsch grondgebied.”
    Arnhemsche Courant, 25-03-1916

    “De stroom houdt aan. Te Aalten zijn Dinsdag twee Oostenrijksche en een Duitsche deserteur over de grens gekomen.”
    Nieuwsblad van het Noorden, 01-09-1916

    “Aalten, 29 Dec. Het aantal vluchtelingen, krijgsgevangenen, deserteurs en burgers, die hier dezer dagen over de grens zijn aangekomen is bijzonder groot. Niet minder dan 25 Russen kwamen hier aan die in de kolenmijnen in Duitschland hadden gewerkt. Allen werden naar Rotterdam getransporteerd. Voorts 17 Polen, van wie twee hun vrouw en kinderen bij zich hadden. Ze waren uit Koerland afkomstig en hadden in de mijnen gewerkt tegen een loon van 9 à 10 mark per dag; de slechte voeding had hen gedwongen naar ons land te trekken. Zij hadden een zeer moeitevollen tocht gehad. Verder arriveerden 4 deserteurs en 1 ontsnapte Fransche krijgsgevangene. Woensdag is hier nog een Fransche krijgsgevangene aangekomen, die was ontsnapt met twee anderen uit een gevangenkamp in Duitschland. Een er van werd, voor hij bij de grens was, doodgeschoten, en de andere gewond en gevangen genomen. Gisterenmiddag zijn wederom twee Russen en een Duitsch deserteur aangekomen en hedenmorgen meldde zich nog een Duitsch deserteur bij de grenswacht aan.”
    Zutphensche Courant, 30-12-1916

    “Zaterdagavond, en Zondagmorgen zijn bij Aalten 9 Russische Polen, een Belg en een Russische cavalerist-onderofficier over de grens gekomen.”
    Het Nieuws van den Dag, 16-01-1917

    “Te Aalten kwamen over de grens en vertrokken Maandag naar Amsterdam een Duitsche deserteur met vrouw, twee kinderen en een dienstbode. De vrouw was geboren in Argentinië.”
    Het Nieuws van den Dag, 23-01-1917

    “De laatste dagen zijn er weer heel wat vluchtelingen en deserteurs over onze grens gekomen. Te Aalten kwamen gistermorgen 15 Russen aan, ontvlucht uit Duitsche gevangenschap.”
    Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 26-01-1917

    “Te Aalten kwamen Zondag over de grens drie Duitsche deserteurs en drie Fransche militairen die uit het kamp te Muhlheim waren ontvlucht. Onder dit zestal bevond zich de bewaker van genoemd kamp, die als geleider van de vluchtelingen was opgetreden.”
    Het Nieuws van den Dag, 20-11-1917

    “Te Aalten zijn Zaterdag twee Fransche krijgsgevangen over de grens gekomen. Zij waren uit een kamp te Friedrichsfeld ontvlucht.”
    Het Nieuws van den Dag, 10-06-1918

    “Vandaag, Vrijdag, werden uit Winterswijk hier verwacht: 316 Fransche-, 22 Belgische- en 2 Italiaansche krijgsgevangenen.”
    Aaltensche Courant, 29-11-1918

    Franse vluchtelingen in het Feestgebouw

    Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog kwam er vanuit Noord-Frankrijk een tweede vluchtelingengolf op gang van voornamelijk Franse, maar ook Belgische burgers.

    Vrijdag 27 september 1918 – In Noord-Frankrijk had de Duitse bezetter de bevolking van zo’n 250 steden en dorpen, die zich tussen de door de Duitsers opgerichte Hindenburglinie en de grens met België bevonden, opgeroepen om huis en haard te verlaten. Men verwachtte er hevige gevechten nu de geallieerden de Duitsers terugdrongen richting België, waardoor het beter zou zijn de regio te evacueren. Diegenen die aan de oproep gehoor gaven, trokken veelal te voet door het bezette België, hun schamele bezittingen met zich meenemend. Nederland had toegezegd een grote groep tijdelijk onderdak te verschaffen.

    Zaterdag 26 oktober 1918 – Arnhem was een doorgangsoord voor Franse vluchtelingen. Om 18.00 uur kwamen hier 350 vluchtelingen aan. Zij zouden de volgende dag naar Borculo, Groenlo en Aalten worden overgebracht. Zondagavond arriveerden nog eens 800 à 900 vluchtelingen, die maandag naar verschillende plaatsen in Gelderland zouden gaan. Leden van een bepaalde groep droegen als onderscheidingsteken banden van eenzelfde kleur om hun arm.

    Zondag 27 oktober 1918 – ’t Was een roerige zondag voor het normaal zo rustige Aalten. Zaterdag had de burgemeester bericht ontvangen dat in zijn gemeente, evenals in andere plaatsen in Gelderland, een groot aantal vluchtelingen, mannen en vrouwen, moest worden ondergebracht. In allerijl werd een vergadering bijeengeroepen van het in 1914 opgerichte Comité tot Hulp van Vluchtelingen. Besloten werd dat de mannen in gebouw Elim en de vrouwen en kinderen in het Feestgebouw zouden worden ondergebracht. Voorts werden de nodige maatregelen getroffen, om de vluchtelingen van eten en drinken te voorzien.

    Zondagmiddag 13.00 uur had zich een grote menigte mensen bij het station verzameld. Op het perron bevonden zich de leden van de brandweer, om de nodige hulp bij het overbrengen van de gasten te verlenen. ’t Was een lange trein die behalve voor Aalten ook een honderd vluchtelingen voor Winterswijk en Groenlo vervoerde. De begeleider, een koopman uit Antwerpen, stapte uit en nodigde de 108 mannen die hij begeleidde uit om zijn voorbeeld te volgen. Per vier stelde men zich op, de bagage werd op een vrachtwagen geladen, en zo begaf zich de stoet, omringd door een grote menigte, naar het Feestgebouw.

    Salle Maréchal Foch

    Het Feestgebouw werd voor de gelegenheid omgedoopt in ‘Salle Maréchal Foch‘, naar Frankrijk’s befaamde opperbevelhebber.

    Alles was hier netjes ingericht als slaapplaats van de vreemdelingen. Lange tafels waren geplaatst, waaraan de maaltijden konden plaatsvinden. Op een tafel prijkten kannen van de brandweer, die dienst konden doen als wasstel. Sommige vluchtelingen waren zo vermoeid dat ze terstond op hun legerbed van stro gingen liggen. Geen wonder, want ze hadden allemaal de week ervoor van Rijsel (Lille) of Tourcoing naar Brussel gelopen. In de Belgische hoofdstad waren ze feitelijk bestemd voor Duitse dienst, maar door een list – de meesten van hen hadden een valse pas – hebben ze, met duizenden anderen, de Nederlandsche grens weten over te steken.

    Nadat de gasten zich hadden verkwikt met koffie en brood, werden hun namen met woonplaats en beroep opgetekend. Er waren bij: een stationschef en twee onderwijzers, die met hun drieën als regelingscommissie werden aangewezen, tot wie de vluchtelingen zich met verzoeken en klachten konden wenden.

    Natuurlijk hadden velen van hen de behoefte om hun verwanten te laten weten dat zij veilig en wel in het gastvrije Nederland waren. Daarom werd hun papier en inkt ter beschikking gesteld, terwijl de heren Johs. Driessen en Jongen ervoor zorgden, dat zij hun vreemde munt voor Nederlands geld konden inruilen. Dankzij de actie van het comité, onder de uitnemende leiding van mej. Hesselink kon tegen 18.00 uur het middagmaal worden opgediend, dat de Fransen zich wel lieten smaken.

    Om de orde te handhaven waren bepaalde maatregelen getroffen. Zo moest iedereen ’s avonds om 21.00 uur binnen zijn en de café’s mochten hen geen sterke drank schenken.

    Volgens de begeleider zouden de vluchtelingen in geen geval langer dan 14 dagen blijven. Ze zouden zo spoedig mogelijk via Zeeland door ’t bevrijde België naar hun vaderland worden teruggebracht. De onderhandelingen daarover waren al gaande. Het zouden vier weken worden.

    Dinsdag 29 oktober 1918 – Twee dagen na hun aankomst besloten drie van de in Aalten ondergebrachte vluchtelingen te vluchten. Na het ontbijt hadden ze bepakt en bezakt het gebouw verlaten, met een routebeschrijving van Aalten, via Varsseveld en Terborg naar Arnhem. Ze werden echter door de politie achterhaald en teruggebracht naar ’t Feestgebouw.

    Italianen

    In een interview met burgemeester Monnik vertelt deze nog over Italiaanse krijgsgevangenen, die in de fabriek der N.V. Textiel Mij. waren ondergebracht: “Met die Italianen beleefden we nog wat eigenaardigs. We hadden ze allemaal wat van onze prachtige zeep, waarvan we toen een heelen voorraad hadden, gegeven om zich eens frisch te kunnen wasschen, maar den volgenden dag was alle zeep door de Italianen opgegeten!

    Einde van de Eerste Wereldoorlog

    Maandag 11 november 1918 – In een bos bij het Franse stadje Compiègne, ongeveer tachtig kilometer ten noorden van Parijs, werd de wapenstilstand gesloten waarmee de Eerste Wereldoorlog ten einde kwam. De ruim 40.000 Franse vluchtelingen in Nederland konden weer naar huis. Dit was nogal een logistieke organisatie, waardoor het nog tot januari 1919 zou duren voor de laatste Fransen konden vertrekken. Daar kwam bij dat de Duitsers hun krijgsgevangenen vrijlieten, en deze wilden uiteraard ook zo snel mogelijk terug naar hun vaderland. Een enorme stroom vluchtelingen kwam op gang, deels via Nederland.

    Zaterdag 16 november 1918 – In Aalten werd alles in gereedheid gebracht om de stroom Engelse vluchtelingen, die vanuit Duitsland werd verwacht, te kunnen ontvangen. In de scholen en andere gebouwen werd daartoe alles ingericht zodat er 900 man geborgen kon worden. De rest zou worden doorgezonden naar omliggende gemeenten. Om de orde te handhaven was er in Aalten een compagnie infanterie van het 22e regiment uit Ede gearriveerd. De soldaten werden ondergebracht in de openbare school aan de Herenstraat alsmede in de Chr. School aan de Bredevoortsestraatweg. De Nieuwe Aaltensche Courant voegde hieraan toe: “Voor ons anders zoo stille dorp een heele drukte!“.

    Dinsdag 19 november 1918 – Nieuwe Aaltensche Courant: “Aan de Oostgrens was de kampleiding, in afwachting van de drommen krijgsgevangenen, die thans in Duitschland worden vrijgelaten en op eigen gelegenheid naar hun vaderland willen terugkeeren, den toestand niet meer meester. Om gisting te voorkomen, is een deputatie naar ‘s-Heerenberg gekomen om over het vervoer te spreken. Ten einde den stroom in een goede bedding te leiden, heeft de Nederlandsche legerleiding bepaald, dat Belgen en Franschen uitsluitend via de smalste strook van Limburg op ons land mogen passeeren, aan de andere punten zullen ze onherroepelijk worden teruggewezen. Daar worden worden alleen Engelschen toegelaten. Te ‘s-Heerenberg, Aalten, Dinxperlo en Winterswijk worden concentratiekampen in gereedheid gebracht.

    Ook in Aalten kwamen vluchtelingen uit de Duitse gevangenkampen over de grens. Op zaterdag 16 november wist een groepje van 21 Franse vluchtelingen Aalten te bereiken. Ze hadden zelfs al de weg gevonden naar het Feestgebouw, waar ze hun landgenoten met vreugde begroetten. Tot hun teleurstelling echter werd hen medegedeeld dat ze – vanwege bovengenoemd besluit – naar Duitsland zouden worden teruggezonden. Daar hadden ze begrijpelijk weinig zin in, maar het moest. Ten afscheid vroegen ze, om met hun broeders van het Feestgebouw de Marseillaise te mogen zingen, hetgeen hun door de commandant werd toegestaan.

    In een aanvulling op bovengenoemd bericht meldde dezelfde krant toch nog dat “Het aanvankelijk genomen besluit om de hier aangekomen Franschen naar Duitschland terug te zenden is ingetrokken, zoodat zij van hier kunnen worden doorgezonden naar Rotterdam.

    Dankwoord bij vertrek uit Aalten

    Vrijdag 29 november 1918 – Aaltensche Courant: “Zoo zijn we dan onze Fransche gasten weer kwijt! Dinsdag vertrokken de krijgsgevangenen en Woensdagmorgen de vluchtelingen uit het Feestgebouw, waarbij door den heer Lopes de volgende dankbare toespraak werd gehouden:

    “Mijnheer de Commandant. Wij staan op het punt ons kamp te verlaten, dat u zelf ‘Salle Maréchal Foch’ hebt gedoopt, op die wijze reeds bij onze aankomst toonende uw sympathie voor Frankrijk, en uw bewondering voor hem, die ons ter overwinning geleid heeft.

    Alvorens te vertrekken, willen we ’t u herhalen, dat gij door uwe welwillendheid en door de toewijding, waarmee ge uw moeilijk werk zóó goed hebt gedaan, de achting van alle réfugiés hebt verworven. En is ook ons verblijf alhier niet steeds zeer aangenaam geweest, dat kwam omdat het u niet doenlijk was, ons alle geneugten te geven, die we in ons gezin hopen weer te vinden; gij evenwel hebt het onmogelijke gedaan om ons lot te verzachten.

    We zijn op Nederlandschen bodem gekomen, M. de Commandant, vooral om ons te onttrekken aan den dwangarbeid tegen ons vaderland, tegen onze broeders, tegen onze vaders, tegen onze kinderen. Wij hebben in dit rustige land een toevluchtsoord gevonden, waar we ons hebben kunnen herstellen van de vermoeienissen en ongemakken van onze lange reis. Had Nederland ons niets anders geboden dan deze voldoening, dat we ons veilig weten tegen den dwangarbeid, wat zouden we het reeds grooten dank verschuldigd zijn.

    Maar we hebben andere redenen om aan de gemeente Aalten aangename herinneringen te bewaren, want hebben we eerst kunnen denken aan een tamelijk koele ontvangst, in het vervolg hebben we gezien, dat de groote meerderheid der bevolking ons welgezind was. Bovendien hebben we daarvan stoffelijke bewijzen: verbeteringen, achtereenvolgens aan ons verblijf aangebracht, dekens zijn uitgedeeld, de zaal is verwarmd, het avondeten verbeterd, zeep is uitgedeeld, briefkaarten gratis verstrekt, het rooken in de eetzaal werd toegestaan, sigaren werden uitgedeeld, ieder heeft een gulden gekregen, boeken, geïllustreerde bladen werden geschonken, verschillende spelen, onder- en bovengoed en klompen werden gegeven, schoenen gerepareerd, onder- en bovenkleeren versteld, ja, ge hebt feesten en lezingen gegeven, kleine herinneringen aangeboden, enz.

    Bovendien waren de leden van het Bureau bij hun bezoeken om de edelmoedige gevers te danken en bij hun vriendschapsbetrekkingen met verscheidene achtbare families, zeer verwonderd, zoo dicht bij de Duitsche grens, vele menschen aan te treffen, die de Fransche taal kenden, zelfs geabonneerd waren op bladen uit ons land.

    Zoo dus, M. de Commandant, zullen we ons verblijf te Aalten in aangename herinnering houden. Nooit zullen in ’t vergeetboek raken een welwillendheid en een toewijding, welke niets kon verflauwen, wat ook de bezwaren mochten zijn, die overwonnen moesten worden. Die oprechte, diepgevoelde dank, waarvan we u verzekeren, is wel de uitdrukking der gevoelens van alle réfugiés in de zaal ‘Maréchal Foch’; hij wordt u (gij moogt er trotsch op zijn!) eenstemmig toegebracht. Alhoewel wij met nadruk u persoonlijk willen danken, mogen we niet vergeten den heer Chef Plaatsvervanger, de gansche Brandweer en ook de politie. Voor ons waren ze meer vrienden dan bewakers.

    En wat betreft de vriendelijke dames, die ons zoovaak met haar tegenwoordigheid vereerd hebben, en zich zelfs vrijwillig tot onze dienstvaardige dienaressen hebben gemaakt, bij al onze maaltijden, zij hebben ons maar al te zeer doen denken aan onze vrouwen, onze moeders, onze zusters, onze verloofden, dan dat we ze zouden kunnen vergeten. Maar het is ons onmogelijk de namen te vermelden van allen, die belang gesteld hebben in de verbetering van ons lot. Wij verzoeken u dus, M. de C., wel onze tolk te willen zijn bij die personen, om ze te danken uit naam van het Bureau, uit naam van alle kameraden, uit naam van onze gezinnen, uit naam zelfs van de drie zustersteden Rijsel, Roubaix, Tourcoing, waaruit we bijna allen afkomstig zijn en waar Franschen en Belgen geleerd hebben te leven in goede verstandhouding, arbeidende zij aan zij, één van zin, reeds lang voor het gemeenschappelijk lijden.

    En, nu we naar onze haardsteden gaan vertrekken, vergun ons nu luide te roepen: Leve M. de Commandant! Leve Aalten! Leve Nederland! Leve België! Leve Frankrijk!”

    Het is er bepaald leeg van geworden in onze straten. We waren er al zoo aan gewoon groepjes roodgebroekte of geel- en grijsgebiesde krijgers voor de etalages onzer winkels te zien. Tot Rotterdam per spoor, gaan ze daar vandaag, Vrijdag, op de boot, die hen naar Frankrijk brengt. Wat zullen ze blij zijn als ze de kust van Picardië weer mogen aanschouwen! Ongetwijfeld zullen de dames, die al den tijd dat de vluchtelingen hier vertoefden, hebben geholpen bij de verdeeling en uitreiking van het eten, door hen nog lang dankbaar worden herdacht en onze kranige brandweer niet minder.”

    Franse frustraties

    Dat de omstandigheden waarin de vluchtelingen gehuisvest niet ideaal waren zal niemand verbazen. Ook niet, dat er daarom na enige tijd frustraties optraden bij een deel der vluchtelingen. Wel opmerkelijk is de volgende publicatie in de Nieuwe Aaltensche Courant van 3 januari 1919, ruim een maand na het vertrek van de Franse vluchtelingen:

    Aalten genoot de eer, waarschijnlijk voor het eerst, in de Fransche Kamer te worden genoemd, en wel bij de bespreking van den toestand der Fransche vluchtelingen in Nederland. Gezegd werd door een der afgevaardigden, dat veertigduizend vluchtelingen in ons land letterlijk van honger omkomen. Is ’t niet fraai? Zie hier een schets van den toestand:

    “Onze vluchtelingen zijn gehuisvest in stallen en schuren, zonder verwarming en zonder bedden. Zij slapen op vuil stroo. De burgemeesters moeten krachtens de getroffen regeling voor de ravitailleering zorgen voor rekening van de Relief-Commissie. Ongelukkigerwijze doet zich overal het gebrek aan organisatie gevoelen. Overal is het een “pan”! Artikelen, die men vraagt, worden niet geleverd. Voor iederen stap, voor iedere klacht zijn zes instanties noodig, waardoor alles in wanorde geraakt. Vrouwen en kinderen zitten hier te rillen van de kou, zonder kolen, zonder warme kleeren. Dagen lang is er geen vleesch, door gebrek aan verzorging bezwijken de zwaksten. Het brood, dat door de Nederlandsche regeering verschaft wordt, is niet te eten.”

    Hoe de verzorging in andere plaatsen geregeld was, weten we niet. Maar wel weten we, dat deze beschrijving niet past op de behandeling, zooals de vluchtelingen die in Aalten hebben genoten. Nu is het niet onmogelijk, dat hier en daar de organisatie niet terstond punctueel in orde was – zouden de Franschen, in gelijke omstandigheden, ’t er beter hebben afgebracht? – maar ‘van honger en koude omkomen’ zal, naar wij vertrouwen, gruwelijke overdrijving blijken te zijn.”

    Aanvullend meldde de Franse afgevaardigde nog:

    Verscheidene Fransche vluchtelingen, die te Aalten ondergebracht waren, hebben hun geduld verloren en zonden telegrafisch het volgende ultimatum aan onzen vertegenwoordiger: “Twee honderd vluchtelingen, krachtige mannen uit Rijssel, Roubaix en Tourcoing, eischen onmiddellijke repatrieering. Zij zullen Donderdag te voet vertrekken, als er dan geen oplossing gevonden is.

    Aan wien de schuld, dat de vluchtelingen hun geduld verloren? In geen geval aan de Nederlandsche autoriteiten. Zij, die vóór hun tijd er stilletjes vandoor gingen, hebben zelf in een schrijven aan den commandant van de brandweer betuigd, dat hun vertrek geen oorzaak vond in onheusche behandeling of verzorging, maar uitsluitend in het feit, dat ze naar hun vaderstad terugverlangden.

    Wij hopen, dat onze regeering zal zorgen voor een klinkend protest tegen de onjuiste geruchten, die te dezer zake door vijanden van ons land worden verspreid. Laten zij zelf de Fransche autoriteiten inlichten, opdat deze niet uitsluitend zijn aangewezen op de mededeelingen van ’t Fransche gezantschap in Den Haag, ’t welk zoo goed op de hoogte is van den feitelijken toestand, dat dezer dagen alhier het volgende bericht werd ontvangen: “De Fransche vluchtelingen, die te Aalten vertoeven, mogen 15 Januari a.s. vertrekken.” Terwijl ze al een paar weken geleden goed en wel in hun respectievelijke woonplaatsen in Noord-Frankrijk zijn gearriveerd!

  • Zeperd

    Zeperd

    In 1918 werd de gemeente Aalten voor 60.000 gulden opgelicht bij de aankoop van drie wagons harde zeep die achteraf van waardeloze kwaliteit bleek.

    Tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg het neutrale Nederland te kampen met ernstige schaarste aan levensmiddelen, brandstoffen en tal van andere goederen. Tijdens de laatste twee oorlogsjaren ontstond er ook een groot tekort aan zeep. Zeep werd schaars en duur. De regering greep in, ook al omdat de volksgezondheid door het zeeptekort in gevaar dreigde te komen. Zeepfabrieken mochten alleen nog zogenaamde regeringszeep produceren. Dat kon maar mondjesmaat en daarom ging zeep op de bon.

    Soms wisten oplichters een grote slag te slaan. De burgemeester van Aalten, A.J.W. Monnik, werd een wel heel onnozel slachtoffer van een bekende oplichterstruc. Hij kocht voor rekening van het gemeentelijke levensmiddelenbedrijf drie wagons harde zeep van een handelaar. De inkoopprijs bedroeg ƒ 37 per kist. De plaatselijke winkeliers, die ƒ 40 per kist aan het gemeentelijke levensmiddelenbedrijf dienden te betalen, mochten de zeep vervolgens verkopen voor de detailprijs van 23 cent per stukje van 100 gram, wat hun een aardig winstje zou opleveren.

    Waardeloos

    Maar de vlieger ging niet op. Al snel bleek de partij zeep heel anders van samenstelling dan het zeepmonster dat de handige zakenman aan de burgemeester had laten zien. Het vetzuurgehalte bleek slechts 10 procent, in plaats van het wettelijk vereiste minimum van 25 procent. Volgens de inmiddels door de regering vastgestelde maximumprijzen zou zo’n stukje zeep slechts 3½ cent mogen kosten.

    Geen wonder dat de Aaltense huisvrouwen de winkeliers massaal lieten zitten met hun waardeloze goedje. De burgemeester had geen andere keus dan de zeep terug te nemen. De gemeente draaide op voor de schade, die bijna ƒ 60.000 bedroeg.

    Tegenspraak

    Naar aanleiding van dit bericht verklaarde de firma De Fraiture & Co. te Breda, wiens naam daarin werd genoemd, dat zij de in dat bericht als verkoper genoemde heer Tulp uit Terborg, noch het Levensmiddelenbedrijf te Aalten kende. Ook verklaarden zij nooit stukjes zeep van ongeveer 100 gram in de handel te hebben gebracht en dat zij bovendien nooit zeep fabriceerde met een lager vetzuurgehalte dan 20-25 procent. Van deze zaak was hun absoluut niets bekend. Zij vermoedden dat een partij van hun zeep van bovenvermelde kwaliteit of hoger door de tussenhandel was omgewerkt tot een slechte kwaliteit.

  • Een kanaal langs Aalten?

    Een kanaal langs Aalten?

    In de eerste decennia van de twintigste eeuw werden in Nederland vele plannen gemaakt voor de aanleg van kanalen om massavervoer mogelijk te maken. Zo werden in Twente in 1907 de eerste plannen gepresenteerd voor het Twentekanaal. In 1936 werd het 54 kilometer lange kanaal tussen Enschede en Zutphen voor de scheepvaart opengesteld. Ook in de Achterhoek ontstonden soortgelijke plannen.

    In 1914 besloot de gemeenteraad van Doetinchem werk te maken van dit idee. In maart 1915 werd een plan aangeboden waarbij werd uitgegaan van een Twente-Rijnkanaal. Het geplande kanaal begon zeshonderd meter boven de kop van de IJssel en ging via Duiven, Wehl, Doetinchem en Varsseveld langs Lichtenvoorde, Groenlo, Eibergen en Haaksbergen naar Hengelo met onder meer een zijkanaal via Aalten naar Winterswijk.

    Na decennia van discussies en plannenmakerij, in ieder geval tot in de jaren zestig van de vorige eeuw, zijn de plannen ergens gestrand.

    Krantenberichten

  • Aalten vooruit of achteruit?

    Aalten vooruit of achteruit?

    Aaltensche Courant, 16 februari 1916

    Dezer dagen kregen we het blaadje „Stad en Ambt”, publicatieblad vanwege de commissie te Ambt-Doetinchem inzake het vraagstuk van de vereeniging van de gemeenten Stad- en Ambt-Doetinchem in handen, waaraan wij het volgende ontleenen, en waarin onze lezers misschien wel belang stellen. Het is ontleend aan het rapport van de commissie voor andere gemeenten.

    Door de commissie inzake het vraagstuk hierboven vermeld werd eene commissie benoemd om een persoonlijk onderzoek in te stellen in de gemeente Aalten, omtrent welke gemeente was medegedeeld, dat zij is lijdende aan achteruitgang wegens onvoldoende medewerking van de boerenbevolking bij het aanbrengen van verbeteringen. Ook werd besloten, dat de commissie in haar geheel een bezoek zal brengen aan de gemeente Winterswijk, waar, naar verluidt, dezelfde verschijnselen zijn waargenomen als in Aalten.

    Op 30 Dec. 1915 werd het voorgenomen bezoek gebracht aan de gemeente Aalten. Acht personen werden bezocht, meest vooraanstaande ingezetenen. Daaronder waren: 3 liberalen, 5 anti-revolutionairen, 1 gesignaleerd als „tusschenbeide” en 1 R. C. Met de meeste welwillendheid werden de gevraagde inlichtingen gegeven. En ofschoon de beantwoorde vragenlijsten nader licht zullen geven, zijn toch al enkele indrukken als van zelf naar boven gekomen.

    Vragenlijst

    De vragen, die gedaan werden, bepaalden zich bij heel het onderzoek in hoofdzaak tot de volgende: Is de gemeente Aalten vooruitgaande of achteruitgaande? Werkt de landelijke omgeving belemmerend voor den vooruitgang? Is er voldoende samenwerking tusschen kom en buurtschappen? Houden de boeren-raadsleden het aanbrengen van de noodige verbeteringen in de kom tegen? Werken de burgerraadsleden mede voor verbetering in de buurtschappen? Zou splitsing van kom en buurtschappen in twee gemeenten gewenscht zijn? Bevordert het Rechtsche (in hoofdzaak (A.-R.) Gemeentebestuur voldoende den bloei van de gemeente, speciaal van het openbaar onderwijs?

    Omtrent sommige punten waren de meeningen geheel tegenstrijdig. Eenerzijds werd betoogd, dat de gemeente Aalten met reuzenschreden vooruitgaat. Aalten, werd gezegd, staat in ontwikkeling verre boven Doetinchem. Ook staat Winterswijk nog achter bij Aalten. Wat Doetinchem is, heeft het voor een groot deel te danken aan Ds. Van Dijk. Maar wat is daar voor industrie? In Aalten is textielindustrie, een knoopenfabriek, een kammenfabriek, zoomede veel klein-industrie. Er zijn 16 gasmotoren in gebruik. Tal van smeden zijn gediplomeerd. Men zendt zijn kinderen naar de onderwijsinrichtingen te Winterswijk. De loonstandaard is hoog.

    Anderzijds werd beweerd, dat Aalten niet vooruitgaat. Als hoofdoorzaak werd genoemd de omstandigheid, dat tal van jongelui uit den gegoeden stand niet trouwen, waardoor de energie wordt gedoofd. De jongelui hebben geen levensdoel. Er zit geen spirit in.

    Gunstig steekt daartegen af de landbouwende bevolking, waar leven in zit. De boeren trouwen en krijgen flinke gezinnen. Dat wekt geestkracht en den landbouw gaat het goed. Een enkele zocht het euvel bij de overheersching door de boeren, die wel voor wegen en bruggen geld willen geven, maar niet voor verbeteringen in het dorp. Er komen geen vreemdelingen zich vestigen, wel arbeiders in overvloed.

    Boeren vs. Burgers

    De Raad bleek te zijn samengesteld uit 6 burgers en 7 boeren. Vroeger gingen de verkiezingen in hoofdzaak om de vraag: boer of burger? Thans wordt dit anders, hoewel de oude toestand nog niet geheel is verdwenen. Slechts één sprak zich beslist uit voor splitsing in kom en buurtschappen. Deze ging echter niet van eene meerzijdige beoordeeling der kwestie uit. Een ander zou ook veel voor splitsing voelen, indien bij de kom voldoende terrein voor uitbreiding werd gelaten. Een derde zou vóór splitsing zijn, indien elk deel op zichzelf behoorlijk in eigen behoeften zou kunnen voorzien. Evenwel was hij overtuigd, dat er geen tegenstrijdige belangen zijn, als men het maar wil zien. Een vierde verklaarde zich niet tot oordeelen bevoegd.

    Overigens spraken allen zich zeer beslist uit tegen splitsing. Algemeen was men van oordeel, dat er in werkelijkheid geen tegenstrijdige belangen zijn. Waar de menschen tegenstrijdigheid meenen te zien, is dat, omdat er een verkeerd egoïsme bestaat; omdat ze te klein van blik zijn; alleen de directe, de voor de hand liggende belangen zien, en geen oog hebben voor de indirecte belangen, die een klein eindje verder liggen, en toch ook weer zóó dichtbij zijn, dat eigenlijk ieder ze moest kunnen zien.

    Door meerderen werd als hun besliste overtuiging uitgesproken: „De kom en de omgeving zijn twee deelen, die bij elkaar behooren, die elkaar zonder ophouden noodig hebben, die zijn saamgebonden door een gordel, waar wel eens een deuk in komt, maar die toch steeds weer de saamhorigheid doet gevoelen. Er wordt wel eens een stem gehoord: „daar hebben de boeren niets aan”, maar ’t is niet moeilijk deze stem te onderdrukken”.

    Een der meest vooruitstrevende ingezetenen antwoordde op de vraag: zijn er tegenstrijdige belangen tusschen boer en burger? „Absoluut niet. Elk belang van de kom is een boerenbelang en elk belang van de buurtschappen is een burgerbelang. Als ze het maar willen zien. Er is geen enkel tegenstrijdig belang.”

    En op de vraag: Zou U denken, dat een vereeniging van een kom met een uitgestrekte omgeving, gepaard gaande met een krachtige leiding vanuit het centrum, gunstig zou werken? antwoordde dezelfde persoon, die elken dag door zijn uitgebreiden werkkring midden in het volle rijke leven verkeert en die door zijn relatiën op allerlei terrein zoowel den boer als den burger door en door kent: „Indien U zulk een vereeniging kunt tot stand brengen, hebt U een ideale toestand. Kunt U dat bereiken, dan hebt u den meest gewenschten toestand verkregen. Maar van een flinke leiding hangt alles af. Als dan éen plaats voor vereeniging is aangewezen, zou het Stad- en Ambt-Doetinchem zijn”.

    Verbeteringen

    Maar werkt de landbouwende bevolking niet belemmerend? Zijn de boeren conservatief? Het oordeel over deze vragen was vrij eenparig. Een enkele was er, die op deze vragen bepaald „Ja” zeide. Maar deze werd geheel overstemd door al de anderen, die verklaarden: „Geen kwestie van”. Algemeen was men van oordeel, dat de boeren niet het initiatief nemen voor het aanbrengen van verbeteringen, doch ook de verbeteringen niet tegenhouden.

    Het gevaar van boerenoverheersching is niet denkbeeldig, wanneer ze onder slechte leiding staan. Is er zoo’n leider, die op hun zwak weet te speculeeren te groote voorzichtigheid op het gebied der financiën dan gaan ze soms in verkeerde richting mede. Evenwel, wanneer het hun goed wordt voorgesteld, zijn zij voor het aanbrengen van verbeteringen zeer zeker te vinden. Leiding, leiding en nog eens leiding daar komt het op aan.

    In Aalten stemden de boeren vóór de gasfabriek, gaven 80 mille voor de tram, waarvan ze vooraf wisten dat f 40.000.— geheel weg was en de overige f 40.000.— als renteloos voorschot werd gegeven. Voor verbetering van straten werd uitgegeven: in 1896 f 15.000.— en in 1898 f 15.000.—. Voor rioleering bewilligden ze een uitgaaf van f 7000.—. Wel werden ook enkele buurtwegen verhard, maar in de laatste jaren werd besteed: f 30.000.— voor aanleg en verbetering van straten en vernieuwing van een brug in het dorp, tegen f 10.000.— voor verbetering van buurtwegen.

    Ja, werd gezegd, dat is zoo, maar de nieuwe stationsweg in het dorp is ook een boerenbelang, daar hij de toegangsweg is naar de boterfabriek. Maar in elk geval: de boeren stemden vóór en als toegangsweg voor de boterfabriek had ’t ook nog wat minder gekund dan die mooie straat, zooals die nu is aangelegd. Voor verbetering der goten werkten de boeren ook mede. Niemand zeide: dat is te veel of te duur.

    Onderwijs

    En op het gebied van het onderwijs… ja, nu komen we aan een teer puntje. Dat dachten we allen eerst ook. Zou het Gemeentebestuur wel voldoende de onderwijsbelangen behartigen? Toch werd ook dat punt der Commissie helderder. Een enkele klacht werd vernomen. De Rechtsche Raad, werd gezegd, komt niet voldoende op voor het openbaar onderwijs. Waarom niet? Er werd gesproken over onvoldoende leermiddelen. Dit bleek echter geheel onjuist te zijn. Het schooltoezicht had een onderzoek ingesteld en nu bleek, dat Winterswijk met haar modelscholen f 0.80 per leerling geeft, tegen Aalten f 1.—.

    Geklaagd werd over Barlo en Lintelo, waar het getal kinderen boven de 25 is en geen nieuwe onderwijzeressen worden benoemd, hoewel dat de Gemeente maar f 50.— per jaar zou kosten voor elke onderwijzeres. Dit leek wel wat vreemd. Maar wat bleek nu? Dat bij den laatsten kwartaalstaat het aantal leerlingen aan de school te Lintelo 22 was en dat te Barlo 23. Was het nu niet zeer verstandig van den Raad om, toen er een vacature ontstond, den fatalen termijn van 15 Januari 1916 af te wachten en de gemeente niet te zetten voor een uitgaaf buiten de Wet om en dus ten eigen laste van f 1100.— per jaar voor schooltjes van minder dan 25 leerlingen?

    Een ander bezwaar in dit verband werd nog genoemd door een deskundige uit Aalten en wel: Er is principieel bezwaar tegen die klassetjes van 10—12 leerlingen, ’t Is doodend werken in zulk een klasse. Het maakt luie onderwijzers en onzelfstandige leerlingen. Ik zou nooit medewerken, om dat te bevorderen.

    Voor personeel, voor schoolbouw en voor onderwijzerswoningen bleek voldoende te worden gedaan. Toch werd wel gevoeld, dat er iets is, dat hapert. Wat is dit? Mag de commissie haar meening zij het dan ook oppervlakkig en voorloopig hierover uitspreken? Treedt zij hier niet buiten haar terrein van bevoegdheid? Een gemeente is een organisme, waarin alles samenhangt, elk verschijnsel oorzaak en gevolg heeft en weer andere verschijnselen verklaart.

    Conclusie

    Het scheen de commissie toe, dat ’t niet ligt aan den goeden wil, noch van burgers, noch van boeren, niet aan den gemeenteraad als zoodanig, maar dat een weinig meer vertrouwen, een weinig meer waardeering van elkander ook in Aalten wonderen zou doen. Is er vertrouwen en eendracht, dan hindert het niet, al heeft men met nog zooveel boeren te doen. Ontbreken deze grondslagen, dan zullen alle plannen tot verbetering met lamheid geslagen zijn.

    En hiermede zijn de voornaamste punten aangeroerd. Er zou nog veel te zeggen zijn. Een klacht over de tegenwerking der boeren tegen het voorstel betreffende de Middenstandscredietbank kan stilzwijgend worden voorbijgegaan. En toch eigenlijk niet. Want ook nu weer bleek, dat de boeren toch eigenlijk niet de schuldigen zijn. Twee op den voorgrond tredende burgers hadden tegen geageerd en vóór stemden 1 boer en 1 dorper. De overigen stemden tegen.

    Dan zou nog kunnen worden opgemerkt, dat de gemeentehuishouding in Aalten nog zoo gemakkelijk niet is met een progressieven hoofdel. omslag van 2—4 pCt. Maar verschillende vragenlijsten zijn nu binnen, ook van Aalten en we hopen, in verband daarmede, nog wel eens op dit onderwerp terug te komen.

    Aalten vooruit

    De redactie van „Stad en Ambt” voegt hier het volgende aan toe: We kunnen bovenstaand rapport nog aanvullen met de mededeeling, dat we in de gelegenheid geweest zijn, om de notulen na te lezen van de gemeente Aalten, gedurende de jaren 1907 tot en met 1915. Ons is daarbij gebleken, dat Aalten vooruitgaat, en dat deze vooruitgang niet bemoeilijkt wordt door tegenwerking van de buurtschappen.

    Behoudens een enkel feit, dat op de stemming in den Raad echter geen invloed gehad heeft, is in al die jaren van tegenwerking nauwelijks sprake geweest. Toen waren drie van de 12 raadsleden tegen subsidie voor een vuilniskar, wat terzelfder vergadering beantwoord is, doordat 7 van de 12 leden stemden tegen subsidie voor een landbouwtentoonstelling.

    Ook wat onderwijs betreft wordt Aalten goed verzorgd zonder dat te een of andere zij overdreven wordt. Onder omstandigheden werd het aanstellen van leerkrachten boven ’t wettelijk getal bevorderd, en als in een ontstane vacature niet werd voorzien, dan geschiedde dat, omdat het aantal leerlingen beneden het wettelijk peil was gedaald. Voor leermiddelen wordt vergelijkenderwijs in Aalten een hoog bedrag uitgegeven. De verlaging van dat bedrag tot een meer gebruikelijk peil, geschiedde niet door de boeren, maar door den Raad, en niet op voorstel van B. en W., maar op voorstel van de Financieele Commissie.

    Bronnen


  • Duits geld als dagelijks betaalmiddel

    Duits geld als dagelijks betaalmiddel

    Tot het begin van de 20e eeuw was Duits geld het dagelijks betaalmiddel in Aalten. Dit kwam enerzijds door de levendige handel met Duitsland en anderzijds omdat veel Aaltenaren in de textielfabrieken in Bocholt werkten. Zij werden uitbetaald in Duits geld en brachten dit in Aalten in omloop.

    In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over het plaatselijke betaalverkeer:

    “… Van agio gesproken, dat kwam door ’t Duitsche geld dat hier in omloop was en het dagelijksche betaalmiddel was. Het stond er zoo bij dat Nederlandsche munt zeldzaam gezien werd. Moest men ‘Hollandsch geld’ hebben, bijv. voor belasting, dan moest men naar enkele personen die groote zaken dreven, om Duitsch geld om te wisselen. Tot in ’t begin dezer eeuw was de circulatie van ’t Duitsche geld in onze gemeente nog algemeen.

    Toen de overheid maatregelen wilde nemen om die circulatie te verbieden, kwam er bij velen tegenstand. De vereeniging Aalten’s Belang bemoeide er zich mee, en in den boezem van die vereeniging ontstond een felle strijd over de al- of niet afschaffing van het Duitsche geld. In hotel De Roskam van den heer Voorderman, werden druk bezochte vergaderingen gehouden. Zij die veel handel op Duitschland dreven of Duitsche klanten in den winkel hadden, zagen in de afschaffing van het Duitsche geld een belangrijk nadeel.

    Die handel op Duitschland was nogal druk. Grensbelemmeringen waren er bijna niet en op de Bocholtsche marktdagen gingen tal van kooplieden hun waren daar aan den man brengen. En ook zij die in Duitschland werkten, kregen hun loon natuurlijk in Duitsch geld uitbetaald en brachten dit in onze gemeente weer in omloop. Men denke daar dus niet te licht over. En op een der vergaderingen van Aalten’s Belang kwam het tot heftige debatten en kwam zelfs het voortbestaan der vereeniging als gevolg van deze kwestie in ’t gedrang. Tenslotte is de afschaffing in juli 1914 ingevoerd en heeft zich de bevolking daarbij aangepast.”

    Bron


    • ‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 31 december 1937 (via Delpher)
  • De Markt te Aalten

    De Markt te Aalten

    De Graafschapbode, 23 december 1913

    De Markt te Aalten, 1740 - Graafschapbode, 23 december 1913

    Bij het marktgezicht van Aalten uit de eerste helft der 18de eeuw, dat we onzen lezeressen en lezers aanbieden, wenschen we een enkel begeleidend woord te voegen.

    Over de afkomst van den naam „Aalten” zijn de geleerden het niet eens. Met het oog op den heuvel, waartegen het dorp gebouwd is, meenden sommigen den oorsprong te moeten zoeken in het Latijnsche woord altus (hoogte), dat er dan door de Romeinen aan gegeven zou zijn. Onmogelijk is dat zeker niet, „Aalten” zou dan stamverwant zijn met „Elten”. Men moet met die afleidingen evenwel zeer voorzichtig wezen; er is een tijd geweest, dat de woordverklaarders de namen die gevonden werden, eerst verlatijnschten, en dan den aldus gemaakten vorm voor den oorspronkelijken uitgaven.

    Anderen meenen den naam Aalten terug te vinden in Alladna, Aladon of Alethe, onder welke namen de plaats in vroeger (9de en 12e) eeuwen vermeld wordt. Eigenaardig van het dorp Aalten is, dat het inwendig den vorm heeft eener Westfaalsche stad, daarin overeenkomende met Winterswijk. Tot die eigenaardigheid behoort een vrij ruime markt, waarvan we een afbeelding van 1740 geven.

    Wie met onze afbeelding op de plaats van den teekenaar gaat staan, zal getroffen worden door de verandering, die de huizen uitwendig (en zeer zeker ook inwendig) hebben ondergaan; die planken gevels ziet men niet veel meer; toen we vóór eenigen tijd met een deskundige te Bredevoort waren, vonden we er daar nog eenige schilderachtige. Onze reisgezel genoot! Een bejaard bewoner van Aalten, wien we een teekening vooruit toezonden, betoonde zich daarmee bijzonder ingenomen, en schreef ons tevens, dat slechts eene der tegenwoordige woningen misschien uit de oude weer te kennen was. Mochten andere belangstellende lezers ons nog eenige ophelderingen of aanwijzingen kunnen geven, we houden ons daarvoor beleefdelijk aanbevolen.

    De „groote kerk”, op den heuvel staande, draagt de kenteekenen van hoogen ouderdom; de datum harer stichting schijnt niet te kunnen worden aangegeven, ook niet bij benadering; op een steen aan de Westzijde staat wel het jaargetal 1662 uitgebeiteld, doch dit herinnert ongetwijfeld aan eenige restauratie, die het gebouw toen onderging. Merkwaardig aan die kerk is de lage Romaansche toren, waarin de drie klokken uit de 18de eeuw nog wel zullen hangen, die we om haar „prachtige klanken” hoorden prijzen.

    We zouden over de bloeiende gemeente nog heel wat kunnen meedeelen, doch we schrijven thans geen historisch of geographisch overzicht en moeten ons dus beperken.

    Een historische bijzonderheid willen wij evenwel nog mededeelen, We lazen n.l. In het midden der 18de eeuw heerschte ook te Aalten, kort na de bekende Nijkerksche beroering, onder ds. Kuipers, op godsdienstig gebied mede veel opschudding. Dit blijkt o.a. uit een in 1750 bij Abraham Ferweda te Leeuwarden uitgekomen geschrift, getiteld: „De onfeilbare proefsteen van de nieuwe zeldzame Bekeering, of Grondig Onderzoek van de onregelmatigheid der Wonderlijke Bekeeringe te Aalten, benevens eenige aanmerkingen over het gedrag van den heer predikant Philippus de Roy en de approbatie der Theologische Faculteit te Harderwijk: Ter behoorlijke defensie aan de Eerwaarde Heer de Roy, opgedragen door twee goede vrienden.”

    Men leest in gemeld werkje: „De bekeering van Nieuwkerk werd duidelijk gezegd door de preek van den stokbewaarder ontstaan te zijn, en Ds. Kuypers zegt: „doen bad ik, doen sprak ik, dat ik het zelf niet wist waar ’t mij van daan quam, doen wierd er een groote menigte bewogen en de Heere brak door.”

    „Die van Aalten is niet minder op die wijze ontstaan, haar begin nemende in de Catechisatiën, en volkomen wordende in de kerk onder de Predeking, en van het aanspreken van den heer de Rooi hangt, volgens zijn Eerw. eigen verhaal, de gestadige veranderinge af.”

    „Zekere vrouw te Aalten haar kind willende halen, en in ’t gezelschap komende van pas neergezeten, of ze bezweek en kreeg een krachtige aandoening en wierd zo vliegende bekeerd.” „De geest werkt meest in de vrouwen,” „de kenmerken op welke benaming van bekeering gegrond wordt, zijn: gekerm, geschreeuw, klamme sweet, benautheid, verkroppingen, onmagt, ledenbeven, swoegen, stuipen, vallende siekte, geraakte, worstelen, bezwijken.”

    In het slot van dit boekje staat nog: „Die waarlijk bekeert is heeft liefde omtrent zijn evenmensch, maar deze luiden veragten en verdoemen alle Menschen die buiten haar zijn. Die waarlijk bekeerd zijn, zijn nedrig, maar deze zijn Hovaardig en opgeblazen van wege hare Bekeringe.”

    Professor Cremer te Harderwijk, wiens approbatie hier was ingeroepen, geeft daarbij te kennen, dat hij God heeft gebeden, „dat hij het wettische, ’t geen sig hierin openbaart, met het Evangelische doe gepaard gaan.”

    Bron


  • Zentralverband Chr. Textilarbeiter, afd. Aalten

    Zentralverband Chr. Textilarbeiter, afd. Aalten

    Begin 20e eeuw staken honderden Aaltenaren dagelijks de grens over naar Bocholt om daar in de textielfabrieken te werken. In weer en wind gingen zij te voet, per fiets of met paard en wagen. Sommigen deden er wel drie uur over om de (pakweg) tien kilometer tussen huis en werk af te leggen, ’s ochtends én ’s avonds! In 1910 werd een tramlijn naar Bocholt geopend, zodat zij voortaan een stuk sneller en comfortabeler konden forenzen.

    Aalten had zelfs een eigen afdeling van een Duitse textielvakbond, het Zentralverband Christliche Textilarbeiter, Oordsgroep (Ortsgruppe) Aalten. Zij kwamen regelmatig bijeen in verschillende café’s in Aalten. Op Delpher vonden wij een aantal berichten over dit onderwerp:

    Aaltensche Courant, 10 december 1913:

    Maandagavond hield de Oordsgroep Aalten van het Zentral-Verband Christl. Textielarbeiter Deutschland een ledenvergadering, waartoe ook werden toegelaten de familieleden der georganiseerden. Onze Bocholtsche vrienden hadden voor deze gelegenheid een tooverlantaarn medegebracht, waarmede verschillende tooneelen uit de vooral in Duitschland nog sterk gedreven huisindustrie werden belicht.

    Men kan, deze dingen ziende, begrijpen, dat vooral in Duitschland een kreet van ontzetting is opgegaan, toen voor eenige jaren geleden deze allertreurigste toestanden door middel van die groote tentoonstelling van huisindustrie te Berlijn gehouden, aan het daglicht kwamen.

    Uit een en ander werd duidelijk, dat er voor de wetgevers nog een massa goed werk te verrichten valt voor de verbetering van het diep treurig leven van duizenden, die door te lage loonen genoodzaakt zijn om zulk een ellendig leven te lijden.

    De heer Mensink, van Enschedé, sprak daarna een kernachtig woord tot de aanwezigen, er den nadruk op leggend, dat alleen een hecht en solied organisatieleven aan deze wantoestanden op den duur een einde kan maken. Door een der aanwezige bestuursleden werd een hartelijk dankwoord tot de propagandisten gesproken, waarmede de vergadering instemde.

    Aaltensche Courant, 12 september 1914:

    Donderdagmorgen werd in het café van den verlofhouder te Linde een druk bezochte vergadering gehouden van de oordsgroep Aalten van het Zentralverband Christl. Textielarbeiter Deutschland. In zijn openingswoord deelde de heer Ommering mede, dat het na veel moeite aan het bestuur gelukt was voeling te krijgen met de Duitsche collega’s en de gehouden besprekingen er toe hebben geleid, dat ook de leden der oordsgroep Aalten op ondersteuning kunnen rekenen en die ondersteuning op a.s. Maandag ’s morgens van 9 tot 9½ uur zal worden uitgekeerd aan de leden wier namen aanvangen met de letter A tot M, van 9½ tot 10 voor de overigen; en dat de ondersteuning zeker al vroeger zou zijn uitgekeerd, als de maatregelen door Nederlandsche en Duitsche autoriteiten aan de grens genomen, daarin niet zoo storend hadden ingegrepen.

    Daarna werd door den heer Mensink van Enschede uiteengezet het groote nut van georganiseerd zijn, wat ook in deze voor de arbeiders vooral zoo moeilijke dagen schitterend op den voorgrond treedt. Spr. zette in een zeer populair betoog uiteen, welke moeilijkheden in deze zoo droeve tijden de arbeiders ondervinden, doch ook die welke de bestuurders van organisaties te doorworstelen hebben, en eindigde met er op aan te dringen, dat de leden der organisatie, ook in hun eigen belang, ten plicht hebben de organisatiebesturen te steunen door onvoorwaardelijk trouw te blijven aan de organisatie.

    Aaltensche Courant, 16 september 1914:

    Maandagmorgen werd aan de leden der Oordsgroep Aalten, van het Zentralverband Christl. Textilarbeiter Deutschland, de krijgs- en noodondersteuning uitgekeerd. Had het, door het sluiten der grenzen, wat lang geduurd, voor zeer velen was het, onder deze omstandigheden, een niet onaanzienlijk bedrag, hetwelk aan hen werd uitgekeerd.

    Zijn wij wel ingelicht, dan beliep de totale uitkeering dien morgen ongeveer 500 mark. Wij mogen veilig aannemen dat deze uitkeering in menig gezin een blijde stemming gebracht heeft.

    Hopen wij dan, dat het nut van georganiseerd zijn terdege wordt ingezien, dat velen, die nu nog veraf staan, later, wanneer de oorlog heeft uitgewoed, tot organisatie zullen toetreden, en die enkelen, welke door zeer slechte contributie-afdracht moesten worden teleurgesteld, hun leven beteren.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen


    • Aaltensche Courant, 10 december 1913 (Delpher)
    • Aaltensche courant, 12 september 1914 (Delpher)
    • Aaltensche Courant, 16 september 1914 (Delpher)
  • 100 jaar onafhankelijkheid

    100 jaar onafhankelijkheid

    Aaltensche Courant, 30 juli 1913

    Herhaaldelijk lezen we of hooren we spreken van „Plan 1913″. Wat wordt daarmee bedoeld, wat is dat ? Dat is het plan of voornemen, om de heugelijke gebeurtenis, nu 100 jaar geleden, feestelijk te herdenken. Is daar reden voor? Zij, die dat nog vragen, geven bewijs het geleerde op school, wat betreft de geschiedenis van ons vaderland, te zijn vergeten. Het eenige dat hiervoor ter verontschuldiging kan worden aangevoerd is, dat voor velen de schooljaren reeds ver achter den rug liggen en mondelinge overlevering niet meer wordt gehoord.

    Het was in 1863, toen in Aalten het vijftigjarig feest van Neêrlands Onafhankelijkheid werd gevierd, heel anders. Toen was er haast geen gezin of uit den mond van grootouders hoorde men of had men hooren vertellen van den droevigen tijd door onze voorouders doorleefd, zoolang de Franschen hier de baas waren. Voorvallen, die een familie persoonlijk hadden getroffen werden verteld, doch nu, 50 jaar verder, is veel van dat alles met den sluier der vergetelheid bedekt.

    In ’t algemeen willen we daarom enkele feiten in herinnering brengen, die de geschiedenis heeft geboekt. De 17e eeuw (1600-1700) wordt genoemd de „gouden eeuw” onzer historie, de 18e eeuw (1700-1800) de „eeuw van verval”.

    Wat was de oorzaak van dat verval? Men ging rusten op de lauweren door het voorgeslacht behaald. Ondernemingsgeest trof men niet meer aan. In ledigheid ging men genieten van de verzamelde rijkdommen en was men beangst daarvan iets af te staan, wat kon strekken tot bevordering van ’s lands welvaart. Voor leger en vloot stelde men geen gelden beschikbaar en het aanzien van de ééns zoo machtige republiek der Vereenigde Nederlanden slonk van jaar tot jaar.

    In ’t oog van de andere Europeesche Staten telden wij niet meer mee. Daarbij ontstond ontevredenheid over het beheer, die werd aangevuurd door den revolutiegeest, die zich in Frankrijk openbaarde, zoo zelfs, dat de Omwentelingsgezinden, Patriotten genoemd, vijandig optraden tegen Stadhouder Willem de Vijfde en zijne aanhangers, Prinsgezinden geheeten.

    De Franse tijd

    Toen de groote Omwenteling in Frankrijk had plaats gehad, en de revolutionairen den Koning en de Koningin om ’t leven hadden gebracht, riepen de Patriotten de hulp in van de Franschen om ook hier den Stadhouder te verdrijven. Deze kwamen in 1795 met een groot leger ons land binnentrekken en werden door de omwentelingsgezinden met gejuich ontvangen.

    De regeering was niet in staat hen te keeren, want het leger was niet behoorlijk uitgerust en de vestingen waren vervallen. Het geld voor ’t onderhoud daarvan benoodigd, was bezuinigd, doch nu konden zij aan de Franschen 100 millioen gulden geven, welke deze eischten voor de door hen bewezen hulp en bijstand. Willem de Vijfde nam de wijk naar Engeland en zijn tegenstanders namen de plaats in van de vroegere regeeringspersonen.

    Nu hadden de Franschen wel weer kunnen vertrekken, maar daar dachten ze niet aan. Telkens werden de Fransche soldaten, wanneer zij hier goed gevoed en gekleed waren, verwisseld met een havelooze uitgehongerde bende, om hier op kosten der burgerij weer in goeden doen te komen. Hun invloed op den gang van zaken hier te lande nam intusschen meer en meer toe, tot ze geheel het bestuur in handen kregen.

    In Frankrijk heerschte groote verwarring tot het eindelijk aan een advocatenzoon afkomstig van Corsica, Napoleon Bonaparte geheeten, gelukte wat orde te scheppen. Hij was een dapper generaal en een bekwaam krijgsman, die de legers van de Staten, die aan Frankrijk den oorlog hadden verklaard, versloeg en aan zijn vijanden vernederende vredesvoorwaarden voorschreef. In 1804 liet hij zich uitroepen als Keizer en twee jaar later zond bij zijn broeder Lodewijk Napoleon hierheen om als Koning over ons land te regeeren.

    Zware offers

    Het bondgenootschap met Frankrijk kostte ons zware offers. De Engelschen, die met de Franschen in oorlog waren, werden nu ook onze vijanden en namen bijna al onze koloniën in bezit en roofden onze koopvaardijschepen, waardoor onze handel zoo goed als verliep. Men moest reeds een vierde van zijn inkomen aan belasting betalen en nog eischte Napoleon meer.

    Napoleon had zijn broeder Lodewijk hier als koning doen uitroepen in de verwachting dat deze zich geheel naar zijn wil zou schikken. Hierin werd hij echter teleurgesteld. Lodewijk kwam hier met de bedoeling den bloei van zijn rijk zooveel mogelijk te bevorderen en het volk voor verdere verdrukking te bewaren. Dit heeft hij ook getoond door o.a. te weigeren de loting en de tierceering in te voeren en door het oogluikend toelaten van den sluikhandel met Engeland.

    Napoleon had om Engeland te treffen allen handel met dit land ten strengste verboden. Nu Lodewijk hem hierin niet genoeg steunde, noodzaakte hij hem afstand te doen (1810) en Holland werd bij Frankrijk ingelijfd. Ons land werd nu een Fransche provincie en hield dus op een zelfstandig rijk te zijn. De regeering werd thans op Franschen voet ingericht. De Nederlandsche taal moest langzamerhand verdwijnen. Op de scholen moest Fransch worden geleerd en ook de dagbladen moesten in ’t Fransch verschijnen.

    Een leger douanen bezette de kust en zorgde, dat wanneer een schip met Engelsche goederen binnen kwam, de lading werd verbrand. De Indische waren, zooals koffie, thee, tabak, rijst, stegen daardoor verbazend in prijs. De verarmde burgerij behielp zich met aftreksel van geroosterd roggebrood in plaats van koffie te gebruiken en in plaats van tabak rookte men noteboombladeren. Om de suiker te vervangen, legde men zich er op toe uit het zoete sap van mangelen suiker te maken.

    Vele welgestelde burgers werden arm en zij, die van hun renten moesten leven, alsmede tal van weeshuizen en liefdadigheidsgestichten leden gebrek toen Napoleon de rente der staatsschuld liet tierceeren, d.w.z. maar voor één derde liet erkennen. Zij, die b.v. recht hadden op ƒ 300 rente, kregen maar ƒ 100 uitbetaald. Er werd niet meer verdiend, maar wel moest worden opgebracht, waardoor de armoede begon te nijpen; honderden huizen werden voor afbraak verkocht, prachtige buitenplaatsen voor een kleinigheid weggedaan, paarden en rijtuigen afgeschaft en dienstboden ontslagen. In Amsterdam groeide het gras op de straten.

    Vechten voor Napoleon

    Doch de Franschman nam niet alleen het goed maar eischte ook het bloed. Napoleon had soldaten noodig om in alle oorden van Europa voor hem te vechten en dwong nu onze jongens om in zijn legers te dienen. Hij voerde n.l. de loting in, wat voor ons iets ongehoords was. In onze vroegere oorlogen meldden zich altijd genoeg vrijwilligers aan om het vaderland te verdedigen, maar nu werd bij loting aangewezen wie de wapens moest opvatten. Zoo zagen tal van gezinnen hunne geliefde betrekkingen naar den vreemde voeren om ze nooit terug te zien.

    Toch durfde niemand klagen of hij maakte kennis met de gevangenis. Geheime spionnen slopen overal rond, om elk verdacht woord op te vangen en de politie drong vaak huizen binnen en opende de brieven om iemands meening over den Keizer te hooren. Boeken en kranten mochten niet verschijnen vóór zij waren goedgekeurd.

    Toch had deze verdrukking ook zijn goede zijde. Het volk vergat thans zijn oude partijschappen en gevoelde zich weer één en hunkerde naar verlossing. Napoleon’s macht was ten top gestegen. Alleen Engeland en Rusland trotseerden hem nog, anders heerschte hij over geheel Europa. Ook Rusland zou nu zijn slagen voelen. Met een leger van meer dan een half millioen trok hij derwaarts, doch van elk twintig tal soldaten kwamen er negentien in Rusland’s sneeuwvelden jammerlijk om het leven. Ook de ongeveer vijftienduizend Nederlanders zagen hun vaderland niet weer terug.

    Oranje boven

    Na dezen afloop beraamden de graven van Hogendorp, van Limburg Styrum en van der Duijn van Maasdam in stilte plannen om het Fransche juk af te schudden. Na den slag bij Leipzig, waarin Napoleon werd geslagen, werd het sein tot den opstand gegeven door het zich tooien met de oranjekleur, wat vroeger met den dood werd gestraft. De Fransche soldaten zagen verbluft en hadden den moed niet zich daartegen te verzetten.

    Pruisen en Kozakken boden hulp en den 15 November 1813 klonk reeds het „Oranje boven” door Arnsterdam’s straten en twee dagen later in Den Haag. Den 21 November aanvaardden van Hogendorp en van der Duijn van Maasdam het voorloopig bestuur en den 30 November stapte de Prins van Oranje, zoon van den verdreven Stadhouder Willem de Vijfde, te Scheveningen aan land, waar hij met ongekende geestdrift door de menigte werd toegejuicht. Twee dagen later werd hij te Amsterdam als Souvereinen Vorst uitgeroepen.

    De Franschen dropen af en Nederland was vrij. Dat is nu honderd jaar geleden en al dien tijd bleven we er voor bewaard, dat vijanden onze grenzen overschreden. Er is dus reden, om met dank aan God Neêrlands’ verlossing feestelijk te herdenken. Waardeeren we onze vrijheid, want geen grooter ramp kan een volk treffen, dan wanneer het door vreemden wordt overheerscht. Bij het nu binnen de gemeente Aalten te vieren eeuwfeest van onze onafhankelijkheid op 28 Augustus a.s. klinke dus luide onze aloude leuze: „Oranje boven”.

    Bronnen


  • Burenruzie met plaggenhak

    Burenruzie met plaggenhak

    Zondag, 3 juli 1910

    Op de avond van zondag 3 juli 1910 vond er in Lintelo/Dale* een ernstige burenruzie plaats, waarbij zelfs bloed vloeide. De families B. en Helmink waren buren, maar leefden voortdurend op gespannen voet met elkaar. Op de bewuste avond ontstond een woordenwisseling, die zo hoog opliep dat de hele buurt er aan te pas kwam.

    De 21-jarige B.H.W. Helmink stond die avond aan de deur van zijn woning te Lintelo*. Hij zag zijn zuster aankomen, en toevallig kwamen ook drie ongeveer 21-jarige arbeiders aan, namelijk J.A.B., H.W.H. en J.t.B. Er ontstond ruzie over het meisje en er werd naar voorwerpen gegrepen om de woorden kracht bij te zetten.

    J.A.B. stak zijn buurman Helmink met een mes in de arm, hoewel B. dit later ontkende. H.A.B., die de partij van B. koos, sloeg de zoon van de buurman met een plaggenhak op het hoofd. Gelukkig raakte deze het hoofd slechts aan de zijkant, resulterend in een bloedende wond; anders zou het slachtoffer er ernstiger aan toe zijn geweest. J.t.B. zou met een stok geslagen hebben, maar hij beweerde achteraf slechts een stuk te hebben gebruikt van een stok, die ze op hem kapot hadden geslagen. De broer van de mishandelde kwam te hulp, maar kreeg slaag van H.W.H., die dit echter ontkende.

    Voor de gewond geraakte broers Helmink werd medische hulp ingeroepen. Eén van hen had een ernstige steekwond in de arm, terwijl de andere een bloedende hoofdwond had. De ruzie tussen de broers en hun aanvallers zou zijn voortgekomen uit een langlopende vete, zo werd beweerd.

    De rechtbank in Zutphen veroordeelde J.A.B. en H.W.H. respectievelijk tot twee en één maand gevangenisstraf. In hoger beroep ontkenden de beklaagden voor het Gerechtshof in Arnhem dat ze tijdens de mishandeling een mes en plaggenhakker hadden gebruikt. Ze gaven toe dat ze hadden geslagen, maar beweerden dat dit uit zelfverdediging was, omdat ze zelf werden mishandeld.

    De vader van J.A.B. verklaarde dat ze hem met een hekpost hadden willen slaan, wat bij hem de indruk wekte “dat ze me drie meter in de grond sloegen”. De advocaat-generaal eiste bevestiging van het vonnis. De uitspraak zou 14 dagen later plaatsvinden, maar daarover konden we geen verdere informatie vinden.

    Toelichting

    * Eén krantenbericht vermeldt Dale en een ander Lintelo als ‘plaats delict’. Wij vermoeden vooralsnog dat dit incident in de buurt van de Heuvelweg heeft plaatsgevonden, op de grens van beide buurtschappen. Nader onderzoek is vereist.

    Bronnen


    • Aaltensche Courant, 6 juli 1910 (Delpher)
    • Aaltensche Courant, 27 augustus 1910 (Delpher)
    • Aaltensche Courant, 15 oktober 1910 (Delpher)
  • Tramlijn Lichtenvoorde-Bocholt

    Tramlijn Lichtenvoorde-Bocholt

    In 1910 werd een tramlijn geopend van Lichtenvoorde naar Bocholt, via Bredevoort en Aalten. In 1953 werd de tramlijn opgeheven en werden de rails opgebroken.

    Rond het begin van de 20e eeuw staken honderden Aaltenaren dagelijks de grens over om te werken in één van de textielfabrieken in de Duitse buurstad Bocholt. In weer en wind gingen zij te voet, per fiets of met paard en wagen. Sommigen deden er wel drie uur over om de (pakweg) tien kilometer tussen huis en werk af te leggen, ’s ochtends én ’s avonds!

    Plannen

    Al in 1880 waren er plannen om de tramlijn Lichtenvoorde-Groenlo te verlengen naar Aalten, Varsseveld en Terborg. In 1893 waren er plannen voor een paardentramlijn Groenlo-Lichtenvoorde-Bredevoort-Aalten-Dinxperlo/Bocholt. In 1899 ontstond uiteindelijk het definitieve plan voor twee lijnen met een stoomtram; vanaf het station Lichtenvoorde-Groenlo naar Zeddam en naar Bocholt. Daarvoor werd in 1905 de Geldersch-Westfaalsche Stoomtram-Maatschappij (GWSM) opgericht met haar kantoor in Lichtenvoorde.

    Het Bocholter Volksblatt schreef op 1 oktober 1907:

    Holländische Arbeiter in Bocholt

    „Gestern abend machte ein hiesiger Bürger auf der Rückkehr von Aalten nach Bocholt sich, wie er uns als treuer Abonnent mitteilt, das Vergnügen, die von Bocholt nach der Grenze per Rad zurückkehrenden Arbeiter zu zählen. Auf seinem Wege von der Kreuzkapelle bis zum Holtwicker Bach zählte er nicht weniger als 276 Radfahrer, auch begegnete ihm ein großer Wagen, der gleichfalls Arbeiter beförderte, nach Schätzung vielleicht 40-50. Die Kleinbahn Bocholt-Aalten hat schon in dieser Hinsicht demnach gar keine so schlechte Frequenzaussichten, zumal sich dann sicherlich noch viel mehr Arbeiter finden werden, die hier in Arbeit gehen wollen.”

    Een jaar later, op 4 november 1908 schreef dezelfde krant:

    Dampfeisenbahn Bocholt-Aalten

    „Nach langen Verhandlungen ist es endlich den Bocholter Fabrikanten und anderen Interessenten durch Zeichnung großer Geldsummen gelungen, daß die Kleinbahn Bocholt-Aalten jetzt gebaut wird. Sie ist nun unter Geldersch-Westfälische Dampfeisenbahn-Gesellschaft AG zu Lichtenvoorde im Königreich der Niederlande mit einer Zweigniederlassung in Bocholt in das Handelsregister des hiesigen Amtsgerichts eingetragen worden. In den hiesigen Fabriken sind Hunderte von holländischen Arbeitern beschäftigt, welche jeden Morgen und Abend bei Wind und Wetter den ca. 3 Stunden langen Weg nach Holland zu Fuß oder mit dem Rad zurücklegen mussten. Der Bau der Bahn wird sofort in Angriff genommen werden.”

    Feestelijke opening

    In 1909 begon men met de aanleg van de tramlijn. De werkzaamheden liepen echter veel vertraging op, als gevolg van een grote overstroming bij Bredevoort dat jaar. Uiteindelijk werd de tramlijn op 29 april 1910 feestelijk geopend.

    Al spoedig bleek dat slechts het traject Aalten-Bocholt een succesvol deel van de GWSM was. Echter vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd de grensovergang gesloten, waardoor er geen vervoer meer mogelijk was van Aalten naar Bocholt. Toen men dit traject in 1915 hervatte waren er veel minder reizigers dan voorheen en werd in 1916 daarom zelfs geheel stopgezet.

    Vanaf de jaren twintig werden de reizigerdiensten tussen Aalten en Lichtenvoorde veelal met motortrams uitgevoerd. Tot 1933, toen er bussen van de firma Veldhuis gingen rijden. Na de jaren dertig van de 20e eeuw bleek (behalve tussen Aalten en Bocholt) slechts het goederenvervoer succesvol.

    In 1953 kwam een einde aan de tramlijn en werden de rails opgebroken.

    Haltes

    Lijst met haltes tussen Lichtenvoorde en Bocholt die zich op het grondgebied van de gemeente Aalten bevonden (klik hier voor een lijst met alle haltes):

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken


    FunctieTramlijn
    Opening1910
    Opheffing1953

    Bronnen


  • Ziekenverpleging zoekt steun

    Ziekenverpleging zoekt steun

    Aaltensche Courant, 23 maart 1910

    Ingezonden, buiten verantwoordelijkheid der redactie.


    Geachte Redactie!

    Wilt U zoo vriendelijk zijn het onderstaande te plaatsen? Bij voorbaat hartelijk dank.

    Daar zijn in de gemeente heel veel menschen – gelukkig – die door een jaarlijksche bijdrage de zaak der Ziekenverpleging steunen. Door al die jaarlijksche bijdragen kan de zaak in stand blijven. Maar daar zijn onder die vele menschen ook nog velen, die hun jaarlijksche bijdrage beschouwen als een contributie, waardoor zij zich het recht verzekerd hebben op de hulp van de Zuster in geval van ziekte en ongeval. En die beschouwing is beslist verkeerd.

    En weet u, wat van die beschouwing het gevolg is? Dit: dat als zulke menschen voor korte of lange tijd de hulp van de Zuster genoten hebben, zij er nooit eens aan denken om het Comité voor Ziekenverpleging door een extra-gift als een offer van dankbaarheid te verblijden. Waarom zouden wij dat doen? zeggen dezulken dan; wij betalen immers ieder jaar, als de lijsten ons gepresenteerd worden!

    Deden zoo alleen degenen, die het niet betalen kunnen, dan zou er niets op te zeggen zijn. Maar ook die ruimer en zelfs zeer ruim met aardsche goederen bedeeld zijn, doen aldus. Begrijpen zulke menschen niet, dat op die manier het Comité voor Ziekenverpleging altijd door met een tekort worstelen moet? En als dan dit tekort aangevuld wordt door de diaconie van de Herv. kerk, is dan de rekening zoo moeielijk te maken, dat die ruimer met aardsche goederen bedeelde menschen, die de hulp der Zusters soms weken, ja maanden genieten, ten slotte een bedeeling ontvangen uit de kas der diaconie? En willen zij dat?

    Ziet, het werk der ziekenverpleging is een noodig werk, maar ook een kostbaar werk. Wanneer alle menschen in Aalten naar hun vermogen geven – en wanneer degenen, die geholpen zijn, een extra-gave geven aan het Comité – dan kan het werk in het Ziekenhuis en in de wijk gemakkelijk voortgang hebben. Maar dat kan niet, wanneer er zijn, die zich om allerlei redenen onttrekken; en ook niet, zoolang er zijn, die meenen, dat zij voor een enkele mark als jaarlijksche bijdrage zich 3 en meer maanden dagelijks door de Zusters aan huis kunnen laten helpen.

    De Zusters zien er niet tegen op naar de uiterste grenzen der gemeente te gaan, doch de afstanden zijn groot; de Zusters hebben maar één lichaam ieder; en dus kan iedereen wel begrijpen dat het onmogelijk is de werkkrachten te verminderen, maar ook, dat het beslist noodig is bij het geven niet te vragen of er ook nog kleiner geldstukken bestaan dan halve centen, doch veelmeer, of het niet mogelijk is voor deze goede zaak eens wat meer te geven dan men gewoon is, vooral wanneer de Zusters aan ons of ons huis veel hulp bewezen hebben.

    En als ik niet te veel plaats vraag, ook dit nog: Als de wegen slecht zijn, en als het weêr slecht is, en als dan bij slechte wegen en slecht weêr de komst der Zusters op de buurten gewenscht wordt, zou het dan niet mogelijk zijn hun met rijtuig te laten halen of haar verlof te geven met rijtuig te komen? Ook voor Zusters kan weêr en weg te slecht zijn om te fietsen. Een zuster zei onlangs: „Dit heb ik al gauw gemerkt, dat de menschen hier in Aalten er vriendelijk en hulpvaardig zijn”. Zouden de menschen in Aalten dat ook niet willen toonen, door rijtuig te sturen of te geven, bij slecht weer en slechte weg?

    En dan ten slotte. Is er in Aalten geen oud linnen meer voor de Zusters? Tot heden is nog niets in het Ziekenhuis ontvangen. Toe, huismoeders, ziet uw kasten nog eens na en verblijd de Zusters in het Rusthuis met oud linnen.

    En als allerlaatste. Er is ook geen geld meer voor de linnenkast. En de linnenkast moet aangevuld.

    Ik hoop, dat velen eens rustig willen lezen wat in dit stuk geschreven is. De Heer schenke allen, die dit lezen, een gezegend Paaschfeest.

    Namens het Comité voor Ziekenverpleging:
    BARNEVELD, Secretaris.
    Aalten, Maart 1910.

    P.S. Met blijdschap kan ik melden de ontvangst van: 2 pakjes oud linnen, f 6.– voor gebruik van de operatiekamer en f 18.– van een patiënt, die eenigen tijd onder behandeling der Zusters geweest is. Zou er verandering ten goede komen?

    Bronnen


  • De Krankenkasse-kwestie

    De Krankenkasse-kwestie

    Aaltensche Courant, 23 maart 1910

    Ingezonden, buiten verantwoordelijkheid der redactie.


    M. de R.

    De „dokterskwestie”, welke reeds zoovele pennen in het binnen- en buitenland in beweging en zooveel hoofden en harten in beroering bracht, oorspronkelijk thuis behoorende te Bocholt, is van daar overgebracht voornamelijk naar Aalten, en is heusch van feller karakter geworden dan het gros der menschenkinderen heeft kunnen denken.

    Op 13 dezer werden wij in kennis gesteld met een schrijven van den volgenden inhoud:

    Wir erklären dasz wir van 15 März 1910 an, die Nothfalle der mitglieder und derer angehörige Ihrer kasse nur gegen fünffacher Kampfestaxe, behandlen wollen.

    Aalten, 10 März 1910. (w. g.) WEDUWEN, E.J.A. MELSTER, VAN LEUVEN.

    Naar aanleiding hiervan verzochten en verkregen wij een onderhoud met onze bovengenoemde dokters, op Maandag 14 dezer. Wij verzochten de heeren ons te willen vermelden wat wel en wat geen „Nothfalle” waren. Dr. der Weduwen verklaarde, dat dit alleen door deskundigen kon beslist worden; dr. Melster gaf te verstaan dat daarop niet goed antwoord gegeven kon worden, wijl daarover wel een boek vol te schrijven was. Verder bleek dat er geen volkomen overeenstemming daaromtrent tusschen de drie genoemde heeren bestond, wijl toch door dr. van Leuven meerdere gevallen als „Nothfal” werden aangenomen dan door zijn collega’s alhier.

    Wij drongen er op aan dat aan ons zou worden verstrekt een lijstje van „Nothfalle”, opdat wij aan onze medeleden zouden kunnen zeggen: „in de genoemde gevallen kunt gij u tot de plaatselijke artsen wenden, dan wordt gij, zij het dan ook tegen een krankzinnig hoogen prijs, behandeld.” Hieraan werd geen gevolg gegeven, dr. der Weduwen verklaarde zelfs dat zij daartoe ook niet eens bevoegd waren, dat daaromtrent de maatschappij van geneeskunde en het Leipziger Verband uitspraak moesten doen.

    Een onzer stelde de vraag of de betrokken arbeiders dan niet voor eigen rekening konden behandeld worden, waarop wederom door dr. der Weduwen, werd te verstaan gegeven dat ook dit niet kon, want, zoo verklaarde deze heer, wij voeren strijd tegen de krankenkassen en kunnen dat niet anders doen dan door te strijden tegen de leden dier kassen.

    Dit gaf een der onzer aanleiding om te constateeren, dat wij, leden der krankenkassen, in nog slechter conditie verkeerden dan de hond en het varken van een boer. Wordt toch een dezer dieren krank, dan begeeft de eigenaar zich tot den veearts en… behandeling heeft plaats. Voor ons eerlijke ijverige arbeiders, was behandeling buitengesloten.

    Op de vraag van een onzer, of de krankenkassen of wij, de doktoren een stroobreed in den weg hadden gelegd, waardoor zij gerechtigd waren ons hunne hulp te weigeren, werd ontkennend geantwoord en daaraan toegevoegd „wij kunnen niet anders”, waarop door ons geantwoord werd: „gij kunt wel, doch gij wilt niet”. Wij hebben ten slotte aan de conferentie een einde gemaakt omdat wij de overtuiging verkregen hadden, dat er met deze onwillige dokters geen resultaat te bereiken valt.

    Zaterdag 19 Maart werden wij in kennis gesteld met een officieel afschrift van het volgende schrijven:

    Abschrift

    Die unterzeichneten erklären, dasz sie seitens der in den Bocholter Fabriken beschäftigten, Holländischen arbeiter, besonders in den letzten woche auszerordentlich viele klagen vernomen haben, über die art der ärztlichen behandlung und versorgung der Holländischen fabrikarbeiter seit anfang dieses jahres. Die leute beklagen sich darüber, dasz die qualität der neuen ärzte eine mangelhafte sei, und das sie aus diesem grunde kein vertrauen mehr zu diesen haben könnten. Sie bedauern weiterhin lebhaft, dasz es ihnen unmöglich geworden ist, sich von ihnen alten vertrauten ärzten behandeln zu lassen.

    Die leute erklären fast ausnahmslos, dasz sie es nicht wagen dürften, sich über die bestehende zustände zu beschweren, weil sie der sicheren Uberzeugung sind dann gekündigt zu werden, oder sonst auf irgend welche weise schweren miszhelligkeiten ausgesetzt zu werden. Weiterhin beklagen sich die arbeiter darüber, dasz sie in fallen von vorhandener Unarbeitsfähigkeit, oder Wiedererlangung der arbeitsfähigkeit von die neuen ärzten in Bocholt keine bescheinigung hierüber erlangen könnte.

    In einer gestern stattgefundenen conferenz zwischen die Aaltener ärzten und einer deputation Holländischer, in Bocholt beschäftigter fabrikarbeiter, erklärten die letzteren, dasz zur zeit in den Holländischen grensbezirken Katzen und Hunden und Schweine besser ärztlich versorgt wurden als die menschen.

    Die unterzeichneten sind jederzeit bereit vorstehende angaben, eidlich zu erhärten und auf wunsch weitere einzelheiten mundlich zu protokoll zu geben.

    Aalten, den 15 März 1910.

    (gez.) WEDUWEN, Arzt
    „ MELSTER, „
    „ VAN LEUVEN, „
    Der Burgemeister
    J. No. 712 C.
    Bocholt, den 18 März 1910.

    De inhoud van bovenstaand afschrift is voor ons onaanneembaar. Wij zullen spoedig een ledenvergadering houden, daarbij mogen alle belangstellenden boven 18 jaar tegenwoordig zijn. Wij noodigen speciaal tot bijwoning dezer vergadering uit onze plaatselijke dokters.

    Wij hopen dat deze wetenschappelijk zóó hoog staande mannen niet door afwezigheid zullen schitteren. Uit het hoor en wederhoor zal dan duidelijk kunnen worden of er iets en zoo ja, wat er waar is van bovenstaand schrijven. Reeds nu verklaren wij dat de laatste bewering van dat schrijven een der meest grove leugens is welke sedert onze heugenis werd uitgesproken.

    Dankbaar voor de verleende plaatsruimte hebben wij de eer te zijn,

    Het Comité der Krankenkasse-leden te Aalten.

    Bron


  • Moord te Aalten

    Moord te Aalten

    21 november 1909

    Op zondagavond 21 november 1909 werd omstreeks half tien aan het begin van de Dijkstraat een jongeman om het leven gebracht. Vier jongens en twee meisjes stonden daar met elkaar te praten, toen de 23-jarige koperslager Bernadus Rietberg uit Dale zich bij het gezelschap voegde. Hij begon één van de meisjes lastig te vallen en een woordenwisseling volgde. Daarop stak Rietberg één van de jongens, de 20-jarige fabrieksarbeider Johann Heinrich Kalberg uit Liedern (bij Bocholt), met een mes in de borst.

    Terwijl de dader volgens de krantenberichten koelbloedig naar huis liep, strompelde het slachtoffer nog een eind de Kerkstraat in, maar zakte toen ineen. Zijn kameraden, waaronder zijn jongere broer, brachten hem bij het café van Bauhuis (Dijkstraat 1) naar binnen. In allerijl werd dokter Van Leuven opgetrommeld om hem te helpen. Kahlberg was echter dusdanig in zijn rechterlong getroffen dat deze niets meer kon betekenen. De zwaargewonde werd nog op een kar naar het ziekenhuis vervoerd. Daar blies hij een half uur later, na het ontvangen van de heilige sacramenten, zijn laatste adem uit. Doodgebloed.

    Café Bauhuis, Dijkstraat 5, Aalten
    Café Bauhuis, Dijkstraat 5 (rechts)

    Rechtszaak

    Rietberg werd diezelfde nacht nog door de politie van zijn bed gelicht en naar de gevangenis overgebracht. De volgende dag kwamen gerechtsmedewerkers uit Zutphen naar Aalten voor onderzoek. Eind van de middag keerden zij met de trein van zes uur terug, ditmaal in gezelschap van de geboeide verdachte. Toen de trein vertrok gaf het aanwezige publiek door luid geschreeuw zijn woede te kennen.

    De verdachte ontkende aanvankelijk dat hij de dader was en verklaarde ook dat hij het slachtoffer niet kende. Dat laatste werd wel in twijfel getrokken. De Twentsche Courant schreef enkele dagen later namelijk dat Rietberg een oogje zou hebben gehad op een zuster van Kalberg, maar dat laatstgenoemde zich daartegen had verzet. Dat zou een mogelijk motief zijn. Maar of dat feit is of enkel een gerucht, wordt niet duidelijk. Het verslag van de rechtszaak in de Graafschapbode van 15 januari 1910 vermeldt er in ieder geval niets over.

    De kranten wisten destijds wel te melden dat Rietberg in Duitsland al met justitie in aanraking was geweest. Ook was hij al eerder veroordeeld voor mishandeling. Het mag dan ook geen wonder heten dat hij in Aalten als ‘zeer ongunstig’ bekend stond. Naar verluid zou hij op de avond van het misdrijf om negen uur uit het café van Bauhuis zijn gezet. Volgens getuigen kwam hij echter niet over als ware hij onder invloed van alcohol.

    Rietberg werd op 19 januari 1910 veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf voor het om het leven brengen van Johann Heinrich Kalberg.

    Landelijk nieuws

    De moord in Aalten was destijds landelijk nieuws. Onderstaande fragmenten geven een vrij compleet beeld van wat er gepubliceerd werd.

  • Wondervogel doodgeschoten

    Wondervogel doodgeschoten

    Het Volksdagblad, 10 augustus 1907

    De heer P. te Aalten, had in zijn bezit een pracht exemplaar van een papegaai, die de kunst van spreken goed verstond. Het dier vloog voor eenige dagen weg en hield zich in de nabijheid eener boerenwoning op. Het praten van den vogel bracht den boer in den waan, dat een „wondervogel” zijn boerderij bedreigde en daarom maakte hij door middel van zijn geweer maar voorgoed aan het „lekker hé” van den vogel een einde!

    De Graafschapbode, 31 augustus 1907

    Voor eenige weken maakten we ook melding van een papegaai, die den heer P. uit Aalten ontvlucht was en later door eenen landbouwer, die haar voor eenen wondervogel aanzag, doodgeschoten werd. — Het bericht deed in meerdere couranten de ronde en als gevolg daarvan ontving de heer P. deze week een brief uit Den Haag van eene dame, die in het bezit was van eene „lorre”, waarvan ze gaarne afstand wilde doen. Zij schreef toen op het adres: — „Aan den heer P….. te Aalten, waar voor 3 weken de papegaai van doodgeschoten Is.” — De post, snugger als zij is, bezorgde den brief aan het juiste adres en de dame in kwestie werd van de goede overkomst op de hoogte gesteld.

    Wondervogel blijkt papegaai
    Foto van een papegaai, ter illustratie

    Bronnen


    • Het Volksdagblad, 10 augustus 1907 (via Delpher)
    • De Graafschapbode, 31 augustus 1907 (via Delpher)
  • Woningonderzoek

    Woningonderzoek

    Arnhemsche Courant, 15 februari 1907

    De gezondheidscommissie voor het district Winterswijk heeft het rapport over het Woningonderzoek in de gemeente Aalten in druk doen verschijnen. Dit onderzoek heeft zich bepaald tot 312 woningen, alle van 3 of minder vertrekken, nl. 49 met één, 180 met twee en 83 met drie vertrekken. Van deze lagen 61 aan zandwegen, 19 aan pleinen en 232 aan straten. Slechts 95 woningen daarvan vormden een afzonderlijk perceel.

    De dakbedekking van alle woningen bestaat uit pannen, meest met stroo gedekt. Bij 17 was geen bijruimte, zooals schuurtje, stal, loods of bergplaats aanwezig.

    Voor de drinkwatervoorziening wordt uitsluitend van grondwater gebruik gemaakt, door het aanleggen van welputten of het slaan van pijpwellen. Meerdere malen maakt een welput of pomp de watervoorziening van verschillende gezinnen uit. Ook werd veelal de pomp aan de openbare straat daarvoor gebezigd, die dikwijls onbruikbaar drinkwater bevat. De grootste afstand van woning tot watervoorziening bedroeg 95 M. In het algemeen laat zij veel te wenschen over; want slechts 22 woningen bezitten eene afzonderlijke welput of pomp. De overige 29 moeten ze gemeenschappelijk gebruiken.

    Ook de toestand der privaten is slecht. Meermalen doet een oude ton, waarover een bril gelegd is, dikwijls zonder eenige afdekking, als privaat dienst, zoodat bepaald goed ingerichte privaten niet aangetroffen worden. Slechts 2 woningen hebben geen privaat, 14 bezitten dit gemeenschappelijk en de rest kan zich van een afzonderlijk privaat bedienen.

    Het huishoudwater wordt voor het meerendeel op de openbare straat geloosd. Eenen reinigingsdienst bezit de gemeente niet.

    Bronnen


  • Schuttersfeest 1904

    Schuttersfeest 1904

    Aaltensche Courant, 24 september 1904

    AI was het wat laat in den tijd, er zou toch dit jaar weer een Schuttersfeest gehouden worden, wat sinds 1900 niet het geval was geweest. In 1901, 1902 en 1903 was het de wielerclub „Houd Moed”, die óf alleen óf in samenwerking met „Floralia” nog eens een feestje organiseerde. Doch daar de wielerclub, naar wij hoorden, ontbonden is, was van dien kant geen feestelijkheid te verwachten.

    Het was daarom van eenige werklieden een goede gedachte om te trachten een Schuttersfeest te organiseeren en door de flinke medewerking van de burgerij, die daarvoor milde bijdragen schonk, en door de aanmelding vaneen groot aantal liefhebbers van schieten was dat mogelijk. Het getal schutters was dan ook meer dan het dubbele van het laatst gehouden schuttersfeest.

    De optocht, die Woensdagmorgen door het dorp trok, had dan ook veel bekijk en mocht best gezien worden. Met een goed muziekkorps voorop ging het in goede orde door de verschillende straten en werd voor de huizen van den Burgemeester, den Pastoor en enkele particulieren het vaandel geslagen. Op het feestterrein stonden de masten reeds klaar, met den vogel en den fladder in top, waar de schutters hun geoefendheid op konden toonen.

    De vogel was zeer zwaar gemaakt en daardoor duurde het verbazend lang, voordat bekend werd, wie als koning van het Schuttersfeest moest worden gehuldigd, Ten laatste werd de vogel toch bij de verschillende gedeelten afgeschoten en werd de eerste prijs voor de romp toegekend aan A. H. Huinink, die daardoor koning werd. De 2e prijs voor het afschieten der rechtervleugel verkreeg D. Dibbets. De 3e prijs voor den linkervleugel viel bij loting ten deel aan J.H. Papenborg, terwijl de 4e prijs voor den kop aan J. Walvoort en de 5e prijs voor de staart aan G.J. Wensink werd toegekend.

    Bij het fladderschieten bleken de knapste schutters te zijn: H.J. Degenaar, die dele, G.W. van Eerden, die de 2e, H.A. Hoopman, die de 3e, G.J. Brunink, die de 4e, en Chr. Bijen, die de 5e prijs bekwam. Bij het ringrijden te paard werden de prijzen gewonnen als volgt: H. Bouhuis dele, W. H. Veldkamp de 2e, J. Heersink de 3e, J.B. Bouhuis de 4e, en A. J. Mateman de 5e prijs.

    Tegen 6 uur, toen de wedstrijden waren afgeloopen, trok men weer in optocht door het dorp naar het feestgebouw van den heer P. Lelivelt bij het station, waar de prijzen met een toepasselijk woord door den voorzitter der feestcommissie, de heer de Wit, aan de winners werden uitgereikt, en waar men nog lang in opgewekte stemming bij elkaar bleef. Daar het feest goed is geslaagd en alles in de beste orde afliep, mag het bestuur van het Schuttersfeest met trots op haar arbeid terugzien, aan welken arbeid altijd veel moeite en opofferingen verbonden zijn. Zij heeft velen een prettige dag bezorgd en dit is voor haar al een mooie belooning.

    Bronnen