Tag: Aalten Achteruit

  • ALMI (1949)

    ALMI (1949)

    Augustus-September 1949

    In augustus en september 1949 vond op het Smees de Aaltense Landbouw-, Middenstands- en Industrietentoonstelling (ALMI) plaats. Dit was, zeker in die tijd, een heel groot evenement in Aalten. Gedurende vijf dagen trok het 63.000 bezoekers. De landelijke pers werd uitgenodigd en ‘in stijl’, oftewel in klederdracht, ontvangen op het Aaltense station. Een journalist schreef daarna onderstaand verslag:

    Aalten vertoont op ALMI drie gezichten…

    Verzoening tussen oude en nieuwe vormen

    “Wi’j hadden geerne dat i’j es hierhen kwammen, dan kö ‘j es zeen, hoo of ’t er hier in ’t dorp en umgevinge hêer geet en uutzut.” , aldus luidde een uitnodiging, die ons uit Aalten bereikte. En om het nog aantrekkelijker te maken hadden ze op het briefje een Saksisch boerderijtje gedrukt, een van die lieflijke behuizingen, welke ons na elke vacantie weer met heimwee doen terugdenken aan de Achterhoek. Maar gezapig zijn ze d’r heus niet, bofój! En met peerd en kleedwagen zouden ze ons van de trein halen en hun allerliefste Jannökes zouden op klömpkes dansen op de markt. Wat doet een stedeling in zo’n geval? Hij gaat. Rijdt per spoor naar Aalten en stapt daar uit, statig als Sinterklaas. En hij gevoelt zich als Sinterklaas. Een, die weet dat hij welkom is en die zich toch enigszins opgelaten waant omdat hij er niet zeker van is of zijn aangeplakte baard wel recht zit.

    Ze hadden niet gepocht. Die van Aalten stonden in volle sterkte „de leu van de krante” op te wachten. Gelukkig begrepen we bijtijds, dat het méér ging om hun eigen plaatsgenoten dan om ons. Ze waren in plechtig zwart of appelgroen, motvrij of mottig, al naar de kwaliteit van de tuugkiste, waarin de spullen een halve eeuw geslapen hadden, geschaard om de paarden, de oude tentwagens, de kromme pijpen en de deerntjes, die we op die warme dag haar „zomerjurken” niet benijdden. Dat besef hergaf ons een gepaste professionele onbescheidenheid. En toen kwam de ALMI-commissie in volle staatsie op ons toe. Zwarte zijden petjes, laag boordje met zwarte strik, grappige geklede jassen, rechtaf gesneden bij de knieën, een nauwe broek die een speciale aankleedtechniek vereist en klompen aan het eind. Daartussen stond de scholtenboer, die het aan zijn stand verplicht is een hoge hoed-met-luchtgaatjes te dragen.

    Zij rookten allemaal dapper de kromme piepe en probeerden het pakje saffies in hun achterzak te vergeten. Ze dampten zich een tongblaar en spraken gemoedelijk dialect, dat wij als onderduiker tóch lekker hebben leren verstaan en zelfs spreken. En daar kwamen de deerns, witte klompen guitig trippelend onder het stemmige kleed, knipmutse op de permanent, een modern polshorloge netjes weggestopt onder de lange, zwarte mouw.

    Zie, tot op zekere hoogte was het een vertoning, tot op zekere hoogte ook niet. Aalten is natuurlijk modern. Het ontwikkelt een industrie, die er zijn mag maar die daar eigenlijk al tientallen jaren is vergroeid met land en volkskarakter. Alleen de oudere boeren en vrouwlui dragen nog pet en kistentuug, knipmutse en „kleed’ als ze zondags in de historische kerk een plaatsje uitzoeken rond de kansel. Maar tevens weet het jonge volk zich nog zó sterk verbonden met het streekeigene, met de folklore, met de rijke traditie, dat het gemakkelijk een stap achteruit kan doen en dan weer in de klompen terecht komt van hun vaders. Die pakken dragen ze met waardigheid.

    Es en fabrieksterrein, dat is, geloven we, ook de charme van het oude land der Saksen. De fabrieksschoorsteen behoeft er niet te detoneren. Soms zie je hem als een ijle vinger tegen de lucht, wanneer je wandelt over een es vol blonde rogge, welk cultuurlandschapje weer gevat is in een lijst van bos en houtwallen. Dit hoort zo. Als een boerengezin uit zijn keuken dreigt te groeien, moeten er uitwijkmogelijkheden zijn voor de jongens. Dat is de industrie, de nering.

    Het is er allemaal naar elkander toegegroeid, als gepatineerd door de traditie. Het industrialisatievraagstuk vertoont er niet de rauwe contour van elders, want de nijverheid: textiel, knopen, borstelmakerij, drukkerijen, is daar al sedert jaren gevestigd. Alleen heeft ze na de bevrijding een zoveel hogere vlucht genomen.

    De band, die hier boer, neringdoende en industrie omvat, komt treffend tot uiting in de ALMI, de grote Aaltense landbouw-, middenstands- en industrietentoonstelling, die op een terrein van 6 H.A. wordt ondergebracht; een project met welks verwezenlijking een slordige ton gemoeid is. Aha, zegt u, nu wordt ’t me duidelijk waarom ze die „leu van de krante” daarginder zo vriendelijk hebben ontvangen; waarom de deerntjes boerenpolka’s dansten met de kerels, op de weemoedige zuchten van Gartjan’s harmonica. Jaja, zo is het. Maar deze tentoonstelling is dan ook zozeer de moeite waard, dat je er een uurtje sporen en een wandeling van 10 minuten voor over kunt hebben.

    Het programma geven we aan het slot maar eerst nog wat over de sfeer, die de bezoeker daar wacht. Historie – In een olderwetse boerenkeuken zaten we op onze stoel letterlijk van spanning en plezier te rijden over de prachtige vloer met een mozaïek van veldkeien. Want Jan te Hoonte vertelde van de historie van Aalten en Bredevoort. Jan te Hoonte, smidsknecht-historicus. „Jongs” schudden we bewonderend het hoofd, „waor he’j ’t vandan?” „Van miene grötmoder”, antwoordde Jan fier, „En zi’j is taggentig ‘ewodden”. Jan is zelf 75, maar dat belet hem niet nog steeds de balg te trekken en een dofblozend ijzer pasklaar te hameren voor een paardezool. Ademloos hebben we aan zijn zwarte pandjes een woeste race door de eeuwen gemaakt en begrijpen nu, waarom de Koningin nog de titel van Vrouwe van Bredevoort kan voeren. Want deze veste heeft aan prins Maurits en Frederik Hendrik veel te danken.

    Greep uit de plannen

    Het is wel wat nuchter om te eindigen met de opsomming van een programma. Denk eraan: we geven de feiten. De sféér welke we hierboven trachtten te beelden, krijgt u bij een bezoek. En juist die sfeer is de oorzaak, dat het lokaalspoortje Arnhem-Aalten en vice-versa het volgende week wel eens druk zou kunnen krijgen. De ALMI wordt a.s. Dinsdag officieel geopend en sluit Zaterdagavond 3 September. In reusachtige tenten en hallen zetten de landbouw, de middenstand en de industrie hun beste beentje voor. Dinsdagmiddag streek een militair vliegtuig neer op een stoppelveld in de buurt, want de piloot had opdracht om nog een stand te komen afhuren voor de L.S.K.

    Deze expositie draagt geen zuiver plaatselijk karakter, wel vormt de locale nijverheid, de locale nering en de locale landbouw er het centrum van. Dinsdag en Woensdag vanaf 9 uur zullen er talloze koeien loeien en paarden hinneken. Want op beide dagen vinden keuringen plaats van roodbont, M.R.IJ, en Fries-Hollands vee. De eerste dag komen de koudbloeds met hun in een wrong opgestoken staartjes, Woensdag verschijnen de warmbloeds. En Woensdag is er ook een legerdag met parade en muziek van de beroemde band der huzaren van Boreel. Donderdag kunnen de toeschouwers genieten van een concours hippique en ’s avonds concerteert de kapel van de L.S.K. Vrijdag ronken de Motorkozakken (althans de motoren ronken) over het terrein en Zaterdag trekken ze de klompen uit, en voetbalschoenen aan. En het slot is een groot vuurwerk.

    Bron


    • Arnhemsche Courant, 27 augustus 1949 (via Delpher)
  • Na 35 jaar gestolen geld teruggezonden

    Na 35 jaar gestolen geld teruggezonden

    Zutphensch Dagblad, 2 juli 1949

    Berouw op het sterfbed

    35 Jaar geleden woonde in Aalten een meisje, Mina Rhebergen geheten1. Zij had een betrekking, waarin zij wekelijks een bepaald bedrag verdiende. Een deel hiervan bewaarde zij thuis in een potje, dat in de zogenaamde ‘glazen kast’ stond. Groot was echter haar schrik en teleurstelling, toen op zekere dag werd bemerkt, dat het geld verdwenen was. Het kon moeilijk anders: er moest sprake zijn van diefstal.

    Aangifte bij de politie volgde en ijverig gespeurd, doch de dief bleef onvindbaar. Inmiddels achtte men het steeds meer mogelijk, dat het geld op de een of andere wijze was zoekgeraakt. In ieder geval, Mina Rhebergen was ƒ 15 kwijt en kreeg ze niet terug. De tijd ging echter verder en het leed was spoedig vergeten. Mina Rhebergen stapte in het huwelijksbootje en werd mevrouw Breukelaar, wonende te Varsseveld.

    Afbeelding ter illustratie

    Aan het geld werd niet meer gedacht, totdat dezer dagen mevrouw Breukelaar ƒ 35 ontving, zijnde de ƒ 15 plus rente. Wat was namelijk het geval? Een familielid van mevr. Breukelaar, wonende te Aalten, kreeg enkele dagen geleden een brief van een weduwe uit een grote stad in het westen van het land. In dit schrijven, dat aangetekend was verzonden, berichtte de weduwe, dat haar man, meer dan 30 jaar geleden in Aalten uit het potje, dat in de glazen kast stond ƒ 15 had weggenomen, omdat hij toen in grote geldnood verkeerde.

    Op zijn ziekbed had de man zijn vrouw verteld, dat hij indertijd zich aan het geld van een ander had vergrepen en hij verzocht zijn vrouw de zaak weer in het reine te brengen, omdat hij zonder zijn misdaad te hebben goedgemaakt niet de eeuwigheid in wilde gaan.

    Bij de brief die niet was ondertekend, was ƒ 35 ingesloten. De man wist het adres van het meisje, dat hij had bestolen niet meer, doch kende alleen eender familieleden.

    1. Haar volledige naam luidde Wilhelmina Hendrika Rhebergen en zij woonde aan de Hogestraat 6 ↩︎
  • Familie Scholten met 12 kinderen naar Canada

    Familie Scholten met 12 kinderen naar Canada

    Boerengezin van veertien personen gaat er zijn geluk beproeven

    Het was 1949 en de familie Scholten, bestaande uit vader Hendrik Willem Scholten, moeder Grada Everdina Scholten-Kemink en hun twaalf (!) kinderen woonden op boerderij „Lankhof” in Barlo. Van de twaalf kinderen, zeven jongens en vijf meisjes, was de oudste 22 en de jongste 7 jaar oud.

    Zoon Roelof, geboren in 1940, vertelde in een interview in 2015 dat hij zich de nervositeit herinnerde die er tijdens de Tweede Wereldoorlog in de familie heerste. Het was een zeer gevaarlijke tijd. Ze verstopten ook mensen op zolder. Vaak kwamen de Duitsers controleren of ze iemand konden vinden. Als er ’s nachts bommen vielen, gingen ze allemaal naar de schuilkelder en beschermden zichzelf zo goed als ze konden.

    Na de oorlog rees bij het echtpaar Scholten de wens om hun geluk in Canada te zoeken, niet in de eerste plaats met het oog op hun eigen toekomst, maar vooral voor die van hun kinderen. Een belangrijke reden was de bevolkingsaanwas in Nederland; het land raakte vol!

    Ook in de Achterhoek was zowat alle grond al in cultuur gebracht. De oudste zoon kon het bedrijf van zijn vader voortzetten, zoals vroeger gebruikelijk was, maar de andere jongens konden geen eigen bedrijf beginnen, omdat daarvoor de landbouwgrond ontbrak. Als zij hun vleugels wilden uitslaan, moesten zij hun geluk dus elders beproeven.

    In 1949 besloot het gezin Scholten de sprong te wagen en te emigreren naar Canada. Hendrik Willem verhuurde het bedrijf in Barlo, want je kon nooit weten. Stel ze zouden heimwee krijgen, dan was het goed om niet alle schepen achter zich te verbranden.

    De lange reis

    In de nacht van zondag op maandag 7 maart 1949 vertrok het echtpaar Scholten uit Barlo met twaalf kinderen per trein naar Rotterdam. Het was het eerste deel van de lange reis die zij nog voor de boeg hadden. Bij de verhuizing namen ze een legertruck en een trailer mee. Daarop stonden drie houten containers met hun overige bezittingen.

    In de loop van de ochtend scheepten zij zich in op de „Prinses Beatrix”, de veerboot naar Harwich. Zij maakten deel uit van een gezelschap van 220 personen, afkomstig uit alle delen van het land. Het waren voornamelijk agrariërs met hun gezinnen, die aan de overzijde van de Atlantische Oceaan een nieuw leven gingen beginnen.

    Van Harwich reisden ze verder met de trein naar Londen, waar het ondernemende gezelschap overnachtte. Vervolgens ging het per schip naar Southampton om daar over te stappen op de „Aquitania”, een groot passagiersschip van de Cunard White Star Line.

    De „Aquitania” was een schip van 46.000 ton en was, na de „Queen-schepen”, eveneens van de Cunard White Star Line, het grootste schip ter wereld. Het kon 1500 passagiers vervoeren en de overtocht naar Halifax in Canada duurde ongeveer zes dagen. Het was het enige stoomschip ter wereld met vier schoorstenen. Een bijkomstige omstandigheid? Zeker niet! Er is een tijd geweest, dat emigranten per se met schepen met veel schoorstenen wilden varen. Sommige reisbureaus lieten de gegadigden foto’s zien, waarop op een schip een schoorsteen bijgemaakt was… Hoe meer schoorstenen, des te groter veiligheid, meenden de in het reizen onervaren emigranten.

    In elk geval zouden de 220 Nederlanders in de toeristenklasse, met slaapzaaltjes voor zes tot twaalf personen, een behoorlijke overtocht hebben. Vanaf Halifax zou de familie Scholten dan nog vijf dagen in de trein moeten zitten om via Medicine Hat en Lethbridge hun plaats van bestemming te bereiken: het plaatsje Picture Butte in de Canadese provincie Alberta.

    Bestemming bereikt

    Het gezin Scholten arriveerde op 18 maart per trein in Picture Butte. Het was erg koud. Bij aankomst leek het wel alsof alle 500 inwoners van het plaatsje aanwezig waren. Wellicht dachten ze dat de Derde Wereldoorlog begon, toen er een legertruck uit de treinwagon rolde. Ze vestigden zich in twee barakken net ten noorden van Picture Butte, op de boerderij van J.E. Lawlor.

    De omstandigheden in die barakken waren niet ideaal. Het was binnen net zo koud als buiten. In één van de barakken sliepen vader en moeder en daar was ook de keuken. De kinderen sliepen allemaal in de andere barak. Vader plaatste tweepersoonsbedden boven elkaar met ongeveer 60 centimeter ertussen. De meisjes sliepen aan de ene kant en de jongens aan de andere kant. Voorin was een kleedruimte.

    In het begin was het moeilijk. Het loon bedroeg ongeveer $0,25 per uur. Vader en moeder maakten zich in die jaren veel zorgen hoe ze genoeg eten konden kopen voor het gezin. Hoewel de plaatselijke supermarkten, Woodruff en Stella-Lacey, zeer behulpzaam waren. Ze konden daar op rekening kopen en soms kregen ze zelfs iets gratis. Maar in de winter was er heel weinig werk. De jongens gingen naar Burmis en werkten daar op de houtwerf. Ook al verdienden ze nauwelijks geld, ze hadden tenminste een plek om te verblijven, kleding en eten.

    Ongeveer drie jaar na aankomst in Canada verhuisde de familie Scholten naar een andere boerderij, net ten oosten van Picture Butte. Daar bleven ze een jaar en verbouwden er bieten. Toen kocht Hendrik Willem in 1953 een boerderij, ongeveer zeven kilometer van Picture Butte, met ongeveer 130 hectare land. Roelof ging in Picture Butte naar school en hielp daarnaast zijn vader op de boerderij. Sommige van zijn broers werden ook boer, en sommigen kozen voor een ander beroep. Twee werden leraar en verhuisden naar een ander deel van Alberta. Roelof bleef op de boerderij van zijn ouders en hielp zijn vader bij het boerenwerk.

    Hendrik Willem Scholten overleed in 1965 aan een longontsteking. Grada Everdina overleed in 1987, op de respectabele leeftijd van 89 jaar.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen


  • Van rioolwater tot compost

    Van rioolwater tot compost

    De Graafschapper, 23 juni 1948

    De zuiveringsinstallatie te Aalten

    Misschien is bij U wel eens de gedachte opgekomen: Waar blijft het afvalwater, nadat het in de gootsteen is terecht gekomen en vandaar in de riool? Deze vraag is ook bij ons opgekomen en om onze en misschien ook Uw nieuwsgierigheid te bevredigen, brachten wij een bezoek aan het gemeentelijk reinigingsbedrijf te Aalten.

    Wij hadden echter buiten de waard, in dit geval buiten de voorschriften gerekend, want toen wij ons daar vervoegden, bleek dat wij niet naar binnen mochten zonder schriftelijke toestemming. Maar ook dat kwam in orde na een paar bezoeken aan het bureau van Gemeentewerken, waar wij tenslotte een gewichtig uitziende „Machtiging” kregen, zodat wij nu toestemming hadden om dit zwaar afgegrendelde gebied te betreden.

    Het rioolwater stroomt binnen in een paar grote bezinkingsbakken, waar men het zwaarste vuil laat bezinken, dit laat men drogen en kan dan als compost, meststof worden gebruikt.

    In het overblijvende bevindt zich nog het zwevende vuil, dat naar een grote kelder gaat. Deze kan 40 kubieke meter bevatten. Wanneer het water een bepaalde hoogte bereikt heeft, wordt automatisch een pomp ingeschakeld, die het water naar de voorreiniger voert. Naarmate er meer of minder aanvoer is worden er een, twee of drie pompen ingeschakeld. Normaal is de kelder van 40 kub. m. in een kwartier vol. Gemiddeld heeft men tot ongeveer drie uur de meest aanvoer. Na die tijd wordt het minder.

    In de voorreiniger – deze bestaat uit een stel putten, die, evenals alle andere bakken, 8.60 meter diep zijn –, laat men de vaste stoffen bezinken.

    Vanuit de voorreiniger wordt het naar de eigenlijke reiniger, welke bestaat uit 8 bakken. Het water moet dan vanuit het ene stel bakken in het andere stromen. Op de scheidingslijn bevindt zich een stel borstels, die zuurstof in het water slaan. Dit is het eigenlijke principe van de reiniging. Wanneer er hier dan nog meer dan 20% slib inzit wordt een aftapkraan in werking gesteld, die het ingedikte slib terugvoert.

    Het water is dan van vuil gereinigd en wordt verder afgevoerd naar de beek.

    Het eindproduct

    De afvalstoffen, die inmiddels zijn bezonken in de voorreiniger, worden ongeveer 1 keer in de week afgevoerd naar de rottingskelder. Hier laat men het ongeveer een maand in, waardoor het flink gaat rotten. Het water, dat er eventueel nog in kleine hoeveelheden in aanwezig is, wordt teruggevoerd naar de kelder. Wanneer het goed is doorgerot gaat het naar de droogvelden. Dit zijn grote bakken, waarin men telkens een niet al te dikke laag laat. Onder in deze bakken bevindt zich zand, daaronder een dikke laag puin. Hieronder bevindt zich een buizenstelsel, dat het water, dat er nog uitzakt, wegvoert naar de kelder.

    Wanneer het na een tijd, – deze tijd hangt af van de dikte van de laag en het weer – totaal droog is, heeft men het eindproduct. Een eindproduct, dat als meststof grote waarde heeft. Ter vergelijking met oude stalmest geven wij hier de volgende percentages:

    CompostOude stalmest
    Organische stof1015
    Water4279
    Minerale ballast486
    Stikstof (N)0.850.6
    Fosforzuur (P2O5)1.20.3
    Kali (K2O)0.55

    Deze compost moet men dan ook niet verwarren met de stadscompost, zoals die hier ook wel bekend is en die bestaat uit enigszins gereinigd stadsvuil.

    Deze reinigingsinstallatie bestaat nu ongeveer 10 jaar. Zij behoort tot een van de allermodernste. Dit blijkt wel wanneer men het bezoekersboek doorbladert, daarin vindt men de namen van burgemeesters, wethouders, enz. van gemeenten, die in Aalten hun licht eens kwamen opsteken over een moderne reinigingsinstallatie.

    Bron

  • Bredevoort, pandstad der Oranjes

    Bredevoort, pandstad der Oranjes

    De Graafschapper, 7 juni 1948

    Bij zijn bezoek aan Oost-Gelderland de volgende week zal Prins Bernhard ook de oude veste Bredevoort bezoeken. Bredevoort is sinds Frederik Hendrik het voor de Staten veroverde een pandstad van het Huis van Oranje en de tegenwoordige Oranjes voeren nog altijd de titel Heer van Bredevoort. In verband daarmee bezochten wij een dezer dagen Bredevoort, waar wij een onderhoud hadden met een van de geschiedkenners van Bredevoort, die ons interessante bijzonderheden over het verleden van dit oude stadje vertelde.

    Van de alleroudste geschiedenis van Bredevoort is weinig bekend. Het was van oudsher een bezitting van de Heren van Anholt. Waarschijnlijk is, dat er ongeveer in de 14e eeuw een kerk is gesticht bij het kasteel, dat waarschijnlijk reeds van heel oude datum was. De streek was armoedig, hoe kon het ook anders, want geregeld trokken benden zwervende soldaten rovend en plunderend heen en weer, waarvan de weerloze bewoners van het platteland het meest hadden te lijden. Gedurende de 80-jarige oorlog, voor het 12-jarig bestand kon het zelfs voorkomen dat de bewoners van Winterswijk binnen de Bredevoortse wallen zich in veiligheid moesten brengen.

    De verovering door prins Maurits

    In 1598 sloeg Prins Maurits het beleg voor Bredevoort en na een beleg nam hij het ook in, maar voor zijn aldus verkregen vrijheid moest Bredevoort een zware tol betalen, want de hele stad, behalve het Slot, dat stond op de plaats waar nu de Herv. school staat, brandde af. Voor de Kerk, die toen ook geheel afbrandde, bouwde men de Kerk, die nu nog altijd in Bredevoort staat. Een bijzonderheid van deze Kerk is, dat de toren, in tegenstelling tot die van andere Kerken niet naast de Kerk, maar op de Kerk is gebouwd en geheel rust op een eikenhouten voet. Bij de thans op handen zijnde kerkrestauratie zal men hiervoor in de plaats beton aanbrengen. De historische waarde van deze Kerk blijkt ook wel uit het feit, dat de Kerk is opgenomen in Monumentenzorg, zodat deze instelling ook zal bijdragen in de kosten van restauratie.

    Ook Frederik Hendrik verovert Bredevoort

    Omstreeks 1600 wisselde Bredevoort weer van eigenaar, de Spanjaarden namen opnieuw bezit van de vesting. Voor hen was Bredevoort niet anders dan een rovershol, van waaruit zij deze streken terroriseerden. Deze toestand duurde tot 1627, toen de Staten aan Frederik Hendrik opdracht gaven om Bredevoort opnieuw te veroveren. Hij kweet zich op z’n manier van zijn taak, dat de Staten, als waardering voor zijn bewezen diensten, hem de Heerlijkheid Bredevoort in privé bezit gaven. Van toen af hebben de Oranjes steeds de titel Heer van Bredevoort gevoerd.

    Hier ligt ook de verklaring, waarom Oost-Gelderland, met name Winterswijk, Aalten en Dinxperlo, met zo’n hap in Duitsland ligt. Dit gebied behoorde namelijk in zijn geheel tot de Heerlijkheid Bredevoort en kwam dus met de verovering van Bredevoort aan de Oranjes en daarmee in Nederlands bezit.

    Men kan zich afvragen, waarom Frederik Hendrik niet ook Anholt, dat toch ook in verband stond tot Bredevoort, veroverde, maar de verklaring ligt hierin, dat de Heren van Anholt verwant waren aan de Oranjes, en waarschijnlijk dat hij hen daarom heeft gespaard.

    Heerlijke rechten

    Door het bezit van Bredevoort kregen de Oranjes hier Heerlijke Rechten, zoals het maalrecht. Dit wil zeggen, dat in de Heerlijkheid Bredevoort niet anders gemalen mocht worden dan op de molen te Bredevoort, de watermolen op de Pol te Aalten en de watermolen bij den Helder te Winterswijk. Over het maalrecht is bekend dat in 1868 nog een door Frederik zelf getekend officieel huurcontract in bezit van de Familie Heusinkveld te Bredevoort was, waarin hen het recht werd toegekend om van geslacht op geslacht de molen te Bredevoort te mogen huren. Het is jammer dat dit huurcontract zoek geraakt is.

    Vanzelfsprekend waren ook andere Oranjes Heer van Bredevoort. Bekende rentmeesters kwamen voort uit de ook thans nog bekende familie Roelvink, waarvan ook sommige leden later Burgemeester van Aalten zijn geweest.

    Willem V in Bredevoort

    Van Stadhouder Willem V is bekend dat hij ook eens een bezoek aan Bredevoort heeft gebracht. In de Notulenboeken van de Ned. Herv. Kerk staat vermeld, dat hij een paar Gouden Rijders heeft geschonken voor de armen van Bredevoort.

    De Franse tijd

    In de Franse tijd is alles verkocht, wat tot de Heerlijkheid behoorde. Van toen af dateert het grootgrondbezit, zoals men het nog heden ten dage b.v. onder Winterswijk kent. Hele streken werden toen voor soms slechts enkele gulden verkocht. Sommige van de nieuwe eigenaars kwamen met het nieuw verworven bezit in verlegenheid doordat zij niet in staat waren om alles te bewerken, zodat zij maar bos plantten, zodat nu nog grote streken bos onder Winterswijk van die tijd dateren, wat klopt, als men weet dat het meeste Winterswijkse bos ongeveer 150 jaar oud is. Na de Franse tijd hebben de Oranjes deze streken nooit teruggekregen, zodat zij na die tijd alleen maar de titel gevoerd hebben.

    Officiële bezoeken schijnen de Oranjes na die tijd niet meer afgelegd te hebben in Bredevoort, waarschijnlijk omdat Bredevoort betrekkelijk arm is aan historische gebouwen en instellingen. Dat de banden echter nooit geheel verbroken zijn, bleek nog in 1900 toen H. M. Koningin Wilhelmina bij de restauratie van de Kerk in Bredevoort ƒ 100.— voor dat doel beschikbaar stelde.

    Z.K.H. Prins Bernhard in Oost-Gelderland

    Weer vloog gisteren de laatste dag van het bezoek van Z.K.H. Prins Bernhard aan Oost-Gelderland de open Cadillac van de Prins onder de stralende zomerzon dooreen van de natuurrijkste delen van ons land, langs rijpend graan, bezige boeren, juichende en zingende schoolkinderen, een enthousiaste bevolking; weer klonk vele malen het Wilhelmus en stak de Prins talloze malen met een Innemende glimlach op zijn gebruinde gelaat als groet de hand op; weer werd het een ware triomftocht.

    Deze derde dag vertrok Z.K.H. vanuit Ruurlo, waarna hij tegen kwart voor negen in Zieuwent arriveerde bij de uit het jaar 1737 daterende boerderij van boer Weelink. Nadat de Prins gedurende korte tijd het bedrijf bezichtigd had, ging het in tempo naar Harreveld, waar bij het R.K. Opvoedingsgesticht een in spanning afwachtende jonge schare stond opgesteld; omstuwd door honderden pupillen van het Gesticht, werd Z.K.H. ontvangen en toegesproken door de voorzitter van het Gestichtsbestuur.

    Lichtenvoorde bereidde Z.K.H. een grootse ontvangst; vele duizenden, ook hier weer gesierd met de nationale kleuren, zagen de stoet in de duizendjarige stad arriveren, voorafgegaan dooreen tiental motorrijders van de plaatselijke Motorclub. Voor de R.K. pastorie stapte de Prins uit. In de Pastorie luisterde de Prins ongeveer een kwartier naar de Pastoor-Deken van Groenlo, die een referaat hield over het Rooms-Katholiek geestelijk leven in Oost-Gelderland.

    Weer voorafgegaan door de Lichtenvoordse motorridders, verliet de stoet het oude stadje. Aan de grens van de gemeente Aalten, nam burgemeester E. S. van Veen naast de Prins plaats en ging het naar Bredevoort, de oude pandstad van het Huis van Oranje; slechts enkele ogenblikken stopte de Prins hier, waar hij zich even onderhield met bakker Helmink.

    Bronnen

    • De Graafschapper, 7 juni 1948 (Delpher)
    • De Graafschapper, 11 juni 1948 (Delpher)
  • Teruggekeerd uit Nederlands Indië

    Teruggekeerd uit Nederlands Indië

    Aaltensche Courant, 21 mei 1948

    Twee neven ontmoeten elkaar op de boot, na elkaar 13 jaar niet gezien te hebben

    Grote vreugde heerste Woensdag in de gezinnen Neerhof en Lievers, toen hun zoons na respectievelijk 13 en 2½ jaar diensttijd in het Verre Oosten weer behouden en gezond huiswaarts keerden. Meibomen en groen, wapperende vlaggen, alles duidde op een blijde terugkomst. Wij smaakten het genoegen van beide jongens enige bijzonderheden te mogen vernemen.

    Henk Neerhof

    Als eerste laten we aan het woord soldaat H. Neerhof, K.N.I.L. We troffen Henk temidden van familieleden en vrienden, en op ons verzoek om iets over zijn belevenissen te willen vertellen, kregen we het volgende te horen:

    „Na mijn opleiding in Nijmegen vertrok ik in augustus 1935 naar Indië, met bestemming Bandoeng. Tot de Japanse invasie heb ik hier steeds in garnizoen gelegen. Na een harde strijd werd ik met vele anderen krijgsgevangen gemaakt en overgebracht naar het bekende strafkamp te Tjilatjap. Hier leerden we de Japanners kennen als een kruiperig, onderdanig volk, bruut en sadistisch in hun optreden, doch ook dodelijk beangst voor hun meerderen.

    Na deze kamptijd werden we overgebracht naar Thailand en hier begon de lijdensweg, het werken aan de „dodenlijn”, de Burma-spoorweg, dat 1½ jaar duurde. Van hier werd ik naar Japan gebracht, waar ik op het eiland Kioesjoe twee jaar als mijnwerker in de steenkolenmijnen doorbracht. Dat ook deze tijd verre van rooskleurig was, valt licht te begrijpen.

    Daar maakte ik tenslotte in 1945 de bevrijding mee, een bevrijding, die ik nooit meer vergeet. Het waren de Amerikanen, die ons uit alle ellende verlosten. Met onze uitgeputte lichamen hebben we gesprongen en gedanst. Amerikanen, toffe jongens! Het was gewoon enerverend.

    Met een Amerikaans vliegtuigmoederschip werd iedereen overgebracht naar Nagasaki, de stad die enige tijd tevoren door de atoombom was getroffen. De uitwerking hiervan is vreselijk geweest, alles was nagenoeg verdwenen, het was een verschroeid overblijfsel van een stad, bedekt met een dikke laag as. Van hieruit werd ik tenslotte naar Balikpapan geëxpedieerd, waar ik een goede tijd heb gehad. Hier werd ik weer bij een normale compagnie ingelijfd.

    En nu ben ik weer thuis, met een verlof van een half jaar. Ik stond werkelijk vreemd tegenover alles hier, het is zo klein en bekrompen, je moet eerst weer echt wennen. Ik ben blij weer thuis te zijn. De feestelijke ontvangst, alles versierd en een serenade van de A.O.V., het was prachtig.”

    Henk vertelde tenslotte nog, dat hij wederom naar Indië terugkeert. We wensen hem dan ook een heel prettige verloftijd toe en voor straks een goede vaart en een behouden aankomst in Indië.

    Jan Lievers

    Als tweede uit Indië terugkerende mochten we begroeten soldaat 1e klas Jan Lievers. Jan vertrok in October 1945 als vrijwilliger naar Indië, en was ingedeeld bij I-8-R.I. Na een opleiding in Ermelo kwam Jan via Engeland op Malakka terecht, daar de eerste Nederlandse troepen toen Indische bodem nog niet mochten betreden. Gelegerd in een oude rubberplantage te Lubok Kiab werd hier een zware jungle-training doorgemaakt.

    Eind Februari 1946 werd te Batavia voet aan wal gezet, de eerste Nederlandse brigade die in Indië aankwam. Na dienst te hebben verricht in en om Batavia werd vanuit Padang deelgenomen aan de politionele actie.

    Jan wist ons veel te vertellen over de schoonheid en pracht van ons Indië, hiermee alleen al zou een boekwerk te vullen zijn. Hij kwam veel in contact met de inlandse bevolking, die onze jongens over het algemeen zeer goed gezind was. „Ik vind het een voorrecht dat ik dit alles mocht meemaken”, zeide Jan, „aan mijn diensttijd zal ik altijd een prettige herinnering bewaren”.

    Buiten de blijde intocht in Aalten, was Jan vooral getroffen door de bijzondere ontvangst die de terugkerende soldaten in IJmuiden en Amsterdam ten deel viel. Duizenden mensen waren hier op de been, het was groots. „Ik ben natuurlijk erg blij weer thuis te zijn het wordt nu zaak weer zo gauw mogelijk aan de slag te komen”. Ook Jan wensen wij het allerbeste toe en veel geluk in de toekomst.

    Terugkeer uit de Oost

    De Graafschapper, 5 juli 1948

    Zaterdag kwamen onze plaatsgenoten de OVW-ers Stronks, Haart 10 en Weevers, 1ste Broekdijk terug uit Indië Ook kwam terug de heer Neerhof, Trompstraat. Hij verbleef 13 jaar in de tropen. Bij zijn terugkeer bracht de A.O.V. een serenade. In ons blad van morgen hopen wij hier nader op terug te komen.

    Na 13 jaar weer thuis

    De Graafschapper, 6 juli 1948

    In 1935 vertrokken de gebroeders H. en J.H. Neerhof als leden van het KNIL naar Indië. Thans na 13 jaar zijn beiden weer behouden thuisgekeerd. Vanwege deze bijzondere gebeurtenis hebben wij hen een bezoek gebracht om hen geluk te wensen met hun behouden terugkeer. Het bleek dat beiden tot 1942 een rustig en goed leven hadden geleid.

    Toen de oorlog uitbrak kwamen beiden in krijgsgevangenschap. Beiden kwamen terecht aan de zg. Dodenbaan, de spoorlijn van Thailand naar Indo-China. De een aan de ene kant en de andere aan de andere kant. Zij waren echter nooit in de gelegenheid geweest elkaar daar te spreken. J.H. Neerhof ging hierna naar Indo-China waar hij tot het eind van de oorlog bleef. Hij was vol lof over de behandeling, die hij daar van de Fransen had ondervonden.

    H. Neerhof werd van Thailand overgebracht naar Japan, waar hij aan het werk kwam in de steenkoolmijnen van Kiusju. Na de capitulatie werd hij over Nagasaki, waar hij de verwoesting zag, die door de atoombom was aangericht, naar de Philippijnen overgebracht. In Manilla verbleef hij 2 maanden in quarantaine bij de Amerikanen. Daarna ging het weer naar Indië terug, waar ook zijn broer inmiddels was teruggekeerd.

    Op 23 April ontmoetten zij elkaar weer in Batavia voor het eerst na 13 jaar. Ongeveer 6 weken geleden kwam H. Neerhof thuis en Zaterdag J.H. Neerhof. Beiden verklaarden zeer getroffen te zijn door de thuiskomst die men hun hier had bereid. Een reuze thuiskomst, zoals ze meermalen verklaarden.

    Bronnen


  • Weer een exodus van Achterhoekse emigranten

    Weer een exodus van Achterhoekse emigranten

    De Graafschapper, 29 april 1948

    Aan de Exodus van Hollandse emigranten naar Canada schijnt voorlopig nog geen einde te komen. Al deze mensen worden hier uit hun enge begrenzing geperst en opgeslokt door het grote land aan de overzijde van de Oceaan, met zijn geweldige oppervlakte, voor wie deze bevolkingsaanwas niet meer dan een druppel in een emmer betekent.

    Het is een sterk geloof in een goede toekomst en een onverwoestbaar enthousiasme voor Canada met zijn enorme mogelijkheden, dat het vertrek van deze Hollandse boeren stimuleert. Maar het is ook de geest van hun voorvaderen, de pioniers van het Oosten en het Westen, die in deze stoere werkers van polderland en akker voort leeft en waarin het ware trekkersbloed van de Hollander zich niet verloochent.

    Afscheid nemen

    Telkenmale als er een schip met emigranten vertrekt en wij van dit vertrek getuige zijn, moeten wij denken aan het bekende gezegde: „Afscheid nemen is een weinig sterven.” Want voor de meesten van deze emigranten betekent dit vertrek een afscheid voor altijd van het land waar hun wieg eens gestaan heeft. En daar het niet het slechtste deel van ons volk is dat emigreert, voelt men het vertrek als een verlies.

    Heel wat hartroerende tonelen spelen zich dikwijls hierbij af. Wenende moeders die zich slechts met moeite van hun zoons, kunnen losscheuren, wanneer deze zich moeten inschepen, maar ook vaders die met tranen in de ogen afscheid nemen van hun kinderen, terwijl de overige familieleden zich meestal slechts met moeite kunnen bedwingen. Dit is geen overdreven sentimentaliteit. Het is veeleer een demonstratie van aanhankelijkheid welke aan echtheid niets te wensen overlaat.

    Ditmaal is het de „Tabinta” van de Mij. Nederland, die een groot contingent emigranten naar Canada zal brengen. Het is de tweede afvaart in een maand naar Canada, wel een bewijs, dat er schot begint te komen in het uitvoeren van de emigratieplannen. Dit jaar hoopt men 10.000 mensen met de „Kota Inten” en de „Tabinta” naar Canada te brengen en het volgend jaar wil men dit aantal zelfs verdubbelen.

    Het is vandaag een bijzondere mooie dag voor de afvaart. Uit alle delen van het land zijn de emigranten naar Rotterdam gekomen en ook de Achterhoek is weer vertegenwoordigd.

    Mensen

    Hendrik Winkelhorst uit Aalten wil de grote stap wagen en in Canada een bestaansmogelijkheid zoeken. Z’n vrouw Grada gaat natuurlijk mee, evenals de drie kinderen: Willemien, Arie en Wim. Hun bestemming is Ontario en zij komen op een gemengd bedrijf van 50 H.A. Hendrik heeft zijn broer, waar hij de laatste tijd als chauffeur werkzaam was in de steek gelaten en hij hoopt z’n wagen daar voor een tractor te verwisselen. Hier in Holland werd het hem te eng. Te veel ambtenarij. In Canada zal het wel beter gaan, meent hij. Hij zal z’n familieleden schrijven als het hem goed gaat, maar ook als het hem slecht gaat. Hij is echter vol goede moed. Wat anderen lukt, zal ook hem wel lukken.

    De 22-jarige Albert te Winkel uit Barlo komt ons vrolijk lachend tegemoet. Hij is niet het minst onder de indruk van dit vertrek. De boerderij Oosterink in Barlo zal het nu wel zonder hem moeten stellen. Hij heeft daar niet minder dan 4½ jaar gewerkt. Hij weet dus wel van aanpakken, trouwens hij is een van de tien thuis en dan leer je dat al vroeg, vertelt hij. Hij weet nog niet bij welke boer hij daar te werk zal worden gesteld. Wel weet hij de plaats van bestemming en dat is West Meath, in Ontario. Hij vertelt ons voorts, dat hij in Canada wel een vrouw zal zoeken. Hij meent, dat er daar genoeg zijn. We wensen hem hiermede veel succes.

    Smid Klein Nibbelink uit Bredevoort heeft vandaag z’n smederij in de steek gelaten – om z’n zoon Hendrik uitgeleide te doen. Hendrik is reeds op het schip, doch zijn vader vertelt ons dat Hendrik 24 jaar oud is en in Bredevoort een eigen bedrijfje had. Hendrik zag hier echter weinig toekomst, maar hoopt die te vinden in Duchess in Alberta. Hendrik is nog niet getrouwd, dus hij heeft alleen maar voor zichzelf te zorgen. Vader Nibbelink gelooft wel dat hij daarin zal slagen.

    Jan Hendrik Geurkink van de Krosenbrink in Miste, is de Benjamin van de Achterhoekers. Hij is pas 18 jaar, heeft thuis op de boerderij gewerkt en de landbouwschool gevolgd. Het wordt hem hier te benauwd en hoewel hij nog erg jong is, wil hij het toch proberen in Canada. Z’n zuster is er nog niet zo zeker van dat dit zal lukken, maar in dit geval kan hij altijd nog terug komen, zegt ze. Bovendien komt Jan Geurkink op dezelfde boerderij als Hendrik Klein Nibbelink. Daar is werk genoeg voor hen beiden, want het is een gemengd bedrijf van 285 H.A. Ze vinden het prettig om samen te gaan.

    Er is ook nog een Aaltense onderduiker op de boot. Het is Maarten Schinkelshoek uit Rotterdam, die in Aalten geruime tijd was ondergedoken op de boerderij van de Wed. Luiten, „’t Olde Mulder”. Hij heeft daar veel geleerd en wil dat in Canada in de practijk brengen. Hij heeft reeds vriendschap gesloten met de andere Aaltense jongens. Ze kunnen het met hun drieën best vinden.

    Vaarwel!!

    Omstreeks 5 uur blaast de „Tabinta” voor de derde keer op z’n stoomfluit. Dit is het sein tot vertrek. Wanneer het schip zich van de kade losmaakt wordt het Wilhelmus gespeeld. Zoals altijd weer een plechtig en ontroerend moment, dat de emigranten niet licht zullen vergeten. Langzaam wordt de afstand tussen het schip en de achterblijvenden groter, totdat het voorgoed uit het gezicht verdwijnt. Daar gaan ze, de voor hun onbekende verten tegemoet. Onze beste wensen vergezellen hen hierbij.

    Onze streek heeft ook vandaag wederom zijn tol aan de emigratie betaald. Nog verscheidene andere Achterhoekers zijn met de Tabinta naar Canada vertrokken, doch ’t was ons niet mogelijk met allen een persoonlijk onderhoud te hebben, terwijl wij ook niet de beschikking hadden over de namen van alle Achterhoekse emigranten.

    Heeft u interessante verhalen over familieleden die uit Aalten naar Canada zijn geëmigreerd? Stuur ons een bericht!

    Bron

    • De Graafschapper, 29 april 1948 (via Delpher)
  • Twee Aaltense jongens op zoek naar fortuin

    Twee Aaltense jongens op zoek naar fortuin

    De Graafschapper, 30 maart 1948

    Enige maanden geleden werkte Johan Hoftiezer uit de Aaltense Heurne nog in de Noord-Oostpolder en omstreeks die tijd molk z’n neef Jan Hoftiezer, eveneens uit de Heurne, nog rustig de koeien van boer Westerveld uit IJzerlo. Thans bekijken deze beide Aaltense jongens de wit-zwarte lijnen van de „Nieuw-Amsterdam”, het vlaggeschip van de Holland-Amerika Lijn, dat hen naar Amerika zal brengen. Ter gelegenheid van hun vertrek zijn de beide families Hoftiezer van „Meirika” en „’t Oude Hondorp” j.l. vrijdag per bus van Aalten naar Rotterdam gekomen, om Johan en Jan uitgeleide te doen.

    Zij staan nog een beetje onwennig op de Wilhelminakade, verwonderd over de geweldige afmetingen van dit trotse zeekasteel, dat hun beide verwanten straks naar de overzijde van de oceaan zal brengen, naar Amerika, het land van de onbegrensde mogelijkheden. Met de hand boven het hoofd turen zij over het water van de Maas, dat als een zilveren slang Rotterdam in tweeën snijdt en hun ogen zoeken het drukke scheepvaartverkeer op Rotterdams grote rivier. Intussen is de inscheping in volle gang en ook Jan en Johan maken aanstalten om zich aan boord te begeven. „Het valt niet mee”, zegt moeder Hoftiezer, „om je kind af te staan, maar het is voor z’n toekomst en er zijn daar veel meer mogelijkheden”.

    Even later gaan ook wij aan boord, want wij willen Johan en Jan nog wat vragen. Door een labyrint van gangen en trappen bereiken wij eindelijk het sloependek en vinden daar onze toekomstige emigranten. Johan heeft 2½ jaar in de Noord-Oostpolder gewerkt. „Het was daar wel goed”, zegt hij, „maar het zou toch nog 5 of 6 jaar geduurd hebben, voordat ik in aanmerking zou zijn gekomen om een boerderij te pachten en in Aalten heb je zeker geen kans”.

    Jan is altijd boerenknecht geweest, maar heeft het nooit zover gezocht als z’n neef. „In de oorlog moest ik onderduiken en na de oorlog ik in IJzerlo gewerkt. Natuurlijk heb ik ook geen kans hier in Holland. Wij zijn niet getrouwd en niet eens verloofd ook, dus wenende vrouwen of verloofden laten wij niet achter”.

    Zij vertellen ons verder, dat zij naar Woodstock, in de staat Minnesota, gaan. Zij hebben vooraf gecorrespondeerd met de fam. Kruisselbrink, die vroeger op „Groot Kappers” woonde en deze hebben zich borg voor hen gesteld. Zij zullen te werk gesteld worden op een gemengd bedrijf van 200 hectaren. „Dat is tenminste wat groter dan bij ons, want wij hebben thuis maar 7 hectaren”, zegt Johan laconiek.

    Als de bel gaat, moeten de bezoekers het schip verlaten en wij nemen afscheid van de beide neven. „Doe ze via de krant allemaal de groeten van ons in Aalten”, vraagt Johan en wij bevestigen dit. Langzaam beginnen 2 sleepboten de kolos naar het midden van de rivier te trekken. De achterblijvenden op de kade wuiven met dassen en zakdoeken en de „Nieuw-Amsterdam” verdwijnt in een nevel van rook. Voor de twee Aaltense jongens is de reis naar Amerika begonnen. Zij zullen daar moeten aanpakken, maar wij zijn er van overtuigd, dat zij de naam van hun dorp Aalten in Minnesota zullen hoog houden. Goede reis, behouden vaart en veel succes toegewenst.

  • Op mars op de weg der welvaart!

    Op mars op de weg der welvaart!

    De Graafschapper, 5 februari 1948

    Fabriek voor machine- en apparatenbouw in Aalten

    Na de bevrijding is er in veel gemeenten in Oost-Gelderland een verheugende activiteit ontplooid om de plattelandsgemeenten tot grotere welvaart te brengen. Ook Aalten heeft niet stil gezeten en het is gelukkig dat deze pogingen met succes bekroond worden.

    Straks, als het voorjaar weer in het land gekomen zal zijn, zal met de verbouwing en uitbreiding van het gebouwencomplex van de firma Treppmann aan de Polstraat begonnen worden, want hierin zal een voor Aalten geheel nieuwe industrie ondergebracht worden, n.l. een fabriek voor machine- en apparatenbouw.

    Deze vestiging is des te meer gelukkig, omdat niet alleen Aalten tot op heden een dergelijke industrie niet kende, maar ook omdat in de omgeving nog weinig van deze fabrieken gevonden worden. Tot dusver had de firma Koop Lenstra en Kramer haar bedrijf in Amsterdam ondergebracht, doch voor de toekomst achtten de firmanten het beter, ’n andere plaats van vestiging te zoeken en dank zij de activiteit van het gemeentebestuur ter plaatse, is Aalten dit geworden. Het ligt in de bedoeling der firmanten om hier het hoofdbedrijf onder te brengen, terwijl in de hoofdstad alleen enkele werkplaatsen zullen overblijven.

    Wat was de bedoeling?

    Naar aanleiding van dit feit, hadden wij dezer dagen een onderhoud met burgemeester E.S. van Veen, die zich zeer verheugd toonde over de bereikte resultaten. Op onze vraag welke voordelen deze industrie zou kunnen opleveren, antwoordde de burgemeester, dat hierdoor o.a. voor de jonge bankwerkers, die de Ambachtsschool bezocht hebben, een toekomst ligt. „In het afgelopen jaar”, aldus de burgemeester, „vermeerderde de bevolking van Aalten alleen door geboorten met 276 zielen en nu wil het gemeentebestuur, het surplus zoveel mogelijk opvangen en de toekomst. Daarbij willen wij hier graag verschillenden helpen aan een goede werkkring in de takken van industrie gevestigd hebben, want zou bij een achteruitgang van een bepaalde tak, de arbeiders in dit bedrijf zonder werk komen, dan nog zou het slechts een klein gedeelte van de bevoIking betreffen, welk voordeel men niet heeft bij een eenzijdige industrialisatie.

    Zal dan Aalten een industrie-dorp worden?” zo vroegen wij. „Neen”, antwoorde de burgemeester, „we moeten het rustige van het landskarakter blijven behouden, ook uit oogpunt van geestelijk-zedelijke motieven”.

    Verwacht mag worden, dat aanvankelijk ongeveer 40 personen, uitsluitend mannelijke arbeidskrachten, hier werk zullen vinden en men hoopt dit met enkele jaren op te kunnen voeren tot plus minus 60. Niet alleen de oud-leerlingen der Ambachtsschool, zullen hier terecht kunnen, ook voor anderen liggen hier goede mogelijkheden. Het personeel zal voor een groot gedeelte bestaan uit ongeschoolden, die daar zelf een vakopleiding kunnen volgen.

    De oude fabriek ondergaat een gedaanteverwisseling

    Voordat het echter zover is, zal er nog heel wat met het gebouwencomplex gebeuren moeten. Vroeger heeft de heer Leezer hier zijn slachthuis gevestigd gehad, waarna het verkocht werd aan de firma Gebr. Wijers, die het verbouwde en er een beschuitfabriek van maakte. Nog later ging het over naar de firma Pothof, die het tot klompenfabriek promoveerde. In de oorlogsjaren werd het in beslaggenomen door de Duitser Treppmann en thans draaien er weer de machines van de firma Pothof.

    Het gemeentebestuur van Aalten verdient alle lof voor de wijze waarop zij deze zaak heeft aangepakt, want talrijke moeilijkheden moesten overwonnen worden. Niet alleen moest voor het bedrijf van de firma Pothof een andere plaats gezocht worden, maar wegens de woningnood werden hier destijds ook enkele gezinnen ondergebracht en ook voor hen moest thans een andere woongelegenheid komen.

    Het laat zich dus gemakkelijk begrijpen, dat er nog heel wat veranderd moet worden, voordat de machines van de firma Koop Lenstra en Kramer hun lied van de arbeid kunnen gaan zingen. Het moet voor Burgemeester en Wethouders dan ook een grote voldoening geweest zijn, dat in de laatste vergadering van het oude jaar de Raad haar goedkeuring hechtte aan hun voorstel om het fabriekscomplex aan genoemde firma te verkopen, waardoor zij hun pogingen met succes bekroond zagen.

    Daarmee heeft Aalten een mijlpaal bereikt op de weg naar grotere bloei en wij hebben de vaste overtuiging dat het niet aan het gemeentebestuur zal liggen, als de Aaltenaren in de toekomst niet nog vaker dergelijke „paaltjes” zullen tegenkomen!

    Bron

    • De Graafschapper, 5 februari 1948 (via Delpher)
  • Jaaroverzicht gemeente Aalten 1947

    Jaaroverzicht gemeente Aalten 1947

    Aaltensche Courant, 30 december 1947

    Hoewel niet gezegd kan worden, dat de gemeente Aalten in 1947 bepaald schokkende gebeurtenissen beleefde, neemt het toch niet weg, dat op verschillende terreinen een verheugende activiteit ontplooid werd. Zo werden b.v. in verschillende raadsvergaderingen agendapunten behandeld die betrekking hadden op de woningbouw. Daarnaast zorgde het gemeentebestuur voor verbetering van diverse wegen, de electrische verlichting der straten werd ter hand genomen en tenslotte mag ook ’t weder instellen van de biggenmarkt, op maandag 8 sept., niet vergeten worden.

    Gebeurtenissen, die voor de gehele gemeente van belang waren, waren verder nog de onthulling van het monument der oud-onderduikers, de ingebruikneming der kerkklokken (en de verlichting der wijzerplaten van het uurwerk in de Ned. Herv. Kerk) en de betere verbindingen met andere plaatsen, door de nieuwe dienstregeling der Ned. Spoorwegen en de diensten met de bussen van de G.T.M. en de firma Veldhuis. Tevens werd in dit jaar de 12de volkstelling gehouden op 31 mei, waarbij o.m. bleek dat Aalten 6642 vrouwen en 6943 mannen telt, in totaal dus 13.585 inwoners.

    Doch ook de diverse verenigingen zaten niet stil. Het V.V.V. zorgde dit jaar voor enkele kampeerterreinen, die tijdelijk zelfs nog door buitenlandse gasten bezocht werden en tevens belastte zij zich met de organisatie van het concert der Arnhemse Orkestvereniging. Het C.C.C. ging voort met het geven van haar culturele avonden, die aan een behoefte bleken te voldoen. Datzelfde kan daarnaast ook gezegd worden van de periodieke orgelconcerten, die door de heer Sj. Mook gegeven werden op het orgel van de Ned. Herv. Kerk.

    Het muzikale leven beleefde trouwens over het algemeen een zekere opleving, waarbij wij in herinnering terugroepen de actie van de Aaltense Orkestvereniging, de concerten op het Zwembad „’t Walfort” en de diverse zang- en muziekuitvoeringen, bij welke laatste de neiging merkbaar werd om de grote toneelstukken te vervangen door zang of muziek, om daardoor de belangstelling voor deze kunst te vergroten. Op het gebied van de kunst zij verder nog herinnerd aan de tentoonstelling van schilderijen en aquarellen, die vervaardigd waren door de heren P. te Lintum en D. Lemcke.

    In het kerkelijk leven was de bouw van de Geref. Kerk te Bredevoort een gebeurtenis van belang, waarbij op 22 juli de z.g.n. „eerste steen” gelegd werd. De Christ. Geref. Kerk herdacht dit jaar de wederinstelling der ambten, welk feit 50 jaar geleden plaats vond. De herdenkingsdienst werd gehouden op 26 Augustus, waarin o.m. de oud-predikanten Ds. J.W. Polman en Ds. J. Tolsma het woord voerden. Reeds eerder op 12 mei werd in deze kerk het 12½-jarig ambtsjubileum van Ds. J. van Dijken herdacht en tenslotte was 1947 het jaar van de intrede van Ds. Kroneman en Ds. Goede en het afscheid van Kapelaan Van Renswoude. In zijn plaats kwam Pater Wartenberg, die op zijn beurt weer opgevolgd werd door Pater Bouwman.

    Verder werd door een commissie uit de Ned. Herv. Kerk een actie gevoerd voor het „gemeente-centrum”, terwijl de Herv. Jeugdraad zeer goed werk deed met de organisatie van de „instuifavonden” en de jeugdleidersconferenties.

    Wat de overige verenigingen betreft, ook hier ontbrak het niet aan initiatief en activiteit. Diverse verenigingen werden opgericht bijv. de vereniging voor K.I., een afdeling van de Chr. Bond v. Overheidspersoneel, en een afdeling van de Chr. Bond van Metaalbewerkers. In het raam van deze activiteit der verenigingen moet verder nog genoemd worden het Concours-Hippique, georganiseerd door de Landelijke Rijvereniging en de Fokveedag op initiatief van de Bond van Fokverenigingen uit deze gemeente.

    Talrijk waren de jubilea, zowel van personen, fabrieken als verenigingen, die evenzovele illustraties waren van noeste vlijt en bewonderenswaardige volharding. Daarnaast werden ook enkele zaken heropend, bijv. de meubelfabriek van de firma Luimes & Wiggers, en het pakhuis van de firma Ackerman en Kamphuis, of opgericht, waarbij wij denken aan Van Katwijk’s Papier- en Cartonverwerkende Industrieën N.V., waardoor de gemeente Aalten een industrie rijker werd.

    Tegenover dit laatste staat echter het vertrek van de Aaltense Tricotagefabriek, die in dit jaar in Doesburg begon te draaien. Als blijk van activiteit mag hier ook niet onvermeld blijven de werkinrichting van de B.L.O. school, die, hoe klein in opzet zij ook moge zijn, toch het hare er toe wil bijdragen in de nazorg van de misdeelde kinderen.

    Iets dat ook niet alle dagen voorgevallen is, is wel het vertrek van enkele gezinnen, die zich in Canada wilden vestigen. Naar het zich echter laat aanzien zullen het volgende jaar nog heel wat gezinnen dit voorbeeld volgen. En tenslotte willen wij hier nog vermelden het overlijden van Dr. E.J. van Schaik, in de nacht van 17 op 18 juni, waarmee een zeer geziene figuur uit ons dorp heenging.

    Bronnen


  • Een „Gemeente-Centrum” te Aalten

    Een „Gemeente-Centrum” te Aalten

    Aaltensche Courant, 28 februari 1947

    Plan van groote cultureele beteekenis

    Door de eeuwen heen is de Kerk de draagster geweest van de cultuur. Vooral op het platteland is de invloed van de Kerk op de cultureele vorming zeer groot geweest. Wie de geschiedenis van een dorp wil leeren kennen en doorvorschen, kan in de kerkelijke archieven een schat van gegevens vinden, daar de Kerk lang heeft gestaan als ’t middelpunt van het dorpsleven.

    Allerlei invloeden zijn oorzaak geweest, dat de Kerk deze plaats langzamerhand heeft moeten afstaan en haar centrale positie ging verliezen. Groote groepen wendden zich af van de Kerk, die hen niets meer te bieden had en leefden voort buiten elk kerkelijk verband.

    Het kerkelijk leven was verstard en bracht den mensch niet meer in aanraking met de geestelijke stroomingen, zooals ze dat door de eeuwen heen had gedaan. Nog stond het kerkgebouw, te midden van de dorpsgemeenschap, maar aan de gemeenschap zelf had ze geen deel meer. Ze had haar evangeliseerend karakter verloren. Maar onze oude Kerk heeft niet voor niets de stormen van eeuwen weten te trotseeren. Ook nu zal ze haar plaats terug weten te vinden te midden van de gemeenschap.

    Gemeente-Centrum

    In dit licht bezien zijn de plannen voor het „Gemeente-Centrum” te Aalten van groote beteekenis. Want hier neemt de Kerk een taak op haar schouders die van ontzaggelijke beteekenis is, en van een groote cultureele waarde. Het zal geen gemakkelijke taak zijn, dit plan te volvoeren, maar de Kerk heeft grooter dingen volbracht. Opnieuw zal de Kerk haar cultureele taak opvatten, door de stichting van een „Gemeente-Centrum”, een gebouw, waar het vereenigingsleven een onderkomen kan vinden en waarnaast ook een ruime gelegenheid is om goede avonden te organiseeren.

    Steeds meer en meer komt men tot de slotsom dat de thans aanwezige zalen in Aalten niet ten volle voor dit doel geschikt zijn, zoodat de mogelijkheid om eenigszins leiding te geven aan de ontspanning tot nog toe ontbroken heeft.

    Dat een zekere leiding of een stuwen in een bepaalde richting noodzakelijk is, zal wel niemand ontkennen, die de laatste jaren de ontspanning ten plattelande heeft gade geslagen. De tooneelgezelschappen, die in de dorpen komen zijn vaak 3e of 4e rangs gezelschappen, die zelfs in de provinciesteden geen toeschouwers meer kunnen trekken en nu probeeren hun boterham in de dorpen te halen. De besteding van den vrijen tijd van onze jongens en meisjes, vormt een probleem, dat dringend om een oplossing vraagt.

    De plannen

    De commissie, welke de Kerkvoogdij benoemd heeft om de plannen voor de stichting van een dergelijk gebouw voor te bereiden, heeft reeds overleg gepleegd met de Synodale Bouwcommissie, „Kerk en Wereld” en de Herv. Jeugdraad. Door den architect Ir. Boeken is een ontwerp gemaakt, waarbij met de verschillende doeleinden waarvoor het gebouw gebruikt zal worden, ten volle rekening is gehouden. Er komt een goede tooneelzaal met filmcabine.

    Ten opzichte van de beschikbaarstelling van het gebouw is het de bedoeling een zeer ruim standpunt in te nemen. Ook niet-kerkelijke vereenigingen zullen er gebruik van kunnen maken, al zullen de algemeene richtlijnen van de Synode maatgevend zijn. Over de plaats waar het gebouw zal verrijzen is nog geen beslissing genomen, al wordt sterk aan de Wheme gedacht. Hopelijk zal er dan ook architectonisch rekening mede gehouden worden, dat het past in de dorpsche sfeer.

    Zoo wordt er hard gewerkt aan de plannen voor de stichting van dit „Gemeente-Centrum”. En al zal het nog wel eenige jaren duren voordat de eerste steen gelegd zal kunnen worden, we moeten het initiatief en de durf prijzen van de Kerkvoogdij, die deze stap wil wagen. Zondagavond spreekt op een Gemeente-avond Ds. F.J. Pop, voorzitter van „Kerk en Wereld”, over het onderwerp „Kerk en Wereld en Gemeente-Centrum”.

    Bron

  • H. M. de Koningin bezoekt onverwachts de Achterhoek

    H. M. de Koningin bezoekt onverwachts de Achterhoek

    Aaltensche Courant, 26 oktober 1945

    Geheel onverwachts bracht H. M. de Koningin een bezoek aan onze gemeente. Woensdagmiddag kwamen de auto’s, waarin gezeten waren H. M. de Koningin, haar secretaresse, Mej. Geldern en haar secretaris, den heer Kohnstam, van de richting Dinxperlo en stopten voor de woning van den wethouder van Aalten, de heer H. J. Wikkerink, in illegale kringen beter bekend onder de naam van „Oome Jan”.

    „Oome Jan” heeft een respectabele staat van dienst in de ondergrondsche beweging tijdens de bezettingsjaren en woont thans in zijn werkplaats „Nooit Gedacht”, daar de Duitschers uit woede, dat ze „Oome Jan” niet te pakken konden krijgen, zijn huis daarnaast in brand staken. De familie Wikkerink was slechts enkele oogenblikken tevoren op de hoogte gebracht van het hoog bezoek.

    Hare Majesteit, die tegen één uur arriveerde, bleef meer dan een half uur in de woning van „Oome Jan” en gebruikte er met smaak een kopje thee. Ondertusschen hadden zich in de woonkamer verschillende vooraanstaande werkers uit de illegale beweging verzameld die weldra met Hare Majesteit in druk gesprek gewikkeld waren.

    Uit de gesprekken bleek dat Zij reeds op de hoogte was met het belangrijke werk dat hier in de Achterhoek tijdens de oorlogsjaren verricht was en Zij informeerde belangstellend naar verschillende bijzonderheden. Zoowel „Oome Jan” als de heeren Lichtenberg van het L.O. en Allersma van de K.P. vertelden van het ondergrondsche werk en de gevaarlijke karweitjes die opgeknapt moesten worden. Ook memoreerden ze nog de spontane medewerking van de bevolking en de hulp aan het Westen in de vorm van wagonladingen roggebrood, die verzonden werden tegen zeer geringen prijs.

    Een aardige bijzonderheid was ook de aanwezigheid van Mevr. Jedwab met haar zoontje, dat indertijd op de stoep van de woning van „Oome Jan” te vondeling gelegd werd, in den tijd toen de ouders ondergedoken waren. Dit Joodsche jongetje werd toen liefderijk opgenomen en kreeg naam van Willem Herfstink, daar juist dien dag de herfst zijn intrede deed. Ds. Kuijper vertelde nog van de razzia, welke op 29 Januari 1944 in de Geref. Kerk werd gehouden, waarbij 42 onderduikers opgepakt werden en slechts enkelen konden ontsnappen. De burgemeester, die ook bij „Oome Jan” aanwezig was vertelde ook het een en ander over de gebeurtenissen in de afgeloopen jaren.

    Oorspronkelijk had het in de bedoeling van H. M. gelegen bij haar tocht door deze streken het „Somsenhuus” te bezoeken, de boerderij van den heer Prinsen in IJzerlo, waar in de afgeloopen jaren zooveel ondergrondsch werk verricht is. Leden van de K.P. hebben hier langen tijd een onderkomen gevonden, alsmede een aantal Engelsche piloten, die hier de bevrijding afgewacht hebben. Deze boerderij is na de bevrijding tengevolge van blikseminslag afgebrand. Hiertoe is men niet gekomen. De auto’s zijn tusschen Dinxperlo en Aalten een zijweg ingereden nabij het Prinsenboschje waar het gezelschap in de auto het een en ander gebruikte.

    Voor de woning van „Oome Jan” had zich een geweldige menschenmenigte verzameld, waardoor de vorstin hartelijk toegejuicht werd. Bij het afscheid werd geestdriftig het Wilhelmus gezongen. Deze dag zal voor „Oome Jan” en zijn makkers die hun leven in den strijd tegen den overweldiger zoo vaak ingezet hebben en zooveel hebben gedaan voor ons volk en vaderland, wel steeds in herinnering blijven.

    Bronnen