Tag: Aalten Achteruit

  • Legeroefeningen 1931

    Legeroefeningen 1931

    ‘DE AANVAL OP AALTEN’

    Eind september 1931 vonden grootschalige legeroefeningen plaats in de Achterhoek, waarbij ook de gemeente Aalten deel uitmaakte van het strijdtoneel. Troepen werden ingekwartierd bij burgers, en aan de Varsseveldsestraatweg in Lintelo verrees een compleet tentenkamp. De gefingeerde schermutselingen trokken veel nieuwsgierige toeschouwers en de pers deed uitgebreid verslag. Hieronder volgen enkele fragmenten uit krantenartikelen van die tijd.

    Woensdag en hedenmorgen was onze plaats het centrum van de manoeuvres. Den heelen dag cirkelden de vliegmachines boven deze omgeving en vanaf de spoorlijn naar het Noorden, dwars door den Wolboom en den Aalter Esch was het één onafgebroken lijn van voorposten en mitrailleurgroepen.

    Half Aalten en bovendien een zeer groot aantal vreemdelingen bezochten het „front”. Ook zeer veel Duitsche auto’s merkten we op. De nacht ging in, zonder dat het tot een treffen gekomen was. De posten bleven op hun plaats en overnachtten in de zgn. „hondenhokjes” op een flinke laag stroo en voorzien van een paar dekens. In enkele gedeelten van het dorp, waar de roode troepen dicht bij de huizen lagen, werd den heelen nacht koffie gezet en in heel wat gezinnen is er daar van slapen niet veel gekomen.

    Toen wij om negen uur op de Aalter Esch stonden, had Blauw gevechtsaanraking verkregen en ook in het Noorden werd druk geschoten. De roode voorposten lagen met een of twee man in een bundel stroo als vogels in een nest. Het kon den schijn hebben, dat zij zooeven uit een wonderlijk ei waren gekropen, maar dat was toch niet zoo; zij hebben den heelen nacht op die winderige hoogte gelegen.

    Blauw kon voorloopig niet verder vooruit en dit was, zooals we weten, de bedoeling ook niet. Ten Noorden en ten Zuiden van Aalten zou immers de beslissing worden geforceerd.

    Bij een keukenwagen

    Een sergeant-menagemeester schrijft ons van het gevechtsterrein: ’t Was drie uur in den morgen van Woensdag toen het 10e en 22e Regiment infanterie met alle voertuigen per trein van uit Ede vertrok, om de verdedigende stelling van de Roode partij nabij Aalten in te nemen. De organisatie — waarlijk geen sinecure bij zoo’n nachtelijk vervoer en masse — bleek uitstekend in orde en alles verliep in de grootste orde, zoodat troepen en bagagetrein prompt op den afgesproken tijd van 6.15 uur in Aalten arriveerden.

    De stemming bij de troepen is flink, waaraan de goedgevulde broodzak (brood, kaas en extra krentebollen) zeker het zijne bijdraagt. Bovendien is het weer prachtig en niets werkt zoo goed op de stemming van de troep als goed weer en goede voeding.

    „Als de bikkesementen maar in orde zijn, menagemeester”, zei net een boom van een kerel uit de troep in z’n stevig Rotterdamsch dialect, „dan zullen wij het wel sjouwen.” En dat de bikkesementen in orde komen, daar zorgen m’n koks wel voor. Even buiten Aalten staat een stel keukenwagens opgesteld en het personeel, bij iedere keukenwagen één kok en twee bijkoks, is al druk in de weer om te zorgen dat om 12 uur de koffie klaar is en om een uur of vijf een groote hoeveelheid hutspot voor den hongerenden troep gereed is.

    De vuren branden, in de eene pot van mijn keukenwagen kookt het water voor de koffie en in de andere pot beginnen de peen en uien al te sutteren, zooals de kok dat noemt. Nu vanmiddag nog de aardappelen koken, het gekookte vleesch met vet er door stampen en de troep kan zich aan een stevige pot te goed doen.

    Naar het front

    Om 10 uur kwam het bevel „opstellen zoo dicht mogelijk bij de betreffende compagnie” en zoo trok de keukenwagen, terwijl onder het rijden voor de pot gezorgd werd, naar een buitencafétje in de buurt van Aalten, waar we ons onder de boomen, „gedekt voor vijandelijke vliegtuigen” zooals dat heet, opgesteld hebben. Onze mannen zijn in de verdedigende stelling en liggen, glunderend van genoegen omdat ze een „lijn” hebben, in ’t zonnetje op den vijand te wachten. En toen om 12 uur prompt de koffie hun gebracht werd, was het eenparig oordeel, dat die manoeuvres nog al meevielen.

    De drukte in Aalten

    Het anders zoo stille en rustige Aalten is thans vol krijgsrumoer. Vliegmachines zoemen boven het dorp en leveren spiegelgevechten, waar alle dorpsbewoners met de grootste aandacht naar kijken. Maar ook de keukenwagens met de steeds vuiler wordende koks trekken de aandacht. Motoren en auto’s met scheidsrechters schieten luid knallend door de dorpen en een uitgebreide staf van militaire politie zorgt dat het abnormaal drukke verkeer geen ongelukken veroorzaakt.

    Eten uitdeelen

    Vijf uur! De keukenwagen trekt met een volle pot hutspot de landwegen op om de compagnie in de verschillende onderdeelen, de secties, het eten te bezorgen. Met gejuich wordt de auto overal begroet. De soldaten hebben een stevigen honger, ondanks het gemakkelijke baantje in de verdedigende stelling. Het eten is uitstekend en voldoende, dus klachten of gemopper komen niet voor. Integendeel, grappen en moppen ketsen heen en weer.

    Er is nog slechts één zorg onder de troep: waar slapen we vannacht en wanneer moeten we weer op. En dat is juist een vraag die voorloopig nog niet opgelost kan worden, want de troep ligt in een z.g. alarmstelling en er kan ieder moment een bericht komen, dat er vooruit of achteruit getrokken moet worden en dan wordt het in plaats van slapen in kwartieren, slapen in kleine tentjes, met de mogelijkheid dat men juist als de troep ingeslapen is bericht krijgt weer naar elders te vertrekken.

    Daar in het Noorden waren zich verrassende dingen aan het afspelen. De blauwe Verkenningsafdeeling, die zich van Vossenberg den kant van Winterswijk uit begeven had, vond Vragender door rood bezet en had zich in Lichtenvoorde genesteld, het belangrijkste knooppunt van wegen ten Noorden van Aalten. Daar kwam nu de Lichte Brigade achter het net visschen. Zij had bevel gekregen van den rooden commandant Lichtenvoorde te bezetten, maar stuitte daar op de Verkenningsafdeeling van Blauw, die het hier nog wel even kon uithouden.

    De commandant van Rood begon beducht te worden voor de bedreiging van zijn Noordelijken vleugel. Hij trok zijn, voor deze gelegenheid snelvoetige, Grenadiers aan, die van Groenlo op de Ford-wagens via Winterswijk ijlings in de richting Breedevoort werden geëxpedieerd, om aldaar den Noordelijken vleugel te verlengen. Zij namen stelling ter weerszijden van den weg Breedevoort—Lichtenvoorde, ten Noorden van Barlo, even voorbij den driesprong.

    Einde oefening

    Heden-, Donderdagmorgen, kwamen de blauwe troepen sterk opzetten, zoodat op het laatst het roode leger moest terugtrekken tot op den Lichtenvoordschen weg. Na half 12 was er voor het zeer talrijke publiek niet veel meer te zien. De meesten hadden zeker gedacht, dat een groote aanval nog komen moest, maar de legerleiding vond het blijkbaar welletjes en er gebeurde niets meer. Bijzonder mooi waren de prestaties der vliegmachines, die onophoudelijk boven Aalten koersten.

    Om 12 uur was het einde der manoeuvres gekomen. Den heelen middag en avond was het een groote drukte in de straten van troepen die weer vertrokken, hetzij naar het station alhier, waar den heelen middag en nacht lange personen- en goederentreinen geformeerd werden en vertrokken, hetzij te voet naar Winterswijk, om daar op den trein te komen. Een groot gedeelte blijft dezen nacht nog hier, zoodat er zeer veel ingekwartierd is. Morgen zal de rust in het dorp wel langzamerhand terugkeeren.

  • Een Grensincident

    Een Grensincident

    De Graafschapper, 18 september 1931

    Een smokkelaar aangeschoten

    Hedenmorgen is het op de Duitsche grens, nabij de Kruiskapelle, op het weggetje, dat vanaf Bauhuis naar Duitschland loopt, tot een treffen gekomen tusschen de Duitsche kommiezen en de smokkelaars. Een kommies, die uit een bosch te voorschijn kwam, schoot op een Duitscher, die per fiets in de richting Holland vluchtte, verschillende malen achteréén, met het gevolg, dat deze, toen hij pl.m. 10 m. op Hollandsch grondgebied was, neerstortte met twee schoten in de borstkas.

    Volgens de verklaring van den ooggetuige, winkelier Bauhuis, moet de kommies nog geschoten hebben, toen de smokkelaar reeds op Hollandsch grondgebied was. Is dit zoo, en de verklaring is zeer pertinent, dan beteekent het een geval van grensschending, dat nog wel eenig gevolg met zich hebben zal.

    Het verhaal van den ooggetuige

    Toen wij Bauhuis naar de toedracht van de zaak vroegen, deelde hij ons het volgende mede:

    Omstreeks 7 uur begaven zich hedenmorgen een drietal Duitsche smokkelaars in de richting van de Duitsche grens. Juist toen zij even op Duitsch gebied waren, kwam uit een bosch een jonge Duitsche kommies te voorschijn, die de smokkelaars trachtte aan te houden. Twee van hen vluchtten naar Duitschland, een in de richting Holland. De laatste werd door den kommies achtervolgd.

    Tijdens deze achtervolging loste hij wel een twintigtal schoten, zelfs nog, toen de vluchteling reeds op Hollandsch grondgebied was aangekomen. Toen hij de grens pl.m. 10 meter was gepasseerd stortte hij neer, aan de rechterzijde op twee plaatsen in de borstkas getroffen door de revolverkogels.

    Zijn verklaring was pertinent, dat er geschoten was op den zich reeds op Hollandsch gebied bevindenden smokkelaar. Tevens was hij van meening dat de kommies, een heele jonge, die vermoedelijk nog slechts kort geleden was aangekomen, ter plaatse niet heeft geweten waar de grens precies lag.

    Toen de man was neergeschoten, verklaarde Bauhuis, was ik in de meening dat hij spoedig sterven ging en daar ik hem dan liever niet in huis wilde hebben, maakte ik hem een legerstede van stroo op Duitsch gebied, waarop we hem neerlegden. Dat had ik niet moeten doen, want later legde de Duitsche politie beslag op hem en vervoerde hem naar het ziekenhuis te Wezel.

    Dit geval bemoeilijkt natuurlijk het onderzoek van Hollandsche zijde, daar niet meer precies kan worden nagegaan hoe de situatie was, toen de man neerviel.

    Inmiddels wordt van Duitsche zijde een andere verklaring gegeven. De zaak wordt onderzocht. De leiding hiervan is in handen van den det.-commandant der Marechaussee alhier, Wachtm. G. v. Buren. Tijdens het eerste onderzoek was de loco-Burgemeester, weth. F.H. Somsen, ter plaatse aanwezig.

    Bron


  • Broedermoord in Aalten

    Broedermoord in Aalten

    Op vrijdag 24 april 1931 werd de 24-jarige Anton Prinsen dood gevonden op de deel van zijn ouderlijk huis in ’t Dal. De gewaarschuwde arts vermoedde al spoedig dat er mogelijk een misdrijf in het spel was. Het gebeuren veroorzaakte grote opschudding in het dorp en kwam landelijk in de pers.

    Anton Prinsen woonde samen met zijn broer Derk Jan (1908) en hun moeder, de weduwe Mina Prinsen-te Kiefte (1873), in een boerenhuis met het toenmalige adres Aalten A160. Bij de adreswijziging in 1934 werd dit ’t Dal 14. Het schijnt, dat bij de familie Prinsen herhaaldelijk heftige onenigheden voorkwamen. Beide broers stonden als zeer ruw bekend.

    Die betreffende vrijdagmorgen om ongeveer half acht werd dokter Hartman door een buurjongen gewaarschuwd dat Anton Prinsen op de deel was gevallen. Prinsen zou die bewuste ochtend een partijtje kunstmest naar het land brengen en daarvoor van ene V. een paard lenen. Toen dit niet gehaald werd ging men kijken en vond het lichaam op de deel liggen. Toen de dokter ter plaatse kwam, bleek Anton reeds te zijn overleden.

    Als tragische bijkomstigheid werd ook nog vermeld, dat het slachtoffer de woensdag voor zijn overlijden in ondertrouw was gegaan.

    Mogelijk misdrijf

    Door de ligging van het lijk en de zichtbare uitwendige verwondingen, constateerde dokter Hartman dat er mogelijk sprake was van een misdrijf. De burgemeester en de chef-veldwachter werden gewaarschuwd en verschenen ter plaatse. Zij stelden onmiddellijk een onderzoek in en namen de huisgenoten, moeder en zoon, alsmede de personen, die na het ongeval ter plaatse waren geweest, een verhoor af. Moeder en zoon verklaarden dat Anton was gevallen en zodanig met zijn hoofd op een trekwagen terechtgekomen, dat hij hieraan was bezweken. Het onderzoek versterkte echter het gerezen vermoeden van een misdrijf en telefonisch werd het parket te Zutphen gewaarschuwd.

    Het lijk werd voorlopig in beslag genomen en door de politie bewaakt. Omstreeks half drie in de middag verscheen de officier van justitie, mr. Baron Speyaart van Woerden, de rechter-commissaris, mr. Mees, de griffier, mr. Meindersma en twee artsen voor sectie-onderzoek. Later arriveerde ook een politie-deskundige, dr. Hesselink uit Arnhem.

    De broer van de verongelukte werd door de rechter-commissaris aan een verhoor onderworpen, doch hij ontkende alle schuld. Nadat dr. Hesselink enige foto’s van de ligging van het lijk had gemaakt, werd het lijk per politie-brancard naar het Rusthuis overgebracht. Ondertussen zochten de deskundigen en de chef-veldwachter naar bloed- en andere sporen. Men ontdekte deze onder andere op de muren, de buitendeur van de deel en op enkele zakken graan.

    Arrestatie

    Sectie op het lichaam van het slachtoffer duidde erop dat deze door wurging om het leven was gekomen. De broer van de verongelukte werd gearresteerd en in verzekerde bewaring gesteld. De arrestant werd te voet naar het politiebureau overgebracht, onder belangstelling van een grote menigte, die druk het geval besprak. Daar werden overigens nog kamervragen over gesteld door Tweede Kamerlid mevr. Bakker-Nort. De Minister van Justitie antwoordde dat “uit een onderzoek is hem gebleken, dat de betrokken verdachte in den avond van Vrijdag 24 April 1931 omstreeks negen uur ongeboeid van zijn woonhuis naar het politiebureau te Aalten en zeer spoedig daarop van dat bureau naar de arrestantenlokalen, het geheel over een afstand van ongeveer 750 m, is overgebracht geworden. Daar geen ontvluchting werd gevreesd, de houding van het publiek rustig was en de verdachte in stede van eenige bedenking tegen de overbrenging te voet te uiten, zich zeer onverschillig toonde, hebben de met de overbrenging belaste politiebeambten blijkbaar geen reden gevonden om voor die overbrenging bij avond over den betrekkelijk korten afstand naar een vervoermiddel uit te zien. De minister meent, dat onder de gegeven omstandigheden, en daar het gebruik van een celwagen uiteraard was buitengesloten, op de wijze, waarop de verdachte werd overgebracht, bezwaarlijk gegronde bedenking kan vallen“.

    Zaterdagmorgen om 8 uur is de verdachte naar Zutphen overgebracht en daar ter beschikking van de Officier van Justitie gesteld. Bij het tramstation riep hij alle bekenden een “Mòjn” toe.

    Bekentenis

    Enkele dagen later legden moeder en broer alsnog een volledige bekentenis af. Volgens hen ging het als volgt:

    Vrijdagmorgen vroeg riep de weduwe Prinsen haar zoon Anton om de koeien te melken. Deze jongeman heeft toen eenige zeer onbehoorlijke uitdrukkingen tegen zijn moeder gebezigd en is toen begonnen te melken. Toen zijn moeder hem tijdens het melken van de tweede koe riep te komen eten, antwoordde hij: “Och olde, ik snie oe leever in reepen“. Daarop is de andere zoon Derk zijn broer aangevallen en er ontstond een hevige worsteling. Plotseling bemerkte Derk Jan, dat hij zijn broer Anton te hard de hals dichtgedrukt had. Hij riep: “Mooder, mooder, ik heb ‘em dood emaakt! Zeg toch niks, maak mien niet ongelukkig!

    Beiden hebben toen afgesproken niet de waarheid te vertellen maar bedacht een . Het zou voorgesteld worden, dat Anton gevallen was met het hoofd op een wiel van een trekwagen en dat dit de dood ten gevolge had gehad. Dit hebben zij dan ook vrijdagmorgen aan dokter Hartman en aan de burgemeester en de chef-veldwachter verteld.

    Het Limburgsch Dagblad meldt op 4 mei nog dat ook de moeder is aangehouden, wegens medeplichtigheid en zelfs het wurgen van het bewusteloze slachtoffer. Deze aanklacht is vermoedelijk later weer ingetrokken, want de rechtbankverslagen melden hierover niets.

    Rechtszaak

    De Rechtbank in Zutphen veroordeelde Derk Jan Prinsen bij vonnis van 23 oktober 1931 tot 10 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. Zowel de verdachte als de officier van justitie gingen tegen deze uitspraak in beroep. Verdediger was Mr. H. Maten, advocaat te Arnhem.

    In de hoger beroepzaak verklaart een getuige over de verdachte: “Hij heeft een beperkt intellect, is achterlijk en schuw“. Ook vermeldt het rechtbankverslag dat verdachte “uit een moeilijk milieu komt, dat het gezin niet gunstig bekend stond en dat herhaaldelijk diefstallen enz. voorkwamen“. De Arnhemsche Courant had kort na het misdrijf gemeld dat de aangeklaagde ook verdacht werd van aanranding van een 14-jarig meisje in Lintelo. Daarover wordt in het rechtbankverslag overigens niets gemeld.

    Donderdag 4 februari 1932 oordeelde het Gerechtshof te Arnhem dat de dader niet de opzet had zijn broer te doden, zodat men hier ‘slechts’ te doen had met het misdrijf van mishandeling den dood tengevolge hebbende. De maximumstraf op dat misdrijf was zes jaar, en die maximumstraf werd hem dan ook door het Hof opgelegd, zonder aftrek van voorarrest. Prinsen heeft hier vier jaar van uitgezeten, waarna de straf werd omgezet in een voorwaardelijke.

    Anton Prinsen werd begraven op de Oude Begraafplaats aan de Varsseveldsestraatweg.

    Dader gaat voort op het slechte pad

    Ruim tien jaar later, op 3 maart 1943, schrijft dagblad Het Volk:

    “De dader van de moord op den zevenjarigen Guusje Zadelhof, die Zondag jl. te Hummelo werd gepleegd, de 34-jarige D.J. Prinsen uit Aalten, heeft zich ongeveer tien jaar geleden ook schuldig gemaakt aan moord op zijn broer, dien hij bij een vechtpartij door worging om het leven gebracht.

    Dit is niet het enige misdrijf dat op zijn straflijst prijkt. Op 5 februari j.l. was hij juist uit de gevangenis ontslagen, waar hij een jaar had doorgebracht wegens kippendiefstal.

    Naar wij vernemen, heeft dr. Hulst uit Leiden sectie verricht op het lijk van het jeugdige slachtoffer. Het is niet uitgesloten, dat de moordenaar den jongen eerst stokslagen gaf. Daarna is hij met een bijl geslagen.”

    De Arnhemse rechtbank veroordeelde de inmiddels 34-jarige landbouwersknecht voor dit misdrijf tot 15 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en daarna tbs.

    Het jongetje werd vermoord nadat hij die zondagochtend de schuur bij zijn ouderlijk huis betrad om zijn konijnen te voeren. Vermoedelijk had hij daarmee Prinsen gestoord, die daar de nacht had doorgebracht.

  • Landdag Bijzondere Vrijwillige Landstorm

    Landdag Bijzondere Vrijwillige Landstorm

    Op donderdag 2 juni 1927 vond in Aalten de jaarlijkse Landdag plaats van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm (BVL). De feestelijkheden werden overschaduwd door de stormramp die de dag ervoor enkele naburige gemeenten zwaar had getroffen. Desondanks blikte men achteraf terug op een geslaagd evenement met naar schatting ongeveer 5000 bezoekers.

    De BVL was een Nederlandse paramilitaire organisatie opgericht in 1918, direct na de Eerste Wereldoorlog, als een reactie op de onzekerheden en dreigingen die Europa in die tijd doormaakte. Jaarlijks organiseerde de BVL een zestal regionale landdagen. Deze landdagen waren niet alleen bedoeld voor saamhorigheid en als demonstratie van militaire vaardigheden. Het was ook een signaal van het koningsgezinde, antirevolutionaire gezinde deel van Nederland, dat aan de “aanhankelijkheid en onwankelbare trouw aan vaderland en vorstenhuis” van de BVL niet viel te tornen. Onder het motto “Als ’t moet” gaven zij op deze dagen blijk dat de Vrijwillige Landstorm met tienduizenden mannen voortdurend ‘waakzaam’ en ‘paraat’ stond.

    Ontvangst genodigden

    In de vroege ochtend werden de inwoners van het dorp gewekt door herauten te paard die de reveille bliezen. Gedurende de ochtend liepen groepen mensen in historische kostuums door de met vlaggen versierde straten, deelnemers aan het openluchtspel. Rond het middaguur marcheerden de mensen in kostuums van kleedplaats Irene naar de Markt, waar ze zich voor het gemeentehuis opstelden om de officiële ontvangst luister bij te zetten.

    Tegen kwart over twaalf nam burgemeester Monnik het woord in de met planten versierde raadzaal die vol zat met genodigden. Onder hen bevonden zich Generaal-Majoor b.d. L.F. Duymaer van Twist, voorzitter der Nat. Landstorm Comm.; Generaal Leverland als vertegenwoordiger van de Minister van Oorlog; Luitenant-Kolonel Mr. A. Baron van Heeckeren van Kell, voorzitter gewestelijke Landstorm Commissie; Luitenant-Kolonel Froger, vertegenwoordiger van de inspecteur van de Vrijw. Landstorm; Luitenant-Kolonel Lavalye, commandant Landstormcorps Overijssel; Majoor Tucker, commandant Twente; Majoor van Ingen-Schouten, commandant van van het Landstormverband; 1e Luitenant Boulogne, secretaris van het hoofdcomité; 1e Luitenant Korswagen; de heren van Basten Batenburg en Van Marle van Brummen; pastoor Van Rooijen; ds. Renting; de burgemeesters van Winterswijk, Dinxperlo, Wisch en Vorden; Dr. Schmitz, Oberbürgermeister van Bocholt en de burgemeesters van Liedern en Vreden.

    De burgemeester heette alle aanwezigen welkom en dankte hen hartelijk voor hun komst. In zijn toespraak sprak hij onder andere de volgende woorden:

    „Uwe komst reeds naar hier, toont uwe groote belangstelling in het doel en streven van den Bijzonderen Vrijwilligen Landstorm in het algemeen, en in den arbeid van de plaatselijke afdeeling in het bijzonder, welke het initiatief nam tot het organiseeren van dezen Landdag. Zooals ik zeg, het is voor ons gemeentebestuur een bijzondere eer, in de gelegenheid te zijn U in onzen schoonen Achterhoek te mogen ontvangen, den Achterhoek, waarvan onze Geldersche Cats, de Eibergsche dichter Willem Sluijter, eenmaal schreef: „Waar iemand duizend vreugden zoek’ „Mijn vreugd is in dee’z Achterhoek.”

    Wellicht is naar sommiger meening die opvatting wat al te partijdig, maar ik ben zoo vrij om dat toe te schrijven aan onvoldoende bekendheid met deze streek, die zoo rijk is aan natuurschoon, gezegend met weligen wasdom, groennend malsche weiden, heerlijke bosschen met kabbelende beekjes. Meerdere bekendheid toch zou hen zeker tot de overtuiging brengen, dat in dezen Achterhoek nu niet bepaald „Achterlijke” menschen wonen. Was het niet in onze omgeving dat het eerst de woeste heidegronden werden ontgonnen en met behulp van kunstmest in vruchtbare weilanden en akkers werden herschapen? Was het niet door Coöperatie op allerlei gebied, in het bijzonder op het Zuivelgebied en bankwezen, dat de landbouwende bevolking tot meerderen welvaart werd gebracht? Werden niet hier reeds vroeg industrieën gevestigd, die men nergens elders in ons land aantrof? En deze vooruitstrevende bevolking woont in eene oude historische landstreek.

    Reeds in Charters uit het jaar 828 komt de naam van onze gemeente als Aladna voor, destijds aan den oudsten heirbaan en handelsweg naar ons land, den zoogenaamden Hessenweg gelegen. En tot onze gemeente behoort het typische stadje Bredevoort, eenmaal een sterke en gewichtige vesting, waaraan zoovele historische herinneringen verbonden zijn; nu eens door Spanjaarden, dan weer door Staatschen belegerd en bezet, en ten slotte door den Staten van Gelderland aan het huis van Oranje Nassau geschonken. Ja, wij zijn er trotsch op, dat onze geëerbiedigde Vorstin nog voert den titel van Vrouwe van Bredevoort. Mijne heeren, is het wonder, dat de gehechtheid aan het aloude doorluchtige huis van Oranje Nassau hier vooral niet minder sterk gevoeld wordt dan ergens elders in ons vaderland. Een betere plaats in Gelderlands Achterhoek dan Aalten, tot het houden van dezen Landdag, zou dan ook moeilijk gekozen worden.

    Van harte hoop ik, mijne heeren, dat deze Landdag, waarop thans zulk een donkere schaduw is gevallen, daar toch, terwijl wij ons opmaakten om dezen dag voor de gemeente Aalten tot een feestdag te maken, ons aangrenzende gemeenten door een zwaren ontzettenden ramp werden getroffen, dat deze Landdag toch aan zijn doel moge beantwoorden en een goeden dag moge zijn. Moge het mij vergund zijn van deze plaats ook onze hartelijke deelneming te betuigen aan onze zustergemeenten en hare ingezetenen, die zoo zwaar zijn getroffen. Ik heb gezegd.”

    Vervolgens nam Generaal-Majoor Duymaer van Twist het woord en bracht namens allen vriendelijk dank voor de feestelijke ontvangst. „Mijnheer de voorzitter, getroffen door de groote ramp, die deze streek heeft geteisterd, dacht ik aanvankelijk dat deze landdag niet door zou gaan. Ik zie echter ook in dat dit op het allerlaatste oogenblik niet meer mogelijk was. Wij moeten nu dezen landdag houden op stemmiger wijze. Ik wil toch wijzen op de beteekenis van de Landdagen, die den band versterken en liefde aankweeken voor het vorstenhuis. Er is steeds groot enthousiasme voor den Landstorm, die ik ook in de volle belangstelling van de bevolking van den Achterhoek aanbeveel. Dat zij veel moge bijdragen, tot heil van ons volk!”

    Lunch

    Hierna werden verversingen en sigaren gepresenteerd. Tegelijkertijd stelden de deelnemers aan de Landdag zich op het Marktplein op in marsformatie en hielden ze een optocht door het dorp. Het Bestuur, de Commissie van ontvangst, de autoriteiten en genodigden, verenigden zich aan een lunch in de Sociëteit op het Blik, nadat ze eerst op de stoep van het gemeentehuis op de foto waren gezet.

    Tijdens de lunch hief generaal Duymaer van Twist eerst een toost aan op H.M. de Koningin. De Oberbürgermeister van Bocholt, Dr. Schmitz, wees op de sterke muur, die de Landstorm vertegenwoordigde, uit liefde en trouw. Vrijwilligheid is de beste waarborg om de rust te handhaven, aldus Schmitz. Ook herinnerde hij aan de jaren 1922 en 1923, toen de Nederlandse grensbewoners Bocholt hielpen met onder andere levensmiddelen. Bocholt zal dat nooit vergeten. Het was hem een groot genoegen dit hier te mogen memoreren.

    De burgemeester liet tijdens de lunch een pijp circuleren met zilveren beslag, waarop gegraveerd „Landstorm Aalten”. Deze pijp dateerde vermoedelijk uit 1814. Uit het archief bleek namelijk dat 14 januari 1814 een verzoek aan Aalten werd gedaan om 75 weerbare mannen te sturen. Deze moesten zich te Zutphen met anderen verenigen, om vervolgens naar Deventer te gaan, dat nog door de Fransen bezet was. Vermoed werd dat deze pijpen bij terugkeer aan deze en gene als souvenir zijn uitgereikt.

    Middagprogramma

    Na de lunch begaf het gezelschap zich naar het feestterrein, dat bij aankomst al bijna volledig door bezoekers was bezet. De voorzitter van de Centrale Landdag-commissie, burgemeester Monnik, opende de Landdag met de volgende toespraak, die dankzij twee Philips luidsprekers tot ver in de omgeving duidelijk te verstaan was:

    „Ons aller harten zijn vervuld met den grooten ramp, die onze naaste omgeving heeft getroffen. Ons Landdag-comité heeft hedennacht nog vergaderd en ieders eerste gevoelen was, dat er dezen dag van geen vreugde of feestelijkheid sprake mocht zijn. Zeer begaan met het lot van onze mede-Achterhoekers, doch niet in staat op het laatste ogenblik dezen Landdag op te schorten, heeft het Comité ten slotte eenparig besloten op de aangekondigde wijze alles te doen plaats hebben.

    Als voorzitter van de Centrale Landdag-Commissie roep ik U allen, die naar hier zijt overgekomen om met ons dezen dag te houden, van deze plaats een hartelijk welkom toe. Het is ook voor de plaats onzer inwoning een bijzondere onderscheiding, dat deze Landdag, de eerste in Gelderlands Achterhoek, hier te Aalten gehouden wordt; en het wordt daarom door ons ook op hoogen prijs gesteld.

    Geen buitenstaander weet, welk een groote inspanning en arbeid er noodig was om alles voor elkaar te krijgen en ons bestuur achtte zich dan ook gelukkig zulk een uitnemend uitvoerend comité naast zich te hebben dat alles zoo keurig tot in de puntjes verzorgde en regelde. Ook op andere wijze werd allerlei medewerking ondervonden. Spr. brengt namens het Centrale Comité hartelijk dank voor hunne bemoeiingen. Maar alle voorbereiding zou weinig hebben gebaat, indien de sprekers, die hedenmiddag voor ons hopen op te treden, zich niet bereid hadden verklaard tot ons over te komen en daarnaast de verschillende verenigingen op militair gebied en op het gebied van de lichamelijke opvoeding ons hare medewerking niet hadden willen verleenen.

    De spreker eindigde met de wens: „Moge het ons gegeven zijn hier een goeden middag te hebben en moge deze voeren tot het doel dat wij ons van dezen dag hebben voorgesteld, n.l. de aandacht te vestigen op de gewichtige betekenis van den Bijzonderen Vrijwilligen Landstorm, die steeds gereed staat om elk, die zich van de macht wil meester maken, te weerhouden. En hiermede verklaar ik dezen Landdag geopend”. (Applaus)

    Nu kwam de pastoor van Harreveld aan het woord. Hij bedankte de burgemeester voor zijn woorden van medeleven voor de getroffenen. Deze ramp overtrof die van Borculo, aldus de pastoor, vanwege het grotere aantal doden en gewonden. In de gemeente Lichtenvoorde waren 46 huizen geheel met de grond gelijk gemaakt en 30 huizen waren volledig onbewoonbaar geworden.

    Hoewel hij het niet graag deed, vond hij dat hij – onder de omstandigheden – niet anders kon dan de hand ophouden voor een aalmoes. Hij vroeg de bezoekers om de helft van het bedrag dat zij aan het feest hadden willen besteden, af te staan aan de slachtoffers van de ramp. Door enkele dames werd hierna een schaalcollecte gehouden, welke een flink bedrag opleverde voor de geteisterde streek.

    Hierna sprak generaal Duymaer van Twist. Hij sloot zich aan bij de woorden van de vorige spreker en verklaarde met diepe ontroering kennis te hebben genomen van de ramp die deze streek had getroffen. Als voorzitter van de Nationale Landstorm Commissie bedankte hij al die mannen, die tijd nog moeite hadden gespaard om deze dag te organiseren. Hoewel hij betreurde dat geen van de ministers aanwezig kon zijn, bedankte hij Generaal Leverland, de vertegenwoordiger van de Minister van Oorlog, voor diens aanwezigheid. Ook richtte hij een woord van dank aan Philips Eindhoven, voor de luidsprekerinstallatie.

    Verder sprak hij nog de volgende woorden:

    „Toen in November 1918 pogingen gedaan werden naar de macht te grijpen, toen revolutionaire stormen onze grenzen naderden, stelden zich dadelijk duizenden vrijwilligers beschikbaar om te helpen het gezag te handhaven. Uit die spontane daad is gegroeid het instituut van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm. Wanneer men zegt: Gij zijt militairisten, dan werpen wij dit verre van ons. Wij zijn geen militairisten, omdat wij geen overheersing wensen. Dat laten wij over aan de communisten in Rusland, die grootere legers hebben dan welk ander land ook. Wij zijn ook geen imperialisten. Wij zijn tevreden met ons stukje grond. Wat wij Nederlanders willen is dit: Wij willen Holland houden!” (Applaus)

    „En nu hoort men wel eens: is het in onzen tijd nog noodig, dat wij paraat blijven, dat ons Instituut blijft bestaan? Wij moeten dit bevestigend beantwoorden. Ziet naar Oost-Indië! Ziet naar China! Hoe men overal propaganda tracht te maken voor de revolutie. Zegt het U niets, dat bij de verkiezing der Provinciale Staten meer dan 70.000 stemmen werden uitgebracht op communisten. Wanneer men mij daarom vraagt of dit instituut gemist kan worden, antwoord ik: beslist neen.”

    „En nu wacht mij nog een aangename opdracht. Ik heb van de Nationale Landstormcommissie de opdracht gekregen om twee mannen in uw midden te huldigen, die bijzonder geijverd hebben voor dezen dag. Het is in de eerste plaats de heer A. van den Boomgaard en in de tweede plaats de heer B.G. Papiermole. Beide mannen dank ik voor al den arbeid die zij zich voor het slagen van dezen dag hebben willen getroosten. Moge deze dag in aangename herinnering blijven en wil dit souvenir aanvaarden.”

    Duymaer van Twist overhandigde de heren het cadeau, bestaande uit een met zilver gemonteerd inktstel en dito rookstel. (Applaus)

    Défilé

    Hierna volgde het defilé van de aan de Landdag deelnemende groepen en leden van de BVL – naar schatting ongeveer 1500 personen – langs de officiële tribune. Daarna was het de beurt aan het schuttersgilde St. Hubertus uit Ulft met vendelzwaaien. De Aaltense gymnastiekverenigingen Achilles en DOK Juliana vertoonden vrije- en orde-oefeningen. Het meest in de smaak vielen echter de evolutiën te paard, door een afdeling van het 4e half-regiment huzaren te Deventer. Vooral het carousselrijden en het nemen van hindernissen waren indrukwekkend. Tot slot van deze oefeningen werd een ‘W’ geformeerd, de sabel gepresenteerd en de muziek zette het Wilhelmus in, dat door de aanwezigen spontaan werd meegezongen.

    De voorzitter maakte bekend dat het Comité had besloten om 30 prijzen beschikbaar te stellen voor deze huzaren. De prijzen bestonden uit pijpen die in Aalten waren vervaardigd, in de bekende fabriek van Becking en Vaags. Op iedere pijp was gestempeld: „Landdag 2/6, Aalten 1927″. Daarnaast waren er vijf prijzen voor de beste springers.

    Colonne geweer

    Na een toespraak door ds. G. Hofstede, voorzitter van de Gewestelijke Landstorm Commissie, verbond Vollenhove, deelde de burgemeester mee dat er een telegram was ontvangen van de Militaire Luchtvaartafdeling te Soesterberg. Dit telegram meldde dat, vanwege de ongunstige weersomstandigheden, het esquadrille vliegtuigen niet zou komen.

    Vervolgens gaven onderofficieren van het 8e Regiment Infanterie te Arnhem een mooie demonstratie “Colonne geweer”. De verschillende bewegingen en standen werden op militair correcte wijze uitgevoerd. Tot slot van de oefening werd een stand gegeven onder het ratelen van de machinegeweren, terwijl enkele parachutes werden afgeschoten en een mand met postduiven werd geopend. De duiven kozen onmiddellijk na hun vrijlating de weg naar hun hok. Dus toch nog vliegdemonstraties.

    Daarna presenteerde gymnastiekvereniging DOK Juliana verschillende mooie oefeningen, terwijl het uitvoerend comité van de Landdag werd gefilmd. Ook tijdens de andere programmaonderdelen was de film-operateur steeds in de weer.

    Historisch tafereel

    Toen kwam het hoogtepunt van de dag, het historische tafereel „De inneming van Breedevoort in 1597 door Prins Maurits”. Een grote vestingmuur met poort en torens was daarvoor tegenover de tribune opgebouwd. Na de opeising van de stad door een heraut van Prins Maurits, welke van de hand werd gewezen, werd de vesting door vier kanonnen onder vuur genomen. De daaropvolgende bestorming deed spoedig de witte doeken boven de muren verschijnen, als teken van overgave. De Spaanse bezetters verlieten de vesting, en Maurits nam deze in bezit. Het indrukwekkende schouwspel oogstte veel waardering.

    Hiermee was het middagprogramma afgelopen. Aan de uitgang van het terrein collecteerden gekostumeerde dames voor de stormramp.

    Avondprogramma

    ‘s Avonds werd tegen negen uur een concert gegeven op het terrein, afgesloten met vuurwerk. Zeldzaam mooie nummers werden ten beste gegeven en de oude vesting Bredevoort deed fantastisch aan, bij het schijnsel van het gekleurde licht. Het was een sprookje, vol lichtend, sprankelend, sissend, kleurrijk lichtspel. Enkele zeer mooie onderdelen waren, onder andere, de op een schijf schietende landstormman en het tableau „Leve de Landstorm”.

    Een belangrijke bijdrage aan het succes van het evenement werd geleverd door de twee luidsprekers die kosteloos ter beschikking waren gesteld door de N.V. Philips’ Radio te Eindhoven. Hierdoor waren alle sprekers over het hele terrein duidelijk verstaanbaar. Zelfs de bewoners van de Meiberg, op grote afstand van het terrein, konden de sprekers nog volgen. Het was ook een groot gemak voor de Feestleiding, als iemand op het grote terrein uit de duizenden aanwezigen moest worden gezocht. Een eenvoudige oproep via de luidsprekers en al gauw zag men de gezochte persoon zich naar de tribune begeven.

    Na afloop keek men op deze Landdag terug als een uiterst geslaagd evenement.

    Bronnen


  • Goede samenwerking politie Aalten en Bocholt

    Goede samenwerking politie Aalten en Bocholt

    Nieuwe Winterswijksche Courant, 19 maart 1926

    Aan de gemeente-politie werd door de Bocholtsche politie telefonisch medegedeeld dat aldaar 2 Hollanders op verdachte wijze een rijwiel te koop aanboden. Twee onzer polietie-agenten vertrokken hierop naar Bocholt en troffen daar de verdachten aan, zijnde H. C. S. en M. v. d. Sch. Beide personen voldeden aan het verzoek om mede naar Aalten te gaan en bij onderzoek bleek dat beiden te Doetinchem woonachtig waren.

    Uit een telefonisch onderhoud met de politie bleek, dat door middel van braak een rijwiel was ontvreemd op den Vijverberg en het rijwiel dat S. bij zich had kwam geheel overeen met de gestolen fiets. Beide rijwielen zijn daarop in beslag genomen en de verdachten zijn vervolgens geboeid naar Doetinchem overgebracht, waar de zaak verder zal worden onderzocht. Het blijkt nader dat de verdachten beruchte inbrekers zijn. S. heeft n.l, al 10 jaar gevangenisstraf moeten ondergaan en v.d. Sch. werd al meermalen veroordeeld.

    De goede verstandhouding tusschen de Bocholtsche en Aaltensche politie is dus oorzaak dat deze gevaarlijke heeren aangehouden zijn.

    Bron


  • De Slingerbeek

    De Slingerbeek

    De Graafschapbode, 16 september 1924

    Zoo menig mooi plekje is er nog aan de oevers van de Slingerbeek te vinden, waar het wemelt van vogels, vlinders en bloemen, maar het gaat niet aan ze alle in bijzonderheden te beschrijven. In Miste zijn haar zoomen betrekkelijk weinig boschrijk. Daar kronkelt ze veel door ’t open veld, langs akkerland en malsche weiden. Op verscheidene plaatsen heeft men haar bochten afgesneden, haar bedding verbreed en uitgediept. Ook tracht men haar met dijkjes te beteugelen, want in natte tijden zwelt ze snel aan tot een wild stroompje en zet dan vaak alles in haar omgeving blank.

    Bij Breedevoort wordt het landschap heelemaal beheerscht door de populier. Overal oude, statige boomen en pas geplante telgen, alle slank, in lange reeksen, langs de oevers der beek, langs slooten, langs wallen en wegen. Het is er een voortdurend gewriemel van beweeglijk groen, een zacht gezwatel zonder ophouden.

    In den najaarstijd, als er al veel gele bladeren op den grond liggen en de kruinen ijl zijn geworden, maken al die popels een weemoedigen indruk. Dan hoort men een droevig suizen van den wind en een zielig zuchten der dorrende loovers, in de steeds kaler wordende twijgen. Dan ligt daar het oude stadje zoo eenzaam en vergeten, tusschen de drassige broeklanden en de ondergeloopen weiden. Gedeeltelijk is die laag gelegen omgeving al ontwaterd en er wordt thans weer verder in die richting gewerkt.

    In vroeger eeuwen had Breedevoort zijn belangrijkheid als vesting juist aan de ligging temidden der moerassen te danken. Toen werd hier door Staatsche en Spaansche legers gestreden om het bezit van de veste met het sterke kasteel. Breedevoort heeft veel wereldsche pracht en praal gezien, het heeft veel ellende beleefd, het heeft rampen ondervonden, — nu ligt het daar stil aan de boorden van de Slinge, gedeeltelijk verscholen achter een laatste rest van den ouden vestingwal, half omringd door de oude gracht, vol riet en ruigte, temidden van de populierenrijen, — en droomt van zijn grootsch verleden en van de ijdelheid der menschelijke berekeningen.

    Een kwartiertje verder stroomafwaarts ligt het Walfort of Walvoord, een oud kasteel, waarvan het verleden ook al glorierijker is dan het heden. Eens vond men hier den zetel van den vrijgraaf, de voorzitter en leider van het geheimzinnige veemgericht, dat tot ver in de Middeleeuwen bleef bestaan. De Sleehegge heette de plek, waar onder den blooten hemel, bij rijzende zonne, zonder aanzien des persoons, werd recht gesproken. Een der vrijgraven, Bernd de Dücker, was berucht om zijn gestrengheid en zijn naam leefde nog voort in den volksmond tot op den huidigen dag.

    Bij ’t Walfort neemt de Slingerbeek een zijstroompje op, een smal, onaanzienlijk beekje, de Schaarsbeek. Men wil deze verbreeden en uitdiepen, teneinde een goede afwatering te verkrijgen voor het Groote Goor. Die Schaarsbeek heeft veel natuurschoon langs haar oevers. Ze komt heelemaal uit het Korenburgerveen en stroomt een poos op de grens van het Klooster en ’t Groote Goor.

    De Slingerbeek nadert Aalten en bereikt dit dorp bij „De Pol”, voorheen een der machtigste havezaten in den omtrek, thans een vervallen grootheid. — Aalten is een zeer mooi dorp, tegen de helling van een heuvel gebouwd. In de omgeving heeft men urnen gevonden, een bewijs dat het een oude nederzetting is, evenals het meer westelijk gelegen Varsseveld. Door sommigen wordt de naam Varsseveld zelfs in verband gebracht met den Romeinschen legeraanvoerder Varus.

    Tusschen Aalten en Varsseveld zijn de oevers van de Slingerbeek hier en daar weer vrij boschrijk. Schilderachtige plekjes zijn er in overvloed, o.a. bij de Bleekerij en verder in den Elshoek. Niet ver van Varsseveld vond men de uitgestrekte bosschen van het landgoed De Breukelaar, maar de meeste boomen zijn thans gerooid. Verderop komt men in het houtrijke Noorderbroek en eindelijk in de bosschen van den Slangenburg. Hier kan men nog uren en uren omdwalen onder hoog geboomte en tusschen dicht struikgewas, bij bloemengeur en vogelzang.

    Intusschen heeft de Slingerbeek zich in tweeën gesplitst. De voornaamste tak, de zuidelijkste, kronkelt onder den naam van Bielheimerbeek, dicht langs het kasteel Slangenburg, met zijn torens en bijgebouwen, zijn hertenkamp en boerderijen, zijn schaduwrijke bosschen, met breede lanen doorsneden.

    Het meeste water van de Slingerbeek wordt meegenomen door de Bielheimerbeek, de rest gaat naar Doetinchem. De Bielheimerbeek zal haar naam wel te danken hebben aan ’t voormalige klooster Bethlehem te Gaanderen. Het werd hier in het laatst van de twaalfde eeuw gesticht door een zekeren Franco met een kluizenaar Gijselbrecht. Het houten kerkje werd door den bisschop van Utrecht in eigen persoon gewijd. De stichting kwam tot grooten bloei. Het klooster breidde zich uit, geraakte tot rijkdom, macht en aanzien. Zijn invloed liet zich tot ver in den omtrek gelden. — Daarna volgde een tijd van verval. — In de dagen van de hervorming werd het klooster beroofd en geplunderd. — De prachtige bezitting ging eindelijk langzaam te gronde. Een rijk archief is er nog van over gebleven.

    In 1659 kreeg een Rotterdamsch koopman van de Staten octrooi tot het bouwen van een watermolen aan de Bielheimerbeek. Een klapperend molenrad heeft er jaar op jaar, eeuwen lang gewenteld tot in den jongsten tijd. Thans is het rad verdwenen en klinkt ook daar het puffend geluid van een zwoegende machine. Gaanderen ligt bij en tusschen zandige heuvels, rivierduinen, vanwaar men vaak mooie vergezichten kan genieten. —

    Zoo zijn we dan weer eens de Slingerbeek gevolgd. Och, ’t is eigenlijk een nietig stroompje. Maar mooi is ze toch, in de lente, als de sleutelbloemen bloeien en de blanke anemonen, in den zomer als de varens en de schermbloemigen zich spiegelen in haar water, in den herfst, als de eiken pronken met bronzen en de beuken met geel- en rood-koperen loover, in den winter, als de sneeuw de velden heeft toegedekt en alles heel stil is geworden…

    G.J.M.

    Bronnen


  • Wolven in Aalten

    Wolven in Aalten

    In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen in de Aaltensche Courant hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over de wolvenjacht:

    “Gelijk men tegenwoordig vossenjachten organiseert om de enkele langstaarten die er nog zijn te verdelgen, deed men dit vroeger om een grooter en schadelijker roofdier uit te roeien. In de jaren waarin de bevolking onder de rooverijen der soldaten veel te lijden had, was de wolf nog het gevreesde roofdier in deze streken.

    Men denke zich even de situatie in van die dagen. Uitgestrekte bosschen en in de laagten de boerenhoeven. Het vee graasde in de weiden omzoomd door houtgewas. Ook om de esschen groeide het slaghout welig op. Een eldorado dus voor het wild. De wolf ging op roof uit en den gedunden veestapel der boeren werd nog belaagd door den natuurlijken vijand. Dan organiseerde men groote klopjachten.

    Groote netten werden ergens gespannen en daar het wild ingedreven, terwijl de jagers op de loer lagen om met het geweer, toegerust met ‘pan en steen’, het wild neer te leggen. Door de voortschrijdende ontbossching zullen echter de wolven wel meer verdwenen zijn dan door de klopjachten. Vooral toen de oorlogsfakkel niet meer brandde en de boerenbevolking zich overal vestigde, was het met de wolvenheerschappij afgeloopen.”

    Juni 1923

    En ongeveer een eeuw geleden was er sprake van de aanwezigheid van een wolf in de bossen van ’t Walfort.

    December 1847

    In de nacht van 5 op 6 december richtten twee ‘grote honden’ een bloedbad aan in het schapenhok van boerderij Kortbeek in de Aaltense Heurne.

    Bronnen


  • Voedselhulp aan Bocholt (1922)

    Voedselhulp aan Bocholt (1922)

    Eind 1922 stuurden de inwoners van Aalten voedselhulp naar de noodlijdende bevolking van de Duitse buurstad Bocholt.

    De nederlaag van Duitsland in de Eerste Wereldoorlog had ingrijpende gevolgen. In 1919 dwongen de geallieerden Duitsland om alle schulden voor de oorlog op zich te nemen en werden enorme herstelbetalingen opgelegd aan het land. De torenhoge schuldenlast aan de geallieerden leidde tot hyperinflatie en een zware economische crisis. Dit leidde tot ernstige armoede en hongersnood voor de meerderheid van de Duitse bevolking.

    Op 28 september 1922 besloot het gemeentebestuur van Aalten om de noodlijdende bevolking van de Duitse buurstad Bocholt te helpen, “als erkenning van het goede, dat Aalten vóór den oorlog van deze fabrieksstad heeft genoten”. De hulp bestond uit het sturen van levensmiddelen die men hier in overvloed had.

    Op 17 november meldde de Aaltensche Courant:

    „Hedenmorgen ging de tweede zending levensmiddelen, door de burgerij der gemeente Aalten bijeengebracht, naar Bocholt. In de weken erna brachten de inwoners van de gemeente Aalten meerdere zendingen levensmiddelen bijeen en stuurden deze naar Bocholt. Dinsdag gingen een zevental wagens met aardappelen, kool, rogge enz., de streep over, terwijl volgende week nog een tweetal transporten zullen vertrekken. Dat een en ander met groote vreugde wordt ontvangen, behoeft, gezien de nijpende nood, geen betoog, en zeer zeker zal deze humane daad medewerken tot het (door den oorlog verbroken) weder opvatten der vriendschappelijke betrekkingen met onze naburen.”

    Dr. Otto Schmitz, burgemeester van Bocholt (1920-1933)
    Dr. Schmitz, burgemeester van Bocholt

    Tien dagen later schreef de Zutphense Courant:

    „26 Nov. – In de raadsvergadering der grensstad Bocholt heeft de burgemeester een rede gehouden om zijn dank uit te spreken voor de groote opoffering die zich de bevolking der gemeente Aalten getroost om de armen der stad Bocholt van alle soorten levensmiddelen zooals aardappelen, meel, vet, groenten enz. te voorzien. Reeds waren 14 wagenvrachten ontvangen, die de Aaltensche landbouwers zelf naar Bocholt brachten. De burgemeester beschouwde deze hulp van de Hollandsche grensbewoners als een bewijs van toenadering tot hun Duitsche naburen.”

    Bronnen


    • Zutphensche Courant, 29 september 1922 (Delpher)
    • Aaltensche Courant, 17 november 1922 (Delpher)
    • Dagblad Tubantia, 27 november 1922 (Delpher)
    • Wikipedia
  • Zwager met bijl vermoord

    Zwager met bijl vermoord

    Dinsdag 26 juli 1921

    Te Aalten is in den nacht van Dinsdag op Woensdag een zekeren H.J. Jansen, terwijl hij reeds te bed lag, door zijn zwager S., met een bijl de hersenpan verbrijzeld. Hoewel zijn toestand bijna hopeloos was, werd hij met den trein naar Arnhem vervoerd. Met denzelfden trein kwam zijn zwager, die te Winterswijk was gearresteerd, geboeid te Aalten aan. Hij werd door den veldwachter Blom uit Aalten en den rijksveldwachter Hendriks uit Winterswijk naar het gemeentehuis gebracht om daar te worden verhoord.

    Het slachtoffer is den volgenden nacht in Arnhem overleden. Hij laat een weduwe met zes kinderen achter. De zwager S., de vermoedelijke dader, werd woensdag naar Zutphen overgebracht. Hij is ongehuwd. De oorzaken van dit drama zijn familietwisten.

    De Rechtbank te Zutphen behandelde op 24 augustus 1921 de zaak tegen H.H. S., arbeider te Aalten, verdacht op of omstreeks 25 Juli, aldaar, na een feest, zijn zwager H.J. Jansen in zijn huis met een bijl te hebben vermoord, terwijl hij te bed lag, tengevolge waarvan zijn schedel is gespleten en hij eenige dagen later is overleden.

    Beklaagde beweert zich niets meer te herinneren en zegt, dat hij dronken was. Tegen een der getuigen, een zekeren P., heeft hij echter in den bewusten nacht gezegd: „Ik heb H. wat gedaan. Hij kan wel dood gaan”. J. is op ongeveer 15 meter afstand van zijn slaapkamer in een zijkamertje gevonden. In de slaapkamer, op den muur en op het bed waren bloedspatten te bespeuren. De Officier van Justitie eischte 4 jaar gevangenisstraf. De verdediger, mr. Wildervank de Blécourt, pleitte clementie.

    De Rechtbank te Zutphen veroordeelde verdachte S. overeenkomstig den eisch tot 4 jaar gevangenisstraf, met aftrek der preventieve hechtenis.

    In 1922 vinden we H.H. S. in de strafgevangenis aan de Pompstationsweg in Den Haag / Scheveningen, bekend vanwege haar markante poortgebouw.

    Bronnen


  • Als de Gasten komen

    Als de Gasten komen

    Aaltensche Courant, 12 juli 1921

    Nu de zomervacantie reeds gedeeltelijk is ingetreden en al enkele zomergasten naar Aalten zijn gekomen, straks zeker nog gevolgd door meerderen, wanneer de vacantie algemeen is, zullen die gasten zeker wel verwonderd opzien van de veranderingen die ons dorp ondergaan heeft, veranderingen welke dan ook met recht verbeteringen genoemd mogen worden.

    Het meest opvallend heeft wel de Gasthuisstraat een verbetering ondergaan, waar vanaf smid Buesink tot aan de Ormelstraat een mooi trottoir is aangelegd. Door ruiling van grond met den heer Buesink was het mogelijk dit mooie geheel te verkrijgen. Het smalle gangetje van de Gasthuisstraat naar de Sociëteit is verdwenen, om vrij wat breeder weer te voorschijn te komen, hoewel het nog niet geheel op de breedte gemaakt is, welke het in de toekomst, die wel niet zoo ver meer af zal zijn, zal krijgen en waarvan het model reeds aangegeven is vanaf de villa van den heer Jos. Driessen tot het schoolplein. ’t Hield er eerst wel voor, om van de tuinen van de heeren Manschot en Kalf de benoodigde grond voor den breeden weg te krijgen, maar eindelijk kon men het toch met de eigenaren eens worden. Van den grooten tuin van mevr. Ed. Driessen was de benoodigde grond reeds veel eerder kosteloos afgestaan.

    Ook van den tuin van „bode Driessen” kon men een schuin naar de Gasthuisstraat loopende strook bekomen, waardoor de aansluiting aan de Kruisstraat verbeterde, maar toch niet zóó kon worden als wel gewenscht werd. Smid Hoopman bleek echter ook niet ongenegen mede te werken om aldaar een verbeterden toestand te helpen tot stand brengen, en door afstand van een strook langs de Kruisstr., met afgeronde hoeken aan Gasthuisstr. en Bredevoortschestraat is daar een heel wat mooiere toestand geschapen, vooral nu de veldkeien hebben plaats moeten maken voor kleine, vierkante keitjes. Geen wonder dat de menschen, die nu niet al te vaak dien kant uitkomen, verwonderd blijven staan en zeggen: „Wat is dat hier fijn ’eworden”.

    Dezelfde of een dergelijke opmerking zullen de zomergasten ook wel maken, als zij een en ander in oogenschouw nemen. Wij spraken daar juist van verdwijning van de veldkeien. Die ouderwetsche bestrating is gelukkig ook verdwenen uit de van de Kerkstraat naar den Pol loopenden weg over het Blik, waarvan het eerste gedeelte bestraat heette te zijn en het verdere gedeelte grintweg was. De geheele weg is nu in goede conditie, wat ook van de Damstraat gezegd mag worden, waar de arbeiders van de Kammenfabriek en de talrijke kerkbezoekers des Zondags niet bevreesd meer behoeven te zijn dat zij hun voeten verzwikken op de hobbelige keien, want dat straatje was wel een van de ongelukkigste, evenals de Achterstraat, die ook herschapen is een uitstekend begaanbare weg, zoowel voor voetgangers als voor fietsers, motorrijders en auto’s, die er tegenwoordig dan ook in vrij wat grooter getale doorgaan dan vroeger.

    De op de Achterstraat uitloopende Veemarkt is ook heel wat verbeterd en verruimd door medewerking van de aangrenzende bewoners, die „hun grond”, waar ze trouwens weinig aan hadden, hebben afgestaan, waarna ook daar alle veldkeien door kleine platte zijn vervangen. Die verwisseling van straatsteenen is verder doorgetrokken vanaf de Veemarkt tot aan Firma Wed. D.G.J. Lammers, zoodat de weg naar den „doodenakker” ook vrij wat gelijkmatiger is geworden.

    De uitgekomen veldkeien liggen gedeeltelijk aan den weg vanaf het Kerkhof tot aan den „Tol” en op den Meiberg, op hun bestemming wachtende, waar of op welke wijze zij nog van dienst zullen kunnen zijn. Vanaf de Westerkerk was vroeger de weg naar beneden ook nog voorzien van veldkeien, en ook daar zijn ze door de betere soort vervangen, zoodat de inkomst in ons dorp vanaf den Varsseveldschen kant een vrij wat beter indruk maakt dan vroeger.

    Ook de inkomst van den kant van Winterswijk maakt een niet minder goeden indruk, want de Breedevoortsche weg ziet er tegenwoordig keurig uit en zal hierover zeker wel niet door de toeristen geklaagd worden, even min als over de wegen naar Lichtenvoorde, Dinxperlo en Bocholt.

    In het centrum van de plaats is voor hen, die in een paar jaren niet in Aalten geweest zijn, ook wel verandering te zien. Immers het bekende hotel „de Roskam” van mej. de wed. Voorderman is in andere handen overgegaan en verbouwd in een tweetal keurige winkels van de heeren Degenaar en Flint, drogisterij en manufacturenzaak, terwijl op den hoek van de Markt bij de Herv. Kerk een mooi bankgebouw is geplaatst door de Geld.-Overijsselsche Bankvereeniging.

    Nu zou men denken dat ook het Marktplein bij de aangebrachte verbeteringen niet achtergebleven zou zijn, maar dat is toch wel het geval, want daar is de bestrating nog wat men noemt „middeleeuwsch”. Wij twijfelen echter niet, of dat zal ook wel eens in orde komen, maar ons Gemeentebestuur zal wel rekening houden met de onkosten en niet alles tegelijk onderhanden nemen.

    Wèl heeft het onmiddellijk bij de Markt gelegen Peperstraatje een verbetering ondergaan, wat werkelijk geen weelde was, want dit zeer druk begane straatje verkeerde over ’t algemeen steeds in een ellendigen toestand. Toen daar de nieuwe steenen gelegd werden, waren de bewoners ervan het spoedig met elkaar eens, om ook langs hunne huizen de keien er uit te gooien en door een trottoir van de mooie vierkante grijze zerken te vervangen, loopende tot aan het huis van smid Buesink, dat nog altijd is: de sta-in-den-weg.

    Dat er ook buiten het dorp veel gedaan is aan wegen, kan men hier en daar zeer goed bemerken, vooral is dit het geval met den Breedevoortschen Stationsweg, die er nu keurig uitziet en met zijn dubbele rij hooge boomen zeker een der mooiste wegen van den omtrek is. Wij hopen dat ons actief gemeentebestuur in staat gesteld zal kunnen worden om met de verbeteringen door te kunnen gaan, want er is nog heel wat te doen om onze woonplaats eenigszins in overeenstemming te brengen met de zoo schoone natuur om ons heen.

    Bron


  • Undercover in Aalten

    Undercover in Aalten

    AALTEN, 6 mei 1920 – Het was een drukke dag voor de heer G. de Vries, directeur van de plaatselijke boterfabriek. Samen met zijn assistent, de heer Kempink, had hij ƒ 14.094,40 in zakjes afgepast en in de brandkast opgeborgen. Het geld was bedoeld om de melkleveranciers de volgende ochtend te betalen. Aan het eind van de dag verliet De Vries als laatste het kantoor en sloot de deur achter zich. De brandkast stond echter nog open, met de sleutel in het slot.

    De volgende ochtend was het geld verdwenen. Alleen aan een touw van een gordijn dat buiten het raam hing was iets van inbraak te merken. De directeur had de deur van het kantoor weliswaar gesloten, maar de ramen, met uitzicht op straat, konden gemakkelijk van buiten opengeschoven worden.

    De Nieuwe Aaltensche Courant berichtte op 7 mei over de diefstal: “Uit de brandkast van de Aaltensche Coöp. Zuivelfabriek is den afgeloopen nacht een bedrag van ƒ 14000 gestolen. Op verzoek van de politie deelen we geen nadere bijzonderheden mee.”

    Onderzoek

    In de maanden die volgden bleef het stil in de media. Op de achtergrond werd echter hard gewerkt aan deze geruchtmakende zaak. De marechaussee te Winterswijk stelde een onderzoek in, en arresteerde enkele verdachten die later weer moesten worden vrijgelaten, wegens gebrek aan bewijs. Daarna werd de zaak nog eens onderzocht door de rijks-, gemeente- en militaire politie, zonder succes. Ook een rijksveldwachter-rechercheur keerde onverrichterzake huiswaarts.

    Ten slotte werd de Wachtmeester der Marechaussee Woerts te Zutphen het onderzoek opgedragen. Woerts ging undercover en zwierf in Aalten een tijd als landloper rond, verbleef in een logement en werkte op een fabriek. Na aldus veel informatie te hebben verzameld, ging geheim agent Woerts, Evert Jan Woerts, naar Duitsland en wist het daar zo te schikken, dat hij in een gevangenis werd opgesloten bij een persoon die er meer van wist…

    Ook dat leverde veel waardevolle informatie op en dit alles leidde tot de arrestatie van twee verdachten: Gerrit Jan W. (29 jaar, opperman) uit Enschede, voorheen wonende in Aalten, en Hendrikus P. (28 jaar, klompenmaker) uit Aalten.

    Gerrit Jan W. uit E.

    Verschillende kranten deden verslag van de rechtszaak, die plaatsvond in december 1920 in de rechtbank te Zutphen. Als eerste stond Gerrit Jan W. terecht. Hij verklaarde dat hij en medeverdachte P. door een raam waren binnengeklommen en de zakjes met geld uit de brandkast hadden ontvreemd. Buiten gekomen deden ze de zakjes in een grote juten zak en zijn toen naar W’s huis gegaan, waar ze het geld telden. P. gaf daarvan aan verdachte ƒ 110 en vertrok met de rest van de buit, ongeveer ƒ 14000. P. zou de rest in de “Schaapsche hei” verstoppen (werd hier wellicht de Schaarsheide bedoeld?). De zakjes waarin het geld had gezeten had W. verbrand.

    De verdediger mr. C.C. de Jonge wees er op dat verdachte epilepticus is – verdachte kreeg ook een toeval tijdens de verdediging – en verzocht een onderzoek naar diens geestvermogens. Volgens hem was P. in deze zaak de hoofddader en zou W. waarschijnlijk hebben verleid. In elk geval drong hij aan op een lichtere straf.

    De Officier van Justitie prees wachtmeester Woerts, door wiens nasporingen en tact van optreden deze verdachte tot bekentenis was gebracht. Volgens hem was gebleken, dat deze beklaagde de minst schuldige was. Daarom kon voor hem de straf lichter zijn en eiste de Officier 1½ jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.

    Hendrikus P. uit A.

    Hierna stond Hendrikus P. terecht wegens medeplichtigheid in dezelfde zaak. P. ontkende echter alles. Hij verklaarde dat hij die avond niet bij W. is geweest, wel acht dagen tevoren. Voor die bewuste avond had P. een alibi: hij was tussen 10 en 11 thuis geweest en had geslapen. De volgende ochtend was hij naar “Heersen” (?) gefietst. P. hield dan ook vol dat hij niets met de inbraak te maken had en dat W. een heleboel mensen in deze zaak verdacht heeft gemaakt. Ook de vrouw van W. was volgens hem onbetrouwbaar.

    Getuige Hendrika Geessink, de vrouw van W. verklaarde dat medeverdachte P. op de avond van 6 mei haar man kwam halen, zeggende: “Gerrit, ga je mee, er is bij de boterfabriek wat te halen”, of iets dergelijks. Haar man had eerst geweigerd, maar nadat P. bleef aandringen is W. uiteindelijk. toch meegegaan. Of het precies kwart over elf was, toen P. kwam en één uur toen ze terugkwamen, dat wist de getuige niet meer precies. Toen ze terugkwamen, lag getuige in bed, doch ze heeft wél geld gezien en ook papieren zakjes. Hoeveel weet zij niet.

    Getuige bevestigt dat ze na 6 mei met een auto met de hele familie naar Enschede zijn gegaan. Er is Duits en Nederlands geld bij haar in beslag genomen op 17 september. Zij ontkent dat het 4000 mark zou zijn geweest. Ook schijnt het, dat zij wel voor ƒ 800 allerlei dingen gekocht had na 1 mei. Haar man had haar niet alles verteld, immers: “geen man doet dat!” Op 16 mei had ze 10.000 mark gestort bij een bank in Enschede. Getuige zegt dat dat eerlijk verdiend geld van haar man was.

    Het O.M. achtte desondanks bewezen dat P. het meest schuldig was in deze zaak en eiste drie jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. De verdediger echter, bestreed het bewijs; de getuigenverklaringen van de vrouw van W. achtte hij weinig betrouwbaar, maar zelfs al waren zij juist, dan was omtrent de inbraak nog niets bewezen. Voorts wees hij op de grote uitgaven door het gezin W. na 6 mei gedaan. Uit niets zou P.’s schuld zijn gebleken. Aangezien W. voortdurend  op het terrein van de fabriek werkzaam was, lag het meer voor de hand dat W. naar P. zou zijn gegaan om hem te halen. De verdediging vroeg daarom vrijspraak voor P.

    Uitspraak

    Op 5 januari 1921 veroordeelde de Rechtbank in Zutphen Hendrikus P. tot 2 jaar en Gerrit Jan W. tot 6 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, wegens diefstal door inklimming in de Aaltense boterfabriek.

    De verdachten werden opvallend genoeg niet veroordeeld tot terugbetaling van de gestolen geldsom. De boterfabriek draaide dus zelf op voor het verlies. Tweede-Kamerlid Weitkamp vond dat vreemd en heeft daarop de minister van Justitie nog gevraagd of deze bereid was de eigenaars van de boterfabriek “van Rijkwege schadeloos te stellen voor het groot geldelijk nadeel, door hen geleden ten gevolge van eigenaardige opvattingen bij een rechterlijk ambtenaar?

    De minister was echter van mening dat “niet gebleken is, dat de eigenaars der gestolen gelden door enig verzuim vanwege de justitiële autoriteiten geldelijk nadeel hebben geleden” en dat er daarom voor hem geen reden was om een schadeloosstelling te overwegen.

    Bronnen


    • De Nieuwe Aaltensche Courant, 7 mei 1920 (via delpher.nl)
    • De Telegraaf, 19 november 1920 (via delpher.nl)
    • De Nieuwe Aaltensche Courant, 28 december 1920 (via delpher.nl)
    • Overijsselsch Dagblad, 28 december 1920 (via delpher.nl)
    • Overijsselsch Dagblad, 5 januari 1921 (via delpher.nl)
    • De Nieuwe Aaltensche Courant, 11 februari 1921 (via delpher.nl)
    • Nieuwsblad van het Zuiden, 23 april 1921 (via delpher.nl)
    • wiewaswie.nl
  • Spaanse Griep

    Spaanse Griep

    Eind mei 1918 verschenen de eerste berichten in Nederlandse kranten over een ‘geheimzinnige ziekte’ in Spanje. Al lag de oorsprong waarschijnlijk elders, sprak men al snel over de Spaanse griep. Deze pandemie hield het land bijna twee jaar in zijn greep en eiste 38.000 slachtoffers. In 1920 verdween de ziekte even raadselachtig als hij was gekomen.

    Ook de gemeente Aalten ontkwam niet aan de Spaanse Griep. Het aantal dodelijke slachtoffers bedroeg hier naar schatting circa 60, op een bevolking van destijds ongeveer 10.000 inwoners.

    Krantenberichten

    Aalten, 16 oktober 1918 “De Spaansche ziekte neemt te Aalten in omvang toe. In vele gezinnen liggen een of meer huisgenooten ziek. Ook op scholen is het geducht merkbaar, waar vele kinderen gemist worden. De Chr. school a.d. Breedevoortsestraat is daarom gesloten. Gelukkig, dat de ziekte nog geen kwaadaardig verloop heeft. Alleen hij enkelen doen zich longaandoeningen voor.”
    De Standaard

    Aalten, 29 oktober 1918 “De Spaansche griep, waar in het eerst wel eens schertsend over gesproken werd, treedt thans hier en daar schrikwekkend op. Zoo ook hier in onze gemeente. Bij de zeer talrijke gevallen zijn er ook eenige met doodelijken afloop voorgekomen en dit gebeurt soms zoo plotseling dat de menschen in een paar dagen overleden zijn. Het getal aangegeven sterfgevallen is op het gemeentehuis alhier dan ook nog nooit zoo groot geweest in één dag, als gisteren het geval was, toen niet minder dan elf aangiften van overlijden werden gedaan. Algemeen is men erg begaan met de huisgezinnen waar de dood zoo onverwachts zijn intrede deed.”

    Breedevoort, 29 oktober 1918 “Was hier tot nu toe de Spaansche griep eigenlijk maar bij name bekend, wijl met met een paar dagen weer in orde was, thans is het heel anders geworden en krijgt zij een ernstiger karakter. Reeds zijn enkele slachtoffers aan deze ziekte overleden, terwijl er velen ernstig krank aan zijn. De openbare school is gisteren (Maandagmorgen) gesloten.”
    Aaltensche Courant

    Aalten, 5 november 1918 “De griep blijft hier in dezelfde hevige mate woeden en haar slachtoffers eischen. Gister stierven in deze gemeente vier personen aan de ziekte.”
    De Graafschapper

    Aalten, 20 februari 1919 “In de gemeente Aalten is thans voor de derde maal de Spaansche griep uitgebroken. In vele gezinnen werd de ziekte geconstateerd, waarbij sommige gevallen reeds met doodelijken afloop.”
    Arnhemsche Courant

    Aalten, 22 februari 1919 “Te Aalten komen weer eenige gevallen van Spaansche griep voor. Zes hadden reeds een doodelijken afloop.”
    Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant

    Aalten, 5 maart 1919 “De Spaansche griep blijft in Aalten nog steeds offers vragen. Het aantal ziektegevallen is nog altijd beduidend hoog, terwijl tal van sterfgevallen voorkomen.”
    Arnhemsche Courant

    Wondermiddelen

    Ondernemers zagen ook commerciële kansen en verkochten allerlei middeltjes tegen de griep, zoals Abdijsiroop, wat feitelijk niets meer was dan suikerwater met kaneel. Ook werden onder andere “sublimaat-injecties, berookingen met salpeterig zuur, eucalyptusolie, suikerbieten…” gepropageerd.

  • Vluchtelingen in Aalten tijdens WO1

    Vluchtelingen in Aalten tijdens WO1

    Tijdens de Eerste Wereldoorlog bood Aalten onderdak aan vele buitenlandse vluchtelingen.

    Het is 28 juli 1914 als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. Twee dagen later verklaart Nederland zich neutraal. Hierdoor bleven de grote verschrikkingen van deze oorlog ons bespaard. Maar al snel kreeg Nederland een heel ander probleem voor haar kiezen: vluchtelingen. Vele ontsnapte krijgsgevangenen, deserteurs maar ook burgers kwamen vanuit de ons omringende landen om hier een veilig heenkomen te vinden. Ook in Aalten.

    Krantenberichten

    “Italiaansche vluchtelingen. Te Aalten is de Pastorie en de predikantswoning der Chr. Gereformeerde gemeente ingeruimd voor eenige Italiaansche gezinnen, welke uit Duitschland zijn gevlucht.”
    Het Vaderland, 22-05-1915

    “Men schrijft ons van de Oostgrens: Dat het voor ontvluchte krijgsgevangenen nog niet zoo heel gemakkelijk is, de grens te passeeren, moge wel daaruit blijken, dat door den Feldwebel, die bij de buurtschap Kotten aan de grens der gemeente Winterswijk dienst doet, werd medegedeeld, dat in de laatste paar weken in de grensstrook gelegen langs de gemeenten Winterswijk en Aalten niet minder dan 70 vluchtelingen zijn aangehouden. Toch kwamen in dien tijd nog circa 20 krijgsgevangen, Franschen, Russen, Belgen en ook een Engelschman in die buurt op Nederlandsch grondgebied.”
    Arnhemsche Courant, 25-03-1916

    “De stroom houdt aan. Te Aalten zijn Dinsdag twee Oostenrijksche en een Duitsche deserteur over de grens gekomen.”
    Nieuwsblad van het Noorden, 01-09-1916

    “Aalten, 29 Dec. Het aantal vluchtelingen, krijgsgevangenen, deserteurs en burgers, die hier dezer dagen over de grens zijn aangekomen is bijzonder groot. Niet minder dan 25 Russen kwamen hier aan die in de kolenmijnen in Duitschland hadden gewerkt. Allen werden naar Rotterdam getransporteerd. Voorts 17 Polen, van wie twee hun vrouw en kinderen bij zich hadden. Ze waren uit Koerland afkomstig en hadden in de mijnen gewerkt tegen een loon van 9 à 10 mark per dag; de slechte voeding had hen gedwongen naar ons land te trekken. Zij hadden een zeer moeitevollen tocht gehad. Verder arriveerden 4 deserteurs en 1 ontsnapte Fransche krijgsgevangene. Woensdag is hier nog een Fransche krijgsgevangene aangekomen, die was ontsnapt met twee anderen uit een gevangenkamp in Duitschland. Een er van werd, voor hij bij de grens was, doodgeschoten, en de andere gewond en gevangen genomen. Gisterenmiddag zijn wederom twee Russen en een Duitsch deserteur aangekomen en hedenmorgen meldde zich nog een Duitsch deserteur bij de grenswacht aan.”
    Zutphensche Courant, 30-12-1916

    “Zaterdagavond, en Zondagmorgen zijn bij Aalten 9 Russische Polen, een Belg en een Russische cavalerist-onderofficier over de grens gekomen.”
    Het Nieuws van den Dag, 16-01-1917

    “Te Aalten kwamen over de grens en vertrokken Maandag naar Amsterdam een Duitsche deserteur met vrouw, twee kinderen en een dienstbode. De vrouw was geboren in Argentinië.”
    Het Nieuws van den Dag, 23-01-1917

    “De laatste dagen zijn er weer heel wat vluchtelingen en deserteurs over onze grens gekomen. Te Aalten kwamen gistermorgen 15 Russen aan, ontvlucht uit Duitsche gevangenschap.”
    Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 26-01-1917

    “Te Aalten kwamen Zondag over de grens drie Duitsche deserteurs en drie Fransche militairen die uit het kamp te Muhlheim waren ontvlucht. Onder dit zestal bevond zich de bewaker van genoemd kamp, die als geleider van de vluchtelingen was opgetreden.”
    Het Nieuws van den Dag, 20-11-1917

    “Te Aalten zijn Zaterdag twee Fransche krijgsgevangen over de grens gekomen. Zij waren uit een kamp te Friedrichsfeld ontvlucht.”
    Het Nieuws van den Dag, 10-06-1918

    “Vandaag, Vrijdag, werden uit Winterswijk hier verwacht: 316 Fransche-, 22 Belgische- en 2 Italiaansche krijgsgevangenen.”
    Aaltensche Courant, 29-11-1918

    Franse vluchtelingen in het Feestgebouw

    Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog kwam er vanuit Noord-Frankrijk een tweede vluchtelingengolf op gang van voornamelijk Franse, maar ook Belgische burgers.

    Vrijdag 27 september 1918 – In Noord-Frankrijk had de Duitse bezetter de bevolking van zo’n 250 steden en dorpen, die zich tussen de door de Duitsers opgerichte Hindenburglinie en de grens met België bevonden, opgeroepen om huis en haard te verlaten. Men verwachtte er hevige gevechten nu de geallieerden de Duitsers terugdrongen richting België, waardoor het beter zou zijn de regio te evacueren. Diegenen die aan de oproep gehoor gaven, trokken veelal te voet door het bezette België, hun schamele bezittingen met zich meenemend. Nederland had toegezegd een grote groep tijdelijk onderdak te verschaffen.

    Zaterdag 26 oktober 1918 – Arnhem was een doorgangsoord voor Franse vluchtelingen. Om 18.00 uur kwamen hier 350 vluchtelingen aan. Zij zouden de volgende dag naar Borculo, Groenlo en Aalten worden overgebracht. Zondagavond arriveerden nog eens 800 à 900 vluchtelingen, die maandag naar verschillende plaatsen in Gelderland zouden gaan. Leden van een bepaalde groep droegen als onderscheidingsteken banden van eenzelfde kleur om hun arm.

    Zondag 27 oktober 1918 – ’t Was een roerige zondag voor het normaal zo rustige Aalten. Zaterdag had de burgemeester bericht ontvangen dat in zijn gemeente, evenals in andere plaatsen in Gelderland, een groot aantal vluchtelingen, mannen en vrouwen, moest worden ondergebracht. In allerijl werd een vergadering bijeengeroepen van het in 1914 opgerichte Comité tot Hulp van Vluchtelingen. Besloten werd dat de mannen in gebouw Elim en de vrouwen en kinderen in het Feestgebouw zouden worden ondergebracht. Voorts werden de nodige maatregelen getroffen, om de vluchtelingen van eten en drinken te voorzien.

    Zondagmiddag 13.00 uur had zich een grote menigte mensen bij het station verzameld. Op het perron bevonden zich de leden van de brandweer, om de nodige hulp bij het overbrengen van de gasten te verlenen. ’t Was een lange trein die behalve voor Aalten ook een honderd vluchtelingen voor Winterswijk en Groenlo vervoerde. De begeleider, een koopman uit Antwerpen, stapte uit en nodigde de 108 mannen die hij begeleidde uit om zijn voorbeeld te volgen. Per vier stelde men zich op, de bagage werd op een vrachtwagen geladen, en zo begaf zich de stoet, omringd door een grote menigte, naar het Feestgebouw.

    Salle Maréchal Foch

    Het Feestgebouw werd voor de gelegenheid omgedoopt in ‘Salle Maréchal Foch‘, naar Frankrijk’s befaamde opperbevelhebber.

    Alles was hier netjes ingericht als slaapplaats van de vreemdelingen. Lange tafels waren geplaatst, waaraan de maaltijden konden plaatsvinden. Op een tafel prijkten kannen van de brandweer, die dienst konden doen als wasstel. Sommige vluchtelingen waren zo vermoeid dat ze terstond op hun legerbed van stro gingen liggen. Geen wonder, want ze hadden allemaal de week ervoor van Rijsel (Lille) of Tourcoing naar Brussel gelopen. In de Belgische hoofdstad waren ze feitelijk bestemd voor Duitse dienst, maar door een list – de meesten van hen hadden een valse pas – hebben ze, met duizenden anderen, de Nederlandsche grens weten over te steken.

    Nadat de gasten zich hadden verkwikt met koffie en brood, werden hun namen met woonplaats en beroep opgetekend. Er waren bij: een stationschef en twee onderwijzers, die met hun drieën als regelingscommissie werden aangewezen, tot wie de vluchtelingen zich met verzoeken en klachten konden wenden.

    Natuurlijk hadden velen van hen de behoefte om hun verwanten te laten weten dat zij veilig en wel in het gastvrije Nederland waren. Daarom werd hun papier en inkt ter beschikking gesteld, terwijl de heren Johs. Driessen en Jongen ervoor zorgden, dat zij hun vreemde munt voor Nederlands geld konden inruilen. Dankzij de actie van het comité, onder de uitnemende leiding van mej. Hesselink kon tegen 18.00 uur het middagmaal worden opgediend, dat de Fransen zich wel lieten smaken.

    Om de orde te handhaven waren bepaalde maatregelen getroffen. Zo moest iedereen ’s avonds om 21.00 uur binnen zijn en de café’s mochten hen geen sterke drank schenken.

    Volgens de begeleider zouden de vluchtelingen in geen geval langer dan 14 dagen blijven. Ze zouden zo spoedig mogelijk via Zeeland door ’t bevrijde België naar hun vaderland worden teruggebracht. De onderhandelingen daarover waren al gaande. Het zouden vier weken worden.

    Dinsdag 29 oktober 1918 – Twee dagen na hun aankomst besloten drie van de in Aalten ondergebrachte vluchtelingen te vluchten. Na het ontbijt hadden ze bepakt en bezakt het gebouw verlaten, met een routebeschrijving van Aalten, via Varsseveld en Terborg naar Arnhem. Ze werden echter door de politie achterhaald en teruggebracht naar ’t Feestgebouw.

    Italianen

    In een interview met burgemeester Monnik vertelt deze nog over Italiaanse krijgsgevangenen, die in de fabriek der N.V. Textiel Mij. waren ondergebracht: “Met die Italianen beleefden we nog wat eigenaardigs. We hadden ze allemaal wat van onze prachtige zeep, waarvan we toen een heelen voorraad hadden, gegeven om zich eens frisch te kunnen wasschen, maar den volgenden dag was alle zeep door de Italianen opgegeten!

    Einde van de Eerste Wereldoorlog

    Maandag 11 november 1918 – In een bos bij het Franse stadje Compiègne, ongeveer tachtig kilometer ten noorden van Parijs, werd de wapenstilstand gesloten waarmee de Eerste Wereldoorlog ten einde kwam. De ruim 40.000 Franse vluchtelingen in Nederland konden weer naar huis. Dit was nogal een logistieke organisatie, waardoor het nog tot januari 1919 zou duren voor de laatste Fransen konden vertrekken. Daar kwam bij dat de Duitsers hun krijgsgevangenen vrijlieten, en deze wilden uiteraard ook zo snel mogelijk terug naar hun vaderland. Een enorme stroom vluchtelingen kwam op gang, deels via Nederland.

    Zaterdag 16 november 1918 – In Aalten werd alles in gereedheid gebracht om de stroom Engelse vluchtelingen, die vanuit Duitsland werd verwacht, te kunnen ontvangen. In de scholen en andere gebouwen werd daartoe alles ingericht zodat er 900 man geborgen kon worden. De rest zou worden doorgezonden naar omliggende gemeenten. Om de orde te handhaven was er in Aalten een compagnie infanterie van het 22e regiment uit Ede gearriveerd. De soldaten werden ondergebracht in de openbare school aan de Herenstraat alsmede in de Chr. School aan de Bredevoortsestraatweg. De Nieuwe Aaltensche Courant voegde hieraan toe: “Voor ons anders zoo stille dorp een heele drukte!“.

    Dinsdag 19 november 1918 – Nieuwe Aaltensche Courant: “Aan de Oostgrens was de kampleiding, in afwachting van de drommen krijgsgevangenen, die thans in Duitschland worden vrijgelaten en op eigen gelegenheid naar hun vaderland willen terugkeeren, den toestand niet meer meester. Om gisting te voorkomen, is een deputatie naar ‘s-Heerenberg gekomen om over het vervoer te spreken. Ten einde den stroom in een goede bedding te leiden, heeft de Nederlandsche legerleiding bepaald, dat Belgen en Franschen uitsluitend via de smalste strook van Limburg op ons land mogen passeeren, aan de andere punten zullen ze onherroepelijk worden teruggewezen. Daar worden worden alleen Engelschen toegelaten. Te ‘s-Heerenberg, Aalten, Dinxperlo en Winterswijk worden concentratiekampen in gereedheid gebracht.

    Ook in Aalten kwamen vluchtelingen uit de Duitse gevangenkampen over de grens. Op zaterdag 16 november wist een groepje van 21 Franse vluchtelingen Aalten te bereiken. Ze hadden zelfs al de weg gevonden naar het Feestgebouw, waar ze hun landgenoten met vreugde begroetten. Tot hun teleurstelling echter werd hen medegedeeld dat ze – vanwege bovengenoemd besluit – naar Duitsland zouden worden teruggezonden. Daar hadden ze begrijpelijk weinig zin in, maar het moest. Ten afscheid vroegen ze, om met hun broeders van het Feestgebouw de Marseillaise te mogen zingen, hetgeen hun door de commandant werd toegestaan.

    In een aanvulling op bovengenoemd bericht meldde dezelfde krant toch nog dat “Het aanvankelijk genomen besluit om de hier aangekomen Franschen naar Duitschland terug te zenden is ingetrokken, zoodat zij van hier kunnen worden doorgezonden naar Rotterdam.

    Dankwoord bij vertrek uit Aalten

    Vrijdag 29 november 1918 – Aaltensche Courant: “Zoo zijn we dan onze Fransche gasten weer kwijt! Dinsdag vertrokken de krijgsgevangenen en Woensdagmorgen de vluchtelingen uit het Feestgebouw, waarbij door den heer Lopes de volgende dankbare toespraak werd gehouden:

    “Mijnheer de Commandant. Wij staan op het punt ons kamp te verlaten, dat u zelf ‘Salle Maréchal Foch’ hebt gedoopt, op die wijze reeds bij onze aankomst toonende uw sympathie voor Frankrijk, en uw bewondering voor hem, die ons ter overwinning geleid heeft.

    Alvorens te vertrekken, willen we ’t u herhalen, dat gij door uwe welwillendheid en door de toewijding, waarmee ge uw moeilijk werk zóó goed hebt gedaan, de achting van alle réfugiés hebt verworven. En is ook ons verblijf alhier niet steeds zeer aangenaam geweest, dat kwam omdat het u niet doenlijk was, ons alle geneugten te geven, die we in ons gezin hopen weer te vinden; gij evenwel hebt het onmogelijke gedaan om ons lot te verzachten.

    We zijn op Nederlandschen bodem gekomen, M. de Commandant, vooral om ons te onttrekken aan den dwangarbeid tegen ons vaderland, tegen onze broeders, tegen onze vaders, tegen onze kinderen. Wij hebben in dit rustige land een toevluchtsoord gevonden, waar we ons hebben kunnen herstellen van de vermoeienissen en ongemakken van onze lange reis. Had Nederland ons niets anders geboden dan deze voldoening, dat we ons veilig weten tegen den dwangarbeid, wat zouden we het reeds grooten dank verschuldigd zijn.

    Maar we hebben andere redenen om aan de gemeente Aalten aangename herinneringen te bewaren, want hebben we eerst kunnen denken aan een tamelijk koele ontvangst, in het vervolg hebben we gezien, dat de groote meerderheid der bevolking ons welgezind was. Bovendien hebben we daarvan stoffelijke bewijzen: verbeteringen, achtereenvolgens aan ons verblijf aangebracht, dekens zijn uitgedeeld, de zaal is verwarmd, het avondeten verbeterd, zeep is uitgedeeld, briefkaarten gratis verstrekt, het rooken in de eetzaal werd toegestaan, sigaren werden uitgedeeld, ieder heeft een gulden gekregen, boeken, geïllustreerde bladen werden geschonken, verschillende spelen, onder- en bovengoed en klompen werden gegeven, schoenen gerepareerd, onder- en bovenkleeren versteld, ja, ge hebt feesten en lezingen gegeven, kleine herinneringen aangeboden, enz.

    Bovendien waren de leden van het Bureau bij hun bezoeken om de edelmoedige gevers te danken en bij hun vriendschapsbetrekkingen met verscheidene achtbare families, zeer verwonderd, zoo dicht bij de Duitsche grens, vele menschen aan te treffen, die de Fransche taal kenden, zelfs geabonneerd waren op bladen uit ons land.

    Zoo dus, M. de Commandant, zullen we ons verblijf te Aalten in aangename herinnering houden. Nooit zullen in ’t vergeetboek raken een welwillendheid en een toewijding, welke niets kon verflauwen, wat ook de bezwaren mochten zijn, die overwonnen moesten worden. Die oprechte, diepgevoelde dank, waarvan we u verzekeren, is wel de uitdrukking der gevoelens van alle réfugiés in de zaal ‘Maréchal Foch’; hij wordt u (gij moogt er trotsch op zijn!) eenstemmig toegebracht. Alhoewel wij met nadruk u persoonlijk willen danken, mogen we niet vergeten den heer Chef Plaatsvervanger, de gansche Brandweer en ook de politie. Voor ons waren ze meer vrienden dan bewakers.

    En wat betreft de vriendelijke dames, die ons zoovaak met haar tegenwoordigheid vereerd hebben, en zich zelfs vrijwillig tot onze dienstvaardige dienaressen hebben gemaakt, bij al onze maaltijden, zij hebben ons maar al te zeer doen denken aan onze vrouwen, onze moeders, onze zusters, onze verloofden, dan dat we ze zouden kunnen vergeten. Maar het is ons onmogelijk de namen te vermelden van allen, die belang gesteld hebben in de verbetering van ons lot. Wij verzoeken u dus, M. de C., wel onze tolk te willen zijn bij die personen, om ze te danken uit naam van het Bureau, uit naam van alle kameraden, uit naam van onze gezinnen, uit naam zelfs van de drie zustersteden Rijsel, Roubaix, Tourcoing, waaruit we bijna allen afkomstig zijn en waar Franschen en Belgen geleerd hebben te leven in goede verstandhouding, arbeidende zij aan zij, één van zin, reeds lang voor het gemeenschappelijk lijden.

    En, nu we naar onze haardsteden gaan vertrekken, vergun ons nu luide te roepen: Leve M. de Commandant! Leve Aalten! Leve Nederland! Leve België! Leve Frankrijk!”

    Het is er bepaald leeg van geworden in onze straten. We waren er al zoo aan gewoon groepjes roodgebroekte of geel- en grijsgebiesde krijgers voor de etalages onzer winkels te zien. Tot Rotterdam per spoor, gaan ze daar vandaag, Vrijdag, op de boot, die hen naar Frankrijk brengt. Wat zullen ze blij zijn als ze de kust van Picardië weer mogen aanschouwen! Ongetwijfeld zullen de dames, die al den tijd dat de vluchtelingen hier vertoefden, hebben geholpen bij de verdeeling en uitreiking van het eten, door hen nog lang dankbaar worden herdacht en onze kranige brandweer niet minder.”

    Franse frustraties

    Dat de omstandigheden waarin de vluchtelingen gehuisvest niet ideaal waren zal niemand verbazen. Ook niet, dat er daarom na enige tijd frustraties optraden bij een deel der vluchtelingen. Wel opmerkelijk is de volgende publicatie in de Nieuwe Aaltensche Courant van 3 januari 1919, ruim een maand na het vertrek van de Franse vluchtelingen:

    Aalten genoot de eer, waarschijnlijk voor het eerst, in de Fransche Kamer te worden genoemd, en wel bij de bespreking van den toestand der Fransche vluchtelingen in Nederland. Gezegd werd door een der afgevaardigden, dat veertigduizend vluchtelingen in ons land letterlijk van honger omkomen. Is ’t niet fraai? Zie hier een schets van den toestand:

    “Onze vluchtelingen zijn gehuisvest in stallen en schuren, zonder verwarming en zonder bedden. Zij slapen op vuil stroo. De burgemeesters moeten krachtens de getroffen regeling voor de ravitailleering zorgen voor rekening van de Relief-Commissie. Ongelukkigerwijze doet zich overal het gebrek aan organisatie gevoelen. Overal is het een “pan”! Artikelen, die men vraagt, worden niet geleverd. Voor iederen stap, voor iedere klacht zijn zes instanties noodig, waardoor alles in wanorde geraakt. Vrouwen en kinderen zitten hier te rillen van de kou, zonder kolen, zonder warme kleeren. Dagen lang is er geen vleesch, door gebrek aan verzorging bezwijken de zwaksten. Het brood, dat door de Nederlandsche regeering verschaft wordt, is niet te eten.”

    Hoe de verzorging in andere plaatsen geregeld was, weten we niet. Maar wel weten we, dat deze beschrijving niet past op de behandeling, zooals de vluchtelingen die in Aalten hebben genoten. Nu is het niet onmogelijk, dat hier en daar de organisatie niet terstond punctueel in orde was – zouden de Franschen, in gelijke omstandigheden, ’t er beter hebben afgebracht? – maar ‘van honger en koude omkomen’ zal, naar wij vertrouwen, gruwelijke overdrijving blijken te zijn.”

    Aanvullend meldde de Franse afgevaardigde nog:

    Verscheidene Fransche vluchtelingen, die te Aalten ondergebracht waren, hebben hun geduld verloren en zonden telegrafisch het volgende ultimatum aan onzen vertegenwoordiger: “Twee honderd vluchtelingen, krachtige mannen uit Rijssel, Roubaix en Tourcoing, eischen onmiddellijke repatrieering. Zij zullen Donderdag te voet vertrekken, als er dan geen oplossing gevonden is.

    Aan wien de schuld, dat de vluchtelingen hun geduld verloren? In geen geval aan de Nederlandsche autoriteiten. Zij, die vóór hun tijd er stilletjes vandoor gingen, hebben zelf in een schrijven aan den commandant van de brandweer betuigd, dat hun vertrek geen oorzaak vond in onheusche behandeling of verzorging, maar uitsluitend in het feit, dat ze naar hun vaderstad terugverlangden.

    Wij hopen, dat onze regeering zal zorgen voor een klinkend protest tegen de onjuiste geruchten, die te dezer zake door vijanden van ons land worden verspreid. Laten zij zelf de Fransche autoriteiten inlichten, opdat deze niet uitsluitend zijn aangewezen op de mededeelingen van ’t Fransche gezantschap in Den Haag, ’t welk zoo goed op de hoogte is van den feitelijken toestand, dat dezer dagen alhier het volgende bericht werd ontvangen: “De Fransche vluchtelingen, die te Aalten vertoeven, mogen 15 Januari a.s. vertrekken.” Terwijl ze al een paar weken geleden goed en wel in hun respectievelijke woonplaatsen in Noord-Frankrijk zijn gearriveerd!

  • Zeperd

    Zeperd

    In 1918 werd de gemeente Aalten voor 60.000 gulden opgelicht bij de aankoop van drie wagons harde zeep die achteraf van waardeloze kwaliteit bleek.

    Tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg het neutrale Nederland te kampen met ernstige schaarste aan levensmiddelen, brandstoffen en tal van andere goederen. Tijdens de laatste twee oorlogsjaren ontstond er ook een groot tekort aan zeep. Zeep werd schaars en duur. De regering greep in, ook al omdat de volksgezondheid door het zeeptekort in gevaar dreigde te komen. Zeepfabrieken mochten alleen nog zogenaamde regeringszeep produceren. Dat kon maar mondjesmaat en daarom ging zeep op de bon.

    Soms wisten oplichters een grote slag te slaan. De burgemeester van Aalten, A.J.W. Monnik, werd een wel heel onnozel slachtoffer van een bekende oplichterstruc. Hij kocht voor rekening van het gemeentelijke levensmiddelenbedrijf drie wagons harde zeep van een handelaar. De inkoopprijs bedroeg ƒ 37 per kist. De plaatselijke winkeliers, die ƒ 40 per kist aan het gemeentelijke levensmiddelenbedrijf dienden te betalen, mochten de zeep vervolgens verkopen voor de detailprijs van 23 cent per stukje van 100 gram, wat hun een aardig winstje zou opleveren.

    Waardeloos

    Maar de vlieger ging niet op. Al snel bleek de partij zeep heel anders van samenstelling dan het zeepmonster dat de handige zakenman aan de burgemeester had laten zien. Het vetzuurgehalte bleek slechts 10 procent, in plaats van het wettelijk vereiste minimum van 25 procent. Volgens de inmiddels door de regering vastgestelde maximumprijzen zou zo’n stukje zeep slechts 3½ cent mogen kosten.

    Geen wonder dat de Aaltense huisvrouwen de winkeliers massaal lieten zitten met hun waardeloze goedje. De burgemeester had geen andere keus dan de zeep terug te nemen. De gemeente draaide op voor de schade, die bijna ƒ 60.000 bedroeg.

    Tegenspraak

    Naar aanleiding van dit bericht verklaarde de firma De Fraiture & Co. te Breda, wiens naam daarin werd genoemd, dat zij de in dat bericht als verkoper genoemde heer Tulp uit Terborg, noch het Levensmiddelenbedrijf te Aalten kende. Ook verklaarden zij nooit stukjes zeep van ongeveer 100 gram in de handel te hebben gebracht en dat zij bovendien nooit zeep fabriceerde met een lager vetzuurgehalte dan 20-25 procent. Van deze zaak was hun absoluut niets bekend. Zij vermoedden dat een partij van hun zeep van bovenvermelde kwaliteit of hoger door de tussenhandel was omgewerkt tot een slechte kwaliteit.

  • Een kanaal langs Aalten?

    Een kanaal langs Aalten?

    In de eerste decennia van de twintigste eeuw werden in Nederland vele plannen gemaakt voor de aanleg van kanalen om massavervoer mogelijk te maken. Zo werden in Twente in 1907 de eerste plannen gepresenteerd voor het Twentekanaal. In 1936 werd het 54 kilometer lange kanaal tussen Enschede en Zutphen voor de scheepvaart opengesteld. Ook in de Achterhoek ontstonden soortgelijke plannen.

    In 1914 besloot de gemeenteraad van Doetinchem werk te maken van dit idee. In maart 1915 werd een plan aangeboden waarbij werd uitgegaan van een Twente-Rijnkanaal. Het geplande kanaal begon zeshonderd meter boven de kop van de IJssel en ging via Duiven, Wehl, Doetinchem en Varsseveld langs Lichtenvoorde, Groenlo, Eibergen en Haaksbergen naar Hengelo met onder meer een zijkanaal via Aalten naar Winterswijk.

    Na decennia van discussies en plannenmakerij, in ieder geval tot in de jaren zestig van de vorige eeuw, zijn de plannen ergens gestrand.

    Krantenberichten

  • Aalten vooruit of achteruit?

    Aalten vooruit of achteruit?

    Aaltensche Courant, 16 februari 1916

    Dezer dagen kregen we het blaadje „Stad en Ambt”, publicatieblad vanwege de commissie te Ambt-Doetinchem inzake het vraagstuk van de vereeniging van de gemeenten Stad- en Ambt-Doetinchem in handen, waaraan wij het volgende ontleenen, en waarin onze lezers misschien wel belang stellen. Het is ontleend aan het rapport van de commissie voor andere gemeenten.

    Door de commissie inzake het vraagstuk hierboven vermeld werd eene commissie benoemd om een persoonlijk onderzoek in te stellen in de gemeente Aalten, omtrent welke gemeente was medegedeeld, dat zij is lijdende aan achteruitgang wegens onvoldoende medewerking van de boerenbevolking bij het aanbrengen van verbeteringen. Ook werd besloten, dat de commissie in haar geheel een bezoek zal brengen aan de gemeente Winterswijk, waar, naar verluidt, dezelfde verschijnselen zijn waargenomen als in Aalten.

    Op 30 Dec. 1915 werd het voorgenomen bezoek gebracht aan de gemeente Aalten. Acht personen werden bezocht, meest vooraanstaande ingezetenen. Daaronder waren: 3 liberalen, 5 anti-revolutionairen, 1 gesignaleerd als „tusschenbeide” en 1 R. C. Met de meeste welwillendheid werden de gevraagde inlichtingen gegeven. En ofschoon de beantwoorde vragenlijsten nader licht zullen geven, zijn toch al enkele indrukken als van zelf naar boven gekomen.

    Vragenlijst

    De vragen, die gedaan werden, bepaalden zich bij heel het onderzoek in hoofdzaak tot de volgende: Is de gemeente Aalten vooruitgaande of achteruitgaande? Werkt de landelijke omgeving belemmerend voor den vooruitgang? Is er voldoende samenwerking tusschen kom en buurtschappen? Houden de boeren-raadsleden het aanbrengen van de noodige verbeteringen in de kom tegen? Werken de burgerraadsleden mede voor verbetering in de buurtschappen? Zou splitsing van kom en buurtschappen in twee gemeenten gewenscht zijn? Bevordert het Rechtsche (in hoofdzaak (A.-R.) Gemeentebestuur voldoende den bloei van de gemeente, speciaal van het openbaar onderwijs?

    Omtrent sommige punten waren de meeningen geheel tegenstrijdig. Eenerzijds werd betoogd, dat de gemeente Aalten met reuzenschreden vooruitgaat. Aalten, werd gezegd, staat in ontwikkeling verre boven Doetinchem. Ook staat Winterswijk nog achter bij Aalten. Wat Doetinchem is, heeft het voor een groot deel te danken aan Ds. Van Dijk. Maar wat is daar voor industrie? In Aalten is textielindustrie, een knoopenfabriek, een kammenfabriek, zoomede veel klein-industrie. Er zijn 16 gasmotoren in gebruik. Tal van smeden zijn gediplomeerd. Men zendt zijn kinderen naar de onderwijsinrichtingen te Winterswijk. De loonstandaard is hoog.

    Anderzijds werd beweerd, dat Aalten niet vooruitgaat. Als hoofdoorzaak werd genoemd de omstandigheid, dat tal van jongelui uit den gegoeden stand niet trouwen, waardoor de energie wordt gedoofd. De jongelui hebben geen levensdoel. Er zit geen spirit in.

    Gunstig steekt daartegen af de landbouwende bevolking, waar leven in zit. De boeren trouwen en krijgen flinke gezinnen. Dat wekt geestkracht en den landbouw gaat het goed. Een enkele zocht het euvel bij de overheersching door de boeren, die wel voor wegen en bruggen geld willen geven, maar niet voor verbeteringen in het dorp. Er komen geen vreemdelingen zich vestigen, wel arbeiders in overvloed.

    Boeren vs. Burgers

    De Raad bleek te zijn samengesteld uit 6 burgers en 7 boeren. Vroeger gingen de verkiezingen in hoofdzaak om de vraag: boer of burger? Thans wordt dit anders, hoewel de oude toestand nog niet geheel is verdwenen. Slechts één sprak zich beslist uit voor splitsing in kom en buurtschappen. Deze ging echter niet van eene meerzijdige beoordeeling der kwestie uit. Een ander zou ook veel voor splitsing voelen, indien bij de kom voldoende terrein voor uitbreiding werd gelaten. Een derde zou vóór splitsing zijn, indien elk deel op zichzelf behoorlijk in eigen behoeften zou kunnen voorzien. Evenwel was hij overtuigd, dat er geen tegenstrijdige belangen zijn, als men het maar wil zien. Een vierde verklaarde zich niet tot oordeelen bevoegd.

    Overigens spraken allen zich zeer beslist uit tegen splitsing. Algemeen was men van oordeel, dat er in werkelijkheid geen tegenstrijdige belangen zijn. Waar de menschen tegenstrijdigheid meenen te zien, is dat, omdat er een verkeerd egoïsme bestaat; omdat ze te klein van blik zijn; alleen de directe, de voor de hand liggende belangen zien, en geen oog hebben voor de indirecte belangen, die een klein eindje verder liggen, en toch ook weer zóó dichtbij zijn, dat eigenlijk ieder ze moest kunnen zien.

    Door meerderen werd als hun besliste overtuiging uitgesproken: „De kom en de omgeving zijn twee deelen, die bij elkaar behooren, die elkaar zonder ophouden noodig hebben, die zijn saamgebonden door een gordel, waar wel eens een deuk in komt, maar die toch steeds weer de saamhorigheid doet gevoelen. Er wordt wel eens een stem gehoord: „daar hebben de boeren niets aan”, maar ’t is niet moeilijk deze stem te onderdrukken”.

    Een der meest vooruitstrevende ingezetenen antwoordde op de vraag: zijn er tegenstrijdige belangen tusschen boer en burger? „Absoluut niet. Elk belang van de kom is een boerenbelang en elk belang van de buurtschappen is een burgerbelang. Als ze het maar willen zien. Er is geen enkel tegenstrijdig belang.”

    En op de vraag: Zou U denken, dat een vereeniging van een kom met een uitgestrekte omgeving, gepaard gaande met een krachtige leiding vanuit het centrum, gunstig zou werken? antwoordde dezelfde persoon, die elken dag door zijn uitgebreiden werkkring midden in het volle rijke leven verkeert en die door zijn relatiën op allerlei terrein zoowel den boer als den burger door en door kent: „Indien U zulk een vereeniging kunt tot stand brengen, hebt U een ideale toestand. Kunt U dat bereiken, dan hebt u den meest gewenschten toestand verkregen. Maar van een flinke leiding hangt alles af. Als dan éen plaats voor vereeniging is aangewezen, zou het Stad- en Ambt-Doetinchem zijn”.

    Verbeteringen

    Maar werkt de landbouwende bevolking niet belemmerend? Zijn de boeren conservatief? Het oordeel over deze vragen was vrij eenparig. Een enkele was er, die op deze vragen bepaald „Ja” zeide. Maar deze werd geheel overstemd door al de anderen, die verklaarden: „Geen kwestie van”. Algemeen was men van oordeel, dat de boeren niet het initiatief nemen voor het aanbrengen van verbeteringen, doch ook de verbeteringen niet tegenhouden.

    Het gevaar van boerenoverheersching is niet denkbeeldig, wanneer ze onder slechte leiding staan. Is er zoo’n leider, die op hun zwak weet te speculeeren te groote voorzichtigheid op het gebied der financiën dan gaan ze soms in verkeerde richting mede. Evenwel, wanneer het hun goed wordt voorgesteld, zijn zij voor het aanbrengen van verbeteringen zeer zeker te vinden. Leiding, leiding en nog eens leiding daar komt het op aan.

    In Aalten stemden de boeren vóór de gasfabriek, gaven 80 mille voor de tram, waarvan ze vooraf wisten dat f 40.000.— geheel weg was en de overige f 40.000.— als renteloos voorschot werd gegeven. Voor verbetering van straten werd uitgegeven: in 1896 f 15.000.— en in 1898 f 15.000.—. Voor rioleering bewilligden ze een uitgaaf van f 7000.—. Wel werden ook enkele buurtwegen verhard, maar in de laatste jaren werd besteed: f 30.000.— voor aanleg en verbetering van straten en vernieuwing van een brug in het dorp, tegen f 10.000.— voor verbetering van buurtwegen.

    Ja, werd gezegd, dat is zoo, maar de nieuwe stationsweg in het dorp is ook een boerenbelang, daar hij de toegangsweg is naar de boterfabriek. Maar in elk geval: de boeren stemden vóór en als toegangsweg voor de boterfabriek had ’t ook nog wat minder gekund dan die mooie straat, zooals die nu is aangelegd. Voor verbetering der goten werkten de boeren ook mede. Niemand zeide: dat is te veel of te duur.

    Onderwijs

    En op het gebied van het onderwijs… ja, nu komen we aan een teer puntje. Dat dachten we allen eerst ook. Zou het Gemeentebestuur wel voldoende de onderwijsbelangen behartigen? Toch werd ook dat punt der Commissie helderder. Een enkele klacht werd vernomen. De Rechtsche Raad, werd gezegd, komt niet voldoende op voor het openbaar onderwijs. Waarom niet? Er werd gesproken over onvoldoende leermiddelen. Dit bleek echter geheel onjuist te zijn. Het schooltoezicht had een onderzoek ingesteld en nu bleek, dat Winterswijk met haar modelscholen f 0.80 per leerling geeft, tegen Aalten f 1.—.

    Geklaagd werd over Barlo en Lintelo, waar het getal kinderen boven de 25 is en geen nieuwe onderwijzeressen worden benoemd, hoewel dat de Gemeente maar f 50.— per jaar zou kosten voor elke onderwijzeres. Dit leek wel wat vreemd. Maar wat bleek nu? Dat bij den laatsten kwartaalstaat het aantal leerlingen aan de school te Lintelo 22 was en dat te Barlo 23. Was het nu niet zeer verstandig van den Raad om, toen er een vacature ontstond, den fatalen termijn van 15 Januari 1916 af te wachten en de gemeente niet te zetten voor een uitgaaf buiten de Wet om en dus ten eigen laste van f 1100.— per jaar voor schooltjes van minder dan 25 leerlingen?

    Een ander bezwaar in dit verband werd nog genoemd door een deskundige uit Aalten en wel: Er is principieel bezwaar tegen die klassetjes van 10—12 leerlingen, ’t Is doodend werken in zulk een klasse. Het maakt luie onderwijzers en onzelfstandige leerlingen. Ik zou nooit medewerken, om dat te bevorderen.

    Voor personeel, voor schoolbouw en voor onderwijzerswoningen bleek voldoende te worden gedaan. Toch werd wel gevoeld, dat er iets is, dat hapert. Wat is dit? Mag de commissie haar meening zij het dan ook oppervlakkig en voorloopig hierover uitspreken? Treedt zij hier niet buiten haar terrein van bevoegdheid? Een gemeente is een organisme, waarin alles samenhangt, elk verschijnsel oorzaak en gevolg heeft en weer andere verschijnselen verklaart.

    Conclusie

    Het scheen de commissie toe, dat ’t niet ligt aan den goeden wil, noch van burgers, noch van boeren, niet aan den gemeenteraad als zoodanig, maar dat een weinig meer vertrouwen, een weinig meer waardeering van elkander ook in Aalten wonderen zou doen. Is er vertrouwen en eendracht, dan hindert het niet, al heeft men met nog zooveel boeren te doen. Ontbreken deze grondslagen, dan zullen alle plannen tot verbetering met lamheid geslagen zijn.

    En hiermede zijn de voornaamste punten aangeroerd. Er zou nog veel te zeggen zijn. Een klacht over de tegenwerking der boeren tegen het voorstel betreffende de Middenstandscredietbank kan stilzwijgend worden voorbijgegaan. En toch eigenlijk niet. Want ook nu weer bleek, dat de boeren toch eigenlijk niet de schuldigen zijn. Twee op den voorgrond tredende burgers hadden tegen geageerd en vóór stemden 1 boer en 1 dorper. De overigen stemden tegen.

    Dan zou nog kunnen worden opgemerkt, dat de gemeentehuishouding in Aalten nog zoo gemakkelijk niet is met een progressieven hoofdel. omslag van 2—4 pCt. Maar verschillende vragenlijsten zijn nu binnen, ook van Aalten en we hopen, in verband daarmede, nog wel eens op dit onderwerp terug te komen.

    Aalten vooruit

    De redactie van „Stad en Ambt” voegt hier het volgende aan toe: We kunnen bovenstaand rapport nog aanvullen met de mededeeling, dat we in de gelegenheid geweest zijn, om de notulen na te lezen van de gemeente Aalten, gedurende de jaren 1907 tot en met 1915. Ons is daarbij gebleken, dat Aalten vooruitgaat, en dat deze vooruitgang niet bemoeilijkt wordt door tegenwerking van de buurtschappen.

    Behoudens een enkel feit, dat op de stemming in den Raad echter geen invloed gehad heeft, is in al die jaren van tegenwerking nauwelijks sprake geweest. Toen waren drie van de 12 raadsleden tegen subsidie voor een vuilniskar, wat terzelfder vergadering beantwoord is, doordat 7 van de 12 leden stemden tegen subsidie voor een landbouwtentoonstelling.

    Ook wat onderwijs betreft wordt Aalten goed verzorgd zonder dat te een of andere zij overdreven wordt. Onder omstandigheden werd het aanstellen van leerkrachten boven ’t wettelijk getal bevorderd, en als in een ontstane vacature niet werd voorzien, dan geschiedde dat, omdat het aantal leerlingen beneden het wettelijk peil was gedaald. Voor leermiddelen wordt vergelijkenderwijs in Aalten een hoog bedrag uitgegeven. De verlaging van dat bedrag tot een meer gebruikelijk peil, geschiedde niet door de boeren, maar door den Raad, en niet op voorstel van B. en W., maar op voorstel van de Financieele Commissie.

    Bronnen


  • Duits geld als dagelijks betaalmiddel

    Duits geld als dagelijks betaalmiddel

    Tot het begin van de 20e eeuw was Duits geld het dagelijks betaalmiddel in Aalten. Dit kwam enerzijds door de levendige handel met Duitsland en anderzijds omdat veel Aaltenaren in de textielfabrieken in Bocholt werkten. Zij werden uitbetaald in Duits geld en brachten dit in Aalten in omloop.

    In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over het plaatselijke betaalverkeer:

    “… Van agio gesproken, dat kwam door ’t Duitsche geld dat hier in omloop was en het dagelijksche betaalmiddel was. Het stond er zoo bij dat Nederlandsche munt zeldzaam gezien werd. Moest men ‘Hollandsch geld’ hebben, bijv. voor belasting, dan moest men naar enkele personen die groote zaken dreven, om Duitsch geld om te wisselen. Tot in ’t begin dezer eeuw was de circulatie van ’t Duitsche geld in onze gemeente nog algemeen.

    Toen de overheid maatregelen wilde nemen om die circulatie te verbieden, kwam er bij velen tegenstand. De vereeniging Aalten’s Belang bemoeide er zich mee, en in den boezem van die vereeniging ontstond een felle strijd over de al- of niet afschaffing van het Duitsche geld. In hotel De Roskam van den heer Voorderman, werden druk bezochte vergaderingen gehouden. Zij die veel handel op Duitschland dreven of Duitsche klanten in den winkel hadden, zagen in de afschaffing van het Duitsche geld een belangrijk nadeel.

    Die handel op Duitschland was nogal druk. Grensbelemmeringen waren er bijna niet en op de Bocholtsche marktdagen gingen tal van kooplieden hun waren daar aan den man brengen. En ook zij die in Duitschland werkten, kregen hun loon natuurlijk in Duitsch geld uitbetaald en brachten dit in onze gemeente weer in omloop. Men denke daar dus niet te licht over. En op een der vergaderingen van Aalten’s Belang kwam het tot heftige debatten en kwam zelfs het voortbestaan der vereeniging als gevolg van deze kwestie in ’t gedrang. Tenslotte is de afschaffing in juli 1914 ingevoerd en heeft zich de bevolking daarbij aangepast.”

    Bron


    • ‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 31 december 1937 (via Delpher)
  • De Markt te Aalten

    De Markt te Aalten

    De Graafschapbode, 23 december 1913

    De Markt te Aalten, 1740 - Graafschapbode, 23 december 1913

    Bij het marktgezicht van Aalten uit de eerste helft der 18de eeuw, dat we onzen lezeressen en lezers aanbieden, wenschen we een enkel begeleidend woord te voegen.

    Over de afkomst van den naam „Aalten” zijn de geleerden het niet eens. Met het oog op den heuvel, waartegen het dorp gebouwd is, meenden sommigen den oorsprong te moeten zoeken in het Latijnsche woord altus (hoogte), dat er dan door de Romeinen aan gegeven zou zijn. Onmogelijk is dat zeker niet, „Aalten” zou dan stamverwant zijn met „Elten”. Men moet met die afleidingen evenwel zeer voorzichtig wezen; er is een tijd geweest, dat de woordverklaarders de namen die gevonden werden, eerst verlatijnschten, en dan den aldus gemaakten vorm voor den oorspronkelijken uitgaven.

    Anderen meenen den naam Aalten terug te vinden in Alladna, Aladon of Alethe, onder welke namen de plaats in vroeger (9de en 12e) eeuwen vermeld wordt. Eigenaardig van het dorp Aalten is, dat het inwendig den vorm heeft eener Westfaalsche stad, daarin overeenkomende met Winterswijk. Tot die eigenaardigheid behoort een vrij ruime markt, waarvan we een afbeelding van 1740 geven.

    Wie met onze afbeelding op de plaats van den teekenaar gaat staan, zal getroffen worden door de verandering, die de huizen uitwendig (en zeer zeker ook inwendig) hebben ondergaan; die planken gevels ziet men niet veel meer; toen we vóór eenigen tijd met een deskundige te Bredevoort waren, vonden we er daar nog eenige schilderachtige. Onze reisgezel genoot! Een bejaard bewoner van Aalten, wien we een teekening vooruit toezonden, betoonde zich daarmee bijzonder ingenomen, en schreef ons tevens, dat slechts eene der tegenwoordige woningen misschien uit de oude weer te kennen was. Mochten andere belangstellende lezers ons nog eenige ophelderingen of aanwijzingen kunnen geven, we houden ons daarvoor beleefdelijk aanbevolen.

    De „groote kerk”, op den heuvel staande, draagt de kenteekenen van hoogen ouderdom; de datum harer stichting schijnt niet te kunnen worden aangegeven, ook niet bij benadering; op een steen aan de Westzijde staat wel het jaargetal 1662 uitgebeiteld, doch dit herinnert ongetwijfeld aan eenige restauratie, die het gebouw toen onderging. Merkwaardig aan die kerk is de lage Romaansche toren, waarin de drie klokken uit de 18de eeuw nog wel zullen hangen, die we om haar „prachtige klanken” hoorden prijzen.

    We zouden over de bloeiende gemeente nog heel wat kunnen meedeelen, doch we schrijven thans geen historisch of geographisch overzicht en moeten ons dus beperken.

    Een historische bijzonderheid willen wij evenwel nog mededeelen, We lazen n.l. In het midden der 18de eeuw heerschte ook te Aalten, kort na de bekende Nijkerksche beroering, onder ds. Kuipers, op godsdienstig gebied mede veel opschudding. Dit blijkt o.a. uit een in 1750 bij Abraham Ferweda te Leeuwarden uitgekomen geschrift, getiteld: „De onfeilbare proefsteen van de nieuwe zeldzame Bekeering, of Grondig Onderzoek van de onregelmatigheid der Wonderlijke Bekeeringe te Aalten, benevens eenige aanmerkingen over het gedrag van den heer predikant Philippus de Roy en de approbatie der Theologische Faculteit te Harderwijk: Ter behoorlijke defensie aan de Eerwaarde Heer de Roy, opgedragen door twee goede vrienden.”

    Men leest in gemeld werkje: „De bekeering van Nieuwkerk werd duidelijk gezegd door de preek van den stokbewaarder ontstaan te zijn, en Ds. Kuypers zegt: „doen bad ik, doen sprak ik, dat ik het zelf niet wist waar ’t mij van daan quam, doen wierd er een groote menigte bewogen en de Heere brak door.”

    „Die van Aalten is niet minder op die wijze ontstaan, haar begin nemende in de Catechisatiën, en volkomen wordende in de kerk onder de Predeking, en van het aanspreken van den heer de Rooi hangt, volgens zijn Eerw. eigen verhaal, de gestadige veranderinge af.”

    „Zekere vrouw te Aalten haar kind willende halen, en in ’t gezelschap komende van pas neergezeten, of ze bezweek en kreeg een krachtige aandoening en wierd zo vliegende bekeerd.” „De geest werkt meest in de vrouwen,” „de kenmerken op welke benaming van bekeering gegrond wordt, zijn: gekerm, geschreeuw, klamme sweet, benautheid, verkroppingen, onmagt, ledenbeven, swoegen, stuipen, vallende siekte, geraakte, worstelen, bezwijken.”

    In het slot van dit boekje staat nog: „Die waarlijk bekeert is heeft liefde omtrent zijn evenmensch, maar deze luiden veragten en verdoemen alle Menschen die buiten haar zijn. Die waarlijk bekeerd zijn, zijn nedrig, maar deze zijn Hovaardig en opgeblazen van wege hare Bekeringe.”

    Professor Cremer te Harderwijk, wiens approbatie hier was ingeroepen, geeft daarbij te kennen, dat hij God heeft gebeden, „dat hij het wettische, ’t geen sig hierin openbaart, met het Evangelische doe gepaard gaan.”

    Bron


  • Zentralverband Chr. Textilarbeiter, afd. Aalten

    Zentralverband Chr. Textilarbeiter, afd. Aalten

    Begin 20e eeuw staken honderden Aaltenaren dagelijks de grens over naar Bocholt om daar in de textielfabrieken te werken. In weer en wind gingen zij te voet, per fiets of met paard en wagen. Sommigen deden er wel drie uur over om de (pakweg) tien kilometer tussen huis en werk af te leggen, ’s ochtends én ’s avonds! In 1910 werd een tramlijn naar Bocholt geopend, zodat zij voortaan een stuk sneller en comfortabeler konden forenzen.

    Aalten had zelfs een eigen afdeling van een Duitse textielvakbond, het Zentralverband Christliche Textilarbeiter, Oordsgroep (Ortsgruppe) Aalten. Zij kwamen regelmatig bijeen in verschillende café’s in Aalten. Op Delpher vonden wij een aantal berichten over dit onderwerp:

    Aaltensche Courant, 10 december 1913:

    Maandagavond hield de Oordsgroep Aalten van het Zentral-Verband Christl. Textielarbeiter Deutschland een ledenvergadering, waartoe ook werden toegelaten de familieleden der georganiseerden. Onze Bocholtsche vrienden hadden voor deze gelegenheid een tooverlantaarn medegebracht, waarmede verschillende tooneelen uit de vooral in Duitschland nog sterk gedreven huisindustrie werden belicht.

    Men kan, deze dingen ziende, begrijpen, dat vooral in Duitschland een kreet van ontzetting is opgegaan, toen voor eenige jaren geleden deze allertreurigste toestanden door middel van die groote tentoonstelling van huisindustrie te Berlijn gehouden, aan het daglicht kwamen.

    Uit een en ander werd duidelijk, dat er voor de wetgevers nog een massa goed werk te verrichten valt voor de verbetering van het diep treurig leven van duizenden, die door te lage loonen genoodzaakt zijn om zulk een ellendig leven te lijden.

    De heer Mensink, van Enschedé, sprak daarna een kernachtig woord tot de aanwezigen, er den nadruk op leggend, dat alleen een hecht en solied organisatieleven aan deze wantoestanden op den duur een einde kan maken. Door een der aanwezige bestuursleden werd een hartelijk dankwoord tot de propagandisten gesproken, waarmede de vergadering instemde.

    Aaltensche Courant, 12 september 1914:

    Donderdagmorgen werd in het café van den verlofhouder te Linde een druk bezochte vergadering gehouden van de oordsgroep Aalten van het Zentralverband Christl. Textielarbeiter Deutschland. In zijn openingswoord deelde de heer Ommering mede, dat het na veel moeite aan het bestuur gelukt was voeling te krijgen met de Duitsche collega’s en de gehouden besprekingen er toe hebben geleid, dat ook de leden der oordsgroep Aalten op ondersteuning kunnen rekenen en die ondersteuning op a.s. Maandag ’s morgens van 9 tot 9½ uur zal worden uitgekeerd aan de leden wier namen aanvangen met de letter A tot M, van 9½ tot 10 voor de overigen; en dat de ondersteuning zeker al vroeger zou zijn uitgekeerd, als de maatregelen door Nederlandsche en Duitsche autoriteiten aan de grens genomen, daarin niet zoo storend hadden ingegrepen.

    Daarna werd door den heer Mensink van Enschede uiteengezet het groote nut van georganiseerd zijn, wat ook in deze voor de arbeiders vooral zoo moeilijke dagen schitterend op den voorgrond treedt. Spr. zette in een zeer populair betoog uiteen, welke moeilijkheden in deze zoo droeve tijden de arbeiders ondervinden, doch ook die welke de bestuurders van organisaties te doorworstelen hebben, en eindigde met er op aan te dringen, dat de leden der organisatie, ook in hun eigen belang, ten plicht hebben de organisatiebesturen te steunen door onvoorwaardelijk trouw te blijven aan de organisatie.

    Aaltensche Courant, 16 september 1914:

    Maandagmorgen werd aan de leden der Oordsgroep Aalten, van het Zentralverband Christl. Textilarbeiter Deutschland, de krijgs- en noodondersteuning uitgekeerd. Had het, door het sluiten der grenzen, wat lang geduurd, voor zeer velen was het, onder deze omstandigheden, een niet onaanzienlijk bedrag, hetwelk aan hen werd uitgekeerd.

    Zijn wij wel ingelicht, dan beliep de totale uitkeering dien morgen ongeveer 500 mark. Wij mogen veilig aannemen dat deze uitkeering in menig gezin een blijde stemming gebracht heeft.

    Hopen wij dan, dat het nut van georganiseerd zijn terdege wordt ingezien, dat velen, die nu nog veraf staan, later, wanneer de oorlog heeft uitgewoed, tot organisatie zullen toetreden, en die enkelen, welke door zeer slechte contributie-afdracht moesten worden teleurgesteld, hun leven beteren.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen


    • Aaltensche Courant, 10 december 1913 (Delpher)
    • Aaltensche courant, 12 september 1914 (Delpher)
    • Aaltensche Courant, 16 september 1914 (Delpher)
  • 100 jaar onafhankelijkheid

    100 jaar onafhankelijkheid

    Aaltensche Courant, 30 juli 1913

    Herhaaldelijk lezen we of hooren we spreken van „Plan 1913″. Wat wordt daarmee bedoeld, wat is dat ? Dat is het plan of voornemen, om de heugelijke gebeurtenis, nu 100 jaar geleden, feestelijk te herdenken. Is daar reden voor? Zij, die dat nog vragen, geven bewijs het geleerde op school, wat betreft de geschiedenis van ons vaderland, te zijn vergeten. Het eenige dat hiervoor ter verontschuldiging kan worden aangevoerd is, dat voor velen de schooljaren reeds ver achter den rug liggen en mondelinge overlevering niet meer wordt gehoord.

    Het was in 1863, toen in Aalten het vijftigjarig feest van Neêrlands Onafhankelijkheid werd gevierd, heel anders. Toen was er haast geen gezin of uit den mond van grootouders hoorde men of had men hooren vertellen van den droevigen tijd door onze voorouders doorleefd, zoolang de Franschen hier de baas waren. Voorvallen, die een familie persoonlijk hadden getroffen werden verteld, doch nu, 50 jaar verder, is veel van dat alles met den sluier der vergetelheid bedekt.

    In ’t algemeen willen we daarom enkele feiten in herinnering brengen, die de geschiedenis heeft geboekt. De 17e eeuw (1600-1700) wordt genoemd de „gouden eeuw” onzer historie, de 18e eeuw (1700-1800) de „eeuw van verval”.

    Wat was de oorzaak van dat verval? Men ging rusten op de lauweren door het voorgeslacht behaald. Ondernemingsgeest trof men niet meer aan. In ledigheid ging men genieten van de verzamelde rijkdommen en was men beangst daarvan iets af te staan, wat kon strekken tot bevordering van ’s lands welvaart. Voor leger en vloot stelde men geen gelden beschikbaar en het aanzien van de ééns zoo machtige republiek der Vereenigde Nederlanden slonk van jaar tot jaar.

    In ’t oog van de andere Europeesche Staten telden wij niet meer mee. Daarbij ontstond ontevredenheid over het beheer, die werd aangevuurd door den revolutiegeest, die zich in Frankrijk openbaarde, zoo zelfs, dat de Omwentelingsgezinden, Patriotten genoemd, vijandig optraden tegen Stadhouder Willem de Vijfde en zijne aanhangers, Prinsgezinden geheeten.

    De Franse tijd

    Toen de groote Omwenteling in Frankrijk had plaats gehad, en de revolutionairen den Koning en de Koningin om ’t leven hadden gebracht, riepen de Patriotten de hulp in van de Franschen om ook hier den Stadhouder te verdrijven. Deze kwamen in 1795 met een groot leger ons land binnentrekken en werden door de omwentelingsgezinden met gejuich ontvangen.

    De regeering was niet in staat hen te keeren, want het leger was niet behoorlijk uitgerust en de vestingen waren vervallen. Het geld voor ’t onderhoud daarvan benoodigd, was bezuinigd, doch nu konden zij aan de Franschen 100 millioen gulden geven, welke deze eischten voor de door hen bewezen hulp en bijstand. Willem de Vijfde nam de wijk naar Engeland en zijn tegenstanders namen de plaats in van de vroegere regeeringspersonen.

    Nu hadden de Franschen wel weer kunnen vertrekken, maar daar dachten ze niet aan. Telkens werden de Fransche soldaten, wanneer zij hier goed gevoed en gekleed waren, verwisseld met een havelooze uitgehongerde bende, om hier op kosten der burgerij weer in goeden doen te komen. Hun invloed op den gang van zaken hier te lande nam intusschen meer en meer toe, tot ze geheel het bestuur in handen kregen.

    In Frankrijk heerschte groote verwarring tot het eindelijk aan een advocatenzoon afkomstig van Corsica, Napoleon Bonaparte geheeten, gelukte wat orde te scheppen. Hij was een dapper generaal en een bekwaam krijgsman, die de legers van de Staten, die aan Frankrijk den oorlog hadden verklaard, versloeg en aan zijn vijanden vernederende vredesvoorwaarden voorschreef. In 1804 liet hij zich uitroepen als Keizer en twee jaar later zond bij zijn broeder Lodewijk Napoleon hierheen om als Koning over ons land te regeeren.

    Zware offers

    Het bondgenootschap met Frankrijk kostte ons zware offers. De Engelschen, die met de Franschen in oorlog waren, werden nu ook onze vijanden en namen bijna al onze koloniën in bezit en roofden onze koopvaardijschepen, waardoor onze handel zoo goed als verliep. Men moest reeds een vierde van zijn inkomen aan belasting betalen en nog eischte Napoleon meer.

    Napoleon had zijn broeder Lodewijk hier als koning doen uitroepen in de verwachting dat deze zich geheel naar zijn wil zou schikken. Hierin werd hij echter teleurgesteld. Lodewijk kwam hier met de bedoeling den bloei van zijn rijk zooveel mogelijk te bevorderen en het volk voor verdere verdrukking te bewaren. Dit heeft hij ook getoond door o.a. te weigeren de loting en de tierceering in te voeren en door het oogluikend toelaten van den sluikhandel met Engeland.

    Napoleon had om Engeland te treffen allen handel met dit land ten strengste verboden. Nu Lodewijk hem hierin niet genoeg steunde, noodzaakte hij hem afstand te doen (1810) en Holland werd bij Frankrijk ingelijfd. Ons land werd nu een Fransche provincie en hield dus op een zelfstandig rijk te zijn. De regeering werd thans op Franschen voet ingericht. De Nederlandsche taal moest langzamerhand verdwijnen. Op de scholen moest Fransch worden geleerd en ook de dagbladen moesten in ’t Fransch verschijnen.

    Een leger douanen bezette de kust en zorgde, dat wanneer een schip met Engelsche goederen binnen kwam, de lading werd verbrand. De Indische waren, zooals koffie, thee, tabak, rijst, stegen daardoor verbazend in prijs. De verarmde burgerij behielp zich met aftreksel van geroosterd roggebrood in plaats van koffie te gebruiken en in plaats van tabak rookte men noteboombladeren. Om de suiker te vervangen, legde men zich er op toe uit het zoete sap van mangelen suiker te maken.

    Vele welgestelde burgers werden arm en zij, die van hun renten moesten leven, alsmede tal van weeshuizen en liefdadigheidsgestichten leden gebrek toen Napoleon de rente der staatsschuld liet tierceeren, d.w.z. maar voor één derde liet erkennen. Zij, die b.v. recht hadden op ƒ 300 rente, kregen maar ƒ 100 uitbetaald. Er werd niet meer verdiend, maar wel moest worden opgebracht, waardoor de armoede begon te nijpen; honderden huizen werden voor afbraak verkocht, prachtige buitenplaatsen voor een kleinigheid weggedaan, paarden en rijtuigen afgeschaft en dienstboden ontslagen. In Amsterdam groeide het gras op de straten.

    Vechten voor Napoleon

    Doch de Franschman nam niet alleen het goed maar eischte ook het bloed. Napoleon had soldaten noodig om in alle oorden van Europa voor hem te vechten en dwong nu onze jongens om in zijn legers te dienen. Hij voerde n.l. de loting in, wat voor ons iets ongehoords was. In onze vroegere oorlogen meldden zich altijd genoeg vrijwilligers aan om het vaderland te verdedigen, maar nu werd bij loting aangewezen wie de wapens moest opvatten. Zoo zagen tal van gezinnen hunne geliefde betrekkingen naar den vreemde voeren om ze nooit terug te zien.

    Toch durfde niemand klagen of hij maakte kennis met de gevangenis. Geheime spionnen slopen overal rond, om elk verdacht woord op te vangen en de politie drong vaak huizen binnen en opende de brieven om iemands meening over den Keizer te hooren. Boeken en kranten mochten niet verschijnen vóór zij waren goedgekeurd.

    Toch had deze verdrukking ook zijn goede zijde. Het volk vergat thans zijn oude partijschappen en gevoelde zich weer één en hunkerde naar verlossing. Napoleon’s macht was ten top gestegen. Alleen Engeland en Rusland trotseerden hem nog, anders heerschte hij over geheel Europa. Ook Rusland zou nu zijn slagen voelen. Met een leger van meer dan een half millioen trok hij derwaarts, doch van elk twintig tal soldaten kwamen er negentien in Rusland’s sneeuwvelden jammerlijk om het leven. Ook de ongeveer vijftienduizend Nederlanders zagen hun vaderland niet weer terug.

    Oranje boven

    Na dezen afloop beraamden de graven van Hogendorp, van Limburg Styrum en van der Duijn van Maasdam in stilte plannen om het Fransche juk af te schudden. Na den slag bij Leipzig, waarin Napoleon werd geslagen, werd het sein tot den opstand gegeven door het zich tooien met de oranjekleur, wat vroeger met den dood werd gestraft. De Fransche soldaten zagen verbluft en hadden den moed niet zich daartegen te verzetten.

    Pruisen en Kozakken boden hulp en den 15 November 1813 klonk reeds het „Oranje boven” door Arnsterdam’s straten en twee dagen later in Den Haag. Den 21 November aanvaardden van Hogendorp en van der Duijn van Maasdam het voorloopig bestuur en den 30 November stapte de Prins van Oranje, zoon van den verdreven Stadhouder Willem de Vijfde, te Scheveningen aan land, waar hij met ongekende geestdrift door de menigte werd toegejuicht. Twee dagen later werd hij te Amsterdam als Souvereinen Vorst uitgeroepen.

    De Franschen dropen af en Nederland was vrij. Dat is nu honderd jaar geleden en al dien tijd bleven we er voor bewaard, dat vijanden onze grenzen overschreden. Er is dus reden, om met dank aan God Neêrlands’ verlossing feestelijk te herdenken. Waardeeren we onze vrijheid, want geen grooter ramp kan een volk treffen, dan wanneer het door vreemden wordt overheerscht. Bij het nu binnen de gemeente Aalten te vieren eeuwfeest van onze onafhankelijkheid op 28 Augustus a.s. klinke dus luide onze aloude leuze: „Oranje boven”.

    Bron