Tag: Aalten Achteruit

  • Opoe Lammers terug uit Canada

    Opoe Lammers terug uit Canada

    Even kras en even opgewekt als ze een half jaar geleden uit Aalten vertrok voor een bezoek aan haar familieleden in Canada, is gisteravond mevr. wed. Lammers-Bulsink, in Aalten beter bekend onder de naam „opoe Lammers”, weer in haar woning in de Willemstraat aangekomen.

    Op 30 November van het vorige jaar vertrok deze energieke vrouw, van wie men nauwelijks kan geloven dat zij dit jaar 84 wordt, met de Rijndam naar Canada om haar kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen te bezoeken, die na de oorlog naar Canada emigreerden en in brieven verschillende keren hadden geschreven: „opoe, U moest eens kunnen zien, hoe wij het hier hebben”.

    Opoe Lammers heeft, na enig overwegen, deze uitnodiging aanvaard en eind vorig jaar vertrok zijn naar Canada. Zij heeft daar haar vele familieleden, die het zich maar moeilijk konden voorstellen dat „opoe” werkelijk kwam kijken, bezocht en haar ogen ook verder goed de kost gegeven. Ook met andere oud-Aaltenaren heeft zij in Canada kennis gemaakt. Het bezoek van hun oude moeder en grootmoeder was voor de kinderen en kleinkinderen in Canada een verrassing, groter dan men zich daar had kunnen voorstellen.

    Opoe Lammers, die een prettige tijd heeft gehad in Canada is op 14 Mei j.l. terug gereisd met de Rijndam. Gisteren kwam zij in Rotterdam aan, waar zij door haar kinderen werd afgehaald. Per auto is ze daarna naar Aalten gereden, waar ze gisteravond tegen zeven uur arriveerde. Vele handen van familie, buren en kennissen moest zij bij aankomst schudden. Ze had het best naar de zin gehad in Canada, vertelde ze.

    Gisteravond kwam de in Nederland wonende familie Lammers in gebouw „Irene” in intieme kring bijeen. Daar heeft opoe verteld van haar belevenissen en ze wist dit op zeer onderhoudende wijze te doen, zodat ieder zich een beeld kon vormen van de omstandigheden, waaronder de „Canadese tak” van de familie Lammers leeft.

    Toen opoe Lammers uit Aalten vertrok nam zij voor de familie in Canada een geluidsband mede, waarop door de Aaltense familieleden gesproken woorden waren opgenomen. Het afdraaien van deze band veroorzaakte in de Canadese familiekring veel blijdschap en verrassing. Opoe Lammers bracht uit Canada ook weer een geluidsband mee. Zo hoorde men gisteravond in de familiesamenkomst de stemmen van de familieleden in Canada. Het bleek dat velen het Aaltense dialect nog niet hadden verleerd.

    Heeft u interessante verhalen over familieleden die uit Aalten naar Canada zijn geëmigreerd? Stuur ons een bericht!

    Bron


    • Dagblad Tubantia, 25 mei 1955 (Delpher)
  • Van IJzerlo naar Tres Arroyos

    Van IJzerlo naar Tres Arroyos

    Dagblad Tubantia, 26 april 1955

    Familie Herman Prinzen (9 personen) emigreert naar Argentinië

    „Dat is dan de laatste koffie, die ie van ons kriegt”, zegt Herman Prinzen uit IJzerlo bij Aalten, en hij zet een dampende kop koffie op tafel. Het is stil in de grote keuken van boerderij „Linquenda”, de keuken, die groter schijnt dan ooit tevoren, omdat er practisch geen schilderijen meer aan de muur hangen. Met een oude, verweerde spiegel is nog getracht de wand enigermate te sieren, wat niet bijster is gelukt en verder hangt slechts eenzaam de Bijbelse dagkalender op het behang.

    Door het keukenraam kan men uitzien over de IJzerlose es, die vlak en kaal in magere zonnestralen zich probeert te koesteren. De wind blaast het mul geworden zand van de akkers driftig over het geploegde land. Herman Prinzen, de 48-jarige boer, staart naar buiten. „Hier hebben wij nu ongeveer achttien jaar gewoond”, zegt hij, misschien meer tot zichzelf dan tot ons. „Wij zullen er nu geen achttien dagen meer zijn, zelfs geen acht meer….”

    Spaans leren was niet gemakkelijk

    „In Argentinië praot ze Spaans!”, zegt een dochtertje van Prinzen. „Heb ie wal es Spaans heuren praoten?” „Nee,” moeten we bekennen. „Is Sunterklaos dan nooit bie oe ’ewest, den kump toch oet Spanje?” „Spaans is een moeilijke taal,” zegt Prinzen. „Leerink, Wim Leerink zogezegd uit de Kerkstraat in Aalten heeft ons wat Spaans geleerd. Tjonge, ’t viel niet mee en we kennen er nog niet veel van.” „Maar kom,” vervolgt hij en hij wendt zijn blik af van de uren aaneen, in stuifzand gehulde es – „daar is mijn werk gedaan” – ik zal u vertellen van onze a.s. emigratie.”

    En dan begint boer Herman Prinzen zijn verhaal. Het is een verhaal, waarvan het wezen der dingen een radicale omkeer zal brengen in zijn leven en niet alleen in het zijne, maar in dat van zijn vrouw, mevr. Prinzen-Kämink en van hun zeven kinderen, waarvan de oudste zestien en de jongste nog geen jaar is en in de kinderwagen ligt te kraaien van plezier. „U kent opa Brunsveld,” stelt Prinzen vast. „ledereen hier kent immers opa Brunsveld. Hij is een geboren en getogen IJzerloër en als hij jarig is, dan komen veel mensen op visitie.

    Dat was op 24 November van het vorige jaar. De vrouw en ik zaten, het was laat in de namiddag, bij hem te praten, toen ook de heer Kämink, een neef van mijn vrouw, binnen kwam. Kämink is hoofdbestuurslid van de Chr. emigratiecentrale en u begrijpt dat het gesprek al spoedig over de emigratie ging. Nog niet lang geleden had Kämink Argentinië en nog enkele andere landen bezocht om zich op de hoogte te stellen van de immigratiemogelijkheden daar.” „Misschien is daar voor jullie ook wel perspectief,” zei hij.

    „We dachten er verder niet zo diep over na, maar een paar dagen later kregen wij een brief van hem. Hij had er namelijk wel over nagedacht. Om kort te gaan, hij schreef dat er in Argentinië bij de prot. chr. school een internaat is, waarvoor men een conciërge zoekt. „Is dat niets voor jullie?” schreef hij. Die vraag was niet zo heel vreemd, als ze op het eerste gezicht wel lijkt. Ik ben hier immers in IJzerlo wel in hoofdzaak boer, maar tien jaar lang ben ik ook conciërge geweest van het verenigingsgebouw „Ons aller belang”, ’t Witte kieltje zat al in de koffer….

    „Is onze taak hier misschien afgelopen ?”

    Die brief van Kämink heeft mijn vrouw en mij niet weer losgelaten; Er is, schreef Kämink dringend behoefte aan een conciërge – We zijn er geen mensen naar – mijn vrouw en ik evenmin – die bang zijn om naar een ander land te vertrekken of een ietwat onbekende toekomst tegemoet te gaan. We hebben de brief van Kämink principieel bezien. Zo: „Is het misschien ook zo, dat onze taak hier, in de Aaltense buurtschap IJzerlo, is afgelopen en dat er voor ons in een ander en een vreemd land een nieuwe toekomst en een nieuwe taak wacht?” „Ja,” zegt mevrouw Prinzen, „zo hebben wij ons voor deze zaak gesteld.”

    „Nu moet u niet denken,” vervolgt Prinzen, „dat het probleem voor ons eenvoudig was. Wij hebben vele jaren, samen met de ouders van mijn vrouw, die nu oud zijn geworden, in deze boerderij gewoond. Zou het nu goed zijn, dat wij gingen vertrekken en onze ouders in de avond van hun leven eenzaam achterlieten?” „U begrijpt, dit is een „zware” zaak om te overwegen.

    Onze ouders hebben echter gezegd „Als jullie menen, dat er voor jullie en de kinderen een toekomst ligt in Argentinië, dan moet je dat om ons zeker niet laten. Wij mogen jullie niet tegenhouden, ook al zijn we oud. Wij vertrouwen, dat als jullie een taak wordt gegeven in Argentinië, er ook voor ons zal worden gezorgd ’’ Toen onze ouders dit zo gelovig opvatten, heb ik ’s avonds gezegd: „Wat dunkt je vrouw, hoe moeten wij er mee aan?” „We moesten maar gaan ” Herman,” zei ze. „Alles wordt ons licht gemaakt….” Dat was tegen Kerstmis.

    Donderdag vertrekt de boot

    We hebben toen geschreven aan Kämink in Hoogeveen en hij heeft verder alles geregeld. Donderdag a.s. vertrekken we met de boot. Ongeveer vier weken zijn we onderweg. Dan komen we in Buenos Aires, de hoofdstad van Argentinië aan. Acht uur moeten we dan nog reizen met de bus voor we in Tres Arroyos, onze nieuwe woonplaats, zijn. Ik zal daar dus, zoals ik al zei, conciërge worden van een internaat. Dat staat 50 meter van de school af en tien minuten van de kerk. We komen dus niet in een onbewoonde streek.

    In Tres Arroyos wonen trouwens veel immigranten. Het zijn geen immigranten van de laatste tijd. Er zijn er heel wat, wier ouders of grootouders reeds naar Argentinië immigreerden, doch zij hebben, zoals ik heb gelezen in brieven, die ik uit Argentinië ontving toch altijd nog de Nederlandse volksaard behouden. Zelfs op school wordt nog enkele uren per week les in de Nederlandse taal gegeven. Dat schreef het hoofd van de school mij.

    In het internaat verblijven doorgaans zo’n tachtig kinderen. De afstand van huis naar school is te groot om dagelijks af te leggen en daarom blijven de kinderen van April tot December in het internaat. Vier maanden hebben zij vacantie, van December tot en met Maart. Dan gaan ze naar huis. Dat zijn in Argentinië de zomermaanden. In die vacantie heb ik in Argentinië gelegenheid om in de landbouw te gaan werken. Twee van onze dochters, Christina en Johanna, gaan in Tres Arroyos in het internaat werken. Een blijft thuis moeder helpen en de anderen gaan of naar school of blijven thuis, omdat ze nog te jong zijn voor de school. We hebben vier meisjes en drie jongens. Dat is ’t hele verhaal.”

    „Of we er niet tegenop zien?” „Neen, nu niet meer,” zegt Prinzen. „We hebben het besluit genomen en geloven nu dat onze levensweg ginds, in Argentinië zal worden voortgezet. Daar schijnt dezelfde zon als hier in de IJzerlose es en daar regeert ook dezelfde God als in Nederland. We hebben een paar drukke dagen achter de rug. Bijna alles is nu echter ingepakt. Nog een paar dagen en dan gaan we.” „O ja, u wilt misschien weten hoe het met onze ouders zal gaan? Ook voor hen wordt gezorgd. Ons vertrouwen is niet beschaamd geworden, want een neef van ons, Wim Kämink gaat 6 Mei trouwen en komt dan hier op de boerderij te wonen. Hij zal niet alleen voor het bedrijf, maar ook, samen met zijn vrouw, voor zijn opa en oma zorgen. Zo zal, ook in dit opzicht, alles goed komen. We zijn daarvoor erg dankbaar.”

    Leestip: blog door Lara Droogleever Fortuyn uit 2017: “In Tres Arroyos komen kaas en vlees samen”

    Bronnen


  • Namen voor nieuwe wegen in Aalten

    Namen voor nieuwe wegen in Aalten

    Tubantia, 15 februari 1955

    Tussen de Admiraal de Ruyterstraat en de Trompstraat in Aalten wordt een weg aangelegd. B. en W. dezer gemeente hebben de raad voorgesteld aan deze weg de naam Abel Tasmanstr. te geven. Deze omgeving ligt in de lijn van de straataanduiding in de omgeving, waar aan diverse straten namen van Nederlandse zeelieden uit het verleden zijn verleend.

    Op de hoek van Bodendijk, Bocholtsestraat, Dinxperlosestraat en Eerste Broekdijk is een bebouwd gedeelte ontstaan, dat tot op heden geen naam had. Het werd door de bewoners van lieverlede aangeduid met de naam Plein, een weidese naam overigens, want wie verwachten zou hier een groot plein te vinden vergist zich. In officiële stukken ging men echter in de loop van het laatste jaar ook de naam Plein overnemen en nu stellen B. en W. voor om deze naam dan maar officieel aan deze omgeving te geven. Zij willen echter deze naam ook geven aan het gedeelte straat tot de spoorwegovergang, aansluitende op de Dijkstraat, zoals B. en W. schrijven. Dit gedeelte heette tot op heden ook Dijkstraat en heeft op zichzelf weinig gemeen met een „plein”.

    Plein Zuid, Aalten
    Plein Zuid

    In het Dal

    Beeklaan verlengd (1965)
    Het doortrekken van de Beeklaan in 1965

    Het ligt in de bedoeling van het gemeentebestuur binnen afzienbare tijd over te gaan tot z.g.n. ontsluiting van het Dal. Eerst zal een weg worden aangelegd, lopende van de Stationsstraat (bij de Wilhelminaschool) naar de Hogestraat. De klinkers voor de bestrating staan hier al grotendeels klaar. Voor alle wegen, welke hier zullen worden aangelegd willen B. en W. nu maar in een keer namen vaststellen. De tegenwoordige Slingestraat die van de Willemstraat af gedeeltelijk langs de Slingebeek loopt, wil men in de toekomst doortrekken tot de Stationsstr. nabij de Koembrug. De naam Slingestraat willen B. en W. dan doen vervallen en aan de hele weg de naam Slingelaan geven.

    In ’t uitbreidingsplan is voorts een weg geprojecteerd, die zal lopen van de Willemstraat bij borstelfabriek Lurvink naar de bovengenoemde Slingelaan. Aan deze weg, die dus vlak voor de Slingebeek op de Slingelaan uit komt, wil men de naam Beeklaan geven. De weg, die van de Stationsstraat (bij de Wilhelminaschool) zal lopen westwaarts tot aan de Beeklaan zou, volgens B. en W. de naam Dalweg gegeven kunnen worden, terwijl B. en W. voorstellen aan de weg, die op de Hogestraat begint, zuidwaarts loopt en uitkomt op de Dalweg de naam Steile Dalweg te geven.

    Aalten-Zuid

    Het ligt voorts in de bedoeling in Aalten-Zuid enkele wegen aan te leggen. In de eerste plaats een weg, lopende van de Bodendijk in noord-oostelijke richting langs de Hervormde school. Deze straat wil men Vondelstraat noemen. Zuidelijk hiervan komen twee hiermede parallel lopende wegen, die resp. Huygensstraat en Bilderdijkstr. zouden kunnen heten, volgens B. en W.

    Tussen de Vondelstraat en de Bilderdijkstraat komt een verbindingsstraat. Deze zouden B. en W. willen noemen naar de dichter Jacob Cats. Ook zal nog een weg worden aangelegd, die loopt van de Koopmanstraat naar de Parallelweg. Aan deze straat stellen B. en W. voor de naam Van Alphenstraat te geven.

    Bodendijk / Plein Zuid, Aalten
    Hoek Plein Zuid / Bodendijk

    Bron


    Veel straatnamen in de bebouwde kommen van Aalten en Bredevoort tegenkomen, zijn vastgesteld in 1933. Lees meer >

  • Ontwikkeling Aalten gehinderd door conservatisme

    Ontwikkeling Aalten gehinderd door conservatisme

    Tubantia, 30 oktober 1954

    Prof. Blink was niet optimistisch

    Aalten verloor belangrijke veemarkt, maar de ontwikkeling ging ongestoord haar gang

    In een vijftig jaar geleden door prof. dr. H. Blink geschreven sociografische studie over „Nederzettingen in Gelderland” wordt van Aalten gezegd dat deze plaats niet zo goed partij heeft getrokken van de overgang tot de nieuwe tijd als Winterswijk. Meer dralend, niet het initiatief nemend, heeft Aalten, volgens prof. Blink, Winterswijk laten voorgaan bij de ontwikkeling van het spoorwegnet en zijn industrie is daardoor achtergebleven.

    „Aalten is, zo schrijft prof. Blink voorts in zijn werk, thans in een stationnaire toestand met geen vooruitgang.” Door een zeker conservatisme bij het bestuur is zelfs de veemarkt, die hier eens aanzienlijk was, gedeeltelijk naar Lichtenvoorde verplaatst, dat geen marktgelden hief, terwijl Aalten die bleef heffen. Evenwel moeten wij ook opmerken, dat ook andere oorzaken tot die verplaatsing medewerken, in verband met de ligging aan de grens. De bevolking, die in 1840 2136 zielen bedroeg, beliep in 1890 niet meer dan 2224, terwijl in 1900 Aalten 2400 inwoners telde.

    Bredevoort werd overvleugeld

    Prof. Blink schrijft verder in zijn studie in 1904, dat Aalten, een dorp uit de heerlijkheid Bredevoort, het oude stadje in de schaduw heeft gesteld en zelfs de hoofdplaats der gemeente is geworden, waartoe Bredevoort behoort. Hier is, tegen een zuidhelling van een heuvel met keien en leem, die tot 36 meter hoogte gaat, in de oudheid een nederzetting ontstaan, niet ver van de Slinge, aan een weg van Duitsland naar Arnhem. Hier had van ouds een druk verkeer met karren plaats, dat evenwel verminderde in de achttiende eeuw, omdat bij Westervoort een brug over de IJssel werd gelegd en het verkeer zich verder zuidwaarts verplaatste.

    Toch bleef het in Aalten nog altijd betrekkelijk druk en had Aalten belangrijke markten, terwijl er zich ook textielnijverheid ontwikkelde. Voor drievierde eeuw – dit werd in 1904 geschreven – vond men er twee katoenspinnerijen, bombazijn- en demietfabrieken, een blekerij, oliemolens, looierijen, branderijen en brouwerijen naast landbouw en destijds was Aalten het belangrijkste dorp in de z.g.n. „Achterhoek”.

    Men vindt er, zo schreef dr. Blink, twee fabrieken van katoenen stoffen, ieder met ongeveer zestig arbeiders, doch die uitsluitend voor het binnenland werken. Belangrijk is hier de kammen- en pijpenfabriek van hoorn met pl.m. 130 arbeiders, terwijl er nog vier kleine pijpendraaierijen voorkomen. „De opkomst dezer fabricatie is” aldus prof. Blink, „ten dele toeval. Hier op de grens werden vroeger veel Duitse pijpen gerookt, die men in Bocholt of elders op de markt kocht.

    Omstreeks 1850 zette iemand, die in Duitsland het pijpen draaien had geleerd, zich te Aalten neder en zijn bedrijf nam spoedig in omvang toe, zodat er een kleine fabriek uit ontstond. De fabriek breidde zich uit tot de tegenwoordige omvang, men leerde weldra ook het holle gedeelte van de hoornen bewerken tot kammen, die tegenwoordig zelfs het hoofdproduct vormen. Arbeiders, die op de eerste fabriek het draaien van pijpen geleerd hadden, begonnen vervolgens ook voor zichzelf te werken en zo ontstond hier meer pijpenindustrie. Verder vindt men in Aalten veel kleine klompenmakerijen, maar toch is het eigen bedrijf ter plaatse niet voldoende om de voorhanden werkkrachten arbeid te verschaffen en elke dag gaan er veel arbeiders naar Duitsland om daar te werken. Voor dit doel denkt men zelfs een tram- of spoorlijn aan te leggen.”

    Trek naar Bocholt

    „Uit Aalten gaan”, zo schreef prof. Blink in 1904, „elke dag wel 150 arbeiders naar Bocholt; ruwe, grote wagens, bij regen met witte huiven overdekt en door twee paarden getrokken, brengen elke morgen de arbeiders naar Bocholt en voeren hen ’s avonds terug.” Tot zover schreef prof. Blink een halve eeuw geleden.

    Het is ongetwijfeld interessant ook na te gaan hoe de ontwikkeling van de gemeente Aalten in de laatste vijftig jaar is geweest. Eerst wat betreft de bevolking. De cijfers, die prof. Blink in zijn rapport geeft, moeten wel betrekking hebben op het dorp Aalten (zonder de buurtschappen). Immers, volgens de volkstelling van 1748 bedroeg in dat jaar het aantal zielen van het kerspel Aalten 3298. Hiervan woonden er 1163 in het dorp Aalten. In 1819 bedroeg het zielental officieel 4913, waarvan er 692 in Bredevoort woonden en de rest in Aalten en buurtschappen. In de loop van vijftig jaar is de bevolking van Aalten (dorp) bijna verdrievoudigd. Momenteel wonen er in het dorp pl.m. 6500 personen.

    De conclusie van prof. Blink dat de bevolking van Aalten van het midden tot het eind der vorige eeuw vrijwel niet is toegenomen, vindt, naar uit oude bescheiden blijkt, voor een niet onbelangrijk deel zijn oorzaak in de grote emigratie, die hier in het midden van de negentiende eeuw plaats vond, meest naar Amerika. Oorzaak hiervan was dat er in Aalten moeilijkheden op kerkelijk terrein waren voorgekomen, welke zich voortplantten naar maatschappelijk terrein. De ingezetenen, die waren meegegaan met de „afscheiding” en uit de Hervormde kerk waren getreden, ondervonden in hun dagelijkse werk moeilijkheden van de anderen en besloten toen voor een gedeelte te emigreren. Van 1853 tot 1879 waren dat liefst 858 personen, deels wonend in het dorp, deels komend van de buurtschappen.

    Omstreeks 1826 werd aan de Dijkstraat door de gebroeders Anton en Jozeph Driessen uit Bocholt een bombazijnfabriek (katoenweverij) gesticht, waarbij ook een spinnerij verrees. Het bedrijf in de Dijkstraat, naderhand gedreven door de zoons van de gebroeders Driessen, onderging in 1894 een splitsing doordat Herman Driessen (de zoon van Anton) een nieuwe fabriek stichtte op „het Blik”, nu Hofstraat geheten. In 1929 werd dit bedrijf omgezet in „N.V. Herman Driessen en Zoon”. Het bedrijf van de Gebr. Driessen aan de Dijkstraat werd in 1918 overgedragen aan een Enschedese combinatie en toen ontstond de N.V. Textielmaatschappij v.h. Gebr. Driessen.

    In 1885 kreeg Aalten de eerste pijpenfabriek, t.w. van de fa. Becking en Vaags en daarna, in 1863 een pijpenfabriek van de fa. Peters en Gans. De kammenfabriek, hierboven door prof. Blink genoemd, werd in 1872 opgericht onder de naam „Firma ten Dam en Manschot”. De pijpenfabriek van de fa. Becking en Vaags werd kort na 1918 opgeheven, terwijl ook de kammenfabriek hetzelfde lot onderging. In 1884 echter, was de heer W. te Gussinklo sr. een fabriek voor hoornbewerking begonnen, eerst uitsluitend voor pijpen, later tevens voor knopen, wandelstokken, kammen enz., welke fabriek in 1924 – toen onder beheer van de N.V. Dutch Button Works W. te Gussinklo – werd overgebracht naar Bredevoort. De nog te Bredevoort gevestigde fabriek heeft zich in de loop der jaren uitsluitend toegelegd op de fabricage van knopen. Verleden jaar is het fabriceren van wandelstokken stopgezet.

    Zoals prof. Blink constateert waren in Aalten enkele leerlooierijen gevestigd. Vlak bij de beek in de Dijkstraat was er een gevestigd, die van de heer G. Peters, die zijn „koemen”, waarin het leer werd gelooid, bij de brug in de Stationsstraat had. Vandaar dat deze brug nu Koembrug heet. Enkele blekerijen, die te Aalten hebben bestaan, zijn ook in de loop der jaren verdwenen, deels door moderner fabricagemethoden.

    Hogere lonen in Duitsland

    Het feit, dat, volgens prof. Blink, velen uit Aalten in het begin van deze eeuw in Bocholt gingen werken, vond o.m. zijn oorzaak in het feit dat in Duitsland de lonen hoger lagen. Die lonen bedroegen toen 6 a 7 Berliner Thaler per week (7 Berliner Thaler was ƒ 12,60 per week). De trek uit Aalten naar de overzijde van de grens is gebleven tot de eerste wereldoorlog uitbrak, in 1914. Toen kwam hier een eind aan. Nadat eerst met de z.g.n. „Bokkeltsen wagen” de arbeiders naar Duitsland gingen, maakte men sinds 1910 gebruik van de tram. In dat jaar werd namelijk de tramlijn Aalten–Bocholt aangelegd. In de dertiger jaren is deze lijn weer verdwenen.

    Er vindt nu ook weer een zeer druk grensverkeer plaats tussen Aalten en Bocholt, doch juist andersom dan 50 jaar geleden. Het zijn nu velen uit Bocholt, die naar Aalten komen, niet om hier te werken, doch om te winkelen. Er zijn Aaltense winkeliers, die hun omzet hierdoor de laatste maanden enorm hebben zien stijgen. Zij adverteren zelfs in bladen, die in Bocholt verschijnen.

    De industrie in de gemeente Aalten heeft zich nooit zo kunnen ontwikkelen als in Winterswijk, vooral doordat Aalten minder gunstig was gelegen. Men voelde er minder voor in Aalten een bedrijf te vestigen dan in Winterswijk. De markten te Aalten zijn deels achteruit gelopen door de concurrentie van Lichtenvoorde en het niet altijd even gelukkige beleid van het gemeentebestuur, terwijl daarnaast ook niet moet worden vergeten dat in de eerste wereldoorlog er een verbod gold om goederen te vervoeren naar plaatsen, liggend aan de Duitse grens. Men moest hiervoor speciale vergunningen hebben.

    Lichtenvoorde viel niet onder die maatregelen en heeft hiervan geprofiteerd. Overigens is het hier ook weer een opstaan, blinken en verzinken, want Lichtenvoorde heeft zijn markt voor een groot gedeelte moeten afstaan aan Doetinchem, een plaats, waarvan prof. Blink in 1904 schrijft dat het een „aardig plaatsje” is met enige handel. Doetinchem heeft, wat de veehandel betreft, nu zelfs Zutphen verdrongen.

    Voor markten was geen plaats

    De middenstand van Aalten heeft in het verleden steeds een grote hekel gehad aan de markten. Dit heeft echter tot gevolg gehad, dat er nooit een marktvereniging is opgericht in Aalten en het beheer der markt overheidszaak is gebleven. Het in gebreke blijven van het particulier initiatief, door het vrezen van concurrentie, heeft echter ook tot gevolg gehad, dat er geen bepaalde dagen werden geschapen, waarop in Aalten veel vertier was. Het publiek ging dat vertier in een naburige gemeente zoeken en vanzelfsprekend werden daar ook diverse goederen gekocht.

    Naast de verschillende textielfabrieken heeft Aalten na de oorlog een spinhulzenfabriek gekregen. Opvallend voor Aalten is, dat in deze plaats zeer veel grossierderijen zijn gevestigd. In vergelijking met Winterswijk, waar de maatschappelijke ontwikkeling vooral in het begin van deze eeuw opvallend was, moet worden geconstateerd dat in Aalten de bedrijvigheid voor een belangrijk deel heeft gelegen op kerkelijk, sociaal en politiek terrein. Nergens in Oost-Gelderland hebben afscheiding en doleantie zulke grote gevolgen gehad als in Aalten.

    Er is ook zeer veel verbittering door ontstaan, welke slechts langzaam is verdwenen en welke nog hier en daar sluimert. De activiteit van de Aaltense bevolking heeft zich ook gericht op het bijzonder onderwijs. Het Chr. onderwijs heeft het openbaar onderwijs geheel overvleugeld. Daarenboven werden grote bedragen bijeen gebracht voor het kerkelijk leven, terwijl ook op sociaal terrein veel activiteit werd ontplooid.

    De gevolgen daarvan zijn niet uitgebleven: Aalten heeft verschillende mannen voortgebracht, die op kerkelijk, politiek en sociaal terrein een vooraanstaande plaats in ons land hebben ingenomen. Nog werken velen uit Aalten in naburige plaatsen, o.a. in Winterswijk en in Dinxperlo en Ulft. In de toekomst zal Aalten meer industrie moeten hebben. De belangstelling van het gemeentebestuur gaat dan ook in die richting.

    Bron


  • G.J. Kaemingk, uitvinder van ‘elektrisch onderwijs’

    G.J. Kaemingk, uitvinder van ‘elektrisch onderwijs’

    Schoolmeester werd wereldreiziger en uitvinder

    Gerrit Johan Kaemingk werd geboren op 2 november 1890 op Overbeek in IJzerlo, zoon van Theodor Johann Kaemingk en Johanna Hendrika Pennings. In 1917 verliet de toen 27-jarige onderwijzer Nederland om te gaan werken in het ‘verre Indië’.

    De reis was inderdaad zeer ver, want de Eerste Wereldoorlog had de normale reiswegen versperd. Na een reis van vier maanden via IJsland, Amerika, Honolulu, Japan en China bereikte hij tenslotte zijn ideaal. Hij werd daar onder andere hoofd van de Idenburgschool in Solo (Surakarta).

    Kaemingk trouwde in 1921 met Geertruida Johanna Sophia (Truus) ten Boom.

    Na twintig jaar werd hij gepensioneerd en ging hij opnieuw op reis. Onderweg naar Nederland wilde hij Zuid-Afrika zien. Daar kwam hij in 1937 aan. En omdat hij zichzelf nog niet ‘versleten’ achtte, werd hij daar tijdelijk onderwijzer. Voordat hij zijn plan om terug te keren naar Nederland kon verwezenlijken, brak de Tweede Wereldoorlog uit.

    Het gevolg was, dat hij pas in de zomer van 1953 zijn geboorteland weer zag. De tweemaal gepensioneerde onderwijzer logeerde daar tijdelijk in Hoogeveen bij zijn broer Gerrit Willem Kaemingk (1887-1979), destijds voorzitter van de Chr. Emigratiecentrale in Drenthe.

    Uitvinding van elektrisch onderwijs, de ‘Elucator’

    Eénmaal terug in Nederland presenteerde Kaemingk zijn uitvinding, namelijk het ‘elektrische onderwijs’. Hij noemde zijn methode „Elucator”, een samenvoeging van elektriciteit en educator (oftewel opvoeder). In Zuid-Afrika had hij patent aangevraagd op zijn uitvinding. Het werkte als volgt:

    Met behulp van een batterij wordt zwakstroom gevoerd door twee geïsoleerde aanwijsstokjes. Met het ene stokje wijst men op een kaart een plaats aan en met het andere één van de plaatsnamen die rechts op de kaart op een rijtje staan. Als de juiste plaats wordt aangewezen wordt dit door een licht- of geluidssignaal gemeld. Zo kan men ook omgekeerd bij een plaatsnaam de juiste plaats zoeken.

    Behalve voor aardrijkskunde had Kaemingk ook kaarten ontworpen voor onder meer tekenen, taalonderwijs, leesles, plantkunde en geschiedenis. In totaal konden ongeveer 50 kaarten worden samengesteld. In een handig bakje dat gemakkelijk in aktetas paste, kon de Elucator met toebehoren worden meegenomen. Hiermee had hij een onderwijsmethode ontwikkeld die verschillende voordelen zou hebben. Zo zou de onderwijzer (vrijwel) overbodig zijn geworden. Het kind kon thuis of in de klas alleen studeren en een fout werd onmiddellijk gecorrigeerd.

    De Elucator werd vooral geschikt geacht voor (landen als) Zuid-Afrika, waar kinderen die afgelegen woonden moeilijk een school konden bezoeken. Maar ook een aantal onderwijsexperts in Utrecht, die met de uitvinding van de heer Kaemingk kennis maakten, waren enthousiast. Kinderen vonden de Elucator ‘een betrekkelijk goedkoop gezelschapsspel met vele mogelijkheden’. Het visueel verband, dat hier direct werd gelegd tussen een voorwerp en een woord, een plant en de naam daarvan of een som en de uitkomst scheen ‘zeer gunstig te werken op de bevattelijkheid van het kind’.

    Terug naar Zuid-Afrika

    Na zijn bezoek aan Nederland keerde hij terug naar Zuid-Afrika, waar twee van zijn schoonzoons een boerderij hadden. Hij overleed op 22 februari 1963 in Glencoe, Natal, Zuid-Afrika.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • Een moeder bleef haar geboortegrond trouw

    Een moeder bleef haar geboortegrond trouw

    Trouw, 25 juli 1953

    HARRY KRAAYENBRINK uit Sioux Center in Amerika, een van de stevigst gebouwde korporaals uit het Amerikaanse bezettingsleger in Duitsland, is in het burgerleven boer. Voordat hij in dienst kwam werkte hij op het bedrijf (160 ha) van zijn vader in Sioux Center. In het Amerikaanse leger zullen meer soldaten zijn, die de ploeg goed in de handen ligt, maar er zullen er niet veel zijn die, zoals Harry Kraayenbrink, zonder enige moeite een praatje kunnen maken met een collega uit de Achterhoek.

    Dat zit zo met Harry: Eenenveertig jaar geleden emigreerden uit Sinderen bij Varsseveld Hendrik Kraayenbrink en Leide Nijman. Het echtpaar had zeven kinderen, vijf jongens en twee meisjes en vader Kraayenbrink meende, dat er voor zijn jongens geen werk in Nederland zou zijn te vinden, ten minste als ze boer wilden worden.

    Daarom liep bij reeds jarenlang met het plan rond, naar Amerika te emigreren, maar zijn vrouw verzette zich tegen dit voornemen. Tot 1912. Toen kon zij het niet langer bolwerken en gaf toe: het gezin Kraayenbrink ging naar Amerika. Moeder Leide (geboren in IJzerlo) had er echter allerminst schik in. Zij ging mee naar Amerika omdat haar man het wilde en omdat ze bij haar kinderen wilde blijven, maar zin had ze er helemaal niet in.

    Dialect

    Eenmaal in Amerika aangekomen, ging het vader Kraayenbrink en zijn gezin goed. Na verloop van jaren had men een eigen bedrijf. Doch, hoe voorspoedig het ook ging, moeder Leide kon Sinderen en de Achterhoek maar niet vergeten. Voor haar was er geen beter land dan Nederland en geen voortreffelijker streek dan de Gelderse Achterhoek. Moeder Leide nam zich voor nooit haar mooie Achterhoek te vergeten, evenmin als het Achterhoekse dialect. Zij nam zich ook voor nooit Engels te zullen leren spreken en daar heeft zij tot haar dood – nu vier jaar geleden – de hand aan gehouden.

    Moeder Kraayenbrink blééf het Gelderse dialect spreken. Wie met haar wilde praten, moest maar Achterhoeks leren en anders… wel, dan ging het gesprek niet door.

    Benjamin

    Het jongste zoontje van de familie Kraayenbrink was, toen men uit Sinderen vertrok, ongeveer zestien maanden. Het was geboren als Bernard Willem Kraayenbrink, maar men noemde hem Benjamin of Ben.

    Benjamin moest in Amerika met zijn broertjes en zusjes naar een school. Het was een school, waar in het Engels les werd gegeven. De kinderen begonnen dus Engels te praten, doch dat weerhield moeder Kraayenbrink er niet van thuis Achterhoeks te blijven spreken. Daarom spraken de kinderen ook twee talen: Engels en Achterhoeks dialect.

    Benjamin Kraayenbrink werd een man. Toen kwam de dag, dat Benjamin zijn ouders vroeg om toestemming om met Jeanette van Roekel te mogen trouwen. Jeanette was een meisje, wier ouders in Amerika woonden, doch wier voorgeslacht uit Nederland stamde. Dit laatste droeg er in niet in geringe mate toe bij dat moeder Leide toestemming gaf tot het huwelijk. Jeanette was in ieder geval van Nederlandse komaf.

    De jaren regen zich aaneen. Benjamin en Jeanette, die niet ver van de boerderij van Hendrik Kraayenbrink een eigen boerderij begonnen waren, kregen een gezin: zeven kinderen werden er geboren: vier meisjes en drie jongens. Harry Kraayenbrink was de oudste.

    Vooral de oudste kinderen gingen veel naar hun grootmoeder en zij vertelde haar kleinkinderen van Nederland, van de Gelderse Achterhoek, van Sinderen en van Aalten, waar familie woonde. Maar grootmoeder bleef Achterhoeks spreken, ook tegen haar kleinkinderen, die langzamerhand ook het Gelders dialect leerden tijdens „privélessen” die zij onopgemerkt van hun grootmoeder kregen van hun grootmoeder.

    De kleinkinderen meenden, dat zij de Nederlandse taal spraken, doch het viel hen wel eens op, dat grootmoeder ook nog een andere taal sprak. Dat hoorden zij, wanneer zij voorlas uit de Bijbel.

    Vier jaar geleden is grootmoeder gestorven en wanneer de oudste kleinkinderen aan haar denken, dan denken zij aan het Achterhoekse dialect en aan de mooie bossen en de prachtige korenvelden in de Gelderse Achterhoek, waarover zij zo vaak en zo mooi heeft verteld.

    In Duitsland

    Het vorige jaar moest Harry in dienst. Hij werd naar Duitsland gestuurd en dankzij het feit, dat een tante – tante Hanne – door briefwisseling de relatie met de familie in Aalten en Sinderen in stand had gehouden, kreeg Harry adressen mee. Wie weet, misschien was hij eens in de gelegenheid naar Nederland te gaan. Die gelegenheid kwam. Harry kreeg verlof van dertien dagen. Hij stapte in Frankfurt op de trein en via Arnhem reisde hij naar Aalten, waar hij met de laatste trein, midden in de nacht arriveerde. Hij vond het te raar om zo laat nog zijn familie op te zoeken. Harry overnachtte in een hotel en de hotelhouder zorgde er de volgende morgen voor, dat een der familieleden, de heer H.A. Nijman uit Aalten, werd opgebeld, die Harry kwam afhalen.

    In de afgelopen dagen heeft Harry de Achterhoek bekeken. Hij heeft gezien waar zijn grootouders hebben gewoond en waar ze naar de kerk zijn gegaan, waar zijn vader is gedoopt en waar zijn grootmoeder op het land heeft gewerkt. Harry heeft ook ontdekt, dat hij niet het Nederlands, maar het Achterhoekse dialect spreekt. Hij heeft er veel gemak van gehad, dat zijn grootmoeder halsstarrig aan haar eigen streektaal heeft vastgehouden.

    Amsterdam

    Harry vindt de Achterhoek mooi, even mooi als zijn grootmoeder altijd heeft gezegd. Volgende week gaat hij een paar dagen naar Amsterdam. Hij wil de hoofdstad van Nederland zien, waar het, zoals grootmoeder altijd heeft verteld, even druk is als in de grote steden van Amerika…

    Nog een halfjaar en dan heeft Harry de militaire dienst er op zitten. Dat spijt hem niet. „Ik wil geerne weer naor huus en mien vader helpen op de boerderie”. Maar eerst wil Harry Amsterdam nog zien. Hij hoopt maar, dat hij de mensen daar kan verstaan, want ze praten daar natuurlijk geen Achterhoeks en Nederlands verstaat Harry niet zo best, maar hij zal proberen met het Achterhoekse dialect zich in Amsterdam te redden.

    „Misschien lacht ze mien uut in Amsterdam en denkt ze, wat veur boer is dat, die neet ens Hollands kan praoten. Ze hebt dan nog geliek ok, want ik bun ok een boer, een Amerikaanse boer…”

    Biografie van Harry Lester Kraayenbrink

    Harry Lester Kraayenbrink werd geboren op 20 februari 1930 in Sioux Center, Iowa, als zoon van Ben en Jeanette (Van Roekel) Kraayenbrink. Hij groeide op op een boerderij nabij Sioux Center en behaalde in 1947 zijn diploma aan de Sioux Center High School.

    Op 26 februari 1952 trad Harry in dienst bij het Amerikaanse leger tijdens het Koreaanse Oorlog en was gestationeerd in Duitsland. Na zijn eervolle ontslag op 9 februari 1954 keerde hij terug naar zijn geboorteplaats.

    Op 20 april 1956 trouwde Harry met Wilma Cleveringa. Hij werkte bij de Sioux Center Co-op en de Sioux Center Lumberyard. In 1959 verhuisde het echtpaar naar Maurice, waar Harry zes jaar boerde voordat ze naar een boerderij ten noorden van Sioux Center verhuisden. Hier brachten Harry en Wilma hun vier dochters groot.

    In 1988 ging Harry met pensioen. Hij had vele hobby’s en interesses, waaronder houtbewerking, timmerwerk, golfen, vissen, fietsen, poolen en kaarten in het Senior Center. Hij en Wilma genoten ook van reizen om familie te bezoeken en trips naar de meren.

    Harry overleed op 15 december 2017 op 87-jarige leeftijd in het Royale Meadows Care Center in Sioux Center. Hij werd begraven op Memory Gardens Sioux Center Cemetery.

  • Het spook op de brug in de Dijkstraat

    Het spook op de brug in de Dijkstraat

    Dagblad Tubantia, 11 juli 1953

    Dijkstraat, Aalten

    Ongeveer vijftig jaar geleden zat op een donkere zomeravond een spook op de leuning van de brug over de Slingebeek in de Dijkstraat te Aalten. Het spook was in ’t wit gekleed, het had zwarte poten en bij tijd en wijle koerde het zacht als een duif of snorkte het als een varken. Bijna onbeweeglijk zat het spook daar en het joeg de mensen, die in het late avonduur door de stille en slechts spaarzaam verlichte Dijkstraat moesten, de stuipen op het lijf.

    Opgeschoten knapen, die enkele minuten van tevoren nog snoevend tegen hun meisje hadden opgegeven over hun durf, zonk de moed in de schoenen, toen zij de brug naderden en de witte figuur daar zo rustig maar onheilspellend zagen zitten. Oude mannen en vrouwtjes in de omgeving schoven de grendel dichter voor hun deur; daardoor kon het spook tenminste niet naar binnen komen.

    „Willum, bun ie ’t!”

    Terwijl aan weerszijden van de Dijkbrug mensen angstig bijeen stonden en niemand het spook durfde passeren, kwam Hendrik – een potige boerenknecht uit IJzerlo – met grote passen vanuit de Kerkstraat de Dijkstraat in. Het was bekend dat Hendrik de kracht van twee en de moed van vier had, maar dit… „Goeienavond,” zei Hendrik, groetend de angstige mensen links en rechts in de Dijkstraat. Toen ging hij onversaagd de brug op. Een enorme spanning volgde. De mensen meenden dat zelfs de torenklok van de Helenakerk ophield met tikken…

    „Goeienavond,” zei Hendrik tegen het spook. Toen weerklonk een plons, daarna een hartverscheurende kreet en even later kroop „het spook” langs de oever van de Slingebeek. Een wit laken dreef met de stroom mee en een mensengedaante kwam terzijde van de brug naar boven. Toen rende een vrouw naar voren en gilde: „Willum, bun ie ’t!” Zij omhelsde „het spook”, dat zij nog geen tien minuten tevoren klappertandend van verre had aanschouwd…

    Oudheidkamer

    Oudheidkamer, Dijkstraat 10b, Aalten
    Oudheidkamer, Dijkstraat 10b, Aalten

    Deze geschiedenis speelde zich vijftig jaar geleden in Aalten af. Er werden toen in Aalten en nog meer in Bredevoort, voortdurend spoken gezien. De mensen hadden daar ontzag voor en wanneer zij ’s avonds bij een klein oliepitje zaten te geselsen, kwam het gesprek telkens opnieuw op de spoken terecht. Men lacht tegenwoordig om die spookverhalen, maar wie een bezoek heeft gebracht aan de Oudheidkamer in Aalten en heeft gesproken met de gids, de heer G.G.W. Essink kan zich een voorstelling maken van de bijgelovigheid van de vroegere Aaltense en Bredevoortse bevolking.

    Bij kleine oliepitjes moesten de mensen ’s avonds hun werk doen, als tenminste dit pitje ’s avonds werd aangestoken. Brandde echter het vuur in de open schouw, dan werd veelal geen licht ontstoken. Het zou maar onnodig geld gaan kosten en het vuur gaf voldoende licht. Het gaf ook spookachtig licht. De sfeer voor de spookgeschiedenissen was in ruime mate aanwezig en de verhalen bleven niet uit.

    Rakkers van jongens maakten van de bijgelovigheid van de bevolking gebruik, door geregeld als „spook” op te treden. Dikwijls waren ze dan nog bang voor zichzelf. Zo bang waren vroeger velen in Aalten en Bredevoort voor spoken, dat zij niet wilden hebben dat hun kinderen met de handen ’s avonds figuurtjes maakten, die in de schaduw van het lamplicht op de muur te zien waren. Zelfs voor deze onschuldige „konijntjes van schaduw” was men bang. Je kon nooit weten. Er worden rare dingen gezegd…

    De straatverlichting was zeer gering en zo werkte alles mede tot het scheppen van een ware spooksfeer. In de Oudheidkamer is nog een open haardvuur en hangen de kleine lampjes voor de schoorsteen, terwijl de gids genegen is te vertellen over spoken van weleer.

    „Vorstelijke” haardplaat

    Interieur Oudheidkamer, Dijkstraat 10b, Aalten

    Doch niet alleen spookverhalen kan men horen in de Oudheidkamer, er is nog veel meer. Er is in het in oude stijl opgetrokken gebouwtje aan de Dijkstraat te Aalten zeer veel bijeen gebracht uit vroeger tijden. Daar is bijv. een haardplaat met het opschrift Georg Friderich, fürst zu Waldeck.

    Eeuwen geleden heeft deze vorst in Culemborg gewoond. Hij heeft daar in de zestiende eeuw de eerste Lutherse kerk doen bouwen. De haardplaat, die hij zich toen heeft laten maken en waarop liefst negen wapens voorkomen, is na veel omzwervingen in Aalten terecht gekomen en hoewel voor dit kunststuk al zeer veel geld is geboden, wil men het in de Oudheidkamer te Aalten niet kwijt.

    Een prachtig lepelrek gemaakt van hout trekt bijzonder de aandacht. Het rek is rijk aan symboliek en het lijden en sterven van Christus is in dit rek voorgesteld. De ouderwetse kinderstoel ontbreekt natuurlijk niet in deze verzameling van oudheidkundige voorwerpen, doch evenmin een wafeltang van honderden jaren geleden. Het geval is bijna een kilo zwaar en men hoeft zich niet af te vragen of de vrouwen, die vroeger wafels bakten, ook spierballen hadden. Het moet haast wel.

    De klokkestoel uit de Hervormde kerk van Bredevoort heeft ook in de Oudheidkamer een plaats gevonden. Nadat in 1657 de vlakke slinger was uitgevonden, kwam reeds in 1666 een hiermede op „moderne wijze” uitgeruste klok in Bredevoort’s toren. Na ongeveer 280 jaar in het oude stedeke de minuten weggetikt te hebben, werd de klok vervangen door een moderner uurwerk. Het bezwaar van de oude klok was, dat ze iedere morgen moest worden opgewonden.

    Tram, Dijkstraat Aalten (1910)

    Sedert kort zijn er in de Oudheidkamer te Aalten ook foto’s te zien van ’t vroegere Aalten. Dank zij bemoeiingen van Aalten’s Belang heeft men deze foto’s gekregen. Vooral oud-Aaltenaren hebben hiervoor grote belangstelling. Er is bijv. een foto, gemaakt bij de aankomst van de eerste tram in Aalten. Grote vreugde heerste er toen. Verleden week zijn de rails opgebroken. Sic transit gloria…

    Het station van de Ned. Spoorwegen stond vroeger op een open vlakte in het veld. De bevolking vond dat het station zo vreselijk ongelegen lag, helemaal buiten het dorp. Nu moppert men omdat de spoorlijn door het dorp loopt en men moet wachten voor gesloten spoorbomen. Er zijn foto’s van de vroegere Markt met de oude pompen. Het is nog altijd jammer dat enkele jaren geleden deze oude pompen van gemeentewege zijn verwijderd.

    Twee ouderwetse fietsen – velocipêdes, zei men vroeger – staan er in de Oudheidkamer. Het zijn vehikels, die doen veronderstellen dat onze voorouders amateur-circusacrobaten waren. Toch waren zij dat niet, maar niettemin reden zij op deze „fietsen” met het hoge voorrad en het kleine achterwiel door Aalten’s straten. In de laatste oorlog – acht jaar geleden – zijn deze fietsen nog gebruikt, namelijk door Duitse militairen. Wanneer het hun niet gelukte in Aalten een fiets te bemachtigen en dat lukte vaak niet, dan namen zij in arrenmoede maar een velocipède uit de Oudheidkamer en fietsten hierop naar Bocholt.

    Bron


    • Dagblad Tubantia, 11 juli 1953 (via Delpher)
  • Miss te Slaa is Nederland na 42 jaar V.S. niet vergeten

    Miss te Slaa is Nederland na 42 jaar V.S. niet vergeten

    Dagblad Tubantia, 23 mei 1953

    „I zal vinden het erg prettig, wanneer U try met mij in het Nederlands to speak” zei Wilhelmina te Slaa uit Lyndhurst – een stad in de Verenigde Staten – tegen ons, toen we vier jaar geleden met haar zaten te praten in de huiskamer van de familie Somsen, Hogestraat Aalten. Dat was Vrijdag 5 Augustus 1949. Een paar dagen daarvoor was mej. Wilhelmina te Slaa in Nederland aangekomen en omdat het juist in de periode was, waarin in Nederland, maar ook in het buitenland de kwestie Indonesië in het centrum van de belangstelling stond, wilden wij van mej. te Slaa wel eens weten hoe men in Amerika over Nederland en de verhoudingen tot Indonesië dacht.

    Wat mej. te Slaa toen heeft verteld, doet hier niet ter zake. We zijn het vrijwel vergeten en ook het beeld van miss te Slaa is in onze gedachten vervaagd. Slechts af en toe, wanneer wij in ons fotoalbum bladeren, herinnerden wij ons plotseling deze forse dame met donkere bril, fonkelende ogen, deze dame die zo gemoedelijk praten kon en zo leuk het Engels en het Nederlands door elkaar kon spreken.

    Grote hulpactie voor rampgebied

    In 1911 is Wilhelmina te Slaa, samen met haar ouders en haar zusters Grada, Hanna, Betje en Drika en haar broer Dirk naar Amerika gegaan. In 1949 is zij een paar weken in Nederland geweest en daarna ging zij weer terug naar haar school in Lyndhurst, waar zij de Amerikaanse jeugd onderwijst.

    Dat zij echter Nederland niet vergeten is bewijzen verschillende belangrijke gebeurtenissen uit haar leven en dat is ook nog kort geleden weer gebleken. Miss Wilhelmina te Slaa heeft namelijk, onmiddellijk na het bekend worden van de ramp, die Nederland heeft getroffen op 1 Februari j.l. in Amerika een hulpactie voor de getroffenen in Nederland georganiseerd. In de Washington School te Lyndhurst hield zij een toespraak tot de jeugd. Zij vertelde van het leed, dat velen in Nederland heeft getroffen en zij hield een enthousiast betoog over het kleine land aan de zee, haar geboorteland.

    „Wij moeten kleren bijeen brengen voor de mensen in Nederland”, zei mej. te Slaa en dat hoefde zij geen twee keer te zeggen. Alle leerlingen van de school voelden voor het plan en zij gingen aan het werk. Een inzameling van kleren begon in Lyndhurst. Miss te Slaa nam persoonlijk de leiding. Iedereen, die kleren wilde missen kon het opgeven aan een der leerlingen en er waren velen in Lyndhurst, die aan de oproep van miss te Slaa gevolg gaven. „Operation Holland” noemde mej. te Slaa de actie. De plaatselijke pers in Lyndhurst verleende alle mogelijke medewerking ter stimulering van de „Operation Holland” en ging in haar ijver zelfs zo ver, dat zij schreef dat de populaire miss te Slaa was geboren in de streek, die door de ramp onder water was komen te staan… Dat laatste was wel wat overdreven, want Aalten ligt nog steeds hoog en droog aan de rustig voortkabbelende Slinge.

    Kisten vol goederen naar Nederland

    Het resultaat van de actie was dat de ene kist na de andere kon worden volgepakt met goederen. Dit werk werd door de leerlingen van miss te Slaa gedaan in een der bij-lokalen van de Washington School en toen alle kisten volgepakt waren – Ja, aan wie moest het toen gestuurd worden? Miss te Slaa wist het niet. Zij weet nog wel heel wat van de toestanden in Nederland, maar het is tenslotte 42 jaar geleden dat zij als een meisje van amper elf jaar Nederland verliet. Zoveel wist miss te Slaa echter wel, dat de overstroomde gebieden in de buurt van Rotterdam waren en daarom verzond zij de kisten aan de diaconieën van verschillende kerkgenootschappen in de Maasstad.

    Miss te Slaa heeft getoond dat ze, hoewel ze in haar hele doen en laten Amerikaanse is, toch altijd in haar hart nog een grote plaats voor Nederland heeft behouden. Het is overigens niet de eerste keer in de afgelopen twee en veertig jaar dat miss te Slaa een hulpactie voor Nederland heeft georganiseerd. Zij weet ook van aanpakken en in dat opzicht geeft ze er blijk van evenveel ondernemingsgeest te bezitten als haar vader, Berend te Slaa, de Aaltense timmerman van de Hoogestraat die in 1911 het onderwerp van gesprek werd in vele gezinnen in Aalten omdat hij het in zijn hoofd had gehaald met vrouw en kroost naar de Verenigde Staten te gaan.

    „Ik vond dat toen helemaal niet prettig”, vertelde miss te Slaa ons vier jaar geleden en mijn broer en zusters evenmin. „Ik had in Nederland juist zes klassen van de lagere school doorlopen en in Amerika moest ik, omdat ik geen woord Engels kende – uitgezonderd dan yes en no – weer in de eerste klas beginnen. Na twee jaar had ik echter de hele school doorlopen en ik sprak Engels als de beste. Ik volgde een opleiding voor onderwijzeres, slaagde en werkte achtereenvolgens in verschillende scholen. Het bevalt me best. In mijn vrije tijd ga ik naar een universiteit, want ik wil proberen nog een doctorsgraad te halen”.

    Zoals gezegd, miss te Slaa draagt Nederland een warm hart toe. Dat bleek o.m. wel op 10 Mei 1940, de dag waarop Nederland door de Duitsers werd overweldigd. Nauwelijks had miss te Slaa in de V.S. door de radio het bericht van de overval gehoord of zij belde de Nederlandse ambassade op. „Nederland is overvallen”, zei ze tegen de ambassadeur, „wat hebt u voor mij te doen?”

    Organiseren in het groot

    „U bent de eerste, die hierover belt” antwoordde de ambassadeur. Lang wachten tot er een georganiseerde hulpactie zou komen, deed miss te Slaa niet. Zij begon ogenblikkelijk te organiseren. Vrienden en kennissen werden voor haar plan enthousiast gemaakt en begonnen onder haar leiding met het vervaardigen van kledingstukken voor de koopvaardij. Miss te Slaa breidde de actie voortdurend uit. Steeds meer vrouwenclubs en organisaties uit geheel Amerika werden ingeschakeld, zodat de hulpactie een geweldige omvang aannam. De koopvaardij had alles lang niet nodig, wat er werd vervaardigd. Miss te Slaa remde het enthousiasme echter niet af, zij moedigde het eerder aan. En zo was het mogelijk dat, kort na de bevrijding van Nederland kisten vol kledingstukken naar Nederland konden worden gezonden, die hier dankbaar werden aanvaard.

    Het werk van miss te Slaa trok niet alleen de aandacht van tal van vrouwenorganisaties in de V.S., ook de Nederlandse regering wist van haar werk en het was voor „deze Nederlandse Amerikaanse” een grote voldoening, toen H.M. Koningin Wilhelmina haar het „Insigne voor maatschappelijk werk” vanuit Londen deed toekomen. Het bleef echter niet alleen bij dit insigne. Prinses Juliana kwam in de oorlogsjaren persoonlijk met miss te Slaa spreken over haar werk. Deze ontmoeting vond plaats in New York. Ook met koningin Wilhelmina had miss te Slaa naderhand een ontmoeting, waarbij over het hulpverleningswerk en de organisatie daarvan werd gesproken. Miss te Slaa is geheel het type van een Amerikaanse vrouw; een vrouw, die doelbewust door het leven gaat, maar na 42 jaar in Amerika te hebben gewoond, klopt haar hart nog even sterk voor Nederland als vroeger, toen Willemientje te Slaa op een Aaltense school zong: „Kent gij het land, der zee ontrukt…”

    Wilhelmina te Slaa werd 12 november 1899 geboren aan de Hogestraat 24 in Aalten, dochter van timmerman Berend te Slaa en Berendina Gezina Somsen. Op 24 november 1911 verliet het gezin Te Slaa Aalten en emigreerde naar de Verenigde Staten.

    Wilhelmina te Slaa overleed op 25 september 1981 in Ridgewood, New Jersey. De plaatselijke krant schreef na haar overlijden:

    MIDLAND PARK – Wilhelmina te Slaa, 81, died Friday at the Valley Hospital, Ridgewood. Born in the Netherlands, she came to the United States at age 11, living for many years in Prospect Park before moving to Midland Park five years ago. She was a retired teacher of the Eastern Christian system for 23 years. She was a member of the Midland Park Christian Reformed Church and was a graduate of Calvin College, Michigan, and had attended Columbia and Rutgers universities. She also taught the blind at the North Jersey Training School, Totowa. She is survived by several nieces and nephews. Arrangements are by J.H. Olthuis Funeral Home, 159 Godwin Ave. John Goodrich Sr.

  • Luchtwachttoren

    Luchtwachttoren

    Koningsweg, Aalten (verdwenen)

    Beschrijving

    De Luchtwachttoren in Aalten was een betonnen uitkijktoren die deel uitmaakte van het landelijke netwerk van luchtwachttorens dat in Nederland werd opgericht tijdens de Koude Oorlog. De toren stond aan de Koningsweg, aan de rand van het dorp, en had als doel om vijandelijke vliegtuigen te detecteren die lager vlogen dan de radarsystemen konden waarnemen.

    De Aaltense luchtwachttoren was een zogeheten ‘raatbouwtoren’, herkenbaar aan zijn kenmerkende honingraatstructuur, een constructie die zowel stabiliteit als sterkte bood. De toren, gebouwd van gewapend beton, was veertien meter hoog en de kop van de toren was een open observatiecabine met een schuilhoek ter bescherming tegen granaatsplinters. Buurgemeenten als Varsseveld en Winterswijk hadden ook hoge uitkijkposten, maar niet zo karakteristiek als die in Aalten.

    Speuren naar de vijand

    De luchtwachttoren in Aalten, met de codenaam ‘Izak 1’, werd in 1953 in gebruik genomen, in een tijd waarin de spanning van de Koude Oorlog leidde tot verhoogde paraatheid. De toren maakte deel uit van een netwerk van 276 uitkijkposten verspreid over heel Nederland en viel onder het Korps Luchtwachtdienst (KLD), een onderdeel van de Koninklijke Luchtmacht dat onder het commando Luchtverdediging stond. De Aaltense toren viel onder het commandocentrum KLD Deventer.

    Het doel van de torens was het visueel detecteren van vijandelijke, met name Russische, vliegtuigen die onder de 200 meter vlogen en daardoor buiten het bereik van radarapparatuur bleven.

    Bemanning en apparatuur

    De bemanning van de toren bestond uit twee mannen die, ongeacht de weersomstandigheden, het luchtruim observeerden. Vrouwen waren destijds uitgesloten van deze taken. De bemanningsleden droegen een uniform en waren uitgerust met een koptelefoon en een mondmicrofoon. Het observeren gebeurde met behulp van een statief voorzien van een vizierkijker en een aanwijsnaald. De rangen in de Aaltense luchtwacht bestonden uit soldaat, soldaat eerste klas, korporaal en sergeant. De heer H.J. Prinzen uit Aalten was een tijd plaatselijk commandant.

    De bemanning was getraind om in geval van nood de omliggende torens te waarschuwen en via een hotline ook het commandocentrum. De staf bevond zich in een ondergrondse, atoomvrije bunker in Deventer. De toren was niet continu bemand; alleen tijdens oefeningen. Elke twee weken was er een theorieavond vliegtuigherkenning op een locatie in Aalten of Winterswijk.

    Werving van vrijwilligers

    Op 20 mei 1953 werd er in de Sociëteit aan de Hofstraat in Aalten een wervingsbijeenkomst gehouden door de Luchtwachtdienst. Commandant Ruseler uit Deventer verzorgde de voorlichting aan de mannen die hiervoor waren opgeroepen. Als stimulans om zich aan te melden, werd vrijstelling van militaire dienst of deelname aan de Bescherming Bevolking aangeboden. Een aantal mannen meldde zich aan als vrijwilliger en trad toe tot de KLD.

    Opheffing en sloop

    Met de komst van modernere controlesystemen en verbeterde radarapparatuur werd de noodzaak van visuele waarneming in de jaren zestig steeds kleiner. Dit leidde uiteindelijk tot de opheffing van de Luchtwachtdienst. De Aaltense luchtwachttoren werd in 1970 gesloopt, een spektakel dat veel belangstelling trok van de plaatselijke bevolking. Het zware betonnen fundament van de toren ligt nog steeds verborgen onder de grond en vormt een stille herinnering aan dit hoofdstuk in de geschiedenis.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken


    Kadastraal nr.L-941
    FunctieWoonhuis
    Bouwjaarca. 1953
    Sloop1970

    Bronnen


  • Dinxperloseweg verhard met puin RK kerk

    Dinxperloseweg verhard met puin RK kerk

    Dagblad Tubantia, 26 maart 1953

    Het is wel juist dat de weg van Aalten naar Dinxperlo de naam Dinxperloseweg heeft gekregen, doch wanneer men aan die weg deze naam niet had gegeven, zou ze ook met heel veel recht „Kerkweg” kunnen heten, want deze verbinding kan over enkele maanden alle recht doen gelden op deze naam. Op het ogenblik is men bezig met de verbreding van de weg Aalten–Dinxperlo.

    Aan het einde van de vorige eeuw was er niets anders dan een zandweg van Aalten naar Dinxperlo. Toen overal in de omliggende plaatsen straten of grindwegen werden aangelegd, vroeg het gemeentebestuur van Aalten zich ook af of het geen tijd werd een zgn. „harde weg” aan te leggen van Dinxperlo naar Aalten. De uitvoering van een dergelijk plan op Aalten’s grondgebied had echter alleen zin, wanneer ook de gemeenteraad van Dinxperlo besloot ’t gedeelte dat in de gemeente Dinxperlo lag te verharden.

    Omstreeks het midden van de vorige eeuw verzocht de gemeenteraad van Aalten aan die van Dinxperlo tot verharding over te gaan. De gemeente Aalten zou dan hetzelfde doen. Er is echter niets van gekomen. De raad van Dinxperlo antwoordde de vroede vaderen van Aalten dat men wel een verharde weg wilde, doch dan vanaf de Varsseveldseweg te Aalten voor Lintelo. Van deze verharding is echter ook niets gekomen en aan het eind van de vorige eeuw werd dan toch eindelijk besloten de weg Aalten–Dinxperlo in beide gemeenten te verharden.

    Het verkeer over deze weg is vrij intensief en dat ’t gemeentebestuur van Aalten in het midden van de vorige eeuw niet verkeerd heeft gezien blijkt wel uit het feit dat de weg naar Dinxperlo thans moet worden verbreed, terwijl de wegen door Lintelo t.w. de Sondernweg en de Gendringseweg tamelijk smalle wegen zijn, die echter het verkeer, dat hiervan gebruik moet maken, goed kunnen verwerken.

    Verharding met kerkpuin

    Er is in de gemeenteraad van Aalten de laatste jaren herhaaldelijk gesproken over de noodzakelijke verbreding van de weg Aalten–Dinxperlo. Men kon echter nog steeds geen provinciaal subsidie ontvangen, alhoewel men van tijd tot tijd dacht, dat de goedkeuring van de provincie om tot uitvoering van het werk over te gaan nu wel spoedig zou worden verkregen. Toen een paar jaar geleden de R.K. kerk te Aalten, die door oorlogsschade zwaar had geleden, moest worden afgebroken, zat men met het puin. De gemeente Aalten heeft daar toen de hand op weten te leggen en de oude stenen, brokken cement e.d. werden naar de te verharden Dinxperloseweg gereden en aan de kant van deze weg op de bermen gedeponeerd.

    De vergunning om de weg te gaan verbreden bleef evenwel uit en daar had men met het storten van het puin niet op gerekend. Dit puin lag namelijk vrij dicht aan de kant van de weg en het gevolg was dat heel wat auto’s ’s avonds en ’s nachts over op de weg liggende stenen zijn gereden, wat voor de auto’s niet best en voor een goed humeur van de chauffeurs niet bevorderlijk was. Het was bovendien heel moeilijk voor twee auto’s om elkaar op deze aan beide zijden gebarricadeerde weg te passeren.

    Vele klachten werden hierover ontvangen, doch deze behoren nu tot het verleden, want men is enkele dagen geleden begonnen met de werkzaamheden ter verbreding van deze weg, waarvoor dan de oude R.K. kerk wordt gebruikt zodat men heus niet heel veel fantasie hoeft te hebben om deze weg de bijnaam „Kerkweg’ te geven. Doch in onze hedendaagse straatnaamgeverij loopt een Kerkstraat langs of naar een kerk. Het komt slechts zelden voor dat van een kerk een weg wordt gemaakt.

    Bronnen


  • Pomp op Kattenberg herinnert aan verleden

    Pomp op Kattenberg herinnert aan verleden

    „Op de grens van twee werelden” probeert Annie Bennink nog één keer de oude pomp

    In 1939 onderging de watervoorziening in Aalten een grote verbetering door de aanleg van een drinkwaterleiding door de N.V. „Waterleiding Oostelijk Gelderland” met medewerking van het gemeentebestuur van Aalten. Vóór die tijd betrokken de mensen in het dorp Aalten hun water van zogenaamde buurtpompen, waarvan er in de verschillende straten een of meer stonden. Deze pompen waren bezit van de gemeente en er waren in het dorp maar weinig mensen, die zelf een pomp in huis hadden.

    Van iedere pomp werd gemiddeld door tien of twaalf gezinnen gebruik gemaakt en men kan zich voorstellen dat in perioden van grote droogte, wanneer de pompen op de duur in plaats van water modder begonnen te geven, dit wel eens aanleiding gaf tot strubbelingen onder de vrouwelijke buurtbewoners. Kwesties, die er ontstonden, werden echter in de regel binnen korte tijd bijgelegd door de „pompmeester”. De buurtbewoners, die ook moesten zorgen voor het onderhoud van de pomp, werden beurtelings als pompmeester aangewezen. Ook inde de pompmeester van zijn mede-gebruikers de bijdragen in de kosten.

    Van sommige pompen moest evenwel het gebruik worden verboden, omdat het water schadelijk was voor de gezondheid. Toen later bij nader onderzoek het pompwater over het algemeen voor de gezondheid minder gunstige bestanddelen bleek te bevatten, was dit een reden temeer om over te gaan tot aanlegging van drinkwaterleiding.

    Een voordeel van de vroegere pompen was dat deze aan de straat stonden. Vroeger nog meer dan thans hielden de bewoners van het dorp Aalten zelf de straat voor hun huis schoon. De pompen kwamen hun daarbij goed van pas, daar zij het water voor het schrobben der straat dan dicht bij de hand hadden.

    Tot voor kort had men in Aalten ook op de Markt nog een pomp staan. Helaas heeft het gemeentebestuur deze pomp verleden jaar laten afbreken, waarschijnlijk omdat deze in bouwvallige staat verkeerde. Had men echter deze pomp gerestaureerd, dan zou in het centrum van Aalten een stukje historie zijn blijven bestaan.

    Zijn de woningen in het dorp Aalten aangesloten op het waterleidingnet, in de buurtschappen is dit nog niet het geval. Weliswaar zijn in de buurtschap Lintelo in de afgelopen jaren hardnekkige pogingen gedaan om de W.O.G. er toe te bewegen een groot aantal landbouwers en anderen in deze buurtschap aan te sluiten, doch hoewel de W.O.G. er in principe wel voor voelde, is de uitvoering der plannen afgesprongen op de hoge kosten van aanleg en exploitatie.

    Nog één straatpomp

    Eén straatpomp bleef in Aalten staan, namelijk de pomp op de Kattenberg. De bewoners van deze buurt staken, toen hun pomp werd bedreigd, de hoofden bij elkaar en besloten te trachten de pomp uit folkloristisch oogpunt te behouden. Dit is hun gelukt en vrijwillig kwamen daarna de gelden bij elkaar om de pomp, waaraan de laatste jaren niets was gedaan, wat betreft het onderhoud, flink op te knappen.

    Nu moet niemand denken dat de bewoners van de Kattenberg conservatief zijn en geen water van de waterleiding willen hebben. Allerminst is dat het geval, allen hebben hun woningen aangesloten op het net van de W.O.G., maar niettemin willen zij ook de pomp behouden omdat men, zoals zij zeggen, met een variant op een bekend gezegde, met het pompwater de pomp niet wil wegwerken. En ons dunkt, dat ze daaraan gelijk hebben.

    Mevr. Vieberink-Bennink — in Aalten beter bekend als Annie Bennink — woont sinds kort met haar man in Gendringen. Binnenkort, waarschijnlijk volgende week, hoopt het jonge paar te emigreren naar Canada, waar de heer Vieberink bedrijfsleider zal worden op een boerderij in Nieuw Brunswijk. Dezer dagen was Annie Bennink nog eens thuis, in haar ouderlijke woning op de Kattenberg en bij die gelegenheid wilde zij — zeer waarschijnlijk voor het laatst — nog eens zwengelen aan de oude, vertrouwde pomp op de Kattenberg, waarvan haar vader nu pompmeester is. Bij die gelegenheid maakten wij het hierbij afgedrukte plaatje.

    Bron


    • Dagblad Tubantia, 16 maart 1953 (Delpher)
  • Wolkbreuk en rukwinden hielden huis

    Wolkbreuk en rukwinden hielden huis

    Dagblad Tubantia, 16 augustus 1952

    Hagelstenen met een doorsnede van 1½ tot 2 cm vielen gisteravond tijdens het hevige onweer, dat zich uit zwarte, onheilspellende wolken boven Aalten ontlastte. Toen de hevigste hagelbui voorbij was, kwam er een wolkbreuk zoals slechts oudere mensen in het dorp zich die kunnen herinneren.

    In enkele ogenblikken stonden de straten blank. Van het hoger gelegen centrum van het dorp stroomde het water in wilde vaart naar de lager gelegen gedeelten. De straten waren als woeste bergbeekjes geworden. Ook uit de landweggetjes stroomde het water met grote kracht naar de straten, zand en stenen met zich voerend.

    Ontwortelde boom drukte voorgevel van hotel in

    Deze watervloed kon de Aaltense riolering uiteraard niet verwerken. Verscheidene straten stonden in een ommezien blank en het water baande zich tomeloos een weg naar diverse kelders. Vooral in de Dijkstraat, bijv. van het Klooster en de fam. Lubberding, kwamen kelders onder water te staan. In de buurt van het dorp viel een deel van de oogst in het water. Doordat de riolering in de Dijkstraat verstopt raakte, spoten op enkele punten het zich in de riolering bevindende huisvuil en andere onwelriekende stoffen omhoog en verspreidden in de straten een afschuwelijke stank.

    Rukwinden

    Vrij plotseling kwam er toen een sterke wind opzetten, die de vorm van een windhoos aannam. Van diverse huizen werd de schoorsteen afgerukt, zij vielen met donderend geraas omlaag. De grote, eeuwenoude linde voor het hotel van de weduwe Heersink (in de verre omtrek bekend als tante Miena) werd door de rukwinden ontworteld: een deel van het trottoir werd door de wortels losgerukt, een ijzeren hek ging aan diggelen en met een grote zwaai kwam de boom krakend op de gevel van het hotel terecht. De voorzijde van het hotel werd voor een groot gedeelte vernield. Ook de aan de straatzijde gelegen kamers en het dak van het pand werden zwaar beschadigd. Gelukkig waren de bewoners juist in een kamer aan de achterzijde van het hotel, waardoor geen persoonlijke ongelukken voorkwamen.

    In andere delen van het dorp werden talrijke kleinere bomen ontworteld. Van een woning aan de Adm. de Ruyterstraat werd de voorgevel ingedrukt, terwijl aan de Bodendijk een kippenhok het moest ontgelden. Ook sneuvelden in het dorp heel wat ruiten. Mevr. Obbink, de echtgenote van de loco-burgemeester, stond op de trap voor een raam naar buiten te kijken. Toen zij tijdens de rukwinden de boom voor hotel Heersink zag vallen, schrok zij zodat zij van de trap viel en een pols brak.

    Van de molen van de heer Hakstege aan de Piet Heinstraat werd een gedeelte van de kap afgerukt. Toen het noodweer achter de rug was, ontstond er in een oogwenk een enorme drukte op straat, vooral op de markt voor het hotel van Tante Miena, waar politie de nieuwsgierigen op een afstand hield. Wethouder Obbink stelde zich, daar burgemeester E. S. van Veen met vacantie is, persoonlijk op de hoogte van de aangerichte schade.

    Van gemeentewege is men hedenmorgen vroeg reeds begonnen met de opruimingswerkzaamheden: de boom in de voorgevel van hotel de Wed. Heersink zorgt daarbij uiteraard voor niet geringe problemen. De gondelvaart en het vuurwerk op ’t Walfort, die gisteravond zouden plaatsvinden en waarvoor veel voorbereidend werk was verzet, konden natuurlijk geen doorgang vinden.

    Bronnen


    De schade aan het hotel van Tante Mina:

  • Aalten krijgt drie nieuwe gebouwen

    Aalten krijgt drie nieuwe gebouwen

    Twentsch Dagblad Tubantia, 21 mei 1951

    In Aalten staan op het ogenblik verschillende belangrijke bouwobjecten op stapel. Als plannen doorgang vinden zal de gemeente over enkele jaren drie prachtige gebouwen rijker zijn, t.w. een nieuwe Ambachtsschool, een Gezondheidscentrum en een nieuwe Chr. Landbouwhuishoudschool. De heer W. Hebly, architect te Aalten heeft reeds de goedkeuring verkregen op de door hem bij de betrokken instanties ingediende tekeningen voor de nieuwe Chr. Technische School en het Gezondheidscentrum. Het wachten is nu nog op de goedkeuring van de financiële kant van deze zaak, doch verwacht wordt dat hieromtrent zich geen moeilijkheden zullen voordoen.

    Het Gezondheidscentrum

    Het gezondheidscentrum zal tot stand komen, dank zij de goede samenwerking tussen de Ned. Herv. en de Chr. verenigingen voor Ziekenverpleging te Aalten. Reeds lang bestonden er plannen voor het stichten van een wijkgebouw. Men heeft het bij dit plan echter niet gelaten. Men wilde namelijk een gezondheidscentrum, waarin verschillende medische diensten kunnen worden ondergebracht en waarin o.a. ook specialisten zitting kunnen hebben. Dank zij de grote offerzekerheid van de Prot. Chr. bevolking van Aalten bleek dit plan voor verwezenlijking vatbaar te zijn.

    Het gezondheidscentrum komt te staan achter de villa „Zonneheuvel” van oud-burgemeester Monnik, met de voorzijde naar de Julianastraat en de zijgevel naar de Wilhelminastraat. Over de gehele lengte van het gebouw loopt een gang, die aan de linkerkant geheel uit grote ramen bestaat. Bij het binnentreden vindt men rechts een cursuskamer. In de uitbouw van de gang worden zitjes gemaakt, die als wachtkamer dienst kunnen doen. De gang zal zo breed zijn dat er gemakkelijk kinderwagens kunnen staan. Beneden komen verder een donkere kamer, een kamer voor de arts, voor de dienstdoende wijkverpleegster, een kleedkamer, een hoogtezon-vertrek en een isolatiekamer. In deze vertrekken kunnen de specialisten ook zitting houden. Aan het einde van de gang vindt men een groot magazijn met schoonmaakruimte. Een diensttrap leidt hier naar boven.

    Op de verdieping komt de kraamkliniek. O.a. treft men hier aan een verloskamer, keuken, spoelruimte, linnenkamer, zitkamer met kantoor voor de doktoren, een zit- en slaapkamer voor de dienst doende gediplomeerde kraamverzorgster en een slaapzaaltje voor de 4 a 5 leering-kraamverzorgsters die hier een cursus volgen. Voor deze leerlingen is er toch ook nog een zit- en eetzaal. Tenslotte zijn er nog twee zitslaapkamers voor de wijkverpleegsters, toiletten en een doucheruimte. Oud-burgemeester Monnik heeft zijn prachtige tuin voor dit Gezondheidscentrum beschikbaar gesteld. Het ligt in de bedoeling t.z.t. villa „Zonneheuvel” in te richten als verpleeghuis.

    Het Badhuis

    Het badhuis, dat als een lage vleugel tegen het hoofdgebouw zal worden gebouwd, zal 12 douchecellen en 2 kuipbaden hebben. In de kelder komt een verwarmingsinstallatie.

    De Chr. Technische School

    De nieuwe Chr. Technische school zal verrijzen aan de Polstraat. Behalve de hoofdingang zal deze school een aparte ingang voor de leerlingen hebben. Door de hoofdingang betreedt men een ruime hal, waarin rechts de garderobe en een kantoortje voor de conciërge. Links komt een theorielokaal, een tekenzaal, leraarskamer, directeurskamer en een kantoor voor de administrateur. In de achtervleugel vinden een praktijklokaal timmeren en een afd. voor de mach. houtbewerking een plaats. Op de binnenplaats zal een rijwielbergplaats worden gebouwd.

    Voorlopig zal in de school plaats zijn voor 150 leerlingen, t.w. 2 klassen van pl.m. 30 jongens en een voorbereidende klas. Les zal worden gegeven in de vakken houtbewerking en machinebankwerker T.z.t. hoopt men de dagschool uit te breiden met een afd. Textiel. Momenteel is er een avondcursus textiel.

    De school wordt zodanig gebouwd (in U-vorm) dat deze later met een vleugel kan worden uitgebreid.

    Nieuwe straten

    Tenslotte kunnen wij nog mededelen dat het in de bedoeling ligt aan weerszijden van het nieuwe schoolgebouw straten aan te leggen, uitkomend op de Haartsestraat. Het gemeentebestuur is voorts voornemens aan de Ooster Kerkstraat twee woningen te bouwen ten behoeve van het personeel der school. Dat hiermede nog niet is begonnen is te wijten aan de afgekondigde bouwstop.

    De Huishoudschool

    Met de plannen voor het bouwen van een nieuwe Landbouwhuishoudschool wil het nog niet vlotten. Men heeft het oog op een terrein aan de Oranjelaan, doch de eigenaresse der grond, de diaconie der Ned. Herv. kerk te Bredevoort vraagt een dermate hoog bedrag hiervoor dat toestemming voor aankoop niet kon worden gegeven. De besprekingen hierover worden nog voortgezet. Mocht dit op niets uitlopen dan zal naar een andere plaats moeten worden gezocht.

    Bron


  • Emigratie in Oost-Gelderland neemt grote vlucht

    Emigratie in Oost-Gelderland neemt grote vlucht

    Dagblad Tubantia, 12 mei 1951

    Veel plattelanders „fabrieksschuw”

    De laatste tijd wordt veel gesproken over emigratie. Het is een zucht naar avontuur, die talrijken doet uitzien naar een nieuw vaderland! Emigratie kan bittere noodzaak zijn. Welke factoren spelen een rol bij het opkomen van de plannen om te emigreren? Uit de gemeente Aalten in Oost-Gelderland vertrekken zeer velen naar een ander land. We hebben oorzaken en motieven onderzocht en naar aanleiding daarvan schreven wij dit artikel.

    Toen kort na de bevrijding ons volk begon in te zien, dat met de huidige bevolkingsaanwas er op de duur voor velen geen emplooy meer zou kunnen zijn in ons eigen land, heeft de regering geruststellende woorden gesproken en betoogd dat dé oplossing van het probleem voor een groot deel was gelegen in de industralisatie. Het woord industrialisatie werd een soort toverwoord, waarmede het opdoemende werkloosheidsspook zou kunnen worden bestreden. Er zijn inderdaad nieuwe industrieën gevestigd, ook op het platteland, doch een afdoende oplossing brengt deze industrievestiging niet.

    Een van de oorzaken hiervan is, dat er niet genoeg fabrieken worden gevestigd om allen werk te verschaffen. De industrialisatie op het platteland verloopt eigenlijk niet naar wens. Het aantal werkkrachten, dat in de dorpen en op de buurtschappen in feite overtollig is, is veel groter, dan men wel zou denken op het eerste gezicht. In de afgelopen halve eeuw zijn de boerenbedrijven verschillende keren gesplitst, soms in tweeën, doch ook wel in drieën, al naar gelang het aantal kinderen, dat in de agrarische sector aan de slag moest komen. Nu is men, wat splitsing betreft, practisch aan het eind van zijn latijn. Er zou dus, zo redeneerde men, ander werk moeten komen, vooral voor de boerenzoons.

    Zo ontstond het denkbeeld van de industrievestiging op het platteland. Deze industrialisatie is slechts voor een klein gedeelte gelukt en zal, naar velen verwachten, ook in de toekomst de oplossing niet brengen, want waar, vraagt men zich af, moet het geld voor de grote investeringen vandaan komen? Het is immers heden ten dage zo, dat men het grote risico, verbonden aan de vestiging van een nieuwe industrie, zelf moet dragen, terwijl, wanneer er winsten worden gemaakt, de fiscus hier een niet onbelangrijk deel van opeist. Industrialisatie wordt zo allerminst een aantrekkelijke zaak.

    Niet naar de fabriek…

    Een andere kant van het geval is, dat overheveling van werkkrachten uit de agrarische sector naar de industrie niet gemakkelijk is. Velen van het platteland huiveren er voor terug, om in een fabriek te gaan werken, waar men practisch de gehele dag binnen moet verblijven en waar, naar men vreest, een belangrijk deel van de eigen zelfstandigheid verdwijnt. In Dinxperlo bijv. zijn na de oorlog verschillende industrieën gevestigd, maar er zijn niet voldoende werkkrachten in de eigen plaats te vinden, hoewel deze er volgens de statistieken wel zijn.

    Hier raken wij vanzelf een andere kant van het probleem aan, nl. dat op veel kleine landbouwbedrijven meer werkkrachten zijn dan noodzakelijk is voor het verrichten van de werkzaamheden op die bedrijven. Het gevolg daarvan is, dat de inkomsten van het bedrijf moeten dienen voor ’t levensonderhoud van vier of vijf volwassen personen, terwijl er normaal slechts een lonend bestaan is te vinden voor ten hoogste twee volwaardige werkkrachten.

    Het is, economisch gezien, geheel logisch, dat emigratie het uitvloeisel is van de hierboven omschreven gang van zaken. Men ziet aankomen dat er, vooral in kinderrijke gezinnen, op de duur geen boterham meer te verdienen is in de landbouw, terwijl men voor de industrie terugschrikt of daarin, gezien de huidige financiële moeilijkheden en de politiek der regering geen perspectief ziet.

    Wanneer men nu nog weet dat in 1886 de doleantie in Aalten velen uit de Ned. Herv. kerk naar de latere Geref. kerk deed overgaan, dan begrijpt men des te beter, waarom wij hierboven bepaalde conclusies trokken.

    Nog op veel groter schaal

    In Aalten is op het ogenblik emigratie aan de orde van de dag. Van heel veel gezinnen zijn na de bevrijding een of meer personen vertrokken. Zij schreven brieven over hun bevindingen in het nieuwe vaderland en het gevolg is dat familieleden, zowel als buren ook op de idee werden gebracht om te emigreren. Ook zorgen de reeds geëmigreerden dikwijls voor werk in het nieuwe land.

    Velen zijn dit jaar reeds uit Aalten naar Canada vertrokken, doch, naar men ons mededeelde, zullen nog wel ruim 200 personen in 1951 volgen. Dit zijn niet alleen boeren, doch ook zakenmensen. Deze laatsten voelen er niet langer voor te werken voor de fiscus, zoals enkelen hunner ons toevertrouwden. Daar komt wederom bij dat men geen toekomstmogelijkheden meer ziet voor de kinderen en men tenslotte zelf voor deze toekomst wil zorgen en dit niet wil zien als een taak van de staat.

    De meeste emigranten zijn tot op heden vertrokken naar Canada, doch verschillenden gingen ook reeds naar Nieuw-Zeeland en naar Australië. In de regel gaan naar deze laatst genoemde landen de mannen eerst alleen, zoeken daar werk en een woning en laten dan vrouw en kinderen overkomen. Volgend jaar zullen nog veel meer Aaltenaren vertrekken. Indien de voorwaarden voor emigratie niet veranderd worden zal er, naar wordt verwacht, in 1952 een grote uittocht uit Aalten plaats vinden.

    Het is opvallend dat in bepaalde streken van ons land de emigratie groter is dan in andere gebieden. Oorzaak? Het blijkt dat in Oost-Gelderland de laatste jaren de meeste emigranten zijn vertrokken uit Aalten. Aalten is, hoewel er ook verschillende belangrijke industrieën worden gevonden, voor het grootste deel agrarisch. Bedrijfssplitsing is er niet meer mogelijk. Emigratie is er het gesprek van de dag.

    Het valt bij een nauwkeurige beschouwing op dat practisch alle emigranten uit Aalten behoren tot de Gereformeerde kerken welke in deze plaats van ongeveer 14.000 inwoners meer dan 5.000 leden telt. Echter ook in andere plaatsen in Oost-Gelderland behoren de meeste adspirantemigranten tot de Gereformeerde kerken. Zijn ook hier voor zijn oorzaken aan te wijzen?

    In statistieken of uit opinie-onderzoek is geen materiaal betreffende deze aangelegenheid voorhanden, doch het blijkt dat de meeste emigranten uit bepaalde kringen komen. In het algemeen zijn de leden der Gereformeerde kerken lid van de A.R. partij, de partij, die de grootste oppositie heeft gevoerd tegen het na-oorlogse regeringsbeleid. Bovendien is ook hier de toekomst, van de kinderen een drijfveer. Deze argumenten, geen perspectieven en geen emplooy voor de kinderen komen telkens naar voren bij een onderzoek naar beweegredenen en oorzaken der emigratie.

    Geschiedenis

    Er is, althans voor wat betreft Aalten, nog een derde oorzaak bij. Deze ligt in de geschiedenis. Omstreeks het midden der vorige eeuw had een grote emigratie uit Oost-Gelderland plaats naar de Verenigde Staten van Amerika, voornamelijk uit Aalten en Winterswijk. De grootste oorzaken lagen toen in de grote verarming en werkloosheid in en na de Napoleontische tijd (het mislukken van de aardappeloogst, in 1845 en latere jaren was een ramp geweest), welke velen deed uitzien naar een beter bestaan. Men had gehoord dat in Amerika daartoe mogelijkheden bestonden, vooral door ontginning van daartoe van Staatswege uitgegeven gronden.

    Verder namen velen uit Aalten en Winterswijk, behorende tot de „Afgescheidenen” aan de emigratie deel wegens de beperking van de geloofsvrijheid, welke hun van regeringswege werd opgelegd en om de bejegening, welke zij uit hoofde van hun godsdienstig standpunt van vele medeburgers ondervonden. Zo werd meermalen aan de „Afgescheidenen” de pacht van boerderij of grond opgezegd.

    Een grote groep van hen vertrok in 1845. Op het Eriemeer is hun schip echter in brand geraakt en alle opvarenden zijn in de vlammen of in het water omgekomen. Bijna hadden zij het doel van hun tocht bereikt. Een groot aantal leden van de afgescheiden gemeente van de Keurhorst bij Varsseveld bevond zich onder deze emigranten.

    In 1853 vertrokken uit Aalten 25 emigranten. In 1854 bedroeg het aantal echter reeds 194, terwijl er in 1855 39 vertrokken. Wij geven hieronder nog enkele cijfers van de daaropvolgende jaren: 1856: 62, 1857: 50, 1858: 44, 1868: 118, 1869: 206, 1870: 36 en 1879: 84. Het inwonertal van de gemeente Aalten bedroeg in die tijd ongeveer 5000. Het is dus geen wonder, dat vrijwel alle oude Aaltense ingezetenen familie in Amerika hebben.

    Bronnen


  • Een reis heen en terug naar Nederland

    Een reis heen en terug naar Nederland

    De Volksvriend, 12 oktober 1950

    Reisverslag van een Nederlandse emigrant, Hendrik Jan Tuininga, die met zijn vrouw en dochter het oude vaderland – en ook Aalten – bezoekt.

    De laatste 4 jaren hebben vele oud-Hollanders in Amerika woonachtig, deze reis gedaan, ’t zij over Engeland of per “Holland America Line“. Velen van dezen hebben geen aandrang om er in een courant van te melden, welke reis ze hadden, of hoe ze het oude vaderland met hun familie en vrienden weer vonden. En toch, indien er iemand is die het genoegen den “Volksvriend” wil doen om iets te melden dienaangaande, sla ik nooit zulke reisbeschrijvingen over met lezen. Om laatstgenoemde reden en omdat de Volksvriend ook wel van zulken aard haar lezers wil, geven, ben ik er ook maar toe overgegaan om onze reis, die mijn vrouw en ik en onze jongste dochter Gertrude, met zijn drieën deden, hier weer te geven.

    Vertrek uit Orange City

    Op Vrijdagmiddag goed 2 uur gingen we uit Orange City, toen onze zoon Harry van Boyden ons haalde en ’s avonds op de trein bracht, die 6.01 van Sheldon vertrok. In Madison stopte de trein 20 minuten voor koffie, het was toen 5.10 a.m. Het was overal nat op het land. We stopten een paar dagen bij onzen zoon in Chicago en na wat bijzonderheden te hebben gezien, gingen we per trein naar Hoboken en stopten ook nog een nacht in Paterson, en zagen New York wat en gingen 28 April aan boord van de “Nieuw Amsterdam“, een ontzaglijk groot schip, 700 voet lang en 108 voet breed. Ik denk deze boot is van stuurbrug tot de waterlijn wel 60 a 70 voet hoog.

    We hoorden dat de Maatschappij 16 millioen had gemaakt verleden jaar. De reiskosten zijn hoog, maar het eten en de bediening is naar rata. In 1908 gaven we voor een ticket per persoon van Rotterdam naar Rock Valley, lowa, 200 gulden, toen 80 dollars en per tweede klas. Het weer was ook mooi en dit heeft men kosteloos en dan kan men zoo van ’t andere genieten. Men maakt dan met veel passagiers aangenaam kennis, met enkelen zoo, dat men elkaar nooit weer vergeet. We hadden zondags voormiddag dienst des Woords, door een zakenman.

    Het was Zaterdagmorgen 6 Mei toen we meerden aan de pier te Rotterdam van de Holland America Line. Eerst onze bagage nagezien door de kommiezen en toen onze retour-reisbiljetten in orde laten maken. Toen zagen we mijn zuster Mrs. W. Obbink van Aalten al spoedig en na het middagmaal in een café te hebben genomen, gingen we tezamen naar het Maasstation per taxi, om ’s middags 4 uur te Aalten, Gelderland uit te stappen.

    Aalten

    We zagen in Aalten en omliggende dorpen vele huizen tusschen de anderen missen, die gebombardeerd waren en vele waar men aan het opbouwen was en vele waren ook klaar. De verordeningen zijn daar zoo, dat wanneer men een nieuw huis bouwt moet het beslist modern zijn. Maar in oude huizen al zijn het ook nette huizen, is bijna alles nog primitief. In Arnhem, waar ook zooveel gebombardeerd was, is bijna alles weer opgebouwd.

    In Aalten kerkten we ’s zondags, waar zooveel jongens op een zondagmiddag door de Duitschers werden opgehaald voor de werkkampen. In Aalten worden des zomers elke zaterdagavond om half negen straatpredikaties gehouden, om de beurt; de eene zaterdagavond door de predikant der Geref. Kerk, den heer Jan Nawijn en de volgende zaterdagavond door een der Darbisten broeders. Ik heb van beiden genoten.

    Er zijn in Aalten drie groote kerkgebouwen die aan de Gereformeerden toebehoren; een groote Hervormde kerk; een Darbisten bijeenkomst en een Roomsche kerk en een Synagoge. Zoover ik weet zijn er in Aalten geen die bij de uitgetredenen behooren. Aalten is alleszins godsdienstig.

    De omgeving van Aalten is prachtig. Ik heb nog nergens zoo’n boomengroei gezien. Eikenboomen zoo mooi en recht en een geheele prachtlaan.

    Des werkmans toestanden zijn enorm verbeterd bij 50 jaar geleden. Op een zekere ouderdom worden ze voorzien van pensioen. De Rijksbeambten met 55 jaar, de gewone werkman 60 en 65 en dan mag er niet gewerkt worden bij anderen, dat betaald wordt. Ook heeft men in Nederland een vrije Zaterdagmiddag. Bijna alles kan weer vrij gekocht worden, alles, behalve koffie. Er wordt weer royaal geleefd, een groot verschil bij vroeger. Koek en candy wordt er goed gebruikt. Koffie is schaarsch en wordt daarom gedronken met 8/10e heete melk.

    Er was een zenuwachtige gedachte over de Communisten. En men wilde allemaal gaarne naar Amerika. We hebben het weinigen aangeraden.

    Amsterdam

    We bezochten de hoofdstad van Nederland, Amsterdam. Dit is een der mooiste steden van Holland, met haar vier groote lange grachten, Prinsen-, Keizer-, Heerengracht en Singel en met haar vele bruggen. Zou er wel een stad in de wereld zijn die zooveel bruggen telt? Amsterdam kan haar eigen waterpeil regelen, doordat ze een compleet sluizen systeem heeft.

    Amsterdams Jodenbuurt is uitgestorven. Men vertelde me, menschen die in die buurt woonden, dat men ’s avonds en des nachts vrouwen en kinderen kon hooren schreeuwen, wanneer door de Duitschers autovrachten werden opgehaald naar Duitschland. En onderweg, zoo vertelde men me deden ze een slang in de tank of truck waar ze zaten en lieten die vol gas, zoodat ze dood in Duitschland aankwamen, en daar direct in ovens werden verteerd.

    De huizen in de Jodenbreestraat staan er nog. Men kan zien, wat branden wilde is er uitgesloopt in de oorlogsjaren. En nog is Israël blind, en heeft het een deksel op haar aangezicht. Hoopt op den Heer, gij overblijfsel, is Israël in nood, er zal verlossing komen. Zijn goedheid is zeer groot. Hij maakt op de gebeden van het overblijfsel gansch Israël eens vrij van ongerechtigheden, (uit Ps. 130).

    Friesland

    Op een zondagmorgen gingen we per bus naar Makkum ter kerk. Hier zagen we een nogal beroemde scheepswerf, welks directeur zaken deed met Palestina Joden. Er werden nu vier 70 ton visscherschepen gemaakt. Een was gereed en zou de volgende dag op eigen kracht naar Palestina varen, met Joodsche bemanning en Joodsche Davids vlag op.

    Veel waren we in Bolsward, daar daar familie woonde en veel vrienden uit mijn schooljeugd en ook tot mijn achttiende jaar, waar we toen als beurtman op Amsterdam voeren. Waar nu de heer Jurian Kok kaptein is en eigenaar. Het schip dat Kok van mijn vader kocht en nu 50 jaar oud is, vaart nog. Het was me een groot genoegen het vooronder en de achteronder kajuit nog even voor het laatst te zien.

    We waren ook een dag bij Ulbe Faber en gade te Wieringermeer. Veel is daar geleden, maar ook hielp God daar weer uit, door de onder water gezette polder weer te herstellen en weer rijke gewassen te doen groeien.

    Terug naar huis

    Na veel genoten te hebben bij mijn vrouws broer Klaas van der Kooi en vrouw te Longerhou, gingen we in ’t laatst van Juni daar vandaan naar Aalten en toen weer op de Holland America Line te Rotterdam aan, om 30 Juni met de Veendam, ’s middags 3 uur te vertrekken. We hadden op de heenreis fijne vrienden. Op de terugreis vergeten we vrienden Mr. Bakker van Amsterdam en Mrs. van der Lely van Naaldwijk niet spoedig.

    We zijn weer in Orange City. Als we het eens weer kunnen doen, gaan we het niet laten. Het was ook op zee mooi de beide reizen. Als ge gaat en kunt, ga in ’t voorjaar. Holland is een prachtig land en haar voorjaar is teekenend.

    Bronnen


  • Portret van Aalten

    Portret van Aalten

    Dagblad Tubantia, 9 augustus 1950

    Een gemeente met een grote geschiedenis

    Het probleem stad en platteland is aan de orde

    Het is op deze door-de-weekse dag rustig in Aalten. Op de Markt, waar onder de bomen voor een hotel de pensiongasten languit liggen te genieten van hun vacantie, heerst een serene rust, die slechts even wordt verstoord, wanneer aan de overzijde een trouwlustig paartje de stoep van het gemeentehuis betreedt. De paarden van de koetsen trappelen en wat nieuwsgierige vrouwen komen op dit middaguur uit hun huizen om de bruid te zien en stof tot praten te krijgen over de kleur en het snit der trouwjapon. Zo is doorgaans het leven in Aalten. Rustig en kalm.

    Toch is dit alleen de oppervlakte, want op de 8275 ha., die de gemeente Aalten groot is en waarop, volgens de laatste telling 13460 mensen wonen, gebeurt nog wel het een en ander. Er heeft zich in het verleden rondom de eeuwenoude Ned. Herv. Kerk heel wat afgespeeld, waarvan de echo’s, soms zwak, doch ook wel sterker, nog dagelijks zijn te horen.

    In de laatste honderd jaar is de economische positie van de meeste Aaltenaren sterk verbeterd. Vroeger was ’t hier treurig mee gesteld. De neringdoenden in het dorp konden van hun bedrijf alleen niet bestaan. De manufacturiers, de bakkers, de schoenmakers, zij allen hadden behalve hun „zaak” ook een boerderijtje. Daarom werden de huizen veelal met de achterkant naar de weg gebouwd en gaf een brede deur vanaf de straat toegang tot de deel. Ongeveer een eeuw geleden was de kom van Aalten veel kleiner van omvang dan thans.

    Het treft elke vreemdeling, die in Aalten komt, dat, behalve de straten, er achter de huizen heen, door het dorp smalle paden lopen, aan weerzijden waarvan zich heggen bevinden. Deze smalle paadjes („heggetjes” zegt men in Aalten) zijn ontstaan doordat de neringdoenden en trouwens practisch alle dorpelingen in het verleden een boerderijtje hadden. Hun grond hadden zij dan buiten het dorp en deze „heggetjes”, juist breed genoeg voor een kruiwagen, dienden als de verbindingswegen tussen huis en hof.

    Vandaag de dag hebben de Aaltense dorpsbewoners geen vee meer en de winkeliers beoefenen ook niet meer de landbouw, maar de heggetjes zijn gebleven en zijn vooral geliefd bij verliefde jongelui.

    Overigens, het laat zich aanzien, dat op de duur deze „heggetjes” wel zullen verdwijnen. Zij worden namelijk in de kom van het dorp gevonden en er heerst in Aalten groot gebrek aan grond voor woningbouw. Het mag daarom verwacht worden dat van lieverlede verschillende van deze smalle paadjes verbreed zullen worden tot straten, aan weerszijden waarvan woningen zullen worden gebouwd. In het uitbreidingsplan zijn reeds verschillende „heggetjes” als straten opgenomen!

    Het gemeentehuis

    Neen, een sieraad is dit gemeentehuis niet. In de gehele omtrek. Winterswijk, Dinxperlo, Wisch en Lichtenvoorde, heeft men doelmatige raadhuizen, maar het Aaltense gemeentehuis kan daar niet bij in de schaduw staan. Er zijn wel heel wat hokken en kamers in, maar het is, kort en bondig gezegd, niet veel bijzonders. Voor de oorlog zijn er wel plannen geweest voor de bouw van een nieuw gemeentehuis, doch daar is toen niets van gekomen. Thans heeft men er het geld niet voor. Behalve de verschillende kamers, waar de burgemeester, de secretaris en de ontvanger zetelen, is er in de gang ook een deur, waarop de folkloristische naam „’t Huusken” is geschilderd. Boven deze deur ontbreekt het rode lampje, dat boven de deur van de burgemeesterskamer brandt, wanneer er belet is.

    Kerken

    Reeds vanuit de verte doemen drie torenspitsen op, wanneer men Aalten nadert: de Ned. Herv. Kerk, de Oosterkerk en de R.K. Kerk. Behalve deze kerken zijn er nog verschillende kerkgebouwen zonder grote toren, nl. de Westerkerk de Chr. Geref. Kerk, de Israëlitische Synagoge en het gebouw van de Vergadering van Gelovigen. De Ned. Prot. Bond en de Geref. Kerk onderh. art. 31 hebben geen eigen gebouwen.

    De bevolking van Aalten bestaat thans uit rond 5000 Ned. Herv., 4800 Geref., 2400 R.K. en 300 Chr. Geref. De andere kerkgenootschappen hebben een gering aantal leden. De spanningen tussen de leden der verschillende kerken was in Aalten in het verleden zeer groot. Tijdens de doleantie in 1886 is er in Aalten, na Amsterdam, het meest gebeurd! Militairen moesten zelfs de orde bewaren.

    Van lieverlede worden de verhoudingen beter. De thans opgroeiende generatie is reeds veel verdraagzamer. De kerkelijke verdeeldheid heeft zich in Aalten voortgeplant op allerlei terrein. Zo zijn er Chr. en Herv. scholen, de C.B.T.B., de A.R. Kiesverenigingen, de Chr. Ziekenverpleging, de Chr. Oranjevereniging e.d. halen hun leden practisch alleen uit de kring van Gereformeerden en Chr. Gereformeerden.

    Gelukkig wijzigt zich de situatie langzamerhand, daar men algemeen gevoelt dat de kerkelijke gescheidenheid zich op maatschappelijk gebied heeft voortgeplant, waarbij dikwijls persoonlijke sympathieën en antipathieën de doorslag hebben gegeven, terwijl men dit thans voelt als een handicap van vruchtbare arbeid.

    Om een bewijs hiervan te noemen: Dank zij samenwerking van personen uit alle kerkgenootschappen zal met September de Chr. Nijverheidsschool te Aalten worden geopend, zal een centrum voor ziekenverpleging verrijzen en wordt gewerkt aan plannen voor de oprichting van een Chr. verpleeghuis, terwijl het verlangen van anderen al weer uitgaat naar de oprichting van een school voor Middelbaar onderwijs.

    Aalten en Bredevoort

    Het stadje Bredevoort behoort tot de gemeente Aalten. In het begin van de vorige eeuw was de situatie zo dat Bredevoort het hoofdschoutambt was, waarvan Aalten een deel uitmaakte. Beide plaatsen vormden evenwel een aparte gemeente. In 1818 zijn deze gemeenten samengevoegd tot het schoutambt Aalten, thans de gemeente Aalten.

    De Bredevoordenaren kunnen het blijkbaar nog moeilijk zetten dat zij een deel van Aalten zijn. Steeds menen ze ten achter gesteld te worden bij Aalten (woningbouw, straatverlichting, wegenaanleg enz.). Het mag dan wel wat eigenaardig klinken, doch inderdaad heeft men in de gemeente Aalten te maken met het probleem stad en platteland.

    Bronnen


  • Eigendommen uit kampen na zes jaar terug

    Eigendommen uit kampen na zes jaar terug

    Dagblad Tubantia, 5 augustus 1950

    Vooral in de laatste jaren van de oorlog werden verschillende Aaltense ingezetenen door de Duitsers gearresteerd en overgebracht naar een kamp. Bij aankomst in het kamp werden hun alle bezittingen afgenomen. Het schijnt dat men thans bezig is met het terug zenden van de indertijd in beslag genomen voorwerpen, voor zover ze nog aanwezig zijn in de voormalige kampen. Een opmerkelijk voorval hiervan delen wij thans mede:

    In Januari 1944 werden ’s morgens bij de Geref. Westerkerk tal van jongemannen gevangen genomen. Zij werden eerst overgebracht naar Amersfoort. Onder hen bevond zich ook de heer H. Stronks uit Dale. Hij moest al zijn bezittingen afgeven, o.a. zijn polshorloge. Stronks is nadien bij een bombardement op het vliegveld Soesterberg gewond geraakt, werd in een ziekenhuis opgenomen en zag kans vandaar te ontvluchten.

    De heer J. Tolkamp uit Barlo, die op dezelfde morgen werd gearresteerd en eveneens naar Amersfoort werd overgebracht, werd in September op transport gesteld naar Neuengamme. Bij het verlaten van het kamp kreeg hij verschillende bezittingen terug, o.a. ook een polshorloge. Tolkamp beweerde, dat dit horloge niet zijn eigendom was doch aan Stronks behoorde. De bewaarders van het kamp wilden evenwel dat Tolkamp dit horloge toch mee nam. Dit heeft hij toen ook gedaan.

    Bij aankomst in Neuengamme moesten alle bezittingen weer afgegeven worden. Ieders bezittingen werden in een zakje gedaan, waarop het gevangennummer werd vermeld, waarna het zakje in een grote lade werd geworpen. Men zou er, zo dacht men, wel nooit wat van terug zien.

    Inmiddels heeft de heer Tolkamp in vier verschillende Duitse kampen vertoefd en kwam na de bevrijding weer naar Aalten. Zaterdag heeft de heer Tolkamp bericht ontvangen dat hij op het Bureau Sociale Zaken te Aalten een pakje in ontvangst zou kunnen nemen. Het bleek dat dit pakje kwam uit Neuengamme. Het was hetzelfde zakje, waarin men in het kamp zijn bezittingen had gedaan. Zelfs het kampnummer — 48769 — stond er nog op.

    In het zakje zaten twee, door de heer Tolkamp in Amersfoort gemaakte ringen en een polshorloge. Het bleek het horloge te zijn van de heer Stronks, die hoogst verbaasd was, toen hij na zes jaar zijn eigendom, dat hij reeds lang had afgeschreven, weer terug ontving. Zijn klederen heeft de heer Tolkamp echter niet terug ontvangen en evenmin het in beslag genomen geld.

    Eigendommen uit kampen na zes jaar terug - Twentsch Dagblad Tubantia, 05-08-1950

    Bron


  • Origineel idee heeft succes

    Origineel idee heeft succes

    De Telegraaf, 20 juli 1950

    Winkeliers houden gezamenlijk opruiming

    AALTEN, 19 Juli. — Alle manufacturiers van Aalten hebben hun opruimingsgoederen bijeengebracht in een verenigingsgebouw en maken er een massa-opruiming van. De dames uit de stad en de verre omgeving komen op dit nieuwtje af, en denken: hoera. Nu hoeven we niet meer alle winkels af te „grazen”.

    Primeur voor ons land

    Aalten heeft de primeur. Een opruiming in deze vorm is nog nooit in ons land voorgekomen. Het lijkt wel of de winkeliers zich hebben verbroederd, in opruimingstijd ten minste, en alsof ze gezamenlijk uitroepen: — Kom maar kopen. Onze waren zijn allemaal even best en even goedkoop. Althans in deze periode van drie dagen afslag.

    Het was een succes en sloeg erg in bij de dames. Het witte gebouw „De Sociëteit” stond rondom in een haag van zwarte damesfietsen. Opruiming is toch al zo iets moois. En dan zulk een. — Halt. Niet meer naar binnen zeiden de twee politiemannen, die volgnummers afgaven en slechts 50 personen tegelijk mochten binnen laten. Even wachten, en dan: los…

    Propaganda

    — Maar waarom toch op die manier? vroeg een nieuwsgierige aan het enthousiaste bestuur van de Manufacturiers- en Kleermakersvereniging. Heel m’n leven heb ik in opruimingstijd van winkel tot winkel gelopen. En nu houden jullie „sociëteit”. Propaganda, mejuffrouw, zei de organisator. Bovendien blijft het rustiger in onze winkels, en de goede verstandhouding van de manufacturiers groeit er nog door.

    De eerste morgen werd al voor drieduizend gulden verkocht. Dat viel mee. Maar er zijn goederen ter waarde van een halve ton. De cliënten kunnen dus nog voort. Ondergoederen en coupons gaan het beste. Er is een speciale lappen-étalage gemaakt op het toneel en zelden zagen winkelende vrouwtjes zulk een brillante scène, wat malen zij om Shakespeare of om de opera Faust als het om lappen gaat?

    De winkeliers stonden eerst voor een moeilijkheid, want de wet laat zulk een opruiming niet toe. Twee winkeliers stemden er echter in toe hun zaak tijdelijk te sluiten: een briefje naar de Kamer van Koophandel, en toen kon dit magazijn „De Sociëteit” worden geopend. Wet is wet, al begrijpt ieder dat niet direct. — En de klanten komen toch wel „achteromme” — zullen ze gedacht hebben. Want het mes snijdt van twee kanten. De gewone winkelverkoop bij de deelnemers gaat immers door.

    Sociëteit De Harmonie, Hofstraat, Aalten
    Sociëteit „De Harmonie” aan de Hofstraat te Aalten

    Politie pakte in

    De inpaktafel was eerst te slecht bezet. Maar de politie pakte mee aan, en twee uur lang stond de Hermandad onderjurkjes en baby-goed in te pakken. Twee speciale autobussen kwamen er ook al op af, nl. een paar damesclubs uit Groenlo en Dinxperlo. Zij wierpen zich met de anderen op de grote voorraden, die op lange tafels waren uitgestald. Klanten en winkeliers hadden er allen pleizier in. De concurrenten kwamen nog nader tot elkaar. — Jan, riep een hunner, — ik heb weer een lap van jou verkocht. Urenlang stonden de dames in de coupons te „graven”. Eenmaal raakte een lap japonstof van vier meter helemaal in de knoop, en de verkoper moest hem weer ontwarren, het was of de dames op zoek naar een goudschat waren.

    Grote belangstelling

    In vakkringen heeft men grote belangstelling voor de proef. De vakgroep volgt de resultaten nauwgezet, evenals de winkeliersbonden. De Bond van Detailhandelaren zond een telegram, waarin succes werd toegewenst. Een groot aantal gegadigden trachtte langs andere wegen binnen te komen, en zelfs deden een paar dames een run op de biljartzaal, om zodoende de beide verkooplocaliteiten te bereiken. Ook stond er een groepje in een zaal waar alleen maar kasten met zilveren bekers en medailles te vinden waren. Dit waren echter de prijzen van de club „Alles of Dalles”. De vrouwtjes waren in de kegelzaal beland en werden later weer in de file buiten, gezet.

    De deelnemende winkeliers controleerden voor de aanvang zelf de prijzen. Dit moesten opruimingsprijzen zijn. Maar met de meeste goederen was dat ook in orde. Er gingen vloerkleden weg voor twintig gulden die honderd hadden gekost en een paar mantels voor vijftien gulden die eerst voor tachtig in de étalages hadden gestaan. Doch dit waren uitzonderingen. Gemiddeld echter lagen de prijzen dertig procent lager dan tevoren. De cliënten konden niet zien van welke winkelier ze eigenlijk hadden gekocht, want de goederen droegen slechts een nummer. het deed niet ter zake: als het maar goedkoop was en naar de zin.

    Originele zet

    De Aaltense winkeliers hebben met deze gemeenschappelijke uitverkoop wel een originele zet gedaan. Het publiek was er gevoelig voor. Het vond dat nieuwe systeem wel aardig, en toonde dat door een grote belangstelling. Het gebouw draagt de naam: “Vereniging ter Bevordering van Gezellig Verkeer”. Nu, gezellig was het er. Zelfs buiten stonden nieuwsgierigen naar dit typische magazijn met het bordje „Volledige Vergunning” te kijken. In de omgeving was zelfs de luidspreker te horen die vermaande: „Dames en heren, doe nu vlug uw keus. Want u moet direct de zaal veriaten. Een andere groep staat weer te wachten. Maar verzuim niet nog even naar de afdeling confectie te gaan. Daar zijn reuzekoopjes bij.”

    Bron


  • Beroering in Aalten

    Beroering in Aalten

    Dagblad Tubantia, 6 januari 1950

    Duitse arbeidsters kregen een pond koffie voor de Kerst, Nederlands personeel ontving later een riks…

    Meisjes aan het werk bij Driessen, Hofstraat, Aalten
    Meisjes aan het werk bij textielfabriek Driessen, Hofstraat. Foto ter illustratie.

    Was onlangs een der Duitse meisjes, werkzaam in een textielfabriek te Aalten, oorzaak van een opzienbarend incident (zij bekladde de Nederlandse vlag met een hakenkruis), thans zijn opnieuw Duitse textielarbeidsters in Aalten aanleiding geweest tot een voorval dat in het rustige dorp nogal beroering heeft gewekt, daar er twee textielfabrieken mee gemoeid waren.

    Bij een textielfabriek in de Dijkstraat zijn 16 Duitse meisjes werkzaam. Tegen Kerstmis gingen zij peinzen over een verrassing waarmee zij haar familieleden over de grens zouden kunnen dienen. Koffie moest het worden, was de algemene opinie!

    De Duitse meisjes namen een personeelslid uit Aalten in de arm en die wist er wel een mouw aan te passen. Hij ging op zijn beurt naar een zakenman, die in staat en bereid bleek om 16 pond koffie te leveren, voor ieder der Duitse meisjes één pond. ’s Avonds gingen de meisjes opgewekt met hun koffie per bus naar huis. In diezelfde bus zaten evenwel ook 19 arbeidsters van een textielfabriek uit de Hofstraat.

    Begrijpelijkerwijs waren die er maar matig over te spreken dat haar vriendinnen wel en zij geen koffie voor „Weihnachten” konden meenemen naar huis. Prompt kwam de volgende dag de kwestie ter sprake bij de directie in de Hofstraat. En die meende weinig ander te kunnen doen dan ieder van haar Duitse arbeidsters ook een pond koffie te beloven. En de 19 ponden koffie kwamen er inderdaad.

    Maar daarmee waren de moeilijkheden nog niet ten einde! Want het Nederlandse personeel was iets over het Kerstgeschenk ter ore gekomen en dat ging nu ook koffie eisen. Koffie immers is een artikel dat de laatste tijd ook hier te lande maar zeer schaars te verkrijgen is. De directie van de fabriek in de Hofstraat herstelde de bedrijfsvrede door elk personeelslid een gratificatie van ƒ 2,50 te geven. En daarmee leek het hele geval van de baan te zijn.

    Nu er echter zoveel personen bij betrokken blijven, kon het haast niet anders of ook de politie en C.C.D. moesten van het geval horen. Laatstgenoemde instantie heeft inmiddels een onderzoek ingesteld, dat bij de directie van de textielfabriek aan de Hofstraat reeds leidde tot een proces-verbaal. Daar kwam een tweede proces-verbaal bij wegens het verstrekken van een gratificatie zonder toestemming van het college van Rijksbemiddelaars. Ook tegen de betrokken winkelier is inmiddels proces-verbaal opgemaakt.

    Dat de Duitse meisjes de koffie hebben kunnen uitvoeren, is, naar wij vernemen, hieraan toe te schrijven, dat de Ned. douane in strijd met gegeven orders de koffie liet passeren, men zou in de veronderstelling hebben verkeerd dat die vrij mocht worden uitgevoerd voor zover zij een waarde had beneden ƒ 15,—. De Duitse douane had de Duitse meisjes reeds toegezegd in verband met het op handen zijnde Kerstfeest een uitzondering te zullen maken.

    Bron


    • Dagblad Tubantia, 6 januari 1950 (via Delpher)
  • Laffe daad

    Laffe daad

    Dagblad Tubantia, 08-09-1949
    Dagblad Tubantia, 8 september 1949
    Aaltensche Courant, 23-09-1949
    Aaltensche Courant, 23 september 1949
    Dagblad Tubantia, 10-12-1949
    Dagblad Tubantia, 10 december 1949
    Aaltensche Courant, 17-03-1950
    Aaltensche Courant, 17 maart 1950