Tubantia, 30 oktober 1954
Prof. Blink was niet optimistisch
Aalten verloor belangrijke veemarkt, maar de ontwikkeling ging ongestoord haar gang
In een vijftig jaar geleden door prof. dr. H. Blink geschreven sociografische studie over „Nederzettingen in Gelderland” wordt van Aalten gezegd dat deze plaats niet zo goed partij heeft getrokken van de overgang tot de nieuwe tijd als Winterswijk. Meer dralend, niet het initiatief nemend, heeft Aalten, volgens prof. Blink, Winterswijk laten voorgaan bij de ontwikkeling van het spoorwegnet en zijn industrie is daardoor achtergebleven.
„Aalten is, zo schrijft prof. Blink voorts in zijn werk, thans in een stationnaire toestand met geen vooruitgang.” Door een zeker conservatisme bij het bestuur is zelfs de veemarkt, die hier eens aanzienlijk was, gedeeltelijk naar Lichtenvoorde verplaatst, dat geen marktgelden hief, terwijl Aalten die bleef heffen. Evenwel moeten wij ook opmerken, dat ook andere oorzaken tot die verplaatsing medewerken, in verband met de ligging aan de grens. De bevolking, die in 1840 2136 zielen bedroeg, beliep in 1890 niet meer dan 2224, terwijl in 1900 Aalten 2400 inwoners telde.
Bredevoort werd overvleugeld
Prof. Blink schrijft verder in zijn studie in 1904, dat Aalten, een dorp uit de heerlijkheid Bredevoort, het oude stadje in de schaduw heeft gesteld en zelfs de hoofdplaats der gemeente is geworden, waartoe Bredevoort behoort. Hier is, tegen een zuidhelling van een heuvel met keien en leem, die tot 36 meter hoogte gaat, in de oudheid een nederzetting ontstaan, niet ver van de Slinge, aan een weg van Duitsland naar Arnhem. Hier had van ouds een druk verkeer met karren plaats, dat evenwel verminderde in de achttiende eeuw, omdat bij Westervoort een brug over de IJssel werd gelegd en het verkeer zich verder zuidwaarts verplaatste.
Toch bleef het in Aalten nog altijd betrekkelijk druk en had Aalten belangrijke markten, terwijl er zich ook textielnijverheid ontwikkelde. Voor drievierde eeuw – dit werd in 1904 geschreven – vond men er twee katoenspinnerijen, bombazijn- en demietfabrieken, een blekerij, oliemolens, looierijen, branderijen en brouwerijen naast landbouw en destijds was Aalten het belangrijkste dorp in de z.g.n. „Achterhoek”.
Men vindt er, zo schreef dr. Blink, twee fabrieken van katoenen stoffen, ieder met ongeveer zestig arbeiders, doch die uitsluitend voor het binnenland werken. Belangrijk is hier de kammen- en pijpenfabriek van hoorn met pl.m. 130 arbeiders, terwijl er nog vier kleine pijpendraaierijen voorkomen. „De opkomst dezer fabricatie is” aldus prof. Blink, „ten dele toeval. Hier op de grens werden vroeger veel Duitse pijpen gerookt, die men in Bocholt of elders op de markt kocht.
Omstreeks 1850 zette iemand, die in Duitsland het pijpen draaien had geleerd, zich te Aalten neder en zijn bedrijf nam spoedig in omvang toe, zodat er een kleine fabriek uit ontstond. De fabriek breidde zich uit tot de tegenwoordige omvang, men leerde weldra ook het holle gedeelte van de hoornen bewerken tot kammen, die tegenwoordig zelfs het hoofdproduct vormen. Arbeiders, die op de eerste fabriek het draaien van pijpen geleerd hadden, begonnen vervolgens ook voor zichzelf te werken en zo ontstond hier meer pijpenindustrie. Verder vindt men in Aalten veel kleine klompenmakerijen, maar toch is het eigen bedrijf ter plaatse niet voldoende om de voorhanden werkkrachten arbeid te verschaffen en elke dag gaan er veel arbeiders naar Duitsland om daar te werken. Voor dit doel denkt men zelfs een tram- of spoorlijn aan te leggen.”
Trek naar Bocholt
„Uit Aalten gaan”, zo schreef prof. Blink in 1904, „elke dag wel 150 arbeiders naar Bocholt; ruwe, grote wagens, bij regen met witte huiven overdekt en door twee paarden getrokken, brengen elke morgen de arbeiders naar Bocholt en voeren hen ’s avonds terug.” Tot zover schreef prof. Blink een halve eeuw geleden.
Het is ongetwijfeld interessant ook na te gaan hoe de ontwikkeling van de gemeente Aalten in de laatste vijftig jaar is geweest. Eerst wat betreft de bevolking. De cijfers, die prof. Blink in zijn rapport geeft, moeten wel betrekking hebben op het dorp Aalten (zonder de buurtschappen). Immers, volgens de volkstelling van 1748 bedroeg in dat jaar het aantal zielen van het kerspel Aalten 3298. Hiervan woonden er 1163 in het dorp Aalten. In 1819 bedroeg het zielental officieel 4913, waarvan er 692 in Bredevoort woonden en de rest in Aalten en buurtschappen. In de loop van vijftig jaar is de bevolking van Aalten (dorp) bijna verdrievoudigd. Momenteel wonen er in het dorp pl.m. 6500 personen.
De conclusie van prof. Blink dat de bevolking van Aalten van het midden tot het eind der vorige eeuw vrijwel niet is toegenomen, vindt, naar uit oude bescheiden blijkt, voor een niet onbelangrijk deel zijn oorzaak in de grote emigratie, die hier in het midden van de negentiende eeuw plaats vond, meest naar Amerika. Oorzaak hiervan was dat er in Aalten moeilijkheden op kerkelijk terrein waren voorgekomen, welke zich voortplantten naar maatschappelijk terrein. De ingezetenen, die waren meegegaan met de „afscheiding” en uit de Hervormde kerk waren getreden, ondervonden in hun dagelijkse werk moeilijkheden van de anderen en besloten toen voor een gedeelte te emigreren. Van 1853 tot 1879 waren dat liefst 858 personen, deels wonend in het dorp, deels komend van de buurtschappen.
Omstreeks 1826 werd aan de Dijkstraat door de gebroeders Anton en Jozeph Driessen uit Bocholt een bombazijnfabriek (katoenweverij) gesticht, waarbij ook een spinnerij verrees. Het bedrijf in de Dijkstraat, naderhand gedreven door de zoons van de gebroeders Driessen, onderging in 1894 een splitsing doordat Herman Driessen (de zoon van Anton) een nieuwe fabriek stichtte op „het Blik”, nu Hofstraat geheten. In 1929 werd dit bedrijf omgezet in „N.V. Herman Driessen en Zoon”. Het bedrijf van de Gebr. Driessen aan de Dijkstraat werd in 1918 overgedragen aan een Enschedese combinatie en toen ontstond de N.V. Textielmaatschappij v.h. Gebr. Driessen.
In 1885 kreeg Aalten de eerste pijpenfabriek, t.w. van de fa. Becking en Vaags en daarna, in 1863 een pijpenfabriek van de fa. Peters en Gans. De kammenfabriek, hierboven door prof. Blink genoemd, werd in 1872 opgericht onder de naam „Firma ten Dam en Manschot”. De pijpenfabriek van de fa. Becking en Vaags werd kort na 1918 opgeheven, terwijl ook de kammenfabriek hetzelfde lot onderging. In 1884 echter, was de heer W. te Gussinklo sr. een fabriek voor hoornbewerking begonnen, eerst uitsluitend voor pijpen, later tevens voor knopen, wandelstokken, kammen enz., welke fabriek in 1924 – toen onder beheer van de N.V. Dutch Button Works W. te Gussinklo – werd overgebracht naar Bredevoort. De nog te Bredevoort gevestigde fabriek heeft zich in de loop der jaren uitsluitend toegelegd op de fabricage van knopen. Verleden jaar is het fabriceren van wandelstokken stopgezet.
Zoals prof. Blink constateert waren in Aalten enkele leerlooierijen gevestigd. Vlak bij de beek in de Dijkstraat was er een gevestigd, die van de heer G. Peters, die zijn „koemen”, waarin het leer werd gelooid, bij de brug in de Stationsstraat had. Vandaar dat deze brug nu Koembrug heet. Enkele blekerijen, die te Aalten hebben bestaan, zijn ook in de loop der jaren verdwenen, deels door moderner fabricagemethoden.
Hogere lonen in Duitsland
Het feit, dat, volgens prof. Blink, velen uit Aalten in het begin van deze eeuw in Bocholt gingen werken, vond o.m. zijn oorzaak in het feit dat in Duitsland de lonen hoger lagen. Die lonen bedroegen toen 6 a 7 Berliner Thaler per week (7 Berliner Thaler was ƒ 12,60 per week). De trek uit Aalten naar de overzijde van de grens is gebleven tot de eerste wereldoorlog uitbrak, in 1914. Toen kwam hier een eind aan. Nadat eerst met de z.g.n. „Bokkeltsen wagen” de arbeiders naar Duitsland gingen, maakte men sinds 1910 gebruik van de tram. In dat jaar werd namelijk de tramlijn Aalten–Bocholt aangelegd. In de dertiger jaren is deze lijn weer verdwenen.
Er vindt nu ook weer een zeer druk grensverkeer plaats tussen Aalten en Bocholt, doch juist andersom dan 50 jaar geleden. Het zijn nu velen uit Bocholt, die naar Aalten komen, niet om hier te werken, doch om te winkelen. Er zijn Aaltense winkeliers, die hun omzet hierdoor de laatste maanden enorm hebben zien stijgen. Zij adverteren zelfs in bladen, die in Bocholt verschijnen.
De industrie in de gemeente Aalten heeft zich nooit zo kunnen ontwikkelen als in Winterswijk, vooral doordat Aalten minder gunstig was gelegen. Men voelde er minder voor in Aalten een bedrijf te vestigen dan in Winterswijk. De markten te Aalten zijn deels achteruit gelopen door de concurrentie van Lichtenvoorde en het niet altijd even gelukkige beleid van het gemeentebestuur, terwijl daarnaast ook niet moet worden vergeten dat in de eerste wereldoorlog er een verbod gold om goederen te vervoeren naar plaatsen, liggend aan de Duitse grens. Men moest hiervoor speciale vergunningen hebben.
Lichtenvoorde viel niet onder die maatregelen en heeft hiervan geprofiteerd. Overigens is het hier ook weer een opstaan, blinken en verzinken, want Lichtenvoorde heeft zijn markt voor een groot gedeelte moeten afstaan aan Doetinchem, een plaats, waarvan prof. Blink in 1904 schrijft dat het een „aardig plaatsje” is met enige handel. Doetinchem heeft, wat de veehandel betreft, nu zelfs Zutphen verdrongen.
Voor markten was geen plaats
De middenstand van Aalten heeft in het verleden steeds een grote hekel gehad aan de markten. Dit heeft echter tot gevolg gehad, dat er nooit een marktvereniging is opgericht in Aalten en het beheer der markt overheidszaak is gebleven. Het in gebreke blijven van het particulier initiatief, door het vrezen van concurrentie, heeft echter ook tot gevolg gehad, dat er geen bepaalde dagen werden geschapen, waarop in Aalten veel vertier was. Het publiek ging dat vertier in een naburige gemeente zoeken en vanzelfsprekend werden daar ook diverse goederen gekocht.
Naast de verschillende textielfabrieken heeft Aalten na de oorlog een spinhulzenfabriek gekregen. Opvallend voor Aalten is, dat in deze plaats zeer veel grossierderijen zijn gevestigd. In vergelijking met Winterswijk, waar de maatschappelijke ontwikkeling vooral in het begin van deze eeuw opvallend was, moet worden geconstateerd dat in Aalten de bedrijvigheid voor een belangrijk deel heeft gelegen op kerkelijk, sociaal en politiek terrein. Nergens in Oost-Gelderland hebben afscheiding en doleantie zulke grote gevolgen gehad als in Aalten.
Er is ook zeer veel verbittering door ontstaan, welke slechts langzaam is verdwenen en welke nog hier en daar sluimert. De activiteit van de Aaltense bevolking heeft zich ook gericht op het bijzonder onderwijs. Het Chr. onderwijs heeft het openbaar onderwijs geheel overvleugeld. Daarenboven werden grote bedragen bijeen gebracht voor het kerkelijk leven, terwijl ook op sociaal terrein veel activiteit werd ontplooid.
De gevolgen daarvan zijn niet uitgebleven: Aalten heeft verschillende mannen voortgebracht, die op kerkelijk, politiek en sociaal terrein een vooraanstaande plaats in ons land hebben ingenomen. Nog werken velen uit Aalten in naburige plaatsen, o.a. in Winterswijk en in Dinxperlo en Ulft. In de toekomst zal Aalten meer industrie moeten hebben. De belangstelling van het gemeentebestuur gaat dan ook in die richting.
[Bron: Tubantia, 30 oktober 1954 (via delpher.nl)]
Plaats een reactie