Johannes Josephus (Jans) Betting (1871-1956) met zijn pauselijke onderscheiding
Johannes Josephus (“Jans”) Betting werd geboren op 15 mei 1871 in ‘huis no. 139‘ te Bredevoort, als zoon van Johannes Josephus Betting (wever) en Johanna Willemina Gördes. Op 4 juni 1903 trouwde hij in Aalten met Grada Hendrika Ubbink. Het paar ging inwonen bij haar ouders op ’t Zand. Jans werkte toen als ‘pakker’ bij H. van Eijck & Zoon te Bredevoort. Jans overleed op 28 januari 1956 in Winterswijk.
Een leven gewijd aan geloof en muziek
Het rooms-katholieke geloof liep als een rode draad door Jans’ leven. Hij was een zeer gelovig man: trouw kerkganger, koorzanger en organist. Elke zondag woonde hij de mis bij, zonder ooit één kerkgang over te slaan – zelfs niet als hij ziek was.
Vanaf zijn veertiende jaar zong hij in het herenkoor van de R.K. kerk in Bredevoort. Daarnaast vervulde hij decennialang de rol van organist. Vroeger maakte men bij het orgelspelen nog gebruik van blaasbalgen, die handmatig werden bediend. Dat werd vaak gedaan door jonge jongens en soms letten zij niet goed op… Dan stokte de orgelmuziek en fluisterde Jans: “Trappen, jongens!”
Pauselijke onderscheiding
In mei 1949 ontving Jans Betting een pauselijke onderscheiding. De Aaltensche Courant schreef:
Zondag j.l. herdacht onze plaatsgenoot, de heer J. J. Betting, tegelijk met zijn verjaardag het feit, dat hij 55 jaar het orgel in de R.K. kerk alhier heeft mogen bespelen.
Na de kerkdienst had de huldiging plaats in „Ons Gebouw”. De Muziekver. „Wilskracht” bracht de jubilaris allereerst een serenade. Vervolgens werd het woord gevoerd door Z. Eerw. heer pastoor Pierik, die de heer Betting recht hartelijk dank bracht voor al hetgeen hij op het gebied van muziek voor de parochie heeft gedaan. Spreker zeide verheugd te zijn namens Z. H. de Paus de hoge onderscheiding Pro exclesia et pontefice te mogen aanbieden.
Nadat een zangkoor zich had doen horen, kregen de vele aanwezigen gelegenheid de jarige jubilaris persoonlijk geluk te wensen.
Aaltensche Courant, 17 mei 1949
Inbraken
Na Jans’ overlijden bewaarde de familie de onderscheiding in een brandkast. De familie koesterde het waardevolle kleinood, met gepaste trots. Dertig, veertig jaar later vonden drie inbraken plaats, waarbij bij één gelegenheid de brandkast werd ontvreemd, met daarin ongeveer ƒ 1.500 en enkele waardepapieren. Het grootste verdriet van de familie was echter het verlies van opa’s pauselijke onderscheiding.
Jaren later werd in het westen van het land tijdens een controle een verdachte auto aangehouden. De inzittenden bekenden meerdere inbraken, waaronder die bij Betting in Bredevoort. Ook gaven zij toe een brandkast te hebben buitgemaakt en verklaarden deze vanaf een brug bij Arnhem in de Rijn te hebben gegooid.
Een duikteam wist de brandkast uit het water te halen. Hoewel het geld en de papieren verdwenen waren, zat de pauselijke onderscheiding van opa Jans er wonder boven wonder nog in! De familie was buitengewoon blij met de terugkeer van dit kostbare kleinood.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Catharina Cecilea (Cato) Kothuis werd op 23 november 1908 geboren in huis nr. 8 te Aalten (Landstraat 4), als dochter van borstelmaker Johannes Kothuis en Helena Theodora Vultink.
Cato Kothuis woonde samen met haar zus aan de Landstraat 4. Beide zussen waren ongetrouwd. Cato stond bekend als een bijzondere vrouw: diep gelovig, maar tegelijkertijd ruimdenkend. Ze was jarenlang leerkracht op de RK St. Jozefschool, waar ze generaties kinderen heeft onderwezen. Tijdens de lessen begeleidde ze het klassikaal zingen op een loodzwaar elektrisch orgeltje, waar een nogal jengelend geluid uit kwam.
Tjeerd Radsma werd geboren op 20 februari 1772 in Harlingen, als zoon van Hermanus Radsma en Aafke Steffanij. Hij trouwde op 11 augustus 1799 in Meppel met Anna Dina Kniphorst. Na haar overlijden in 1805 hertrouwde Radsma op 6 oktober 1808 in Leeuwarden met Doedtje Nieuwenhuis, die eerder gehuwd was met Heert Jans Kingma.
In 1812 werd Tjeerd Radsma geregistreerd als inwoner van Hempens, bij Leeuwarden. Hij was daar predikant van Hempens en Teerns. Er staat tevens bij vermeld dat hij op dat moment vier kinderen had. Wij wisten er drie te achterhalen, allen uit zijn eerste huwelijk:
Johanna (Hempens, 1800 – Aalten, 1847)
Aafke (Hempens, 1801 – Aalten, 1824)
Anna Dina (Hempens, 1805 – Meppel, 1806)
Naar Aalten
In 1817 kwam Radsma, op 45-jarige leeftijd, als predikant naar Aalten. Vijf jaar later, op 11 augustus 1822, herdacht hij zijn 25-jarig ambtsjubileum. Bij deze gelegenheid hield hij een preek naar aanleiding van 2 Korinthiërs 5:9. De eerste zin van de preek luidde: “Het leven van een ieder levert tijden en dagen op, welke boven andere merkwaardig zijn en aan dezelve feestelijk te gedenken kan – zoo geene menigvuldigheid daarvan den indruk te zeer verslapt – zeer nuttig zijn.”
Tjeerd Radsma overleed op 4 december 1839 in Aalten, op 67-jarige leeftijd. Hij werd begraven op de Oude Begraafplaats aan de Varsseveldsestraatweg. Zijn grafsteen is één van de oudste daar nog aanwezige grafmonumenten. In hetzelfde graf liggen ook zijn weduwe Doedtje, die in 1855 overleed, en haar kleindochter Maria Elizabeth Dodina Bianka Lans, die in 1835 op achtjarige leeftijd stierf. Maria’s moeder was Janke Kingma, een dochter van Doedtje uit haar eerste huwelijk.
Grafsteen Tjeerd Radsma
Tjeerd Radsma & Anna Dina Kniphorst in ondertrouw, 1799Overlijden Ds. Tjeerd Radsma, 4 december 1839
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Toni Stapelkamp was een boerenzoon uit de Aaltense Heurne. Hij diende in de Nationale Militie en werd onderscheiden voor zijn deelname aan de Tiendaagse Veldtocht en de verdediging van de Citadel van Antwerpen.
Boerderij Stapelkamp, jaren 1920 (Foto ontvangen van A. Stapelkamp)
Toni (ook wel geschreven als Tonij en Antonij) Stapelkamp, werd geboren op 30 juli 1807, in de Franse Tijd. Hij was de derde zoon van Hendrik Willem Stapelkamp en Johanna Elisabeth Slotboom en de betovergrootvader van onze huidige burgemeester, Anton Stapelkamp. Toni was de laatste Stapelkamp die werd geboren op de gelijknamige boerderij in de Aaltense Heurne.
In 1814, toen Toni pas zeven jaar oud was, overleed zijn vader. Dit zal de financiële omstandigheden van het gezin aanzienlijk verslechterd hebben, vooral in een tijd waarin men al zuchtte onder de negatieve gevolgen van de Franse overheersing. Stadhouder Willem V, de Heer van Bredevoort, was zijn rechten kwijtgeraakt en daardoor ook de Drossaard Van Palland zijn positie. Boerderij Stapelkamp werd dan ook verkocht in deze periode.
Beroep
Toni moest als jongste zoon al heel vroeg elders emplooi vinden. Zonder de kostwinner zou de in omvang beperkte boerderij Stapelkamp zoveel monden niet hebben kunnen voeden.
Volgens het bevolkingsregister van 1809-1823 woonde en werkte hij destijds als knecht bij Derk Jan Haartman op boerderij Haartman op de Haart. Hij was toen hoogstens vijftien jaar oud en was mogelijk al op zijn twaalfde of dertiende het huis uit gegaan. Zijn oudere zus Engelina woonde en werkte er ook, als meid.
Opmerkelijk is dat deze Haartman zijn boerderij verkocht aan de familie Te Roele en in 1846 met zijn gezin met de SS Hector naar de VS emigreerde. De familie Te Roele woont in 2022 nog steeds op de boerderij.
In het bevolkingsregister van 1823-1838 staat Toni ingeschreven, nog steeds als knecht, bij Jan Hendrik Drenthel op boerderij Drenthel, ook op de Haart, maar nu zonder zijn zus Engelina. In de bevolkingsregisters van 1838-1861 staat Toni eerst als arbeider vermeld en later als landbouwer (1860-1890).
Militaire dienst en onderscheidingen
Blijkens het in het Provinciaal Blad van Gelderland gepubliceerde Besluit van 15 februari 1827 werd Toni opgeroepen om op 27 februari om 08.00 uur in Arnhem bij het ‘Gouvernements-gebouw’ te verschijnen als reservist van de Nationale Militie. Samen met 223 andere mannen – waaronder nog vijf Aaltenaren – moest hij dienstdoen bij de 7e Afdeeling Infanterie.
Per 1 maart moest hij zich bij zijn korps melden. De gemeentebesturen dienden er zorg voor te dragen dat ze voorzien waren van verlofpassen. Naast deze 7de Afdeeling Infanterie werden ook nog 373 Geldersen opgeroepen voor een 13de Afdeeling Infanterie, met ook hier een vijftal Aaltenaren, een 4de Bataljon Artillerie met 59 man en een 1e Bataljon Veldartillerie met 28 man.
Toni ontving onderscheidingen voor zijn inzet tijdens de Belgische Opstand: namelijk zijn deelname aan de Tiendaagse Veldtocht in 1830 (het Bronzen Kruis) en de verdediging van de Citadel van Antwerpen tegen Franse troepen in 1832 (de Citadelmedaille en de Medaille van de Commissie van Verdienste).
De onderscheidingen van Tonij Stapelkamp: de Citadelmedaille en de later uitgereikte (grote) medaille-op-naam vanwege de Commissie van Erkentenis, rechts het Bronzen Kruis van de Tiendaagse Veldtocht (foto ingezonden door A. Stapelkamp)
Huwelijk en gezinsleven
Na zijn militaire loopbaan vestigde Toni zich op boerderij Lichterink in Barlo, waar hij als knecht werkte. In 1839 vertrok hij naar boerderij Wissink in Miste, ook als knecht. Hij trouwde op 7 mei 1842, op bijna 35-jarige leeftijd, met de bijna 33-jarige Janna Geertruid Westerveld (1809-1887) uit Dinxperlo. Zij was weduwe van Derk Lammers.
De huwelijksakte, opgesteld door burgemeester Roelvink, vermeldt dat Toni en Janna landbouwers waren. De akte vermeldt ook dat Toni, Janna en drie van de vier getuigen – waaronder zijn broer en Garrit Hendrik – niet kon lezen en schrijven “als hebbende zulks niet geleerd”, zoals zo velen in die tijd.
Fragment kadastrale kaart, 1884 (linksboven perceel 3897, voorheen 1372)
Toni trok in 1842 bij haar in, in de woning aan de Hogestraat (tegenwoordig nummer 26). Naast Toni en Janna stonden op dit adres ook twee dochters en een zoon uit Janna’s eerste huwelijk ingeschreven: Aleida, Rebekka Berendina en Evert Hendrik Lammers. Verder werden als inwonende personen nog vermeld: Janna’s voormalige schoonmoeder Elisabeth Loos en Aleida Klompenhouwer, naaister.
Toni en Janna kregen drie kinderen: Dora Willemina (1843-1924), Gerrit Jan (1846-1848) en Gerrit Jan (1849-1935), overgrootvader van onze burgemeester. In 1855 werd er nog een kind dood geboren. Vanaf 1875 woont ook zijn schoondochter Hendrika te Sligte bij hen in en ook de eerste drie kinderen.
In 1853 liet Janna een testament opstellen. Uit een onderhandse akte blijkt dat Toni in 1862 “een huisje met erf, staande en gelegen aan de Hoogestraat binnen het dorp Aalten en aldaar kadastraal bekendstaand in Sectie I nummer 1372, groot een roede dertig ellen” kocht voor 150 gulden. Een van de verkopers was de toen in Leeuwarden gevangenzittende Jan Hendrik Schepers. Het genoemde perceel betreft Hogestraat 26.
Latere leven en overlijden
Zutphensche Courant, 30 november 1882
In een bericht van 30 november 1882 werd Toni genoemd als een van de laatste twee nog levende verdedigers van de Antwerpse citadel. Er staat bij vermeld dat beiden in “behoeftige omstandigheden” verkeerden. Dit is opmerkelijk, aangezien zijn drieëndertigjarige zoon Gerrit Jan met diens vrouw bij hem inwoonde en die zal toch een inkomen gehad hebben.
Toni overleefde al zijn broers en overleed op 8 december 1889, op 82-jarige leeftijd. De aangifte van overlijden werd gedaan door zijn naobers Derk Jan Heusinkveld (Hogestraat 28) en Berend te Slaa (Hogestraat 24). Zijn vrouw Janna was in 1887 al gestorven, 78 jaar oud. Ondanks hun late huwelijk vierden ze nog hun gouden huwelijksjubileum. Dat zal niet velen gegeven zijn in die negentiende eeuw op het verarmde Achterhoekse platteland.
Toni moet gehoord hebben van de kerkelijke ontwikkelingen rond de Afscheiding en de eerste afgescheiden gemeente in 1843. In het bevolkingsregister van 1838-1851 stond hij te boek als Gereformeerd, maar in alle latere vermeldingen tot aan zijn overlijden als Nederlands-Hervormd. Rond 1850 vertrokken er ook enkele Stapelkampen met andere afgescheiden Achterhoekers naar Iowa, Wisconsin en Michigan in de Verenigde Staten.
Johan (roepnaam: Hans) Pruim werd in 1931 geboren in Hilversum. Van 1959-1987 was hij jurist en van 1987-1990 advocaat te Den Haag. Vervolgens bekleedde hij van 1990-1997 de functie van kantonrechter in Terborg. Hij woonde met zijn echtgenote Loeki op Beekhuize, de voormalige woning van textielfabrikant Driessen aan de Dijkstraat in Aalten. Loeki dreef hier een hotel.
Na zijn afscheid als kantonrechter verhuisden hij en zijn echtgenote Loeki naar de Hozenstraat 2 in Bredevoort. Daar begonnen zij een boekhandel en antiquariaat.
In Bredevoort was de heer Pruim actief als bestuurslid bij het Boekbindersgilde Hameland. In 1997 schreef hij een boekje getiteld: ‘Een spijl in het hek’. Dit boekje vertelt de geschiedenis van de herovering van Bredevoort door Prins Maurits op de Spanjaarden in 1597. Bredevoort was tijdens de Tachtigjarige Oorlog omringd door moerassen. Door gebruik te maken van kurkmatten wist Prins Maurits met zijn troepen Bredevoort te heroveren. Bij de presentatie van het boekje werden enkele exemplaren met een omslag van kurk aangeboden aan wethouder Udo-van Helden en de eredrost van Bredevoort, oud-burgemeester Bekius.
De heer Pruim heeft zich ook verdienstelijk gemaakt voor ouderenzorgorganisatie Stichting Zorgcombinatie Marga Klompé. Vanaf 1993 was hij betrokken als begeleider van de fusie tussen de Winterswijkse huizen en vanaf 1995 als voorzitter van de Raad van Toezicht. In die functie heeft hij zich met overgave ingezet voor het welzijn van hen die binnen Zorgcombinatie Marga Klompé wonen en werken. Na zijn terugtreden in 2006 bleef hij de stichting volgen als erevoorzitter.
Na een periode van afnemende gezondheid overleed Mr. Hans Pruim op 4 mei 2014, op 83-jarige leeftijd. Hij werd begraven op begraafplaats Berkenhove.
Willem Catharinus Janzen werd op 21 oktober 1899 geboren in Est en Opijnen (Gelderland), als zoon van Ernst Janzen en Catharina Krijgers. In 1929 liet hij zijn achternaam officieel wijzigen in Krijgers Janzen.
Op 5 juni 1929 trouwde hij in Amsterdam met Gerria Noteboom uit Rhoon. Uit dit huwelijk werden, zover bekend, vier kinderen geboren, waarvan er één levenloos ter wereld kwam.
Hij volgde in 1939 J.H.W. Mensink op als notaris in Aalten.
Lourens Navis werd op 28 mei 1870 geboren als Lourens Schokkin op boerderij Borninkhof in de Aaltense buurtschap Haart, zoon van de ongehuwde Janna Geertruid Schokkin. Enige maanden later, op 12 augustus 1870 trouwt zijn moeder met de onderwijzer Hendrik Navis en wordt door hem erkend en aldus gewettigd als zijn zoon. Zij gingen wonen op de Kattenberg in Aalten, tegenwoordig Lichtenvoordsestraatweg 11. Later verhuisde het gezin naar de hoek Landstraat/Markt.
In 1900 vestigde Navis zich als huisarts aan de Prinsegracht 53 in Den Haag. Op 30 januari 1902 trouwde hij met Johanna Theodora Hulsebos. Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren: Elisabeth (1903), Janna Geertruid (1904), Johanna Theodora (1906), Hendrik (1909), Thomas Haulog (1913) en Margaretha Catharina (1919).
Bij zijn 40-jarig jubileum als arts werd hij geridderd in de Orde van Oranje-Nassau vanwege zijn vele verdiensten op maatschappelijk gebied.
Lourens Navis overleed op 13 mei 1940 in Den Haag en werd aldaar begraven op begraafplaats Oud Eik en Duinen.
Loopbaan
1 Juli 1875-1 Juli 1882 lager onderwijs;
1 Juli 1882-1 Juli 1885 kweekeling;
1 September 1885-1888 H.B.S. 3-j. c. Winterswijk;
1888-1890 H.B.S. 5-j. c. Zutphen;
1890 diploma eindexamen;
September 1890-19 Juni 1897 student medicijnen Universiteit van Amsterdam;
19 Juni 1897 artsexamen;
1 October 1897-1 Maart 1899 assistent-arts Wilhelmina Gasthuis Amsterdam;
tot 1 Februari 1900 2e geneesheer krankzinnigengesticht „Bloemendaal” Loosduinen;
sinds 12 Februari 1900 huisarts ’s-Gravenhage;
1 Januari 1911-1 Juli 1935 keurend geneesheer Ned. Spoorw.;
sinds 1 Januari 1911 spoorwegarts;
was bestuurslid, later voorz. Algem. Ziekenfonds voor ’s-Gravenhage;
oprichter en pres.-comm. N.V. „Het Nieuwe Ziekenfonds”;
medeoprichter en van 1917-1932 voorz. van het algem. afdeelingsziekenfonds van de afd. ’s-Gravenhage en omstreken van de Ned. Maatschappij tot bevordering der geneeskunst;
1930 eerelid van Bestuur idem;
15 Januari 1914-15 Februari 1919 2e secr. afd. ’s-Gravenhage en Omstreken Ned. Mij. tot bevordering der geneeskunst;
1914 medeoprichter en bestuurslid Ver. Medisch Leesmuseum en Bibliotheek;
1916-1936 penningmeester idem;
1930 eerelid idem;
1903 lid Bureau voor raad en hulp ’s-Grav. Ver. tot bestr. der t.b.c.;
1 Januari 1910 lid Dagelijksch Bestuur idem;
sinds 1 Januari 1932 penningmeester idem;
meermalen bestuurslid van Ned. Ver. van Spoorwegartsen;
in 1935 en 1937 voorz. idem;
1927 medeoprichter en voorz. Ver. „H.A.M.E.A.”, Haagsche Medici en Apothekers;
bestuurslid Haagsche Huisartsenvereeniging;
1916-1919 voorz. idem;
tot de opheffing in 1921 lid van comm. voor distribueering van bons voor noodrantsoenen (Wereldoorlog);
vertegenwoordiger Centrale Organisatie voor het Ziekenfondswezen van de Ned. Mij. tot bevordering der geneeskunst voor afd. ’s-Gravenhage en Omstreken;
lid en rapporteur Comm. inzake het beroepsgeheim van den Medicus;
25 jaar lid Raad van Advies Werklieden vereen, afd. ’s-Gravenhage van Chr. Nat. Werkmansbond;
13 Maart 1928 secr. Stichting Pensioenfonds voor beambten der Ned. Centr. Ver. tot bestrijding der t.b.c.;
sinds October 1936 secr.-penn. idem;
1932 bestuurslid Ned. Centr. Ver. tot bestrijding der t.b.c.;
1916-1919 lid Afdeelingsraad afd. ’s-Gravenhage en Omstreken Ned. Mij. ter bevordering der geneeskunst;
daarna tot opheffing lid Districtsraad idem.
Publicaties
„Moeilijke geboorte van een kind met groote encephalocele”
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Bronnen
Biografisch jaarboek, de Nederlandsche Ridderorden 1937/38 (Delpher)
Pieter Hendrikus Boer werd op 2 september 1862 geboren in Hollandscheveld, gemeente Hoogeveen. Op 1 april 1899 treedt hij in het huwelijk met de 12 jaar jongere Margaretha Dorothea Harjes. Hij overleed op 22 januari 1927 en werd begraven op de Oude Begraafplaats aan de Varsseveldsestraatweg.
Hoewel zijn achternaam in de officiële archieven ‘Boer’ luidde, noemde hij zijn drukkerij in Aalten ‘De Boer’. Wellicht omdat deze naam veel gebruikelijker is en iedereen hem daarom toch al zo noemde?
In Memoriam
Reeds sedert eenigen tijd was het bekend, dat de heer P.H. de Boer ernstig ongesteld was, maar toch zal het voor velen nog onverwacht geweest zijn, toen Zaterdagavond bekend werd, dat de patiënt overleden was. De heer De Boer, „De Boer van de Krante”, was hier in onze plaats en in de naburige gemeenten, een zeer bekende persoonlijkheid.
In October 1894, begon hij met zijn broer in de Ormelstraat, op zeer bescheiden wijze de eerste Aaltensche drukkerij. Oorspronkelijk werd alleen een Predikbeurtenblaadje uitgegeven, maar in 1896 verscheen voor het eerst de „Aaltensche Courant”, die eenige jaren later ook onder de hoofden: Dinxperlosche-, Lichtenvoordsche- en Varsseveldsche Courant uitkwam.
Van de Ormelstraat werd de zaak verplaatst naar het huis, waarin nu de heer Wagterveld woont. Weer later naar de Kruisstraat, het tegenwoordige gebouw, waar ook de handkracht plaats moest maken voor motorische kracht. In 1902 werd een filiaal in Winterswijk gesticht en ook de Nieuwe Winterswijksche Courant verscheen. Inmiddels kwam ook de boekhandel meer en meer tot bloei, en werd het van een klein bedrijf een flinke zaak.
In zijn familieleven was de heer De Boer niet zoo gelukkig. Het overlijden van zijn echtgenoote en van zijn eenigste dochter, heeft hem zeer aangegrepen. Misschien door deze omstandigheden kreeg een buitenstaander den indruk van een stille, gesloten persoonlijkheid. Degenen echter, die den heer De Boer nader kenden, wisten, dat er achter dit alles een warm hart klopte voor zijn kinderen, voor zijn personeel en voor verschillende instellingen, waarvoor de nu overledene zich interesseerde. Met den heer De Boer is een goed burger van Aalten heengegaan.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Dirk Stegeman was in de tweede helft van de 19e eeuw 45 jaar lang hoofdonderwijzer op de Openbare Lagere School, eerst aan de Landstraat en vanaf 1886 aan de Herenstraat te Aalten.
Dirk Stegeman werd op 4 juli 1830 geboren in de buurtschap Tonden bij Brummen, als zoon van schoenmaker Johannes Stegeman en Johanna Evers. Hij trouwde op 25 november 1854 in Ruurlo met Hendrietta Engelina van Heuven. Uit dit huwelijk werden maar liefst 11 kinderen geboren, waarvan er twee al jong overleden.
Dirk Stegeman overleed zelf op 6 juni 1910 in Deventer op 79-jarige leeftijd.
In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over de school:
“In het dorp Aalten gingen de kinderen allen naar één school. Splitsing kende men niet. De kinderen van alle godsdienstige richtingen zaten naast elkaar op de schoolbanken. De school was gevestigd in een gebouw aan de Landstraat naast de Herv. Kerk. Beneden was de wacht en op de verdieping was de school. Meester Stegeman zwaaide er den scepter. Met nog 2 hulponderwijzers werd aan de Aaltensche jeugd onderwijs gegeven. Met zes kinderen in een bank, had men ’s winters zoo’n 60 à 70 leerlingen per onderwijzer. Elken morgen werden de lokaaldeuren opengezet, en deed het hoofd der school een gebed.
De orde in de klas werd gehouden met de roede, want wie niet wilde luisteren, werd met een eindje hout bewerkt. En meester Stegeman had de schrik er in. Maar hij was een werkzaam man en spaarde zich geen moeite om het onderwijs zoo goed mogelijk te doen zijn. De avondschool was nog een goede gelegenheid om kinderen, die al vroegtijdig van school moesten, nog een beetje kennis bij te brengen. Dan had meester een kleinere klas en was het onderwijs geven gemoedelijker.”
Let op: Dirk Stegeman dient niet te worden verward met dominee Jan Derk Stegeman, waar later de Stegemanschool naar werd vernoemd.
Willem Hebly werd op 17 oktober 1908 geboren in Rotterdam. Eind 1934 vestigde hij zich in Aalten als architect. Hebly is verantwoordelijk voor het ontwerp van een groot aantal woonhuizen, winkelpanden, bedrijfspanden, boerderijen en scholen enzovoort in Aalten en omgeving. Veel van deze gebouwen verfraaien het straatbeeld ook vandaag nog.
Het architectenbureau dat Willem Hebly heeft opgericht, werd in 1995 opgeheven. Begin 2011 besloot zoon Just Hebly, opvolger van zijn vader Willem en zelf architect in ruste, zijn architectenarchief in bewaring te geven bij het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers (ECAL) in Doetinchem. Hem werd gevraagd hierover een kort historisch overzicht te schrijven. Delen van dit verhaal worden hieronder weergegeven:
De archiefruimte van architectenbureau Hebly, 2011. Foto H.G. Nijman (coll. ECAL)
Vestiging Willem Hebly in Aalten
Willem Hebly was in 1934 afgestudeerd aan de Academie van Bouwkunst in Rotterdam als architect. Het was in die crisisjaren zeer moeilijk om zich als architect te vestigen in Rotterdam, omdat de bestaande architectenbureaus hun markt stevig afschermden tegen nieuwkomers.
Een broer van Willem, Gon Hebly, kwam in die tijd in Aalten, als medewerker van een accountantskantoor, om de boeken te controleren bij de Dutch Button Works in Bredevoort. In het lokale krantje dat hij las in zijn hotel, ontdekte hij een sollicitatieoproep voor een echte architect in Aalten. Hij knipte de advertentie uit en nam hem mee naar huis voor zijn broer Willem.
Na overleg met zijn familie en verloofde besloot Willem naar Aalten af te reizen en zich te melden bij de secretaris van de toenmalige Aaltense aannemersbond, dhr. Vreeman aan de Meiberg te Aalten. Hij was het die de oproep had geplaatst. Deze was zeer verbaasd dat een architect uit Rotterdam gehoor gaf aan de advertentieoproep in de lokale krant in Aalten. Hij legde uit dat de oproep eigenlijk een pest-advertentie was geweest naar een oud-collega timmerman, welke zich recentelijk voor architect uitgaf en over de ruggen van oud-collegae aannemers, zijn tekortkomingen corrigeerde.
Willem was wel verbaasd over deze mededeling, maar liet zich niet van de wijs brengen. Van een goede bekende van zijn vader, waar hij de groeten aan overbracht, ontving hij meer informatie over Aalten. Inderdaad was er geen afgestudeerde architect in Aalten en waren er wel regelmatig goede opdrachtgevers met name voor de betere woningbouw in de vrije sector. Voor wat betreft de volksaard van de Achterhoekers werd hem meegedeeld dat deze nog al verschilde met die van de Rotterdammers. Echter wanneer je het vertrouwen van de bevolking eenmaal gewonnen had, dan kon je een potje breken bij de Aaltenaren.
Eerste opdracht
De Graafschapper, 28 december 1934
Via deze kennis kreeg hij ook een adres waar hij eventueel voorlopig in de kost zou kunnen gaan, te weten mevrouw de weduwe Lammers aan de Stationsstraat. Daar heeft hij zich direct gemeld. Behalve dat hij een kamer met kost en inwoning kon huren, werd hij door haar ook in contact gebracht met Jan Ackerman welke naast haar woning een perceel grond had aangekocht, waarop hij een woning met bedrijfspand wilde gaan bouwen. De dag kon niet beter eindigen. Verheugd keerde hij terug naar huis, naar zijn familie en zijn verloofde, Lenie Bosman.
Hij hoefde niet lang na te denken over een definitief besluit, nadat hij van Jan Ackerman zijn eerste opdracht had ontvangen, om zich in Aalten als architect te vestigen. Het werd een voor Aaltense begrippen in die tijd zeer modern huis dat sinds 2002 een Rijksmonument is. Blijkbaar viel het ontwerp van het woonhuis van Jan Ackerman bij veel Aaltenaren in de smaak, gelet op de vele opdrachten welke volgden.
Al snel kreeg hij ook een opdracht voor de bouw van een woonhuis voor Henk te Paske aan Plein Zuid. Dit was een bouwmaterialenhandelaar en vriend van Jan Ackerman. Hij gaf kort daarop tevens opdracht voor de bouw van twee dubbele woonhuizen aan de Whemerstraat te Aalten. Een van die woningen (Whemerstraat 7) kon Willem huren. Hij trouwde in 1936 en heeft daar tot 1967 gewoond en vormde daar een gezin met negen kinderen. In de eerste jaren had hij de grootste slaapkamer als kantoor ingericht.
Wederopbouw
Na de crises- en oorlogsjaren was er volop werk aan de winkel, o.a. veel wederopbouw van gebombardeerde woonhuizen en boerderijen. De kantoorruimte werd al snel te klein vandaar dat het verplaatst werd naar de bovenverdieping van een groot woonhuis aan de Bredevoortsestraat van mevr. Manschot. Al snel was er werkgelegenheid voor drie/vier medewerkers, bouwkundige tekenaars en opzichters.
Willem Hebly dateerde nog uit de tijd dat de architect als de spil in het bouwproces fungeerde. Hij zag zichzelf dan ook niet alleen als ontwerpend architect voor zijn opdrachtgevers, maar ook als hun bouwkundig adviseur en vertrouwensman in alle zaken betreffende de bouw: na het ontwerp het bestek met bestektekeningen, de kostenbegroting, de aanbesteding, de werktekeningen, de directievoering en toezicht op de uitvoering.
Nieuwe Winterswijksche Courant, 28 mei 1958
In 1957 deed Willem’s oudste zoon Just Hebly als aankomend tekenaar zijn intrede binnen het inmiddels nieuwe kantoor aan de Hofstraat in Aalten. Na een jaar vertrok Just naar Rotterdam om ervaring op te doen en verder te studeren. Na het behalen van zijn HTS-diploma, voelde Just er nog niet voor om weer bij zijn vader in dienst te treden, maar koos voor het architectenbureau Nicolai in Emmen.
Bouwsysteem voor scholen
In het midden van de zestiger jaren was er volop werk. De babyboomers uit 1946 traden in het arbeidsproces. Ieder dorp en stad werkte aan uitbreidingsplannen. Er werden bouwsystemen ontwikkeld voor woning- en scholenbouw. Willem Hebly had op het terrein van scholenbouw in Aalten al het een en ander gepresteerd. De LTS, de HBS in samenwerking met buro Geels uit Arnhem en de lagere landbouwschool. De eerste en laatste school zijn inmiddels al weer afgebroken. Laatstgenoemde school was het paradepaardje van het Ministerie van Landbouw. De school werd vanuit Den Haag met buitenlandse gasten bezocht.
Lagere Land- en Tuinbouwschool, Aalten
In die tijd kwam Willem Hebly in contact met architectenbureau Nuyt en Heikens te Vlaardingen. Zij hadden een bouwsysteem voor kleuter- en lagere scholen ontwikkeld met het zogenaamde Simplex-element. Dit was een element van gasbeton, 60 cm breed en lokaal-hoog. In 1964 gingen beide bureaus een samenwerking aan onder de naam Buro Rationeel Bouwen, ofwel BRB.
Al snel werd Willem Hebly geheel in beslag genomen door de activiteiten van BRB. In die tijd werd ook nog besloten om het bestaande architectenbureau uit te breiden met een nevenvestiging in Beilen (Drenthe).
Midden jaren zestig benaderde Willem Hebly zijn zoon Just, welke het in Emmen goed naar zijn zin had, met het verzoek om medefirmant te worden in zijn architectenbureau. Na goed overleg binnen de familie werd de firma ‘Architectenbureau Wm en M.J. Hebly’ opgericht.
Toetreding zoon Just
Just Hebly trad in 1965 als firmant in wat sommige buitenstaanders beschouwden als een ‘gespreid bedje’. In werkelijkheid heeft hij zich duur moeten inkopen, zodat Willem Hebly zijn oudedagvoorziening kon bekostigen. Bovendien wilde Willem zijn overige acht kinderen niet benadelen door zijn oudste zoon te bevoordelen. Het was daarom hard werken voor Just en in de avonduren studeren voor het diploma van architect. Een van de eerste ontwerpen van Just Hebly was het woonhuis voor zijn ouders aan de Bonifaciusstraat te Aalten.
In 1972 kreeg Willem Hebly een hartinfarct, met als gevolg dat Just Hebly zijn activiteiten in BRB erbij kreeg.
Woning van Hebly aan de Bonifaciusstraat
Aan het eind van de zeventiger jaren werd het Bureau Rationeel Bouwen (BRB) opgeheven. In de loop van de jaren 80 werd de werkgelegenheid in de bouwwereld steeds slechter. Het architectenbureau Hebly verhuisde in 1986 van Aalten naar Winterswijk. In de tweede helft van de 80er jaren verslechterde de werkgelegenheid in de bouwwereld nog meer. Voor een aantal medewerkers moest de ontslagprocedure in gang worden gezet.
Begin jaren 90 werkte Just in zijn eentje de lopende opdrachten af. Zestig jaar na de oprichting sloot architectenbureau Hebly in 1995 haar deuren.
Willem Hebly overleed op 7 januari 1996 op 87-jarige leeftijd. Hij en zijn echtgenote liggen begraven op begraafplaats Berkenhove te Aalten.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Derk Breukelaar werd op 28 december 1814 geboren in Varsseveld als zoon van ‘stoelendraaier’ Wessel Breukelaar en Grada Johanna te Rietstap. Hij trouwde in 1847 in Aalten met Janna Hendrika Pennings (Aalten, 12 november 1825). Uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren.
Na de oprichting van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Aalten in juli 1843, wilde de jonge kerkgemeente een predikant beroepen. Op advies van dominee Brummelkamp werd de jonge Derk Breukelaar uit Varsseveld gevraagd. Hij stemde toe en vertrok naar Ommen om bij ds. A.C. van Raalte (1811-1876) – een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land – zijn studie te volgen.
Predikant in Aalten
Nadat Breukelaar zijn studie achter de rug had, werd hij op 24 september 1846 bevestigd als predikant van de gemeente in Aalten. Dit zou zijn enige gemeente blijven; hij diende er 44 jaar tot zijn emeritaat in 1888. Toen in 1852 ds. Wildenbeest van Varsseveld plotseling was overleden, bracht die gemeente een beroep op hem uit. Aanvankelijk nam hij het aan, maar – zich realiserend dat hij nu de enige Afgescheiden predikant in de Achterhoek was – bedankte hij alsnog en bleef aan de kerk van Aalten verbonden, al werkte hij ook veel in de omgeving.
’t Grotenhuis
Breukelaar woonde met zijn gezin in het boerderijtje ’t Grotenhuis, aan de huidige Hessenweg net buiten het dorp. Hier verbouwde hij zelf voedsel om zijn bescheiden traktement van ƒ 225 aan te vullen, dat later opliep tot ƒ 600 per jaar. Gemeenteleden droegen ook bij in natura door voedsel, zoals vlees en aardappelen, aan huis te brengen. In ’t Grotenhuis werden ook catechisaties gehouden, omdat daarvoor in de kerk geen ruimte was. In drukke tijden, zoals tijdens de oogst, nam zijn vrouw de catechisaties over.
Evangelisatie en jongerenwerk
Het evangelisatiewerk lag de predikant na aan het hart. Dat was de reden dat Derk Breukelaar het initiatief nam tot het oprichten van verschillende zondagsscholen, waarmee hij niet alleen de kinderen, maar ook hun ouders bereikte. Voor kinderen in de omliggende buurtschappen werd de zondagsschool bij iemand thuis op een boerderij gehouden, zodat de kinderen niet helemaal naar het dorp hoefden te gaan. Later, ruim na Breukelaars dood, zouden in de buurtschappen van Aalten diverse zondagsschoolgebouwtjes worden opgericht.
In 1868 richtte Breukelaar de Gereformeerde Jongelingsvereeniging „Uw Koninkrijk kome” op.
Moeilijke jaren en waardering
Eind jaren ’70 van de negentiende eeuw waren voor de predikant niet de makkelijkste jaren. In 1876 overleed zijn vrouw, en enkele jaren later raakte hij betrokken bij de schoolstrijd in Aalten als voorzitter van het schoolbestuur.
Toch ontving Breukelaar veel waardering. Bij zijn veertigjarig ambtsjubileum in 1886 kreeg hij van zijn gemeente een Statenbijbel op een mooi bewerkte houten lessenaar cadeau. Op de classis kreeg hij ter gelegenheid van hetzelfde heuglijke feit een gravure aangeboden, ‘Golgotha voorstellende’. En toen hij in 1888 met emeritaat ging, gaven zijn catechisanten hem een theeservies en een gebakstel cadeau.
Overlijden en nalatenschap
Dominee Breukelaar overleed op 10 januari 1891 op 76-jarige leeftijd in Aalten. Hij werd begraven op de Oude Begraafplaats aan de Varsseveldsestraatweg. De kerkenraad eerde hem met een grafmonument. Het tegenwoordig nog nauwelijks leesbare opschrift op de grafsteen is opmerkelijk vanwege het merkwaardige gebruik van de kerknaam ‘Christelijke Afgescheidene Gemeente’ (in plaats van ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’).
Drie van zijn zonen traden in zijn voetsporen en werden ook predikant: Gerrit Jan, Willem en Johannes. De laatste wordt wel beschouwd als de grondlegger van het christelijk onderwijs in Aalten. In juni 1918 opent hij zelf de naar hem vernoemde Breukelaarschool aan de Piet Heinstraat.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Barend Johannis (Bernard) Manschot werd op 17 augustus 1850 geboren in de Prinsenstraat te Aalten, zoon van Gerrit Willem Manschot (grofsmid) en Johanna Geertruid Becking). Bernard trouwde op 18 juli 1878 in Utrecht met Maria Harting (Breda, 4 december 1848). Uit dit huwelijk werden een zoon en een dochter geboren.
In 1871 stichtten Bernard Manschot en zijn zwager Abraham (Bram) ten Dam een kammenfabriek aan de Damstraat in Aalten. Bernard en Bram woonden tegenover elkaar aan de Bredevoortsestraatweg, Bernard in de witte villa op nummer 51 en Bram er tegenover, in het huis waar nu Fysiotherapie van Panhuis is gevestigd.
Bernard Manschot overleed op 27 juni 1920, op 69-jarige leeftijd.
Begrafenis
Woensdagmiddag werd het stoffelijk overschot van den heer B. J. Manschot grafwaarts gedragen. Toen de kist was neergelaten, sprak de heer Slicher van Bath een kort woord van afscheid en van dank. Gij geniet thans de rust – aldus spr. – die gij welverdiend hebt. Toch hadden we zoo gaarne u nog wat in ons midden gehouden, waar gij in al uw daden door zoo edele beginselen werd gedreven.
Veel hebben wij geleerd van uw wijsheid en genoten van de goedheid uws harten. Dit alles zullen wij nu moeten missen. Maar wij zullen u niet vergeten. Het geestelijke, dat gij gezaaid hebt, zal in ons innerlijk blijven en wij zullen u trachten na te volgen in alles wat gij aan edels en groots hebt gedaan.
Wij zijn hier niet gekomen om uw lof te verkondigen. Dien zoudt gij hier niet wenschen te aanvaarden. Daar waart gij te eenvoudig voor. Wij mogen echter niet vergeten u een woord van dank te brengen voor hetgeen gij gedaan hebt voor het Departement tot nut van ’t algemeen. Meer dan 30 jaren zijt gij daarvan secretaris geweest en hebt uw uiterste kracht en liefde aan dit instituut gegeven.
Meer dan 30 jaren had gij de leiding van de bewaarschool. Door uw toewijding is zij geworden wat zij thans is. Noode zuilen wij u ook daar missen. Wij willen evenwel niet versagen, doch in uw voetstappen blijven wandelen en hopen dat te doen met uw levensleus: Excelsior, excelsior!
Nogmaals onzen hartelijken dank namens het Departement, ook namens de kinderen der bewaarschool, die nu volwassen zijn geworden, en namens de ouders der kinderen voor alle door u betoonde vriendelijkheid. Het instituut, door u gesticht, willen wij niet meer missen. Slaap zacht!
De.heer Ten Dam dankte hierop, mede namens zijn nicht, zichtbaar aangedaan, allen, ook de werklieden, die de laatste eer aan den onvergetelijken doode hadden bewezen.
De nieuwe Aaltensche Courant, 2 juli 1920
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Notaris, plaatsvervangend kantonrechter en lid Provinciale Staten
John Bernard William Maitland (1826-1894) was onder andere notaris in Dinxperlo en van 1882 tot 1894 in Aalten. Daarnaast was hij plaatsvervangend kantonrechter en lid van de Provinciale Staten van Gelderland.
John Bernard William Maitland werd op 7 mei 1826 geboren in Vorden, zoon van gepensioneerd kapitein John Maitland en Catharina Willemina Mellink. Hij trouwde op 28 oktober 1862 in Dinxperlo met Bernarda Aleida Schepers. Uit dit huwelijk werden drie zonen en een dochter geboren, allen in Dinxperlo.
Alle drie de zonen overleden op jonge leeftijd, eveneens in Dinxperlo; één al na 15 dagen (Bernard), de andere twee werden slechts 8 (John) en 17 (Dirk) jaar oud. Alleen dochter Catharina Antoinette Bernarda werd volwassen, trouwde en kreeg zelf ook kinderen.
Beroep en woonplaats
Op 16 december 1859 werd Maitland bij koninklijk besluit benoemd tot notaris te Dinxperlo. Hij was tot dat moment nog kandidaat-notaris in Vorden. Twee maanden later, op 16 februari 1860, werd hij tevens benoemd tot plaatsvervangend kantonrechter te Aalten. Deze functie bekleedde hij tot het kantongerecht Aalten in 1877 werd opgeheven.
Op 18 juli 1882 werd Maitland benoemd tot notaris te Aalten, als opvolger van notaris B.A. Roelvink, die eerder dat jaar was overleden. Samen met zijn vrouw en dochter neemt hij zijn intrek in het huis van wijlen notaris Roelvink aan de Gasthuisstraat (tegenwoordig Haartsestraat). Omstreeks 1886 verhuizen zij naar een statig huis in de Landstraat, wat tegenwoordig nummer 41 heeft.
Maatschappelijke nevenfuncties
Naast zijn werk was Maitland ook actief op maatschappelijk vlak. Zo is hij in Dinxperlo directeur geweest van zangvereniging ‘Aurora’. Van 1877 tot 1885 was Maitland lid van de Provinciale Staten van Gelderland namens het kiesdistrict Aalten.
En in 1892 nodigde Maitland ‘een aantal ingezetenen’ van Aalten uit in de sociëteit, om van gedachten te wisselen over de oprichting van een plaatselijke VVV. Om dat doel te bereiken zouden “van de schoonste punten photographiën genomen worden en wandelkaarten gemaakt”. Wij hebben echter geen aanwijzingen kunnen vinden dat dit ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Overlijden
John Bernard William Maitland overleed op 11 oktober 1894 in Aalten. Hij werd begraven op de Oude Begraafplaats aan de Varsseveldsestraatweg.
Hij werd opgevolgd door P. Losecaat Vermeer, die tot dan kandidaat-notaris was in Nijmegen.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Bernard Andries Roelvink werd op 22 november 1818 geboren in Bredevoort, als zoon van burgemeester Arnoldus Florentinus Roelvink en Elzabé Maria Theodora ten Cate.
Van 1843 tot 1852 was Roelvink griffier van het kantongerecht te Aalten, daarvoor was hij substituut-officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank te Zutphen. Op 6 april 1852 werd hij bij koninklijk besluit benoemd tot notaris in Aalten en volgde daarmee zijn vader op.
Bernard Andries Roelvink bleef ongetrouwd en overleed op 17 april 1882 op nr. 385 te Aalten (Haartsestraat 10).
Na zijn overlijden werd hij opgevolgd door J.B.W. Maitland, die tot dan notaris was in Dinxperlo.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Jan Hendrik Willem Mensink (1869-1943) was van 1909 tot 1939 notaris in Aalten.
Jan Hendrik Willem Mensink werd geboren op 19 maart 1869 in Miste (Winterswijk), als zoon van landbouwer Hendrik Jan Mensink en Hanna Catharina Tenkink.
Mensink trad op 21 oktober 1926 in Aalten, op 57-jarige leeftijd, in het huwelijk met de 11 jaar jongere Grada Gesina Wensink.
Hij volgde in 1909 P. Losecaat Vermeer op als notaris in Aalten. Hij was toen al drie jaar waarnemend notaris, omdat Losecaat Vermeer ziek was. Mensink vroeg in 1938 ontslag aan, hij was toen 69 jaar oud. Hij werd in 1939 opgevolgd door W.C. Krijgers Janzen.
Notaris Losecaat Vermeer woonde en werkte eerst aan de Hogestraat 2a (later bekend als het pand van zadelmaker Gerstmann) en vanaf ongeveer 1930 aan de Markt 18 (later ABN-AMRO).
Jan Hendrik Willem Mensink overleed op 4 februari 1943 in Aalten. Hij werd begraven op begraafplaats Berkenhove.
De Graafschapbode, 6 februari 1909
Aaltensche Courant, 25 november 1938
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Pieter Losecaat Vermeer (1856-1909) was van 1894 tot 1908 notaris in Aalten.
Pieter Losecaat Vermeer werd geboren op 8 januari 1856 in Beek (Ubbergen) als zoon van Pieter Anthoni Jacobus Losecaat Losecaat Vermeer en Ephraïma Bartha Johanna De Jong.
Eind 1894 werd hij benoemd tot notaris in Aalten, waar hij de kort daarvoor overleden notaris J.B.W. Maitland opvolgde. Op dat moment was hij kandidaat-notaris in Nijmegen.
Notaris Losecaat Vermeer woonde en werkte op verschillende adressen in Aalten, achtereenvolgens: Landstraat 23-25 (nu Bloemisterij Kuypers), Markt 1 (nu politiebureau aan de Köstersbulte) en Hogestraat 2a (later bekend als het pand van zadelmaker Gerstmann).
Op 49-jarige leeftijd, op 18 mei 1905, trouwde Pieter Losecaat Vermeer in Haarlem met de 21 jaar jongere Paulina Cornelia Johanna Antoinetta de Wilde uit Schoonhoven.
Ziekte
Begin 1906 werd hij door ziekte gedwongen zijn werkzaamheden neer te leggen. J.H.W. Mensink, tot dan kandidaat-notaris in Winterswijk, werd aangesteld als plaatsvervangend notaris. Helaas herstelde Losecaat Vermeer niet van zijn ziekte. In november 1908 werd hem bij koninklijk besluit eervol ontslag verleend en Mensink werd aangesteld als zijn opvolger.
Eind november 1908 verhuisden Pieter en zijn vrouw naar Haarlem. Slechts enkele maanden later, op 20 maart 1909, overleed Pieter Losecaat Vermeer aldaar. Hij werd begraven op de Algemene Begraafplaats in Schoonhoven.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Jan Steven Schaars Prins werd geboren in Aalten op 23 februari 1817, zoon van landbouwer Laurens Prins en Anna Elisabeth Hiebink. In 1823 woonde het gezin op het adres Aalten 3, tegenwoordig Kerkstraat 5 en werd zijn vader vermeld met beroep logementhouder.
Op 20 april 1843 trouwde Jan Steven Schaars Prins met Johanna Walvoort. Samen kregen zij drie kinderen. Nadat Johanna in 1851 was overleden, hertrouwde hij in 1853 met Berendeken Walvoort. Zij kregen met elkaar zes kinderen.
Van 1858 tot 1885 was Jan Steven Schaars Prins rijksveldwachter in Aalten. Het noemen van zijn naam was al voldoende om de schrik er in te krijgen. De jeugd kroop in haar schulp als zijn naam genoemd werd en de ondeugende rakkers kon men er mee naar bed krijgen.
Maar ook volwassenen hadden ontzag voor hem. Hij was een imposante verschijning, hetgeen alleen al meewerkte om de orde te herstellen. En als hij aanpakte, dan was de orde direct hersteld.
Schaars Prins was zogezegd een mannetjesputter die wel eens voor hete vuren heeft gestaan. Hij trok er vaak alleen op uit om gevaarlijke stropers te verbaliseren, maar ook heeft hij tegenover ’t geboefte zijn kracht getoond. Naar verluid is hij ooit in het Aaltense Goor door stropers overmeesterd en vastgebonden aan een boom. Enige uren later werd hij door een voorbijganger bevrijd.
In 1876 ontving Schaars Prins een eervolle onderscheiding van koning Wilhelm I van Pruisen voor moedig gedrag, het jaar ervoor getoond bij de arrestatie van twee Duitse moordenaars die uit de gevangenis in Bocholt waren ontsnapt.
Jan Steven Schaars Prins overleed op 23 augustus 1893 in Aalten.
Het Vaderland, 7 maart 1876Zutphensche Courant, 26 maart 1886Zutphensche Courant, 17 april 1886Zutphensche Courant, 26 augustus 1893
Jan Steven Schaars Prins (1817-1893)
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Johannes Hendrik Frederik Gangel werd geboren op 7 december 1839 in Appeltern als zoon van Bernardus Gangel, schoolonderwijzer van beroep en Christina Leemhorst. Hij studeerde theologie aan de Universiteit van Utrecht. In 1879 werd Gangel beroepen als predikant van de Nederlands Hervormde kerk in Aalten.
Hij volgde de vrijzinnige ds. Klinkenberg op. De verhoudingen tussen de beide predikanten van Aalten, ds. Gangel en de vrijzinnige ds. C.F.S. Pape, werden al spoedig beschadigd. Pape had een waarnemer benoemd om zijn catechisaties te geven omdat hij zelf ziek was. De regels gaven echter de kerkenraad die bevoegdheid. Ds. Gangel en de kerkenraad hadden ongetwijfeld een rechtzinnige waarnemer willen benoemen.
In Aalten werd Gangel al snel een geliefd figuur. Hij was zeer betrokken bij zijn gemeente en wist op een heldere en inspirerende manier te preken. Gangel was in zijn tijd een progressieve predikant die streefde naar vernieuwing binnen de kerk. Hij was voorstander van moderne bijbelkritiek en wilde dat de kerk zich meer zou richten op het dagelijks leven van de gelovigen. Ook was hij een groot voorstander van het gebruik van het Nederlands in de kerk, in plaats van het Latijn of het dialect dat in sommige gemeenten nog werd gebruikt.
In Aalten was Gangel zeer actief in het verenigingsleven. Zo was hij oprichter van een zangvereniging en een toneelvereniging. Ook was hij betrokken bij het onderwijs en zette hij zich in voor de oprichting van een christelijke school.
Gangel was niet alleen actief binnen de kerkelijke gemeenschap, maar ook daarbuiten. Zo was hij betrokken bij de oprichting van een ziekenfonds en de oprichting van een afdeling van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Hij was daarnaast lid van de gemeenteraad en vervulde diverse andere maatschappelijke functies.
Hoewel Gangel een geliefd predikant was in Aalten, kreeg hij in de loop der jaren te maken met diverse conflicten. Zo had hij aanvankelijk moeite om zich aan te passen aan de conservatieve en orthodoxe gemeente van Aalten. Het duurde dan ook even voordat hij hier zijn draai kon vinden.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
De schoolkwestie
Een volgend conflict ontstond toen (de overigens niet altijd even tactische) ds. Gangel een vertegenwoordiger van de Unie School en Evangelie in de hervormde kerk een lezing wilde laten houden over het belang van het christelijk onderwijs. De kerkvoogden weigerden echter daarvoor toestemming te geven. Ruim zestig gemeenteleden, onder wie ds. Pape, waren het met de kerkvoogden roerend eens en lieten dat ook in een schrijven duidelijk blijken: ze hadden ‘met verontwaardiging’ gehoord van het plan van ds. Gangel en gaven blijk van hun ‘volle sympathie’ voor het besluit van de kerkvoogden, ‘het gedrag van genoemden predikant ten hoogste afkeurend’. De Christelijke Gereformeerde (c.q. Afgescheiden) Gemeente gaf echter wél toestemming om de lezing in haar kerkgebouw te houden. Gangels houding t.o.v. de christelijke school zorgde er overigens voor dat de School met den Bijbel in Aalten er veel leerlingen bij kreeg.
Het schoolbestuur nodigde de hervormde leden echter niet uit wanneer er een bestuursverkiezing gehouden werd. Het bestuur wilde namelijk ‘de beginselen zuiver houden’, en wilde voorkomen dat er teveel hervormde invloed zou komen. Ds. Gangel was het daarmee natuurlijk niet eens en protesteerde, niet zonder enige drift. Ook een tweede vergadering was voor hen niet toegankelijk. Dat leidde tot een stevig conflict, zowel met ds. Breukelaar, voorzitter van het schoolbestuur, als met de Christelijke ‘Afgescheidene’ Gemeente, zoals de Christelijke Gereformeerden zich nog steeds noemden. Ook schoolhoofd Siebel vertrok naar de opgerichte hervormde lagere school.
De Doleantie
Intussen was de strijd tegen de vrijzinnigheid en tegen de macht van de kerkelijke besturen in hervormd Amsterdam tot een uitbarsting gekomen. De meerderheid van de kerkenraad was namelijk door de kerkelijke besturen geschorst, waarop dezen op 16 december 1886 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) oprichtten, onder leiding van vooral (onder meer) dr. A. Kuyper (1837-1920), zelf een van de geschorste ouderlingen.
In de hervormde gemeente te Aalten was ook de sfeer tussen ds. Gangel en zijn vrijzinnige collega ds. Van Oostrom-Soede, te snijden. Van Oostrom Soede kwam al enige tijd niet meer op de kerkenraad, en zijn vrouw wilde de beschuldiging die zij tegen ds. Gangel had uitgesproken niet terugnemen (ds. Gangel was volgens haar ‘het gemeenste sujet van de wereld’). Ze mocht daarom niet meer aan het avondmaal deelnemen. Verscheidene conflicten tussen beide predikanten maakten de sfeer er niet beter op. De gemeente merkte dat natuurlijk ook en daar ontstonden twee groepen van aanhangers (de Ganglianen en de Soedenezen). De liberale kranten schreven met welbehagen over de kerkelijke onrust in Aalten.
Op 15 februari 1887 besloot de Aaltense kerkenraad in Doleantie te gaan, door zich te onttrekken aan de hervormde kerkelijke besturen. Drie kerkenraadsleden hadden op die vergadering laten weten dat zij “zich met smart genoodzaakt voelen het ambt neer te leggen”. De kerkenraad hakte toen de knoop door. Het besluit werd in een officiële kerkenraadsacte vastgelegd. In tegenstelling tot ds. Gangel had ds. Van Oostrom-Soede de kerkenraad meegedeeld niet met de Doleantie mee te gaan. De eerste zondag na het Doleantiebesluit verliep rustig en konden de Dolerenden gewoon van het hervormde kerkgebouw gebruik maken.
Een onrustige zondag…
Op zondag 6 maart 1887 verliepen de gebeurtenissen echter minder geruisloos. De hervormde classis had ds. Bergsma opdracht gegeven in de hervormde kerk van Aalten te preken; ds. Gangel was echter ook van plan de kerkdienst in die kerk te leiden. Zodra kerkvoogd G.J. Lammers de kerkdeuren had geopend renden aanhangers van beide predikanten de kerk in om de kansel te veroveren. “Een pootige Soediaan [volgens de Dolerende kerkenraad omgekocht door huisvrienden van ds. Oostrom-Soede] bezet de verheven domineesplaats, en van allerlei posteert zich op of bij de trap, dringt, stompt en krabbelt als soms op de Amsterdamse Beurs”, schreef een krant.
De Dolerende kerkenraad notuleerde: “Treurig was daarbij de houding van den Burgemeester Hora Adema die bij die worsteling juist de kerk voorbij ging en niets deed om het te verhinderen, evenmin toen hij vijf minuten later door kerkvoogden geroepen, het tieren en vloeken bij den kansel aanschouwde en hoorde en weigerde het volk tot rede te brengen, waarop kerkvoogden hem verzochten de kerk te doen ontruimen”.
De kerkenraad besloot de volgende zondag geen dienst te houden omdat E. van Eerden, een medestander van ds. Oostrom-Soede, had gedreigd ds. Gangel te zullen doodschieten zodra hij op de preekstoel zou staan.
Kerkvoogd G.J. Lammers (foto: ‘Een kerk in de lens’).
Ds. Gangel naar de autoriteiten
Terwijl tegenstanders van ds. Gangel met zakken vol stenen zich op het station hadden verzameld toen ze hoorden dat hij ’s avonds zou terugkomen van zijn treinreis naar de commissaris van de koning, reed de predikant echter – samen met ouderling W. te Gussinklo – door naar Den Haag, om daar met de minister van justitie te spreken, Baron Du Tour van Bellinchave.
Toen ds. Gangel ’s avonds dus niet met de trein in Aalten terugkwam liepen de teleurgestelde aspirant-stenengooiers naar de pastorie in de Hoekstraat, waar ze schreeuwden: “Hop, hop, hop, hang Gangel en de Ganglianen op“. Uiteindelijk moest ds. Gangel natuurlijk toch weer naar huis, maar ds. Van Dorsen van Varsseveld waarschuwde hem voor de zekerheid voor het gevaar dat dreigde.
Om half twee ’s nachts kwam de predikant in Aalten aan, maar omdat niemand hem wilde rijden liep hij naar de pastorie, begeleid door een zeventigtal geestverwante boeren uit de Aaltense buurt Lintelo, met stokken gewapend.
De zondag daarna bleef de kerk dicht; ze werd door soldaten bewaakt, evenals de hervormde pastorie. Zaterdag waren namelijk vijftien huzaren en veertig infanteristen in Aalten gearriveerd om de orde te handhaven. Dat verhinderde echter verdere ongeregeldheden niet. De burgemeester had voor de zekerheid de cafés gesloten.
Een noodkerk
Intussen was de kerkenraad aan de slag gegaan met de bouw van een houten noodkerk aan de Varsseveldsestraatweg (de ‘Plankenkerk’). Architect Van de Wilk had de bouwplannen gemaakt voor de ‘loodblauw geverfde keet met een inderdaad sober doleerend voorkomen’. Een avondmaalsstel en een doopstel werden aangeschaft en op 1 mei 1887 kon het gebouw in gebruik genomen worden. De preek ging over 1 Koningen 18 vers 21: “Toen naderde Elía tot het ganse volk en zeide: Hoelang hinkt gij op twee gedachten? Zo de HEERE God is, volgt Hem na, en zo het Baäl is, volgt hem na. Maar het volk antwoordde hem niet één woord“. Vierentwintig jongelui deden toen belijdenis en ’s middags werden zes kinderen gedoopt.
Om de kerkelijke gegevens veilig te stellen schreef ds. Gangel de lidmatenboeken vanaf 1816 tot de Doleantie over, en bovendien kopieerde hij de notulen van de kerkenraad vanaf de vergadering waar besloten werd in Doleantie te gaan. De reden daarvan was dat men bang was dat op bevel van de rechter die boeken te eniger tijd zouden moeten worden teruggegeven. Dat gebeurde uiteindelijk in de zomer van 1888. Ook de hervormde pastorie moest toen worden teruggegeven op bevel van de rechtbank. In de Hogestraat werd in 1888 daarom een nieuwe pastorie gebouwd. De bouw ervan kostte fl. 5.100.
Onenigheid over de kerkbouw en over meer
Allerlei meningsverschillen en conflicten maakten het Dolerende kerkelijk leven er in de eerste jaren niet aangenamer op. Zo wilde ds. Gangel graag van de Plankenkerk af en een stenen kerk bouwen. Dat zou volgens hem kunnen worden gefinancierd door de zitplaatsen in de nieuwe kerk te verhuren, zoals op veel andere plaatsen ook het geval was. Daarmee konden volgens hem rente en aflossing betaald worden. De kerkvoogden vonden echter dat er beter ‘een vrijwillige jaarlijkse inschrijving kon worden gehouden voor de kosten van de eeredienst’. Ds. Gangel vreesde dat dit veel te lang ging duren terwijl de Plankenkerk ongerieflijk was: ’s zomers heet, ’s winters ijskoud. Het bleef wrijven.
Ds. Gangel vond het nodig dat ook de ouderlingen het huisbezoek op zich zouden nemen. Maar dezen vonden dat het veel te veel tijd zou nemen om de intussen 1.700 leden tellende gemeente geestelijk te verzorgen. Men had de gemeente in vier wijken verdeeld: Dale en Barlo, IJzerlo en Heurne, Aalten en Haart en een wijk voor Lintelo, elk met twee ouderlingen.
De classis komt er bij
De verhoudingen in de Dolerende kerkenraad werden er ondertussen niet beter op. Tijdens een weekdienst op een woensdagavond had ouderling De Wijn voor opschudding gezorgd ‘door de ongehoorde openlijke verguizing’ van vermoedelijk de predikant. De Nieuwe Rotterdamsche Courant berichtte er over en ook de classis was uiteraard op de hoogte van de conflicten. Deze stuurde daarom een commissie naar Aalten die onder leiding stond van ds. J.C. van Schelven (1854-1904) te Dieren om een onderzoek in te stellen. Toen bleek dat ook ouderling Lammers het niet erg goed met de predikant kon vinden: “De gerezen onaangenaamheden hadden haar ontstaan de danken aan het drijven van ds. Gangel om in plaats van de houten noodkerk een stenen kerk te bouwen”. Ouderling Wijn bracht nog ter tafel dat ds. Gangel een ernstig ziek gemeentelid willens en wetens niet had bezocht.
Ds. Gangel hield zich uiteraard ook niet stil en wees er op dat hij heel veel extra werk heeft moeten doen. De hele correspondentie met betrekking tot de rechtszaken na de Doleantie moest door hem verzorgd worden. Bovendien had hij te maken met veel werk voor de school, voor het Suppletiefonds (waaruit het schoolgeld voor kinderen van behoeftige gemeenteleden betaald werd), de Jongelingsvereniging en de zondagsscholen, zodat hij veel slaaptekort had opgelopen.
Ds. Van Schelven drong op verzoening aan. Uiteindelijk sloten Gangel en Lammers vrede, maar De Wijn wilde de hele zaak aan de manslidmaten voorleggen, al werd later ook vrede met hem gesloten door bemiddeling van ds. P.C. Koster (1857-1929) van Velp. Ds. Gangel vond zijn werksfeer zo langzamerhand ondraaglijk worden en wilde zich in Velp vestigen, ‘omdat mijn werk afgezien van de verzoening, hier onmogelijk gemaakt is’. Toch trok hij dat besluit in februari 1889 weer in omdat hij ‘na zwaren strijd voor zich zelven, bezweken is voor de aandrang van zoovele leden der gemeente op hem uitgeoefend’. Twee kerkenraadsleden bezochten hem en zeiden blij te zijn met zijn beslissing. De anderen zwegen in alle talen.
Preeklezen en notulen schrijven
Een andere oorzaak van de onenigheid tussen kerkenraad en predikant betrof het ‘preeklezen’ door ouderlingen bij afwezigheid van de predikant. Ouderling Lammers had op zekere dag dienst en kon een keuze maken uit een aantal preken die ds. Gangel aan hem overhandigd had. Hij wilde zich daartoe echter niet lenen en verkoos ‘zelf maar een woordje te spreken’ en verklaarde tussen neus en lippen door tegelijk ook even tegen het ‘preeklezen’ te zijn. De predikant bleef niets anders over dan mee te delen dat als er geen preeklezers waren hij zou moeten zorgen de zondagse dienst bij zijn afwezigheid niet te laten doorgaan.
Ook het opstellen van de notulen bleek oorzaak van verwijdering. Ds. Gangel had tot nog toe de notulen altijd geschreven en deed daarin uitvoerig kond van alle onaangenaamheden die in de kerkenraad voorvielen. Dat wekte wrevel bij anderen in de kerkenraad. Vandaar dat ouderling W. te Gussinklo benoemd werd tot scriba. Deze moest echter zijn functie weer aan de predikant overdragen, omdat hij sommige zaken naar eigen zeggen ‘opzettelijk had weggelaten’.
Ds. J.H.F. Gangel (1839-1908) op iets oudere leeftijd.
De bouw van de Westerkerk (1891)
In maart 1891 werd tijdens de manslidmatenvergadering rondvraag gedaan over de wens om een stenen kerk te bouwen en de Plankenkerk daarmee te kunnen sluiten. De stemming liet zien dat er vierennegentig voorstanders, dertig tegenstanders en twaalf blanco stemmers waren. De bouw ging dus door. De plaats was bepaald naast de nieuwe pastorie aan de Hogestraat. Niet het hele bedrag kon direct op tafel komen, dus werd een lening van fl. 15.000 afgesloten. De bouw verliep zeer voorspoedig, want al in hetzelfde jaar was de kerk gereed. Gemeenteleden hielden een rondgang om geld in te zamelen voor een luidklok. Ook kwam er een gedenksteen ter waarde van fl. 40. Die kon deels betaald worden van het restant van het geld voor de luidklok (fl. 15); ds. Gangel betaalde de resterende fl. 25.
Op ‘een woensdag in februari 1892’ werd de kerk in gebruik genomen. Ook de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente was uitgenodigd en aanwezig. Intussen waren de huurprijzen bepaald van de zitplaatsen in de nieuwe kerk. De duurste plaatsen kostten fl. 5, de prijs van de ‘middenklasse’ zitplaatsen bedroeg fl. 3,50 en de goedkoopste kostten fl. 2. “Aan de armen en minvermogenden werd een plaats van fl. 5 aangeboden, midden in kerk!”
De kerk was voorzien van een zeshoekige preekstoel die op een centrale pilaar rustte. Aanvankelijk was er geen galerij in de kerk; die werd in latere jaren gebouwd. Wel was er een orgel, dat voorin de kerk stond, maar in 1898 zo slecht geworden was dat een commissie zich bezon op de aanschaf van een nieuw instrument. Toch vond de kerkenraad – de plannen ziende – het niet echt noodzakelijk, maar gaf uiteindelijk toch toestemming fl. 1.500 bij elkaar te halen onder voorwaarde dat de behoeftige gemeenteleden ontzien zouden worden bij de rondgang door de gemeente.
Een jaar sparen leverde het benodigde geld op. De kerkenraad besloot dat het orgel geplaatst zou worden ‘op een plaats waardoor het orgel het minste licht wegneemt’, en dat was boven de preekstoel, waarvan de pilaar iets moest worden ingekort.
Kerk A en Kerk B (17 juni 1892 tot 1 januari 1909)
Zoals al eerder aangegeven was in 1892 de landelijke ‘Vereniging’ tot stand gekomen van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. De beide kerken gingen per 17 juni 1892 samen verder als De Gereformeerde Kerken in Nederland.
De synodes hadden afgesproken dat in plaatsen waar de vereniging tussen de twee kerken niet zomaar voor elkaar was, beide kerken tóch Gereformeerde Kerk zouden heten. De oudste van de twee – meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente – zou een ‘A’ achter de kerknaam plakken; de jongste – meestal de Nederduitsche Gereformeerde Kerk – een ‘B’. Vanaf 17 juni 1892 bestonden in Aalten dus twee (geheel zelfstandige) Gereformeerde Kerken: De Gereformeerde Kerk te Aalten A (de vroegere Christelijke Gereformeerde Gemeente) en De Gereformeerde Kerk te Aalten B (de Dolerende kerk).
Het kerkgebouw van Kerk A gezien van de achterkant met de consistorie.
De samensprekingen in de ijskast
Ook in Aalten zouden beide kerken met elkaar in gesprek moeten gaan om te trachten tot eenheid te komen. Zo nu en dan werden gecombineerde kerkenraadsvergaderingen gehouden. Maar vooral in Kerk A bestond bezwaar tegen de ‘Vereniging’ van beide gemeenten. De meerderheid van de leden van Kerk A was tegen, ook tegen het houden van gecombineerde kerkenraadsvergaderingen. Verder wilde men in Kerk A niet dat ouderlingen van beide kerken samen huisbezoek deden. Besloten werd de zaak van de ineensmelting vooralsnog te laten rusten.
Voor kerkenraad A was een belangrijk punt om met de ineensmelting rustig aan te doen de vrees dat in eigen gelederen een scheuring zou ontstaan. Wat zouden de tegenstanders van ineensmelting doen als beide kerkenraden zouden besluiten samen te gaan? De voorbeelden waren elders in het land te zien. Zo hadden twee christelijke gereformeerde predikanten op hun synode een bezwaarschrift ingediend tegen de ‘Vereniging’ en hadden – toen de ‘Vereniging’ toch doorging – de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk gesticht.
En zo hadden bijvoorbeeld in het Friese Suawoude de kerkenraad en de gemeente zich onder leiding van hun ds. J.W. Draijer (1851-1894) in 1893 zich losgemaakt van de Gereformeerde Kerken ‘om te blijven wat wij waren, namelijk christelijk gereformeerd’. Voor zoiets was men ook in Aalten bang. Dat remde ongetwijfeld het tot stand komen van de eenwording van beide kerken.
Anderhalf jaar nadat kerkenraad A de samensprekingen in de ijskast had gestopt, vroeg kerkenraad B in een brief of kerkenraad A de ineensmelting van beide gemeenten eigenlijk wel wilde. En zo ja, wat deed de kerkenraad dan allemaal om tot samengaan te komen? Of was de kerkenraad misschien bang voor een scheuring in eigen gelederen? Kerkenraad A antwoordde toen dat de meerderheid van de kerkenraad intussen weliswaar voor samengaan was, maar dat wilde niet zeggen dat het dan ook meteen kon doorgaan. Kerkenraad A schreef niets over de houding van veel van de eigen gemeenteleden…
Dat vond kerkenraad B jammer. Hij besloot de weekgodsdienstoefeningen – zo’n beetje het enige dat gezamenlijk gedaan werd – stop te zetten. En dat vond kerkenraad A weer jammer.
Ds. Gangel vertrekt
Ds. Gangel vertrok in 1895 naar de Gereformeerde Kerk te Rijswijk (Z.H.), na op 28 april afscheid genomen te hebben van de gemeente te Aalten. Het jaar daarop al werd hij gereformeerd predikant te Voorst, maar in 1900 ging hij van de Gereformeerde Kerken ‘terug’ naar de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij overleed op 27 juli 1908 in Arnhem.
Journalist, ambtenaar en oud-directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD)
Gerrit Jan Lammers werd op 23 oktober 1903 geboren in Aalten, zoon van molenaar Johannes Christiaan Lammers en Maria Scheurer. Zij woonden in de Molenstraat op nummer 3. Gerrit Jan trouwde op 25 juli 1928 in Arnhem met Maria Evertje van Dreven (Wageningen, 28 december 1900).
Sinds 1921 was hij werkzaam in de journalistiek en tot 1940 was hij parlementair redacteur bij de aan de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) gelieerde krant De Standaard.
Lammers stond bekend als een starre en rechtlijnige calvinist. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd hij in 1940 medewerker van het door de Duitsers tot illegaal verklaarde blad Vrij Nederland. Voor zijn ondergrondse werkzaamheden werd hij in juni 1941 gearresteerd door de Duitse Sicherheitsdienst (SD) waarna hij tot eind 1943 gevangen werd gehouden in het Duitse Braunschweig.
Na de oorlog maakte hij deel uit van de Commissie voor de Perszuivering die zich richtte op het zich ontdoen van journalisten en directeuren van kranten die in de oorlog pro-Duits waren.
Lammers studeerde vóór en tijdens de oorlog rechten. In 1945 deed hij doctoraal examen aan de Vrije universiteit te Amsterdam en in 1952 promoveerde hij op een later beroemd geworden proefschrift met als onderwerp: “De Kroon en de kabinetsformatie”.
Voor hij in 1952 naar de Rijksvoorlichtingsdienst ging, was Lammers chef van de afdeling voorlichting van het ministerie van Sociale zaken (1946-1947) en daarna hoofd van de afdeling algemene zaken van dat ministerie. Hij werd in 1952 benoemd tot hoofddirecteur van de Rijksvoorlichtingsdienst en bekleedde deze functie tot 1968.
Gerrit Jan Lammers was Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en Commandeur in de Huisorde van Oranje. Ook droeg hij tal van buitenlandse onderscheidingen. Lammers heeft tal van publicaties op staatsrechtelijk gebied op zijn naam.
Dr. Gerrit Jan Lammers overleed op 7 november 1976, 72 jaar oud. Hij werd begraven op de algemene begraafplaats aan de Rodelaan te Voorburg.
Zoon
In 1931 werden Gerrit Jan en Maria Evertje verblijd met de geboorte van een zoon: Johannes Christiaan Jan (Han) Lammers. Toen vader Gerrit Jan in 1941 door de Duitsers gevangen was genomen, vertrok moeder Lammers met Han naar haar schoonouders in Aalten. Hier bezocht de jongen de MULO, waar hij vanaf 1942 orgelles kreeg. Het orgelspel zou later zijn grootste hobby worden.
Tegen het einde van de bezetting vertrok Han, slechts veertien jaar oud, alleen op de fiets naar Den Haag, waar zijn beide ouders op dat moment verbleven. Han Lammers zou later, net als zijn vader, een indrukwekkende carrière opbouwen. Zo was hij onder andere journalist, raadslid en wethouder in Amsterdam, burgemeester van Almere en commissaris van de Koningin van de provincie Flevoland. Han Lammers overleed in 2000.
Gerrit Jan Lammers. Deze foto stamt uit 1968 toen hij directeur was van de Rijksvoorlichtingsdienst. (Nationaal Archief, RVD – CC0)
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Dela Maria (Marja) Vaags werd op 29 december 1956 geboren in Aalten. Als kind woonde ze aan de Bredevoortsestraatweg 105. Later verwierf ze nationale bekendheid als actrice, voornamelijk door haar rol als Regina Jongschaap in de dramaserie Vrouwenvleugel. In 1994 won de serie de Gouden Televizier-Ring voor beste televisieprogramma.
Vaags studeerde in 1981 af aan de Academie voor Expressie door Woord en Gebaar. Na deze studie volgde ze privélessen bij onder anderen Ton Lutz, Shireen Strooker, Hans Hoes, Rudolf Lucieer, Warren Robertson en Ad van Kempen. Na haar opleiding richtte zij met onder anderen Martine van Os de theatergroep Dames & Heren op.
Verder heeft ze gastrollen gehad in Goede tijden, slechte tijden en Medisch Centrum West, en speelde ze onder andere in enkele van de Sinterklaasfilms van Martijn van Nellestijn. Daarnaast speelde ze een seizoen bij het Theater van de Lach van John Lanting. En speelde ze onder andere bij Stichting de Verwarring Zoo Story van Edward Albee en het stuk de Overgang bij Stichting de Nel.
In 2007 werd bij Vaags baarmoederhalskanker geconstateerd. Vier jaar later, op 29 juli 2011, overleed zij op 54-jarige leeftijd in haar woonplaats Amsterdam aan de gevolgen van deze ziekte. Ze liet een zoon achter.
Dela Maria Vaags in 1994
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.