In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Dit schreef hij over de ‘nachtwacht’ en de veldwachters in Aalten:
“Als de Aaltensche bevolking rust had gevonden in Morpheus armen, werd ’s nachts over hun gewaakt. De nachtwacht deed de ronde en vergezeld van zijn trouwen hond en met dikke rotting in de hand, surveilleerde hij door Aalten’s straten. Hij deed meteen dienst als ‘porder’, d.w.z. als sommige menschen vroegtijdig gewekt moesten worden, dan was hij de man die daarvoor zorgde.
Lange jaren had de nachtwacht een ratel en telkens als de torenklok zich liet hooren werd de ratel gedraaid en riep de nachtwacht het uur af dat geslagen had, bijv. als het twaalf uur was werd geroepen: “De klok heeft twaalf, twaalf heeft de klok”. Dat dergelijke gebruiken niet bevorderlijk waren voor de nachtrust der ingezetenen, heeft men ingezien en heeft men toen dit gebruik afgeschaft.
Voor controle waren op enkele punten van ’t dorp controleklokjes bevestigd waarvan de werking zoodanig was dat de overheid kon constateeren of de nachtwachts hun plicht hadden gedaan In woelige tijden of wanneer de overheid het noodig achtte, werd de nachtwacht versterkt door een ‘wacht’. Elk rot (= wijk/buurt) moest een manschap leveren en moest de wacht worden betrokken. De ‘wacht’ was in het gebouw waar nu de kapperszaak van den heer ter Maat is.
De vaste nachtwacht had dus de assistentie van deze personen en gingen ze mee op surveillance. Als het pikdonker was, gebeurde het wel eens dat zoo’n nieuwbakken hulp-nachtwacht de gebaande weg niet meer wist en in een vaalt of mestput terechtkwam. Dat deze rondgang door het dorp, behalve het ratelen, niet geheel geruischloos was, is bekend en kon men al uit de verte hooren dat de nachtwacht op komst was. Voor dieven en ander gespuis was dit het sein om de beenen te nemen of zich schuil te houden.”
Sinds 1 januari 1915 behoort de nachtwaker in Aalten tot het verleden.
Eén van de laatste nachtwakers in Aalten was Jan te Slaa, bekender als dorpsomroeper ‘Jan met de Panne‘.
Griezelen
“De oude nachtwachts konden griezelige verhalen doen van wat ze ’s nachts al zoo beleefd hadden. De hoorder van deze verhalen trok ‘de groezel ovver de hoed’. Zoo wist men te vertellen dat ‘achter de heggen in het Heuksken’ elken nacht een in ’t wit gekleede vrouw rondzwierf. En dan dat geheimzinnige licht in het knekelhuisje op het kerkhof. Ook ontmoette men soms geheimzinnige dieren, die Aalten’s straten onveilig maakten. En dan de ‘veurspooksels’ van brand. Als er brand kwam in ’t dorp had soms een der nachtwachts weken te voren al een ‘roode gloed’ boven de plek van den brand gezien. En dat gebeurde nog wel eens want op het gebied van branden had Aalten een zekere ‘bekendheid’. Het is wel is gebeurd dat er drie dagen achtereen brand uitbrak. Den ‘rooden gloed’ zal dan nog wel eens gezien zijn.
Het geloof aan heksen en spoken was in de vorige eeuw nog niet geheel verdwenen, zoodat aan de griezelverhalen vaak geloof werd geslagen. Volgens het volksgeloof hadden de heksen ’s nachts samenkomsten en zoo was er in den Aalter Esch ook een plek waar het nachtelijk heksenverblijf was. Dat stukje grond, dat ongeveer gelegen heeft halverwege tusschen de Linde en den Lichtenvoordschen weg, heette de ‘heksenbeddestëe’. Het was een stukje niemandsland, waar niemand aanspraak op maakte. De nachtwacht was voor dit alles niet bevreesd en door hunne heldhaftige houding tegenover deze geheimzinnige dingen, dwongen ze al eerbied af van de bevolking. Ontegenzeggelijk heeft de nachtwacht, afgezien van het bovengenoemde, goede diensten gedaan en menigeen heeft de afschaffing van de nachtwacht met leede oogen aangezien.”
Veldwachters
“En dan de politiebewaking. Als Rijks-Veldwachter was bekend Jan Steven Schaars Prins. Het noemen van zijn naam was al voldoende om de schrik er in te krijgen. De jeugd kroop in haar schulp als zijn naam genoemd werd en de ondeugende rakkers kon men er mee naar bed krijgen. Maar ook voor grooteren was Schaars Prins iemand voor wien men ontzag had. Zijn verschijning alleen al werkte mee om de orde te herstellen en als hij aanpakte dan was de orde direct hersteld.
Een mannetjesputter die dus wel eens voor heete vuren heeft gestaan. Alleen trok hij er vaak op uit om gevaarlijke stroopers te verbaliseeren, maar ook heeft hij tegenover ’t geboefte zijn kracht getoond. De arrestatie van twee ontsnapte Duitsche moordenaars in 1875 heeft hem een eervolle onderscheiding der Duitsche regeering bezorgd.
Eén keer moet hij door overmacht overmeesterd zijn en hebben hem de stroopers in het Aalter Goor aan een boom gebonden en werd hij eenige uren later door een voorbijganger bevrijd.
Als gemeentepolitie kende men in ’t midden der vorige eeuw Jan te Hoonte en veldwachter Beernink. Ze waren aangesteld op een bezoldiging van 145 gulden ’s jaars. Proces-verbalen werden er niet te veel opgemaakt, want als het gevallen betrof die voor de rechtbank te Zutphen behandeld moesten worden, moesten ze als getuige de reis te voet naar Zutphen maken. Een strooper verbaliseeren, dat was nog iets, want dat gaf een extra belooning en die kon men bij het vorengenoemde salaris wel gebuiken.
De veldwachter ging ’s morgens naar het gemeentehuis om te vragen of er nog ‘iets bijzonders’ was. Soms was het een boodschap naar een buurtbewoner, maar meestal had de Burgemeester niets op ’t programma staan en ging de veldwachter zijn boerderij verzorgen; was er iets bijzonders aan de hand dan wist men de veldwachter op ’t land te vinden.”
Bronnen
- ‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 26 november 1937 (via Delpher)
- Het Vaderland, 7 maart 1876 (via Delpher)
Plaats een reactie