Categorie: Oorlog & Verzet

  • Vliegermonument IJzerlo

    Vliegermonument IJzerlo

    Huisstededijk, IJzerlo (net voor bruggetje Keizersbeek)

    Het monument ‘Vliegen voor de Vrede’ is een herdenkingsmonument gelegen aan de Huisstededijk in de Aaltense buurtschap IJzerlo. Het monument is opgericht ter nagedachtenis aan de crash van een Engelse bommenwerper tijdens de Tweede Wereldoorlog, die in de nacht van 26 juni 1943 neerstortte in een nabijgelegen aardappelveld.

    In de bewuste nacht van 26 juni 1943 vlogen ruim 400 Britse bommenwerpers over de Achterhoek, op weg naar de petrochemische industrie van Gelsenkirchen voor een bombardementsmissie. Een van deze toestellen, een Short Stirling BK767 van het 214 Squadron van de Royal Air Force, met zeven bemanningsleden aan boord, was net voor middernacht op 25 juni opgestegen.

    Omstreeks 01:20 uur werd het toestel in brand geschoten door nachtjachtpiloot Oberleutnant Ludwig Meister, die vloog in een Messerschmitt Bf 110 G-4, kort daarvoor opgestegen vanaf vliegveld Venlo. De Stirling stortte neer in een aardappelveld tussen de boerderijen van de families Van Lochem aan de Huisstededijk en Ter Horst aan de Veldweg.

    Van de zeven bemanningsleden overleefden slechts twee de crash. Zij werden later bij Hemden gevangen genomen en brachten de rest van de oorlog door in Duitse krijgsgevangenschap. De overige vijf bemanningsleden kwamen om en werden op 29 juni 1943 met een korte plechtigheid begraven op begraafplaats Berkenhove in Aalten.

    De volgende dag trokken veel Aaltenaren naar de begraafplaats. Op het middelste graf legden ondergrondse strijders een krans met linten neer met de tekst: ‘Gebroken vleugels, onsterfelijke roem’. Op last van de bezetter moest deze woorden verwijderd worden, maar ze leven voort op het monument.

    De omgekomen bemanningsleden zijn:
    F/O. B.H. Church, 21 jaar
    Sgt. W. Th. Davis, 21 jaar
    Sgt. F. Mills, 20 jaar
    Sgt. W.H. Thompson, 21 jaar
    F/O. J.F. Tritton, 28 jaar

    Overlevenden, maar gevangen genomen:
    • F/O. K.A. Nielson
    • Sgt. E.G. Taylor

    Het monument

    In 2003 werd een monument onthuld op de plek waar een van de lichamen van de bemanningsleden werd gevonden, nabij de fietsbrug over de beek aan de Huisstededijk. De maker, Wim Westerveld, gaf het de naam ‘Vliegen voor de vrede’ en creëerde een kunstwerk dat meerdere lagen van symboliek bevat.

    Het monument bestaat uit een witte stenen bol met daarop een metalen sculptuur dat vanuit bepaalde gezichtshoeken een duif voorstelt en vanuit andere hoeken vlammen. De bol rust op een schuin de grond in stekende metalen buis, waarop een plaquette is bevestigd. Bij de onthulling van het monument  was één van de twee overlevenden, navigator Edwin Taylor (1922) aanwezig.

    Betekenis

    Het beeld stelt de aarde voor met daarop een vredesduif, die het verlangen naar vrede symboliseert. Vanuit bepaalde gezichtshoeken verandert de duif echter in vlammen, die de tragische gebeurtenis van de crash en de vurige toewijding van de bemanning aan hun missie symboliseren. De vlammen verwijzen ook naar het vuur dat het vliegtuig aan bommenlast met zich meebracht. De gebroken vleugels op het monument staan symbool voor de abrupt geëindigde missie van de bemanning.

    Het monument dient niet alleen ter herinnering aan de bemanning van de Stirling BK 767, maar draagt ook een bredere boodschap uit. Het fungeert als een waarschuwing tegen oorlog en herinnert ons aan de vrijheid die we vandaag de dag genieten. Het roept op om zuinig te zijn op deze vrijheid en om die ook anderen te gunnen.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • Bernard Leezer

    Bernard Leezer

    Nieuw Israëlitisch Weekblad, 26 maart 1993

    door Loeki Abram

    Bernard Leezer (57) woont in Aalten in de Achterhoek. Hoewel hij zesentwintig jaar een slagerij heeft gehad, vindt hij zichzelf eigenlijk geen slager. Hij is vader van drie zoons en een dochter en grootvader van twee kleinkinderen. Een gesprek over vlees, onderduiken en voetballen.

    „Mijn ouders zijn allebei overleden. Mijn vader was veehandelaar en mijn moeder kwam uit een welgestelde familie in Wilhelmshaven in Noord-Duitsland. Eigenlijk paste ze helemaal niet bij mijn vader. Hij was een Groninger stijfkop die het nieuw zo nauw nam met de etiquette. Dat botste. Als mijn vader thuis kwam en voor het eten zijn handen vergat te wassen, was het huis te klein. Hij wilde zich natuurlijk ook niet zomaar onder de zoden laten schoffelen dus ging hij daar tegen in. En dan zei mijn moeder: ‘Na und wie bist du denn, wie bist du denn überhaupt’? Moeder sprak thuis Duits. Ook vloeiend Nederlands, maar dat sprak ze bijna nooit. Ik ben tweetalig opgevoed.”

    „De vader van mijn moeder was paardenhandelaar. Zij ging altijd met een sjeesje naar de tennisbaan. Wie dat in die tijd deed, behoorde tot de betere klasse. Daarom zeg ik ook dat mijn ouders elkaar uit nood hebben leren kennen. Zij is in 1932 met haar twee kinderen – mijn vader en moeder zijn beide eerder getrouwd geweest – naar Nederland gevlucht. Mijn vader had uit zijn eerste huwelijk zes kinderen. Twee van zijn kinderen, waarvan een met man en kind, zijn vergast. Ik ben het enige kind uit het tweede huwelijk.”

    „Mijn moeder was een dominante vrouw. Zij hield haar eigen kinderen de hand boven het hoofd. De kinderen van mijn vader moesten wijken. Zij moesten zich al vroeg zelf bedruipen. Het was voor hen natuurlijk ook niet eenvoudig een vrouw te accepteren die hun moeder niet was. Vader was een man die terwille van de sfeer iets had van: Laat maar. Toe maar.”

    „Ik ben erg door mijn moeder beïnvloed. Als ik op vakantie wilde zei ze: ‘Du brauchst nicht so weit weg, wenn etwas passiert. Als je oud genoeg bent zul je een vrouw zoeken en gaan werken.’ Ik ben tegen mijn zin in slager geworden. Ik wilde eigenlijk vlieger worden. Moeder wou dat niet hebben. Dus werd het slager, maar eigenlijk ben ik geen slager. Ik ben te emotioneel. Ik ben tegen ritueel slachten, want ik vind dat een dier recht heeft op bedwelming. God heeft ons de dieren gegeven. Prima, maar moet een beest zoveel pijn lijden voordat wij het opvreten?”

    „De eerste joden die werden opgehaald waren de Fuldauers. Zij woonden vlak bij ons in de buurt. Ze werden weggehaald door politieagent Dijke uit Aalten. Het was een klein fanatiek mannetje. De familie Fuldauer liep bepakt en bezakt en hij liep voorop met zijn fiets losjes aan de hand en bracht die mensen naar het Feestgebouw. Daar werden de joden bijeengebracht om vandaar naar Westerbork te worden getransporteerd. Voor het slachthuis stonden mensen en die zeiden: ‘Zo Dijke, dat kun je zo wel volhouden hè?’ Toen zei mijn moeder: ‘Het wordt tijd. We moeten weg.’ Na de oorlog kwam die Dijke een keer bij ons in de winkel. Ik liep om de toonbank heen en zei: ‘Dijke eruit en kom hier nooit weer anders klieven we je. Het was de man die de eerste jidden uit Aalten heeft weggehaald en die kwam binnen alsof er niets was gebeurd.”

    „Kees Ruizendaal bijgenaamd Zwarte Kees – ook een politieagent, maar een goede – heeft ons aan een onderduikadres geholpen. Hij is later in Doesburg gefusilleerd. Ik heb eerst met mijn halfzusje Helga bij Klein-Entink gezeten en later met mijn ouders bij Hendrik Groot-Nibbelink in de Stroete in Lintelo. We zaten bij drie wezen ondergedoken. Het waren eigenlijk nog kinderen. Drika, de oudste was 26, Hendrik en Bernard waren even in de twintig. Voor mij zijn dat helden. Je weet wat er met ze was gebeurd als we gepakt waren. Het waren christelijke mensen. Ze deden wat ze deden uit liefde en niet voor de poen. Ik denk daar vaak over na. Ik vind het ongelooflijk wat zij hebben gedaan. Hendrik is vorig jaar overleden. De dominee hield een mooie preek. Ik ben in de koffiekamer gaan zitten. Ik had zoiets van als ik de dominee aankijk, krijg ik zo’n joekel van een krop in mijn keel. Ik kan me als kerel toch niet laten gaan?”

    „Tijdens mijn onderduik ging ik ’s avonds als het donker was met Hendrik naar buiten. Naast de boerderij stond een oude appelboom. Hij stond vreselijk schuin en moest gestut worden. Daartussen was een klein stukje grond. Als Hendrik die dag bijvoorbeeld rogge had gezaaid dan ging ik ’s avonds ook rogge zaaien op dat stukje grond. Hij was mijn grote voorbeeld, daarom was ik ook zo kapot toen die man stierf. Hij was als een vader voor me.”

    „Ik bracht veel tijd door bij de koeien of bij het paard. De Duitsers hebben Lies – zo heette ze – een keer gevorderd. Het was een sodemieter. Ze beet en trapte iedereen behalve mij. Ik kon bij wijze van spreken bij haar slapen. Hendrik kon Lies weer ophalen omdat de Duitsers haar niet in bedwang konden houden. Ik was zo blij dat ze terug was. Ik kon tenminste weer met haar knuffelen. Drika deed wel spelletjes met me. Mijn vader was te oud om met mij te spelen. Hij was doodsbenauwd dat mij iets zou overkomen. Ik weet niet of hij dat zou hebben overleefd. Hij was stapelgek op me. Toen ik later uit ging en laat thuis kwam kon hij nooit gaan slapen. Hij bleef altijd wakker en zei: ‘Waar is die jonger, nou toch.’ Mijn moeder was nuchterder.”

    „We hebben ook een tijd – toen het bij Groot-Nibbelink te gevaarlijk werd – bij Pennings in Varsseveld gezeten. Het was een hele christelijke familie. In de oorlog ging hij met paard en wagen naar Delft om glas te halen. Hij zat op de bok met in de ene hand de leidsels en in zijn andere hand een bijbel. Pennings had negen kinderen. Ik zit vaak aan de beek en dan denk ik: wat moet er allemaal in die man zijn omgegaan. Hij moest de rust in zijn gezin houden, de rust bij ons houden en zelf koelbloedig blijven. Er is een keer een huiszoeking geweest bij Pennings. Wij werden met zestien andere joden en mensen uit de ondergrondse onder het stro verstopt. Een van die ‘zwarten’ stond met zijn grote laarzen op de hand van mijn moeder. Hij heeft haar hele hand kapot getrapt. Pennings speelde beneden op het orgel: Blijf bij mijn Heer. Elke keer als ik dat hoor moet ik daar weer aan denken.”

    „Wij hebben bij echte christenen ondergedoken gezeten en later heb ik op een christelijke school gezeten. Maar ik heb nooit iets gehad van ik word christen. Mijn halfzusje Helga is gereformeerd geworden. Nou, dat heeft een paar druppels water gekost, maar daar is het ook mee gezegd. Heus, je kunt een paardenstal vol met Trakehners en Hannoveranen hebben, maar als je er een Arabier tussen zet, zie je dat. Je kunt jezelf niet verloochenen. Het eerste dat ze zeggen is: ‘Dat is toch een jodenstreek.’ Thuis hielden mijn vader en moeder mij het joodse leven voor. Mijn moeder was niet echt vroom. Mijn vader was orthodox. Hij heeft zijn hele leven, ook in de oorlog, geen gasser gegeten. Je bent een jid en daar ontkom je niet aan. Ik heb altijd gezegd: ‘Ik ben als jid geboren en ik sterf als jid’.”

    „Ik zou niet in Israël kunnen wonen vanwege de warmte, maar als ik in Erets ben vind ik het heerlijk. We gaan er geregeld heen, want onze dochter woont er. Als ik hier naar sjoel ga dan denk pff, maar daar vind ik het heerlijk. Na afloop sta je lekker met een groepje te sjmoezen. Dat kan hier niet meer. Vroeger wel. Voor de oorlog woonden er zo’n honderd joden in Aalten. Na de oorlog hadden we moeite minje te maken. Het is gewoon een andere sfeer. Je kunt je toch niet voorstellen dat je in Aalten met een keppeltje over straat loopt.”

    „Ik kan niet zeggen dat ik bang ben geweest. Ik kan me alleen herinneren dat ik na de oorlog op school als de dood was voor de postbode. Ik zat op de Groen van Prinsterer. Het was een ouderwetse school met een hele lange gang waar aan het einde de toiletten waren. Als ik de wc uitkwam en meneer Terbrake stond in zijn postbode-uniform aan het andere einde van de gang dan stond ik aan de grond genageld want ik had een ‘zwarte’ gezien. Dat krijg je als je jarenlang te horen hebt gekregen: ‘Die maken je dood.’ Terbrake ging dan gauw naar juffrouw Jonker en zei: ‘Bennie staat aan het eind van de gang.’ Zij kwam mij halen. Ze sloeg een arm om me heen en nam me mee naar de klas.”

    „De Groen van Prinsterer was een fantastische school. Het was een christelijke school. Het scheldwoord jood heb ik er nooit gehoord. Dat was op de openbare school wel anders. Ik kreeg bijles omdat ik op mijn elfde nog niet eens kon lezen en schrijven. Tijdens de onderduik lazen we wel boekjes en toen de oorlog was afgelopen zei mijn vader: ‘Hij leest dat hij barst.’ Maar je moet niet vergeten dat als je mij duizend keer zon boekje voorleest, dat ik het op een gegeven moment wel uit mijn hoofd ken. Eerst trapte ze erin, maar toen ik een ander boekje voor mijn neus kreeg, begreep ik er geen bal meer van.”

    „Tijdens de oorlog was ik mij er niet van bewust dat het om een kwestie van leven of dood ging. Geen mens kan mij vertellen dat een jongetje van een jaar of acht dat begrijpt. Er werd gezegd: ‘Je mag niet naar buiten want daar lopen mensen en die maken je dood.’ Dat dringt toch niet echt tot een kind door. Je kan duizend keer tegen een hond zeggen: ‘Daar mag je niet aankomen.’ En op een gegeven moment komt hij daar ook niet meer aan. Maar waarom dat niet mag, dat begrijpt hij niet.”

    „De laatste periode van de oorlog zaten we weer bij Hendrik in de Stroete. Daar hebben we ook de eerste tijd na de bevrijding gewoond omdat we geen huis meer hadden. Mijn moeder ging op zoek naar haar meubels. Ze heeft een heleboel teruggekregen. Mijn vader heeft bij een christelijke kerk een lening gesloten. Hij was een beetje nonchalant met terugbetalen, want jaren later kregen we nog een aanmaning. Direct na de oorlog heeft hij een advertentie gezet in de krant: ‘Na tweeënhalf jaar ondergedoken te zijn geweest, heropen ik mijn slagerij‘. Mijn vader was geen goede slager. Hij was een veekoopman. Een echte handelaar. Zo van: één twee hup, teken dat beest even af.”

    „Na de lagere school ben ik naar de technische school gegaan. Dat wilde ik helemaal niet, maar mijn moeder zei: ‘Du sollst ein Handwerk lernen.’ Verder heb ik een zooitje diploma’s gehaald. Daarnaast heb ik altijd veel aan sport gedaan: tennis, hockey en voetbal. Ik kreeg van mijn vader geen geld voor voetbalschoenen. ‘Dat moet je maar verdienen’, zei hij. Ik moest mijn vader altijd helpen, maar ik kreeg er geen geld voor. Mijn zwager had een noodslachterij. Als er ’s nachts een noodslachting was belde hij mij uit bed en ging ik hem helpen. Daar kreeg ik ook geen geld voor, maar wel: de kop, de tong, de uier en de lever en dat verkocht ik. Daarvan kon ik mijn voetbalschoenen kopen.”

    „Ik heb als semi-prof bij De Graafschap gespeeld. Van voetbalclub Aalten ben ik naar de Winterswijkse Voetbal Club gegaan. WVC was een elitaire club. Doordat ik in Winterswijk naar school ging en daar in het schoolelftal zat, speelde ik mij in de kijker. Toen ik van Aalten naar Winterswijk ging was ik wel een rotjood. Waarom? Ik verloochende Aalten. WVC was een elite club, die haatten ze. Ik was een echte snelle rechtsbuiten. Maar ik was heel tenger gebouwd. Ze hoefden mij maar tegen de enkel te tikken en dan rolde ik 34 keer over de kop. Later heb ik ook op de midvoorplaats gespeeld. Eigenlijk was ik daar te klein voor, maar ik donderde altijd op de grond en dan hadden we de scheidsrechter op ons hand. Ik heb twee seizoenen bij De Graafschap gespeeld tot ik op een dag door Dick Tol bijgenaamd ‘de knoest’ uit de wedstrijd werd geschopt.”

    „Uiteindelijk heb ik 26 jaar een slagerij gehad. Nu zeg ik: ‘Ik zou het nooit meer willen doen.’ Een onsje van dit, een onsje van dat. Nooit meer, maar ik heb wel plezier gehad. Vooral in het begin van de jaren zestig kregen we veel Duitse klanten. Het vlees was in Nederland goedkoper dan in Duitsland. Je moest oppassen dat je de Duitsers niet voortrok, dan kreeg je trammelant met de Nederlanders. Nederlanders werden bij mij altijd direct geholpen door mijn knecht of door mijn vrouw. Ook al waren er drie Duitsers voor, een Nederlander werd eerst geholpen. Ik maakte een pieskapee en zei: ‘Kurt, ich hilf dir’.”

    „’s Avonds kwamen de restauranthouders uit Bocholt en die bestelden tien, vijftien strengen karbonades Er waren een paar douanebeambten die altijd vlees kwamen halen. Zij hoefden nooit te betalen. Als ze kwamen, zeiden ze: ‘Mann, heute abend habe ich wieder dienst.’ En dan ging ik ’s avonds in mijn Opeltje, het reservewiel eruit, de strengen karbonades erin, hup zo de grens over. Ik kon altijd doorrijden. Mijn vrouw wist van niets en ik dacht wat niet weet wat niet deert. Het was een tijd van avontuur en scharrelen.”

    Bron


  • Het Spaanse zwaard Tholeta

    Het Spaanse zwaard Tholeta

    Bredevoort

    In 1964 werd bij graafwerkzaamheden op het terrein van smederij Klein Nibbelink, toen een nieuwe werkplaats werd gebouwd, van alles aangetroffen, zoals muurresten, grachtvulling, houten palen en een ijzeren vuurrooster. Maar de meest indrukwekkende vondst was een Spaans zwaard uit de Tachtigjarige Oorlog met de inscriptie ‘Tholeta’, latijn voor de stad Toledo in Spanje.

    Johan Klein Nibbelink heeft het zwaard in zijn bezit en vertelt erover in onderstaand filmpje.

    Bronnen


  • Oorlogsmonument

    Oorlogsmonument

    Whemerstraat, Aalten

    Beschrijving

    Het oorlogsmonument op de Wheme is opgericht ter nagedachtenis aan alle medeburgers die tijdens de bezettingsjaren door oorlogshandelingen zijn omgekomen. Met het gedenkteken wordt tevens de bevrijding in herinnering gebracht.

    De oprichting van het gedenkteken was een initiatief van het comité Stichting Monument 1940-1945. Onder de Aaltense bevolking heerste er direct na de bevrijding de behoefte om met een monument de oorlogsslachtoffers te eren.

    Het monument bestaat uit een beeld van een mannenfiguur met vrouw en kind. Het beeld van Franse kalksteen is geplaatst op een terras. Het voetstuk bestaat uit metselwerk, beton en natuursteen. Het gedenkteken is 1 meter 31 hoog, 1 meter 43 breed en 90 centimeter diep.

    Het monument is onthuld op 16 juni 1956 door Hendrik Jan (Ome Jan) Wikkerink, leider van de voormalige verzetsbeweging in Aalten.

    De tekst op het voetstuk luidt:

    OM TE DOEN
    GEDENKEN
    1940 1945

    De groep is met het gelaat naar het zuiden gericht van waar de verdrukking, maar ook de bevrijding kwam. Kunstenares Bé Thoden van Velzen omschreef het beeldhouwwerk als volgt: “… voorstellende man, vrouw en kind, als symbool van het gehele Nederlandse volk, verwachtingsvol uitziende naar de bevrijding, ongebogen en onverzwakt.”

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken


    FunctieMonument
    Onthulling1956

    Bronnen


  • Eigendommen uit kampen na zes jaar terug

    Eigendommen uit kampen na zes jaar terug

    Dagblad Tubantia, 5 augustus 1950

    Vooral in de laatste jaren van de oorlog werden verschillende Aaltense ingezetenen door de Duitsers gearresteerd en overgebracht naar een kamp. Bij aankomst in het kamp werden hun alle bezittingen afgenomen. Het schijnt dat men thans bezig is met het terug zenden van de indertijd in beslag genomen voorwerpen, voor zover ze nog aanwezig zijn in de voormalige kampen. Een opmerkelijk voorval hiervan delen wij thans mede:

    In Januari 1944 werden ’s morgens bij de Geref. Westerkerk tal van jongemannen gevangen genomen. Zij werden eerst overgebracht naar Amersfoort. Onder hen bevond zich ook de heer H. Stronks uit Dale. Hij moest al zijn bezittingen afgeven, o.a. zijn polshorloge. Stronks is nadien bij een bombardement op het vliegveld Soesterberg gewond geraakt, werd in een ziekenhuis opgenomen en zag kans vandaar te ontvluchten.

    De heer J. Tolkamp uit Barlo, die op dezelfde morgen werd gearresteerd en eveneens naar Amersfoort werd overgebracht, werd in September op transport gesteld naar Neuengamme. Bij het verlaten van het kamp kreeg hij verschillende bezittingen terug, o.a. ook een polshorloge. Tolkamp beweerde, dat dit horloge niet zijn eigendom was doch aan Stronks behoorde. De bewaarders van het kamp wilden evenwel dat Tolkamp dit horloge toch mee nam. Dit heeft hij toen ook gedaan.

    Bij aankomst in Neuengamme moesten alle bezittingen weer afgegeven worden. Ieders bezittingen werden in een zakje gedaan, waarop het gevangennummer werd vermeld, waarna het zakje in een grote lade werd geworpen. Men zou er, zo dacht men, wel nooit wat van terug zien.

    Inmiddels heeft de heer Tolkamp in vier verschillende Duitse kampen vertoefd en kwam na de bevrijding weer naar Aalten. Zaterdag heeft de heer Tolkamp bericht ontvangen dat hij op het Bureau Sociale Zaken te Aalten een pakje in ontvangst zou kunnen nemen. Het bleek dat dit pakje kwam uit Neuengamme. Het was hetzelfde zakje, waarin men in het kamp zijn bezittingen had gedaan. Zelfs het kampnummer — 48769 — stond er nog op.

    In het zakje zaten twee, door de heer Tolkamp in Amersfoort gemaakte ringen en een polshorloge. Het bleek het horloge te zijn van de heer Stronks, die hoogst verbaasd was, toen hij na zes jaar zijn eigendom, dat hij reeds lang had afgeschreven, weer terug ontving. Zijn klederen heeft de heer Tolkamp echter niet terug ontvangen en evenmin het in beslag genomen geld.

    Eigendommen uit kampen na zes jaar terug - Twentsch Dagblad Tubantia, 05-08-1950

    Bron


  • Bredevoort, pandstad der Oranjes

    Bredevoort, pandstad der Oranjes

    De Graafschapper, 7 juni 1948

    Bij zijn bezoek aan Oost-Gelderland de volgende week zal Prins Bernhard ook de oude veste Bredevoort bezoeken. Bredevoort is sinds Frederik Hendrik het voor de Staten veroverde een pandstad van het Huis van Oranje en de tegenwoordige Oranjes voeren nog altijd de titel Heer van Bredevoort. In verband daarmee bezochten wij een dezer dagen Bredevoort, waar wij een onderhoud hadden met een van de geschiedkenners van Bredevoort, die ons interessante bijzonderheden over het verleden van dit oude stadje vertelde.

    Van de alleroudste geschiedenis van Bredevoort is weinig bekend. Het was van oudsher een bezitting van de Heren van Anholt. Waarschijnlijk is, dat er ongeveer in de 14e eeuw een kerk is gesticht bij het kasteel, dat waarschijnlijk reeds van heel oude datum was. De streek was armoedig, hoe kon het ook anders, want geregeld trokken benden zwervende soldaten rovend en plunderend heen en weer, waarvan de weerloze bewoners van het platteland het meest hadden te lijden. Gedurende de 80-jarige oorlog, voor het 12-jarig bestand kon het zelfs voorkomen dat de bewoners van Winterswijk binnen de Bredevoortse wallen zich in veiligheid moesten brengen.

    De verovering door prins Maurits

    In 1598 sloeg Prins Maurits het beleg voor Bredevoort en na een beleg nam hij het ook in, maar voor zijn aldus verkregen vrijheid moest Bredevoort een zware tol betalen, want de hele stad, behalve het Slot, dat stond op de plaats waar nu de Herv. school staat, brandde af. Voor de Kerk, die toen ook geheel afbrandde, bouwde men de Kerk, die nu nog altijd in Bredevoort staat. Een bijzonderheid van deze Kerk is, dat de toren, in tegenstelling tot die van andere Kerken niet naast de Kerk, maar op de Kerk is gebouwd en geheel rust op een eikenhouten voet. Bij de thans op handen zijnde kerkrestauratie zal men hiervoor in de plaats beton aanbrengen. De historische waarde van deze Kerk blijkt ook wel uit het feit, dat de Kerk is opgenomen in Monumentenzorg, zodat deze instelling ook zal bijdragen in de kosten van restauratie.

    Ook Frederik Hendrik verovert Bredevoort

    Omstreeks 1600 wisselde Bredevoort weer van eigenaar, de Spanjaarden namen opnieuw bezit van de vesting. Voor hen was Bredevoort niet anders dan een rovershol, van waaruit zij deze streken terroriseerden. Deze toestand duurde tot 1627, toen de Staten aan Frederik Hendrik opdracht gaven om Bredevoort opnieuw te veroveren. Hij kweet zich op z’n manier van zijn taak, dat de Staten, als waardering voor zijn bewezen diensten, hem de Heerlijkheid Bredevoort in privé bezit gaven. Van toen af hebben de Oranjes steeds de titel Heer van Bredevoort gevoerd.

    Hier ligt ook de verklaring, waarom Oost-Gelderland, met name Winterswijk, Aalten en Dinxperlo, met zo’n hap in Duitsland ligt. Dit gebied behoorde namelijk in zijn geheel tot de Heerlijkheid Bredevoort en kwam dus met de verovering van Bredevoort aan de Oranjes en daarmee in Nederlands bezit.

    Men kan zich afvragen, waarom Frederik Hendrik niet ook Anholt, dat toch ook in verband stond tot Bredevoort, veroverde, maar de verklaring ligt hierin, dat de Heren van Anholt verwant waren aan de Oranjes, en waarschijnlijk dat hij hen daarom heeft gespaard.

    Heerlijke rechten

    Door het bezit van Bredevoort kregen de Oranjes hier Heerlijke Rechten, zoals het maalrecht. Dit wil zeggen, dat in de Heerlijkheid Bredevoort niet anders gemalen mocht worden dan op de molen te Bredevoort, de watermolen op de Pol te Aalten en de watermolen bij den Helder te Winterswijk. Over het maalrecht is bekend dat in 1868 nog een door Frederik zelf getekend officieel huurcontract in bezit van de Familie Heusinkveld te Bredevoort was, waarin hen het recht werd toegekend om van geslacht op geslacht de molen te Bredevoort te mogen huren. Het is jammer dat dit huurcontract zoek geraakt is.

    Vanzelfsprekend waren ook andere Oranjes Heer van Bredevoort. Bekende rentmeesters kwamen voort uit de ook thans nog bekende familie Roelvink, waarvan ook sommige leden later Burgemeester van Aalten zijn geweest.

    Willem V in Bredevoort

    Van Stadhouder Willem V is bekend dat hij ook eens een bezoek aan Bredevoort heeft gebracht. In de Notulenboeken van de Ned. Herv. Kerk staat vermeld, dat hij een paar Gouden Rijders heeft geschonken voor de armen van Bredevoort.

    De Franse tijd

    In de Franse tijd is alles verkocht, wat tot de Heerlijkheid behoorde. Van toen af dateert het grootgrondbezit, zoals men het nog heden ten dage b.v. onder Winterswijk kent. Hele streken werden toen voor soms slechts enkele gulden verkocht. Sommige van de nieuwe eigenaars kwamen met het nieuw verworven bezit in verlegenheid doordat zij niet in staat waren om alles te bewerken, zodat zij maar bos plantten, zodat nu nog grote streken bos onder Winterswijk van die tijd dateren, wat klopt, als men weet dat het meeste Winterswijkse bos ongeveer 150 jaar oud is. Na de Franse tijd hebben de Oranjes deze streken nooit teruggekregen, zodat zij na die tijd alleen maar de titel gevoerd hebben.

    Officiële bezoeken schijnen de Oranjes na die tijd niet meer afgelegd te hebben in Bredevoort, waarschijnlijk omdat Bredevoort betrekkelijk arm is aan historische gebouwen en instellingen. Dat de banden echter nooit geheel verbroken zijn, bleek nog in 1900 toen H. M. Koningin Wilhelmina bij de restauratie van de Kerk in Bredevoort ƒ 100.— voor dat doel beschikbaar stelde.

    Z.K.H. Prins Bernhard in Oost-Gelderland

    Weer vloog gisteren de laatste dag van het bezoek van Z.K.H. Prins Bernhard aan Oost-Gelderland de open Cadillac van de Prins onder de stralende zomerzon dooreen van de natuurrijkste delen van ons land, langs rijpend graan, bezige boeren, juichende en zingende schoolkinderen, een enthousiaste bevolking; weer klonk vele malen het Wilhelmus en stak de Prins talloze malen met een Innemende glimlach op zijn gebruinde gelaat als groet de hand op; weer werd het een ware triomftocht.

    Deze derde dag vertrok Z.K.H. vanuit Ruurlo, waarna hij tegen kwart voor negen in Zieuwent arriveerde bij de uit het jaar 1737 daterende boerderij van boer Weelink. Nadat de Prins gedurende korte tijd het bedrijf bezichtigd had, ging het in tempo naar Harreveld, waar bij het R.K. Opvoedingsgesticht een in spanning afwachtende jonge schare stond opgesteld; omstuwd door honderden pupillen van het Gesticht, werd Z.K.H. ontvangen en toegesproken door de voorzitter van het Gestichtsbestuur.

    Lichtenvoorde bereidde Z.K.H. een grootse ontvangst; vele duizenden, ook hier weer gesierd met de nationale kleuren, zagen de stoet in de duizendjarige stad arriveren, voorafgegaan dooreen tiental motorrijders van de plaatselijke Motorclub. Voor de R.K. pastorie stapte de Prins uit. In de Pastorie luisterde de Prins ongeveer een kwartier naar de Pastoor-Deken van Groenlo, die een referaat hield over het Rooms-Katholiek geestelijk leven in Oost-Gelderland.

    Weer voorafgegaan door de Lichtenvoordse motorridders, verliet de stoet het oude stadje. Aan de grens van de gemeente Aalten, nam burgemeester E. S. van Veen naast de Prins plaats en ging het naar Bredevoort, de oude pandstad van het Huis van Oranje; slechts enkele ogenblikken stopte de Prins hier, waar hij zich even onderhield met bakker Helmink.

    Bronnen

    • De Graafschapper, 7 juni 1948 (Delpher)
    • De Graafschapper, 11 juni 1948 (Delpher)
  • Teruggekeerd uit Nederlands Indië

    Teruggekeerd uit Nederlands Indië

    Aaltensche Courant, 21 mei 1948

    Twee neven ontmoeten elkaar op de boot, na elkaar 13 jaar niet gezien te hebben

    Grote vreugde heerste Woensdag in de gezinnen Neerhof en Lievers, toen hun zoons na respectievelijk 13 en 2½ jaar diensttijd in het Verre Oosten weer behouden en gezond huiswaarts keerden. Meibomen en groen, wapperende vlaggen, alles duidde op een blijde terugkomst. Wij smaakten het genoegen van beide jongens enige bijzonderheden te mogen vernemen.

    Henk Neerhof

    Als eerste laten we aan het woord soldaat H. Neerhof, K.N.I.L. We troffen Henk temidden van familieleden en vrienden, en op ons verzoek om iets over zijn belevenissen te willen vertellen, kregen we het volgende te horen:

    „Na mijn opleiding in Nijmegen vertrok ik in augustus 1935 naar Indië, met bestemming Bandoeng. Tot de Japanse invasie heb ik hier steeds in garnizoen gelegen. Na een harde strijd werd ik met vele anderen krijgsgevangen gemaakt en overgebracht naar het bekende strafkamp te Tjilatjap. Hier leerden we de Japanners kennen als een kruiperig, onderdanig volk, bruut en sadistisch in hun optreden, doch ook dodelijk beangst voor hun meerderen.

    Na deze kamptijd werden we overgebracht naar Thailand en hier begon de lijdensweg, het werken aan de „dodenlijn”, de Burma-spoorweg, dat 1½ jaar duurde. Van hier werd ik naar Japan gebracht, waar ik op het eiland Kioesjoe twee jaar als mijnwerker in de steenkolenmijnen doorbracht. Dat ook deze tijd verre van rooskleurig was, valt licht te begrijpen.

    Daar maakte ik tenslotte in 1945 de bevrijding mee, een bevrijding, die ik nooit meer vergeet. Het waren de Amerikanen, die ons uit alle ellende verlosten. Met onze uitgeputte lichamen hebben we gesprongen en gedanst. Amerikanen, toffe jongens! Het was gewoon enerverend.

    Met een Amerikaans vliegtuigmoederschip werd iedereen overgebracht naar Nagasaki, de stad die enige tijd tevoren door de atoombom was getroffen. De uitwerking hiervan is vreselijk geweest, alles was nagenoeg verdwenen, het was een verschroeid overblijfsel van een stad, bedekt met een dikke laag as. Van hieruit werd ik tenslotte naar Balikpapan geëxpedieerd, waar ik een goede tijd heb gehad. Hier werd ik weer bij een normale compagnie ingelijfd.

    En nu ben ik weer thuis, met een verlof van een half jaar. Ik stond werkelijk vreemd tegenover alles hier, het is zo klein en bekrompen, je moet eerst weer echt wennen. Ik ben blij weer thuis te zijn. De feestelijke ontvangst, alles versierd en een serenade van de A.O.V., het was prachtig.”

    Henk vertelde tenslotte nog, dat hij wederom naar Indië terugkeert. We wensen hem dan ook een heel prettige verloftijd toe en voor straks een goede vaart en een behouden aankomst in Indië.

    Jan Lievers

    Als tweede uit Indië terugkerende mochten we begroeten soldaat 1e klas Jan Lievers. Jan vertrok in October 1945 als vrijwilliger naar Indië, en was ingedeeld bij I-8-R.I. Na een opleiding in Ermelo kwam Jan via Engeland op Malakka terecht, daar de eerste Nederlandse troepen toen Indische bodem nog niet mochten betreden. Gelegerd in een oude rubberplantage te Lubok Kiab werd hier een zware jungle-training doorgemaakt.

    Eind Februari 1946 werd te Batavia voet aan wal gezet, de eerste Nederlandse brigade die in Indië aankwam. Na dienst te hebben verricht in en om Batavia werd vanuit Padang deelgenomen aan de politionele actie.

    Jan wist ons veel te vertellen over de schoonheid en pracht van ons Indië, hiermee alleen al zou een boekwerk te vullen zijn. Hij kwam veel in contact met de inlandse bevolking, die onze jongens over het algemeen zeer goed gezind was. „Ik vind het een voorrecht dat ik dit alles mocht meemaken”, zeide Jan, „aan mijn diensttijd zal ik altijd een prettige herinnering bewaren”.

    Buiten de blijde intocht in Aalten, was Jan vooral getroffen door de bijzondere ontvangst die de terugkerende soldaten in IJmuiden en Amsterdam ten deel viel. Duizenden mensen waren hier op de been, het was groots. „Ik ben natuurlijk erg blij weer thuis te zijn het wordt nu zaak weer zo gauw mogelijk aan de slag te komen”. Ook Jan wensen wij het allerbeste toe en veel geluk in de toekomst.

    Terugkeer uit de Oost

    De Graafschapper, 5 juli 1948

    Zaterdag kwamen onze plaatsgenoten de OVW-ers Stronks, Haart 10 en Weevers, 1ste Broekdijk terug uit Indië Ook kwam terug de heer Neerhof, Trompstraat. Hij verbleef 13 jaar in de tropen. Bij zijn terugkeer bracht de A.O.V. een serenade. In ons blad van morgen hopen wij hier nader op terug te komen.

    Na 13 jaar weer thuis

    De Graafschapper, 6 juli 1948

    In 1935 vertrokken de gebroeders H. en J.H. Neerhof als leden van het KNIL naar Indië. Thans na 13 jaar zijn beiden weer behouden thuisgekeerd. Vanwege deze bijzondere gebeurtenis hebben wij hen een bezoek gebracht om hen geluk te wensen met hun behouden terugkeer. Het bleek dat beiden tot 1942 een rustig en goed leven hadden geleid.

    Toen de oorlog uitbrak kwamen beiden in krijgsgevangenschap. Beiden kwamen terecht aan de zg. Dodenbaan, de spoorlijn van Thailand naar Indo-China. De een aan de ene kant en de andere aan de andere kant. Zij waren echter nooit in de gelegenheid geweest elkaar daar te spreken. J.H. Neerhof ging hierna naar Indo-China waar hij tot het eind van de oorlog bleef. Hij was vol lof over de behandeling, die hij daar van de Fransen had ondervonden.

    H. Neerhof werd van Thailand overgebracht naar Japan, waar hij aan het werk kwam in de steenkoolmijnen van Kiusju. Na de capitulatie werd hij over Nagasaki, waar hij de verwoesting zag, die door de atoombom was aangericht, naar de Philippijnen overgebracht. In Manilla verbleef hij 2 maanden in quarantaine bij de Amerikanen. Daarna ging het weer naar Indië terug, waar ook zijn broer inmiddels was teruggekeerd.

    Op 23 April ontmoetten zij elkaar weer in Batavia voor het eerst na 13 jaar. Ongeveer 6 weken geleden kwam H. Neerhof thuis en Zaterdag J.H. Neerhof. Beiden verklaarden zeer getroffen te zijn door de thuiskomst die men hun hier had bereid. Een reuze thuiskomst, zoals ze meermalen verklaarden.

    Bronnen


  • Onderduikersmonument

    Onderduikersmonument

    Stationsstraat, Aalten

    Het onderduikersmonument aan de Stationsstraat is een dankbetuiging van oud-onderduikers aan de Aaltense bevolking voor hun gastvrijheid en aan de verzetsmensen die de stuwende kracht waren bij het onderbrengen van de onderduikers.

    Het monument bestaat uit een bakstenen gedenkmuur met fontein. In de gedenkmuur zijn een bronzen plaquette en twee gebeeldhouwde fragmenten van natuursteen aangebracht.

    Het monument is onthuld op 4 oktober 1947 door mevrouw D.G. Wikkerink-Eppink, de echtgenote van verzetsleider Hendrik Jan (Ome Jan) Wikkerink.

    De tekst op de plaquette luidt:

    AANGEBODEN AAN DE GEMEENTE AALTEN DOOR ONDERDUIKERS
    WELKE IN DE BEZETTINGSJAREN 1940-1945
    HIER EEN VEILIG TOEVLUCHTSOORD GEVONDEN HEBBEN.

    Op de gebeeldhouwde fragmenten staat als tekst psalm 91:5 en 6.

    De tekst van het linker fragment luidt:

    GIJ ZULT NIET VREZEN VOOR DE SCHRIK DES NACHTS,
    VOOR DE PIJL DIE DES DAAGS VLIEGT;
    VOOR DE PESTILENTIE DIE IN DE DONKERHEID WANDELT,
    VOOR HET VERDERF DAT OP DE MIDDAG VERWOEST.

    De tekst van het rechter fragment luidt:

    WANT HIJ ZAL U DEKKEN MET ZIJN VLERKEN EN
    ONDER ZIJN VLEUGELEN ZULT GIJ BEROUWEN.

    Het linker beeldhouwwerk is een voorstelling van drie bespijkerde laarzen van de horde der barbaren die een jong ontkiemende vrucht dreigen te vertrappen. Dit symboliseert de overweldiging en bezetting en beeldt het bedreigde jonge leven uit dat toch ontkiemt, ondanks het gevaar. Het rechter fragment is een pelikaan die met uitgespreide vleugels het nest met jongen beschermt. De pelikaan is een christelijk symbool voor totale zelfopoffering. Volgens de legende voedt de vogel haar jongen met haar eigen bloed. De vogel staat symbool voor de inbreng van het verzet in de strijd tegen de bezetter. Het tanende hakenkruis op de achtergrond verbeeldt de vergankelijkheid van de bedreiging.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen


  • H. M. de Koningin bezoekt onverwachts de Achterhoek

    H. M. de Koningin bezoekt onverwachts de Achterhoek

    Aaltensche Courant, 26 oktober 1945

    Geheel onverwachts bracht H. M. de Koningin een bezoek aan onze gemeente. Woensdagmiddag kwamen de auto’s, waarin gezeten waren H. M. de Koningin, haar secretaresse, Mej. Geldern en haar secretaris, den heer Kohnstam, van de richting Dinxperlo en stopten voor de woning van den wethouder van Aalten, de heer H. J. Wikkerink, in illegale kringen beter bekend onder de naam van „Oome Jan”.

    „Oome Jan” heeft een respectabele staat van dienst in de ondergrondsche beweging tijdens de bezettingsjaren en woont thans in zijn werkplaats „Nooit Gedacht”, daar de Duitschers uit woede, dat ze „Oome Jan” niet te pakken konden krijgen, zijn huis daarnaast in brand staken. De familie Wikkerink was slechts enkele oogenblikken tevoren op de hoogte gebracht van het hoog bezoek.

    Hare Majesteit, die tegen één uur arriveerde, bleef meer dan een half uur in de woning van „Oome Jan” en gebruikte er met smaak een kopje thee. Ondertusschen hadden zich in de woonkamer verschillende vooraanstaande werkers uit de illegale beweging verzameld die weldra met Hare Majesteit in druk gesprek gewikkeld waren.

    Uit de gesprekken bleek dat Zij reeds op de hoogte was met het belangrijke werk dat hier in de Achterhoek tijdens de oorlogsjaren verricht was en Zij informeerde belangstellend naar verschillende bijzonderheden. Zoowel „Oome Jan” als de heeren Lichtenberg van het L.O. en Allersma van de K.P. vertelden van het ondergrondsche werk en de gevaarlijke karweitjes die opgeknapt moesten worden. Ook memoreerden ze nog de spontane medewerking van de bevolking en de hulp aan het Westen in de vorm van wagonladingen roggebrood, die verzonden werden tegen zeer geringen prijs.

    Een aardige bijzonderheid was ook de aanwezigheid van Mevr. Jedwab met haar zoontje, dat indertijd op de stoep van de woning van „Oome Jan” te vondeling gelegd werd, in den tijd toen de ouders ondergedoken waren. Dit Joodsche jongetje werd toen liefderijk opgenomen en kreeg naam van Willem Herfstink, daar juist dien dag de herfst zijn intrede deed. Ds. Kuijper vertelde nog van de razzia, welke op 29 Januari 1944 in de Geref. Kerk werd gehouden, waarbij 42 onderduikers opgepakt werden en slechts enkelen konden ontsnappen. De burgemeester, die ook bij „Oome Jan” aanwezig was vertelde ook het een en ander over de gebeurtenissen in de afgeloopen jaren.

    Oorspronkelijk had het in de bedoeling van H. M. gelegen bij haar tocht door deze streken het „Somsenhuus” te bezoeken, de boerderij van den heer Prinsen in IJzerlo, waar in de afgeloopen jaren zooveel ondergrondsch werk verricht is. Leden van de K.P. hebben hier langen tijd een onderkomen gevonden, alsmede een aantal Engelsche piloten, die hier de bevrijding afgewacht hebben. Deze boerderij is na de bevrijding tengevolge van blikseminslag afgebrand. Hiertoe is men niet gekomen. De auto’s zijn tusschen Dinxperlo en Aalten een zijweg ingereden nabij het Prinsenboschje waar het gezelschap in de auto het een en ander gebruikte.

    Voor de woning van „Oome Jan” had zich een geweldige menschenmenigte verzameld, waardoor de vorstin hartelijk toegejuicht werd. Bij het afscheid werd geestdriftig het Wilhelmus gezongen. Deze dag zal voor „Oome Jan” en zijn makkers die hun leven in den strijd tegen den overweldiger zoo vaak ingezet hebben en zooveel hebben gedaan voor ons volk en vaderland, wel steeds in herinnering blijven.

    Bronnen


  • Noodziekenhuis

    Noodziekenhuis

    De Graafschapper, 25 juli 1945

    Nu dezer dagen het noodziekenhuis te Aalten wordt opgeheven, past het ons eenige oogenblikken stil te staan bij het ontstaan en werk van deze instelling, die voor zoo tallooze Nederlandsche arbeidsslaven en gevangenen uit het concentratiekamp een zegenrijke uitkomst heeft beteekend. Zooals men weet, werd de stoot tot de oprichting hiervan gegeven onder auspiciën van ’t Roode Kruis, door dr. J. der Weduwen en den heer Cl. Driessen.

    De noodzakelijkheid van de oprichting kwam sterk naar voren eind November, toen een gedeelte der slachtoffers van de treinbeschieting bij Bocholt in Aalten opgenomen moesten worden. Toen dr. J. der Weduwen, 5 Dec. 1944 met 22 losgewerkte gevangenen uit Rees op het rusthuis Avondvrede arriveerde, stond men nog voor haast onoverkomelijke moeilijkheden. Bedden, voedsel en geschoold personeel, dat alles ontbrak.

    De bewoners van het rusthuis hebben op die voor den ex-gevangenen zoo gedenkwaardigen Sinterklaasavond broederlijk hun pannekoeken, oliebollen en chocola (!) met de nieuw gekomenen gedeeld. Met inspanning van alle krachten slaagde men er in den afgebeulden patiënten een behoorlijke behandeling te geven. De heer en mevr. Ditmarsch hebben toen, diep bewogen met het lot van deze menschen, alles gedaan wat mogelijk was.

    Met ontroering zullen velen de aan diphtherie overleden zuster A. Bol gedenken, die in dezen tijd ware wonderen aan haar patiënten verrichtte. Na haar overlijden bleek het noodzakelijk, gezien het besmettingsgevaar, deskundige krachten te verbinden aan het noodziekenhuis. Zuster Schaafsma en zuster Doesburg, werden met de leiding belast onder toezicht van dr. P. Hogenkamp, die het medisch werk van dr. der Weduwen overnam, na ’t smartelijk verscheiden van dezen geliefden dokter.

    Hoewel op Avondvrede meer ruimte beschikbaar werd gesteld, bleek de capaciteit van het ziekenhuis toch te gering te zijn, daar men ook rekening diende te houden met oorlogsslachtoffers uit eigen plaats; daarom werd het ziekenhuis verplaatst naar het gebouw Patrimonium. In samenwerking met ’t U.V.V., I.K.O. en het Roode Kruis, werd de materieele zijde van het werk verzorgd. Na het laatste bombardement werd het gebouw Patrimonium onbruikbaar en werd besloten het ziekenhuis te liquideeren, daar het grootste gedeelte der patiënten onder leiding van zuster Schaafsma er de voorkeur aan gaf naar het Noorden te vertrekken.

    Zuster Doesburg bleef met enkele patiënten op haar post en het ziekenhuis werd verplaatst naar Avondvrede. Vandaar vertrok men weer, vermeerderd met een aantal slachtoffers van het bombardement te Bocholt naar het gebouw aan de Lichtenvoordschestraat, dat ook nu nog als noodziekenhuis dienst doet. Een twintigtal patiënten werd daar in de kelders ondergebracht. Enorm veel steun werd ondervonden van de buurtschappen.

    In den aanvang was de toestand uiterst primitief. Later werd dat allemaal beter. Bijzondere lof voor de Aaltensche meisjes, die zonder eenige scholing verplegingswerk deden. Vlak voor de bevrijding werden nog eenige slachtoffers van de bevrijdingsgevechten opgenomen. Een onvergetelijk moment veroorzaakte uiteraard de eerste Tommy, die het ziekenhuis binnengehaald werd.

    En nu is het werk dan afgeloopen. De groote stroom van repatrieerenden, waar men zich als laatste taak op voorbereid had, is niet gekomen en het thans goed geoutilleerde noodziekenhuis gaat dezer dagen verdwijnen. (Waarom er geen permanent ziekenhuis van gemaakt?) Een brok Aaltensche oorlogsgeschiedenis wordt hiermede afgesloten, maar velen zullen dit werk dankbaar blijven gedenken.

    Bron


  • Zware straffen wegens plundering

    Zware straffen wegens plundering

    Aaltensche Courant, 24 juli 1945

    Vrijdag werd in de raadzaal van het gemeentehuis wederom een zitting gehouden van de Krijgsraad. Als president fungeerde Majoor Jhr. Mr. van Nispen tot Sevenaer, terwijl als auditeur-militair optrad Mr. Arriëns.

    Met gesloten deuren werd allereerst de zaak tegen H.A. v. T. behandeld, die wegens een zedendelict veroordeeld werd tot 1 jaar gevangenisstraf, waarvan 8 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.

    Eveneens met gesloten deuren werd de zaak van F.K. Meijnen behandeld, die wegens plundering veroordeeld werd tot 9 maand tuchtschool. Verdediger in deze zaak was Mr. Voorink uit Winterswijk. A. Meijnen, die als puinopruimer uit een gebombardeerd huis sigaren en tabak ontvreemd had, werd na een pleidooi van Mr. Voorink veroordeeld tot 3 maand gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaar.

    E.J. ter Heurne wordt er van beschuldigd een damesrijwiel te hebben weggenomen toebehoorende aan Mej. J.W. Wesselink. Verdachte ontkent het rijwiel te hebben weggenomen. Volgens hem heeft hij het karretje opgeborgen, toen het door een SS-man was achtergelaten. Hij heeft er met het oog op de rijwielvordering, de banden en het zadel afgenomen. Dit gebeurde in October 1944. Als getuige à decharge wordt gehoord Mej. D. Kuijntjes die de lezing van verdachte bevestigt. Zij heeft nog op het rijwiel gereden.

    Er ontspon zich over deze zaak een debat tusschen den verdediger en de rechtbank over de toedracht. Er kon geen klaarheid gebracht worden, daar de gestolen fiets eerst maanden na October ontvreemd is. De zaak wordt daarom geschorst om nog enkele getuigen te hooren.

    Intusschen verschijnt M. Wensink voor de groene tafel teneinde zich te verantwoorden over het feit dat hij 4 kg. spek gegeven heeft voor een gestolen rijwiel. Verdachte ontkende geweten te hebben dat de fiets van diefstal afkomstig was, hetgeen de Auditeur-militair niet erg geloofwaardig vond, gezien de eisch: 3 mnd voorw. met een proeftijd van 2 jaar en een geldboete van ƒ 500.—. De rechtbank oordeelde er echter anders over en sprak beklaagde vrij.

    Een zekere Melitz, een SS-man, scheen een aardig partijtje kunstmest opgeslagen te hebben. Nu hij verdwenen is, hebben een aantal landbouwers de zaak eens bekeken en de meststof op hun landerijen gebracht. Dit bracht hun thans voor de rechtbank, die hen veroordeelde tot geldboeten varieerende van ƒ 25.— subs. 25 dagen, terwijl er één vrijgesproken werd. Na onderling overleg trokken ze maar meteen „de knippe”. Het was tenminste geen zwarte prijs.

    H.J. te Grotenhuis had het een en ander noodig, o.a. een broodmes, een directoir en een paar koeienhalsters, en stal deze bij verschillende menschen. Het is dezelfde persoon die onlangs een N.B.S.-man met een mes heeft bewerkt tijdens zijn arrestatie na de ontvluchting. Te Grotenhuis maakte geen erg betrouwbare indruk en is blijkbaar niet geheel toerekenbaar. Hiermede hield de rechtbank blijkbaar ook rekening en veroordeelde hem tot 6 mnd gevangenisstraf.

    Hierna kwam de zaak van E.J. ter Heurne weer in behandeling. Het karretje werd binnen gereden en door de eigenaresse Mej. Wesselink bekeken. Zij verklaarde dat het inderdaad haar fiets was. A.J. Wentink als getuige gehoord, verklaarde dat hij de bewuste fiets bij ter Heurne in beslag heeft genomen. Hij herkende ook het rijwiel. De getuige à decharge Mej. Kuijntjes kwam ook de fiets bekijken en kan het rijwiel slechts ten deele herkennen. De fiets, welke zij in October bij ter Heurne zag, was mooier. Nadat in deze zaak ook nog als getuige gehoord was de gemeente-opzichter R. Hoogeveen, eischt de Auditeur-militair een gevangenisstraf van 2 jaar. De rechtbank bracht het terug tot de helft, zoodat ter Heurne voor dit feit 1 jaar zal moeten zitten. Mr. Voorink pleitte ook in deze zaak.

    De volgende verdachten hebben heel wat op hun geweten. Er is een schaap gestolen en geslacht; er zijn een 50-tal eieren weggekaapt en een aantal kippen en nog een hoeveelheid te velde staande tabaksbladen. Hiervan worden verdacht de gebrs. A.H. en H.J Bettink in vereeniging met H. Dibbets, die weer tesamen met T.W. Jansink schapenwol stal en met één van de broeders Betting pl.m. 500 kg. aardappelen.

    Ook voor eigen rekening werkten de heeren Betting en Dibbets. Zoo gapte H.J. Betting bij het puinruimen bij het huis van F.J. te Linde, twee hemden, een paar sokken en een hoeveelheid tabak; H. Dibbets een horloge, een hemd, een paar sokken, klosjes naaigaren en een spel speelkaarten. Tenslotte was de vader van de broers, H.J. Bettink Sr. de aanleidende oorzaak van de diefstallen van het schaap en de aardappelen en moest zich wegens opzettelijke uitlokking verantwoorden.

    De jongens bekenden vlot het te laste gelegde, maar Bettink Sr. verklaarde dat alles gelogen was. Dat hij tot de diefstallen aangezet zou hebben, was duimzuigerij. Integendeel hij had de jongens altijd het goede voorgehouden en ze verboden te stelen. Deze verklaring veroorzaakte, gezien ’s mans antecedenten, nogal hilariteit. De vonnissen waren lang niet malsch. A.H. Bettink kreeg 3 jaar met aftrek van voorarrest.

    T.W. Jansink zag zich 6 maand toegewezen, terwijl over H. Dibbets nog een rapport uitgebracht zal worden over de mogelijkheid hem in een jeugdgevangenis te plaatsen. Over H.J. Bettink Jr. zal een psychiatrisch rapport uitgebracht worden, daar deze sterk verminderd toerekenbaar geacht werd. H.J. Bettink Sr. plukte de wrange vruchten van zijn goede bedoelingen en zal de eerste jaren niet in staat zijn, zijn zoons op het goede pad te houden. Hij kreeg n.l. 4 jaar.

    Als slachtoffer van zijn goede bedoelingen stond vervolgens terecht E.J. van de Lende, die bij het puinruimen uit het huis van F.J. te Linde een heerenpantalon, een lap voeringstof en een coupon had meegenomen, om deze te bewaren en zoo uit de handen van de Duitschers te houden. Dit gebeurde op 24 Maart. Intusschen was echter van de stof al een rokje gemaakt, hetgeen de rechtbank hem erg kwalijk nam. Ook had hij vergeten de zaak terug te brengen. Eerst toen het geval in handen van de politie was, kwamen de goederen terug. Deze vergeetachtigheid kostte hem 8 maanden gevangenisstraf, terwijl de goederen teruggegeven moeten worden.

    Aan het slot van de zitting bracht de president Maj. Jhr. Mr. van Nispen tot Sevenaer, een woord van hulde aan wachtmeester Bruggeman, die door zijn uitstekend werk en zeer goede processen verbaal het werk van de rechtbank ten zeerste heeft verlicht.

    Bron


  • Ingezonden brief: de bevrijding

    Ingezonden brief: de bevrijding

    De Graafschapper, 18 mei 1945

    Brieven uit de Graafschap

    Amice,

    Ik kan me voorstellen, dat je als oud-Achterhoeker, geboren en getogen in onze mooie streek, brandend benieuwd bent naar nieuws uit onze contreien en hoe we het hier met zijn allen maken. Het zal me een genoegen zijn je af en toe op de hoogte te brengen, van wat er hier alzoo gebeurd is en gaat gebeuren. Laat ik maar beginnen met te vertellen, dat we er hier in onzen Achterhoek over het algemeen goed afgekomen zijn. De Tommies die hier vlak voor Paschen uit de richting Bocholt binnenkwamen, stonden verbluft over het vriendelijke, voor het oog nog welvarende land. waarin ze, na de puinvelden van Duitschland, plotseling overgezet waren.

    „Je ziet hier weer een onbeschadigd huis,” zei er een tegen me, „en je ziet warempel weer eens vriendelijke menschen, die lachen en je toewuiven! Dat hebben we de laatste maanden wel anders meegemaakt” Toch is het ons niet cadeau gegeven hoor, denk dat niet. Het laatste half jaar vooral heeft het hier aardig gespookt. Ook op politiek terrein. Het was razzia op razzia. Groenen, zwarten, landwachten, Gestapo, S.S., al dat fraais in zijn verschillende variaties hebben we hier meegemaakt. Enfin, je hebt dat zelf ook ervaren in de stad. dus je weet er alles van. Laat ik je liever vertellen, hoe we hier de bevrijding vierden, toen bekend werd, dat ons heele volk uit de slavernij verlost werd.

    Ik kan dat het beste vertellen van Aalten, waar ik het toevallig zelf meemaakte, maar ik weet wel zeker, dat in den heelen Achterhoek hetzelfde enthousiasme heerschte. Moet je vandaag eens in Winterwijk komen, dat versleten werd voor een broeinest van de partij, nietwaar? Het blijkt nu pas, wat een “dun” laagje van de bevolking daar toch eigenlijk de terreur op gang hield, want er is geen een gemeente in den Achterhoek, waar je zoo uitbundig ziet vlaggen als juist daar.

    De muziek was direct op de been, dat snap je. ’s Middags al trok een heele stoet met kinderen en ouderen er achteraan door de versierde straten en het was een feest om weer eens een Hollandsche marsch te hooren. De zaak hield even stil voor het huis van Jan Wikkerink. die ken je misschien nog wel van school vroeger. En anders zeg ik maar „Oome Jan”, dan weet tenminste elke onderduiker in den Achterhoek om wie het gaat. Nu, die muzikale hulde bij hem voor de deur was mijns inziens precies op zijn plaats. Want dat is nu maar een doodgewone aannemer, nietwaar? maar wat heeft die man in de oorlogsjaren een hoop gepresteerd zoo stiekum weg.

    Hij was in alle stilte districtshoofd van de Landelijke Organisatie voor Onderduikers en had er de zorg voor, dat al die knapen in het leven en zoo mogelijk uit handen van de slavenjagers bleven. Hij heeft er met zijn mannetjes talloozen ondergebracht, (je weet toch dat ze daar in Aalten den naam hadden. dat er evenveel onderduikers als inwoners waren?) en waar het noodig was al die lui ook van bonkaarten te voorzien, niet alleen stadsmenschen, maar ook een heeleboel Joden en verder alles wat, met de Gestapo op de hielen, den Achterhoek kwam binnenvluchten. In samenwerking met de Knockploegen zijn er in onze omstreken heel wat distributiekantoren met een vruchtbaar bezoek vereerd en Oome Jan had daar altijd de stille, voorzichtige leiding van.

    Het verbaasde dan ook niemand, toen er op een nacht juist bij hem op de stoep een kind te vondeling werd gelegd. Hij wist immers met alles en met iedereen raad en hij was nu eenmaal hèt groote plaatsingsbureau, ook blijkbaar voor babies. Enfin, die kleine hoefde niet ver te gaan, hij bleef aan hetzelfde adres, d.w.z. aan de andere kant van de voordeur, waar hij liefderijk werd opgenomen. Het was precies op den 21sten September en zoodoende werd de vondeling den volgenden morgen met een stalen gezicht officieel op het gemeentehuis onder den naam Willem Herfstink aangegeven. (Het achtervoegsel „ink” beteekent in het Achterhoeksch immers „de zoon van”). Maar den eersten dag van de bevrijding kwam de „Zoon van den Herfst” weer op zijn eigen adres, nl. bij de Jodenmeester, die met zijn vrouw dol gelukkig was, dat ze hun kleine in zoo’n gevaarlijken tijd veilig bewaard hadden geweten. Je snapt dat dat kaartje weer met echt-Achterhoeksche slimheid doorstoken was. De dokter had het kind van de ondergedoken ouders linea recta naar Oome Jan gebracht, die het al stond op te wachten achter de deur.

    Het was een schrik voor de geheele streek toen ze Oome Jan eindelijk te grazen kregen. Als de heele streek het tenminste zoo gauw vernomen heeft, want de gevangenschap duurde maar een paar uurtjes. De knockploeg had het nog wel gauwer in orde kunnen maken, maar ze moesten even wachten op den dokter voor de chloroform en de dienstdoende wachtmeester van de marechaussee moest toch ook even instudeeren, hoe hij zich zoo echt mogelijk moest laten bedwelmen. Maar toen was het ook zoo gebeurd, alleen de dokter was nog anderhalf uur bezig den goeien wachtmeester tot het leven terug te roepen, want de jongens hadden hem wat al te enthousiast met de chloroform-dot bewerkt.

    De rustige figuur van Oome Jan was sindsdien uit het gezicht verdwenen, maar hij had nu zooveel te meer tijd voor zijn illegale werk. De Duitschers waren als gewoonlijk ziedend en wisten niets beters te doen dan in machtelooze woede een paar handgranaten in zijn huis te gooien, dat natuurlijk finaal uitbrandde. Maar beter het huis dan Oome Jan, zei ieder getroost en zoodoende was die muziek van de week dan ook een spontane hulde vande heele bevolking. En het was zeker ook met instemming van het heele dorp, toen er later nog een paar liederen gespeeld werden voor het huis van wijlen dr. der Weduwen, die zoo ontzaglijk veel clandestiene hulp verleend heeft en in ’t bijzonder voor tal van jongens in de kampen van Bocholt en Rees een redder uit den nood is geweest. De Achterhoek weet feest te vieren, maar ook mee te leven met hen voor wie het feest onmogelijk is door schrijnende herinneringen.

    Daar vertel ik je tot slot van mijn brief nog één voorbeeld van, dat je goed zal doen. Het was op een der buurtschappen, dat de muziekvereeniging rond ging langs de hoeven met schetterend feestgeschal. Maar er hing juist over deze buurtschap een schaduw. Op den laatsten dag voor de bevrijding had een voltreffer in een schuilkelder vijf kinderen uit één gezin, met nog twee oudere evacué’s, uit het leven weggerukt. De plek van die ramp lag aan den grooten weg, waar de stoet langs kwam. Maar op honderd meter van die plaats zweeg de muziek en in stilte ging men verder. En daar bij die uitgebrande schuilkelder werd toen in het ontroerende zwijgen van alle buurtgenooten dat koraal gespeeld van den 103den Psalm: Gelijk het gras is ons kortstondig leven… Daarna trok men met stille trom weer verder en eerst op grooten afstand van die plek werd de feestmuziek hervat.

    Ik schrijf je dit, omdat ik weet, dat het je goed zal doen. De oorlog heeft ons niet verhard en gevoelloos gemaakt. Daar is nog ruimte in het Achterhoeksche hart voor medegevoel en stille piëteit.

    Tot wederschijvens, je
    GERT GROOTERS

    Bron


    • De Graafschapper, 18 mei 1945 (via Delpher)