Kolossale pilaren ondersteunen in Aalten het gewelf van de NH St. Helenakerk, die met zijn gigantische omvang het centrum van het dorp moeiteloos beheerst. Koster A.J. Heusinkveld gaat mij voor naar het koorgedeelte en wijst naar de plafondschilderingen hoog boven hem. Ik zie Maria met het Kind, het hoofd van Christus, engelen, koningen en een voorstelling van de Heilige Geest. Ze sluiten niet op elkaar aan.
Grote stukken wit onderbreken de rond 1900 ontdekte en toen blootgelegde schilderingen die er, meent Heusinkveld, in 1471 werden aangebracht. Hij wijst opnieuw naar boven: „Kijk daar staat weliswaar 1411, maar laat je daardoor niet van de wijs brengen. De man die dat schilderde was op dat moment waarschijnlijk dronken en maakte toen in plaats van een ’7’ een ’1’. Dat zei mijn voorganger tenminste altijd.”
Oude Sint-Helenakerk, Aalten
Laatste Oordeel
Eind november van het vorig jaar werden ook de eeuwenoude schilderingen op de wand van de Consistorie blootgelegd en gerestaureerd. Ze beelden het Laatste Oordeel uit en dat liegt er niet om: engelen leiden de goede mensen naar Jeruzalem, terwijl de slechteriken onder ons naar het vagevuur worden gebracht. Daar zitten sommigen al te zweten in enorme ijzeren kookpotten.
De kerk, met mooie kroonluchters, staat barstens vol banken. „Die zijn zondags — wanneer we 3 diensten hebben — vaak alle bezet”, aldus de koster. „Er is plaats voor 1000 man. Jawel, in Aalten met 3 gereformeerde kerken, 1 roomskatholieke kerk, onze Nederlands Hervormde kerk en een synagoge wonen veel gelovigen. Ons dorp wordt ook wel het Jeruzalem van de Achterhoek genoemd.”„Het is hier soms voller dan vol”, beaamt Evert Smilda, voorzitter van de Vereniging Oudheidkamer Aalten, die mij rondleidt. „Ik was eens een keer aan de late kant en vroeg de man bij het gangpad om wat op te schuiven. Hij deed het wel, maar met tegenzin. “Wie bunt zuunig in schoeven”, zei hij.”
Koster bellen
Het in 1100 gestichte en in gotische stijl veranderde gebouw is te bezichtigen. Wie de koster belt — 05437-72896 — of bij hem aanklopt op Kerkstraat 2, wordt geholpen. „Als de mensen mij maar niet tijdens het eten bellen.” Aalten (11000 inwoners) is best een aardig dorp, met een door auto’s vergeven Markt die als eerste in Gelderland tot beschermd dorpsgezicht werd verklaard. Dat dankt het plein vooral aan de St. Helenakerk en aan twee oude panden, die nu het gemeentehuis vormen, met een weinig opwindend stuk nieuwbouw ernaast.
Oud in jaren is het restaurant Stegers aan de overkant. In het terrasmuurtje aan het trottoir is een eeuwenoude steen gemetseld die oorspronkelijk in de gevel zat. Er valt, vaag, een hert op te zien op zijn achterpoten. Een woord van 26 letters staat erbij. Niemand weet wat het betekent. „We staan hier voor het raadsel van Aalten”, zegt Smilda. „We weten overigens wel dat zo’n opstaand hert een symbool voor de rechtspraak was. Welnu, hier in de herberg is vroeger wellicht recht gesproken.” We lopen verder door het dorp (een echt streekcentrum) met enkele oude panden zoals Huize Ahof en het mooie 19e eeuwse herenhuis (nu pension) Beekhuize.
De 18e eeuwse Freriksschure achter het museum Frerikshuus is een van de weinige bewaard gebleven boerenwoonhuizen in het centrum van Aalten. Wie er langs loopt, bevindt zich even later op de door auto’s geplaagde Markt, met die zo indrukwekkende NH. St. Helenakerk. (Foto Peter Drent bv)
Frerikshuus
We belanden tenslotte in het boeiende museum Frerikshuus aan de Markt, dat vol staat met gebruiksvoorwerpen: kostuums, zilverwerk, porselein en wat al niet. Eén kamer is geheel gewijd aan de hoornindustrie die hier een eeuw lang, tot in de jaren 70, een unieke plaats innam. Prachtige pijpen, kammen en wat maar van buffelhoorns te maken viel, zijn er te zien.
In de grote schuur achter het prachtige huis worden o.m. ambachten uitgebeeld, zoals de radmakerij. Het museum is in deze tijd open op maandagen, woensdagen en vrijdagen van 14-17 uur. Van 31 maart tot en met 12 mei is er een speciale expositie over de bezettingstijd en de bevrijding. Vele onderduikers hielden zich hier in Aalten tijdens de Tweede Wereldoorlog met succes schuil.
Het dorp ligt in de eeuwige charme van de Gelderse Achterhoek met veel bos, bosschages, besloten akkers en weilanden, stille weggetjes.
Bredevoort
Twee kilometer van Aalten droomt het duizendmaal mooiere stadje Bredevoort met zijn mij al van verre toewinkende walkorenmolen, zijn aloude St. Joriskerk, zijn stille straatjes, zijn bejaarde aandoenlijke pandjes, zijn weemoed. Ik hernieuw op de valreep de kennismaking met bakker Ben Helmink, de voorzitter van de VVV, die vertelt dat er nog steeds wordt gerestaureerd. „Huize St. Bernardus”, zegt hij, „dat grote gebouw uit 1764 aan ons plein ’t Zand, is net klaar. Je gelooft je ogen niet. Het is nu werkelijk prachtig. En zo waardig! Bredevoort wordt elk jaar mooier. Dat is het.”
Een nieuwe zwervende redacteur stuit op rudimenten van het Achterhoekse nationalisme.
Villa ‘Beekhuize’, Aalten
Door HENRI BEUNDERS — „Bij Arnhem eindigde de wereld! Nog lang nadat wij hier kwamen wonen, in 1969, vroegen vrienden die belden dat ze ons wilden opzoeken: „Kunnen we nog wat voor jullie meenemen?” Mevrouw Pruim zegt het met een spottend lachje, maar er klinkt een nog altijd niet verflauwde verontwaardiging doorheen.
Sinds twee maanden drijft ze samen met haar man, eens Haags advocaat en sinds jaar en dag kantonrechter te Terborg, een pension in hun, uit 1826 stammende kapitale pand „Beekhuize” in Aalten. Terug naar het westen willen ze nooit. „De Achterhoeker is erg tolerant, hartelijk en gastvrij. Hier eindigen veel zaken in een schikking”, zegt Pruim tijdens het serveren van het ontbijt.
De IJssel een grotere barrière dan de landsgrens waar ze zo dichtbij wonen? Wie in Dinxperlo een tijdje door de Heelweg — linkerstoep Nederland, rechterstoep Duitsland — loopt, zou het wel haast denken. Men wandelt, fietst en winkelt over de grens alsof die niet bestaat. Mevrouw Pruim haalt haar kleine ontbijtbolletjes in Bocholt. De douaniers komen voor alle passanten hun hokje nauwelijks meer uit.
Met grensproblemen heeft de kantonrechter dan ook nooit te maken. „Nou ja, nooit, laatst moest er een kofferbak open. Lag er een vrouw in. „Ik lig altijd in de kofferbak als ik met mijn man uit rijden ga”, had ze gezegd. Ze bezat simpelweg geen pas. Die kreeg wel een proces-verbaal aan de broek”.
Achterlijk
Veel op heeft men in Aalten echter niet met de Duitsers. De informatie over en weer stelt niet veel voor. In Aalten valt een reclameblaadje uit Bocholt in de bus, in het hoekje „Grenspost” bericht De Graafschapbode dat de Anholter windmolen weer wieken heeft. Of dit komt omdat Aalten protestants-gereformeerd is en Munsterland katholiek? Men weet het niet. Misschien is het, zo menen sommige Aaltenaren, wel de mentaliteit zoals die bijvoorbeeld afstraalde van het plakkaat dat de Duitsers als vóór de finale voetballen in Mexico bij de grensovergang Heurne-Aalten hadden opgehangen: „Jetzt betreten Sie das Land des Weltmeisters”. Een Nederlandse douanebeambte vertelt glunderend dat zij er als de kippen bij waren om na afloop er het woordje „vice” tussen te krabbelen. „Iedereen vond het prachtig dat ze hadden verloren”.
Behalve voor de westerlingen blijkt de IJssel echter ook voor vele Achterhoekers nog altijd een grens naar een andere wereld. De waardering voor die andere wereld is de laatste tijd wel sterk veranderd. „Vroeger was alles wat uit het westen kwam mooi. Zonder drie flats was je als dorp achterlijk. Er is daardoor veel moois vernield”, vindt mevrouw Pruim. Die tijd lijkt voorbij. Het nostalgie-golfje dat na de stormvloed van de moderniseringsdrift over de IJsseloever sloeg, heeft nog net op tijd wat oude fraaiigheden kunnen redden. Als je hier wat rondrijdt, zie je hoe men overal bezig is weer kronkelige en bollende straatjes met kasseien aan te leggen in de dorpskernen, en hoe de culturele regionale renaissance in volle gang is.
„Wie zet puntdroad biej ’n Iessel. De leu uut ’t west’n komt der niet meer in!” van de Achterhoekse „Nationalisten” die enige jaren terug deze dreigende taal uitsloegen — het was de voedingsbodem van het succes van de popgroep Normaal — wordt weinig meer vernomen. Op het oogstfeest in De Heurne, een gehuchtje tussen Aalten en Dinxperlo, loopt een enkeling niettemin met een door de Road voor Achterhooks Belang uitgegeven „paspoart” op zak. Maar bij de meesten lijkt dit verkapte minderwaardigheidsgevoel allang plaats te hebben gemaakt voor een stevig verankerde trots op het eigene.
In het maïslandschap is op het akkertje voor de demonstraties maaien met de zeis, schovenzetten, vlegeldorsen, ploegen en eggen nog een halve hectare rogge verbouwd. Men lacht en maakt grappen als ook sommige bejaarde boeren deze oude technieken al bijna verleerd blijken te hebben. Alleen de handen van de manden- en mutsenmaker gaan nog snel en routineus, zij hebben hun vak nooit opgegeven. De talloze telelenzen, video- en super-8-camera’s waarmee de ruim 1500 autochtonen en toeristen elkaar staan te filmen doen vermoeden dat het oogstfeest in De Heurne zich reeds in de dubieuze overgangsfase bevindt van oprecht volksplezier naar toeristische attractie.
Klootschieten
„Men moet beter uitkijken als er wordt gegooid, want een kloot kan hard aankomen”. (Foto NRC Handelsblad/Vincent Mentzel)
Op zoek naar een nog niet door de massa ontdekte uiting van opgeleefde folklore verwijst een van de talloze kleurige boombiljetten (kermis, motorcross, bonte avond, men kan het zo gek niet verzinnen of het hangt wel aan een beuk of eik aangekondigd) naar de grens ten zuiden van Winterswijk. Daar is bijna het hele ‘buurtschap’, meer dan 80 mannen, vrouwen en kinderen uitgelopen om mee te doen aan de wedstrijden klootschieten.
Telkens twee teams van 5 of 6 leden proberen het vier kilometer lange parcours door het prachtige ‘„’coullissenlandschap’ tussen Woold, Kotten en Achterwoold in zo weinig mogelijk schoten af te leggen. Het is niet moeilijk te zien waarom ”t aole spel’ zo snel aan populariteit kan herwinnen.
Wie kan gooien, kan ook klootschieten. Er wordt een hark over de weg gelegd, men neemt tot daar een aanloopje en gooit de houten, met lood verzwaarde ’tennisbal’ van om en nabij de halve kilo zo ver mogelijk over de straat. De anderen hollen er roepen achteraan „Astubleef”, juicht er een over zijn worp van wel 80 meter. „Ie gooit er met de pette naor”, roept een ander die de kloot van zijn voorganger uit de maïs aan de overkant van de sloot moet zoeken.
Op het erve Esselinkhaar staan de thermosflessen gereed op een keukentafeltje. Men is halverwege, tijd voor een pauze. Organisator Massop van de Winterswijkse Klootschieters Vereniging spreekt de enthousiaste maar onervaren nieuwelingen nog eens vermanend toe. „Dit parcours is wel verzekerd, maar men moet beter uitkijken als er wordt gegooid, want een kloot kan hard aankomen”. Als bewijs laat hij zijn scheenbeen zien waar een half jaar terug een kloot, al stuiterend over ditzelfde stukje klinkerweg, tegenaan knalde. Hij tobt er nog mee. Vandaar dat er alleen koffie wordt geschonken. „Vroeger was het „zoepen en nog eens zoepen”, daar kwamen steevast brokken van”. Dat was trouwens, zo legt hij uit, ook de reden dat vroeger dit goedkope vertier van het ‘klootjesvolk’ vaak verboden was.
Dat het woord sindsdien vooral de lachlust opwekt — „er is geen zak an” had de kantonrechter verzekerd — deert Massop al lang niet meer. „Het is een serieuze sport. Onze bond heeft dan ook geweigerd toe te geven aan de Nederlandse Sportfederatie die wilde dat we het „kogelwerpen” gingen noemen”. En hij drukt een folder en een sticker in de hand. ‘Klootschieters doen het op de weg’. Volgend jaar worden de nationale kampioenschappen, in bakermat Twente, voor het eerst gehouden in de Achterhoek. Voor de Kottense grensbewoners is het vooral een zondags spelletje. „Het is mooi weer, je ziet mekaar weer eens, het is gezellig”, zo zegt een van de koffieschenksters. „Volgende week hebben we hier paardenspannen”.
Tiroleravond
De geringe hoeveelheid alcohol wordt ’s avonds ruimschoots goedgemaakt op de door de Winterswijkse afdeling van „Jong Gelre” georganiseerde Tiroleravond op camping Nieuw Beusink. Een dikke 40 vaten Grolsch, 200 glazen het vat, heeft men aangesleept voor de verwachte 800 bezoekers. Men zit aan lange tafels, men danst, men drinkt, het rumoer zwelt allengs aan, maar het blijft gemoedelijk. De Grensland Muzikanten spelen de hier zo populaire Egelander-muziek van Ernst Mosch. Jong en oud danst erop. De Achterhoekse formatie Free Sense speelt de tweede helft van de avond wat moderners en luidruchtigers. Iets na twaalven zet de groep „Steer it up” van Bob Marley in. „’t Bier is op! Oh wat baal ik, ’t bier is op” zingt de zanger. En normaal zomers weekeinde langs de Achterhoekse grens is voorbij.
„Men moet beter uitkijken als er wordt gegooid, want een kloot kan hard aankomen”. (Foto NRC Handelsblad/Vincent Mentzel)
Dankzij de speuractiviteiten van de Aaltense historicus E.M. Smilda zijn veel historische gegevens over de postbestelling in de gemeente Aalten boven water gekomen. Een terugblik in de geschiedenis van het postwezen leert dat koeriers en bodes begin 19e eeuw verantwoordelijk waren voor de bezorging van brieven en berichten van zowel de overheid als particulieren.
Precies op de plek waar in 1986 het toenmalige nieuwe postkantoor aan de Peperstraat werd geopend, begonnen Hendrik Jan te Gantvoort en Garret Jan Hoopman in 1812 een “postwagendienst” naar Zutphen.
Karvoerder
Het ‘nieuwe’ postkantoor aan de Peperstraat.
Bekend is dat in 1742 ene Hendrik Hoopman “karvoerder” was tweemaal per week naar Zutphen reed. Hoopman woonde destijds ook in de Peperstraat, een locatie die door de eeuwen heen een belangrijke rol heeft gespeeld in het plaatselijk postwezen. In 1784 is er sprake van een “postwagen” die tweemaal per week via Zutphen naar Aalten, Bocholt en Borken reed. Op twee andere dagen werd de route omgekeerd afgelegd. Brieven werden voor een stuiver meegenomen en afgeleverd bij “Roelof Arentzen in De Klok”.
De eerder genoemde Te Gantvoort reed met zijn postwagen via Zelhem en Hengelo naar Zutphen. In 1827 was Jilles van Buul de eerste door de gemeenteraad aangestelde “distributeur der brievenpost”. In 1832 benoemde de raad Jan Berend Lohuis als eerste bode. Hij verzorgde de post naar Groenlo. Gerrit Schotman was in 1843 zijn opvolger. Gerrit Jan te Tuunte werd belast met de brievenloop naar Winterswijk.
Met de invoering van de postwet in 1850 verviel de bemoeienis van de gemeente met het postwezen. Schotman verloor zijn baan en Te Gantvoort emigreerde in 1854, op 60-jarige leeftijd, met zijn gezin naar Amerika.
Vaak verhuisd
De Aaltense post zou nog tal van keren verhuizen. Zo opereerde men vanuit een schuur in de Dijkstraat, vanuit de Landstraat (later schoenhandel Ebbers), hoek Kerkstraat-Peperstraat (later modehuis De Postiljon) en vanaf 1922 in de voormalige burgemeesterswoning aan de Haartsestraat. Deze locatie werd op 26 juni 1986 verruild voor nieuwbouw aan de Peperstraat.
Ongeveer 20 jaar later werd het postkantoor in Aalten opgeheven. Sindsdien kan de Aaltense bevolking voor haar postzaken terecht bij de Primera aan de Bredevoortsestraatweg.
AALTEN — Wat betreft doldwaze evenementen is Amerika altijd een voorloper geweest. Toch kunnen de Nederlanders er ook wat van. Zo worden zaterdag 27 juli in het Gelderse Aalten alweer voor de derde maal de waterskikampioenschappen achter auto’s gehouden.
Organisator Henk Houwers is er trots op dat hij als eerste dit festijn in ons land heeft geïntroduceerd. „Een aantal jaren geleden heb ik het waterskiën achter auto’s eens in Amerika gezien. Meteen dacht ik waarom zouden we dat ook niet in ons land kunnen doen. We hebben tenslotte voldoende sloten en plassen daarvoor.”
Bij de kampioenschappen in Aalten is de snelheid niet belangrijk. Op het 550 meter lange parcours aan de Slingebeek (nabij camping Goorzicht) zal de jury de zestig beginnelingen en gevorderden beoordelen op techniek, presentatie en kleding. Wat het laatste betreft, kunnen de meest vreemde uitdossingen worden verwacht. „Sommigen komen verkleed als een oud omaatje, anderen weer als Batavier,” zegt Houwers.
„Het leuke is dat alles mag, maar niets hoeft. Een kushandje naar de jury kan bijvoorbeeld al extra punten opleveren.” Het evenement begint om 14 uur en wordt in de pauze opgeluisterd met een roeiwedstrijd op boomstammen van vierhonderd kilo.
Aalten heeft een groot aantal boerderijen met een eigen naam. In het adresboek van de gemeente Aalten uit 1967 worden er zo’n 480 genoemd. Bijna al deze namen zijn uniek. Om verwarring te voorkomen lag het voor de hand om een boerderij een naam te geven die nog niet voorkwam. Wel vindt men bijvoorbeeld het Oude Loo en het Nieuwe Loo, Groot Kampe en Klein Kampe, zelfs ’t Paske, Groot Paske, Klein Paske en Nieuw Paske. Dit zijn vaak boerderijen, die voorheen één hofstee vormden, maar die bij verdeling onder de kinderen in delen is gesplitst. Namen met “Olde” of “Oude” wijzen dan op het oorspronkelijke huis.
Wanneer men die namen gaat bekijken, doet men een interessante ontdekking. Ze zijn in te delen in verschillende groepen. Zo is er een groep namen, waaruit men kan opmaken hoe de begroeiing rondom het erf vroeger was en in wat voor milieu de boerderij werd gesticht. Een andere groep wijst op het bedrijf, dat daar vroeger naast landbouw en veeteelt werd uitgeoefend. Veel boeren, en vooral de kleine, hadden voldoende tijd om er iets naast te doen en er wat bij te verdienen, wat dikwijls noodzakelijk was.
Nu is het geven van namen aan boerderijen al zeer oud. In het verpondingskohier van 1647/50 staan onder Aalten de personen genoteerd die de verponding (een grondbelasting) moesten betalen, evenals onder Bredevoort. Maar onder de buurtschappen worden de namen van de boerderijen vermeld, met daarachter de namen van de bewoners. Zo hebben we een lijst van hofsteden die toen bestonden. Veel van de tegenwoordige namen komen er al in voor.
Men moet wel een zeer grote fantasie bezitten om zich te kunnen voorstellen, hoe het Aaltense land er eeuwen geleden uitzag. Negen tiende van het land bestond uit heide, bos en moeras. De bebouwbare oppervlakte was gering en werd slechts gebruikt voor de teelt van groenten en enkele graangewassen. De meeste boerderijen waren klein: stedekes. Markeverdeling, kunstmest en betere afwatering hebben een einde gemaakt aan de prange en de marode van de boer.
Boerderijen, genoemd naar de begroeiing van de omgeving
De volgende namen vragen om een verklaring: Bokkel, in 1284 Buclo genoemd, beukenbos. Het Walfort heette voorheen het Waldenvort, een voorde (door de Slinge) bij het Wald, bij het bos. Zo ook Walvoort op de Haart, met een voorde door de Keizersbeek.
’t Olde Brusse, Lintelo
De naam Voorst (van forestis) werd gebruikt voor een woud, waarin niet gejaagd mocht worden; het was privé jachtterrein van de koning of de heer. Het terrein van de Snoeijenbos is in het bos gerooid. Brusse is gevormd van: Brusch, struikgewas, ’t Hagt en het Heegt: bos van laag hout, misschien bestaande uit hagedoornstruiken.
De Slehegge kan aan de sleedoorn herinneren, ’t Heggeltje: een kleine hagt. De Hakstege lag aan een smal pad (stege) door het hagt. De Rieste dankt zijn naam aan het rijshout. De Heisterkamp is gesticht op een terrein, waar veel struikgewas groeide.
In 1386 komt de naam Varenvelde en later nog het Verrevelt voor, wat nu het Vervelde is, De Veernhof is ook ontstaan in een veld vol varens. De Tente dankt zijn naam aan de tente, het boerenwormkruid. De Greute herinnert aan de gruit, de gagel, waarmee men het bier gistte en die op moerassige grond groeide, evenals het riet, wat men terugvindt in de naam de Riete. Woest onbebouwd land, vage vindt men terug in Vaags.
Men moet zich van deze hoogten geen grote voorstelling maken. Een verhevenheid van een halve meter werd al een bult, een horst of een heuvel genoemd. Deze hoogten boden geen enkele bescherming tegen de vochtige omgeving. De huizen waren erg vochtig.
Namen als De Bulte, Bultink en De Heuvel spreken voor zich. De Brink (brinc) was een met gras begroeide hoogte. De Bree (van bride) wordt beschouwd als een akker op de es. Drenthel (oorspronkelijk Drenthelo): bos op een hoogte. Haartman en Haartelink: een haart is een hooggelegen heideveld. Hengeveld (heng, helling), Hillen (hil, heuvel), Hoopman, de Klinke (heuvelachtige heidegrond met hier en daar plassen en poelen).
Tammel (in 1384 Tanbulen): dennenbos op een bult? Hondorp: dorp, terp, hoogte ter grootte van een hont, een oppervlaktemaat. Ook het Westendorp wijst op een hoogte. Wierkamp: wier, wierde, hoogte uitstekend boven een natte omgeving.
Boerderijen, in op bij een moeras gelegen
Het grootste gedeelte van de gemeente Aalten was vroeger moeras. Alleen de heuvelrug Bocholt–Vragender stak boven de moerassen uit. Deze broeken waren ontstaan doordat de riviertjes de Slinge, het Zilverbeekje en de Keizersbeek het water niet voldoende konden afvoeren. Daarom hebben zoveel boerderijen een moerasnaam, zoals Goorhuis, Goorman, Goorzicht, Moorveld, de Stroete (drassig onland), Veenemaat, Groot en Klein Veenhuis, ’t Veentje, Wijnveen (winne boerderij, boerderij in het veen), Hagenbroek (een broek met hagendoornstruiken), Kortenbroek (een broek met kort gras en daarom onvruchtbaar land), de Woerd (woert, laag liggend land).
Bolandsweide (bol, week, moerassig, modder). De Nonhof (in 1281 den Honhof) en de Hennepe (in 1284 Honepe), beide namen van “hoen” en “huun” gevormd. Luiten, in de volksmond Luten, was laaggelegen slecht land, lute, terwijl Maris vrijwel hetzelfde voorstelde: moeras. Glieuwe: gliede, zwarte glanzende grond, turf. Somsenhuus: somp, moerassig land. Pietenpol (in 1640 Pytenpoel): pitte, put, kuil, dus een poel op een lage plaats, De Put (kuil, poel). ’t Slaa: slade, heideplas, moeras. Te Sligte (in 1384 Schlichte): vlak moeras. Mager: pover schraal land. Het Navis bezat een vochtige weide; nate, nat en vis, Wisch, wiese, weide. Bij Amerongen staat nog de middeleeuwse woontoren de Matewisch.
Pietenpol, Haart
Kampnamen
Stapelkamp, Heurne
Een aantal namen eindigen op -kamp. Oorspronkelijk waren de kampen kleine stukjes land, die in de bossen van struikgewas en bomen waren ontdaan, ontgonnen bos dus. Later heeft het woord kamp de betekenis gekregen van akker.
Slechts enkele namen herinneren aan het ontginnen van woeste gronden. Nijland, Nijveld, Nijhof, Nieuwkamp, Nieuwe Weide. De Bijvanck, wat er bij gevangen, bijgenomen werd. Te Brake wijst ook op het ontginnen, het breken van de woeste grond. Ruwhof: rude, rode, ontgonnen land.
Boerderijen, die herinneren aan passen, hekken, tollen enz.
Een pas is een doorgang in een landweer, een houtwal. De bewoner van de nabij gelegen boerderij moet oppassen, toezicht houden op de binnenkomende personen. Zo’n boerderij droeg soms de naam “Pasop”. Langs de Romienendiek liggen bijvoorbeeld het Paske, de Pasop en de Paskerhut: de bewoners moesten de personen in de gaten houden die door de Wolboom en het Zwarte Veen de marke binnenkwamen. Op de grens met het Varsseveldse gebied bij de Varsseveldseweg, ligt ook een Pas. Aan de Varsseveldse zijde liggen hier de Loerdijk en de Kijkuit. De marken waren goed beschermd.
Tot degenen die mede de marke onder hun hoede moesten nemen, behoorde de bewoner van het Markerink, vroeger March-ward-inck geheten. Een werde was een wachtpost, een plaats waar men toezicht moest houden op de binnendringende ongure elementen. Een zelfde activiteit werd verwacht van het Ligterink, dat in 1435 Licht-werd-inck genoemd werd: het oppassen viel daar schijnbaar nogal licht. De plicht, van het wachthouden lag ook op de Kuier en de Kuierman: koeren, kuren betekende “uitkijken”.
Woonde de schutte, die het vee van een andere marke, dat in de eigen marke was binnengedrongen, in beslag moest nemen, moest schutten, op de Schuttenkamp en woonde zo iemand ook op de Man-schot-weide? Aan de tollen herinneren Slotboom, de Stokkert, ’t Bonte Hek, Klaphekke, ’t Tolhuis, Tolkamp en Tolder (tolgaarder).
Herinneringen aan de kerk
De Pater, ’t Klooster (genoemd naar het klooster Schaer), Kerkhof (een hoeve van de kerk), Kerkkamp, Neerhof (den Heerhof, bewoond door de monniken), De Kloeze, kluizenaar, misschien ook Klaus. Kosters custerie: de opbrengst van dit goed was voor de koster.
Boerderijen, waar een nevenbedrijf werd uitgeoefend
Beestman (veehoeder), de Scheper (schaapherder), Sweenen (zwijnenhoeder), Fukker (fokker), Peerdeboer, ’t Villeken (waar gestorven dieren werden gevild en de huiden werden gelooid), Baten (beten, het looien van huiden). De Brasse (brouwerij), Pakkebier (backe, ook brouwerij), Schenk (schenkhuis, tapperij) en Slikkertap (een tap in het slik, moeras).
Den Blauwen (blauwverven van linnen), de Wever, Bouwhuis Wever, Weversborg, de Pellewever (wever die fijner goed weefde, zoals damast en tafellinnen), Schreurs, Snieder en Snijdershuis (kleermakers). Kremer (marskramer) en Klodde (voddenkoopman). Speelman (iemand die met een muziekinstrument de feesten opvrolijkte) en de Piepert (pijper, fluitspeler). Krieger (bewoond door een soldaat? In 1640 kwam in Barlo ook een soldaetencamp voor).
Boerderijnamen eindigend op -ink enz.
Een veertigtal boerderijnamen eindigen op -ink. Deze wijzen grotendeels op het bezit, op het goed van een bepaald persoon. Ze zijn voornamelijk samengesteld uit een persoonsnaam + -ink. Er zijn uit alle mogelijke archiefstukken lijsten samengesteld van eigennamen, die in de middeleeuwen voorkwamen en aan de hand van deze lijsten kan men een aantal boerderijnamen verklaren.
Hoenink, Huinink en Hunink lagen in een hoen, een huun, een moeras. Een andere verklaring waar we, volgens het CBG Centrum voor familiegeschiedenis, rekening mee moeten houden is dat namen als Hoenink en Huinink teruggaan op de Germaanse persoonsnaam Huno.
Er is echter een aantal namen, die niet op persoonsnamen zijn terug te voeren. Zij hebben duidelijk op iets anders betrekking. Dat zijn: Bekink (ligt bij een beek), Bultink (ligt op een bult), Doornink (ligt in of bij een doornbos), Eekink (ligt op een terrein met eiken), Essink (ligt op een Es), Heijink (ligt op de hei), Kempink (ligt bij of in een kamp), Haartelink (ligt op een Haart). Rengelink kan duiden op een “rinc”, wat een gerechtsplaats was. Op de Borninckhof ontspringt de Haartse Wetering, daar liggen dus bronnen. Op het vroegere Richterink hield de richter zijn geding.
Er is een tijd geweest, dat men de betekenis van de uitgang -ink niet meer begreep. Men ging toen namen vormen met “stedeke” en “goet”. Zo vinden b.v. Heijnengoet, Goossenstedeke enz. In het latere taalgebruik liet men de woorden stedeken en goet weg. Freriksgoet werd Freriks, Rutgerstedeken werd Rutgers. Ook hier weer veel boerderijnamen, gevormd van persoonsnamen: Freers, Freriks, Bullens (van Bullo), Ebbers (van Ebbo), Goosen (Goosen, Goos), Heinen (Hein), Lammers (Lammo), Lievers (Lieven), Lindert (Lindert), Lubbers (Lubbert), Reinders (Reinder), Rutgers (Rutger), Wiggers en Wiechers (van Wigger), Wubbels (van Wubbel), Wolters (Wolter) en Rikkert (Rico).
Naast de boerderijen die in bovenstaande groepen zijn ingedeeld, zijn er nog enkele, die aparte vermelding verdienen: de Tuunte was omgeven door een tuun, een gevlochten omheining, evenals de Vreman en het Vreveld. De Zigtvrede had enkele voorkeursrechten bij de jaarlijkse verdeling van de markegronden. Een van deze boerderijen wordt in 1640 Seegvreden genoemd, geheten naar de seege, de geit. De Hegge was omringd door een haag. Het Sonderen had ook rechten; een deel van de gemeenschappelijke grond mocht voor eigen gebruik worden aangewend. Dat deel werd uit de marke afgezonderd. Het Meijnen is eveneens een deel van de gemeenschappelijke marke geweest.
Het Haverland en de Haverkamp hadden de plicht haver te leveren aan heer of kerk, enz. Op de Hemelmaat werd recht gesproken; een hegemael, een heimael, was een door een heg omgeven ruimte, waar een mael, een rechtzitting gehouden werd. De Akkermaat dankt zijn naam aan een weide, die in een dag gemaaid kon worden en de Maandag aan het stuk land dat in een dag met het gemende vee kon worden geploegd. Een vroegere naam zou dus geweest zijn: Mendag. De Hogewind moest eigenlijk de Hogewend heten, want dit was het hoge eind van het land, waar de ploeg gewend werd, gekeerd.
Het Grotenhuis geeft inlichtingen over de omvang van het huis en het Nieuwenhuis (in 1640 Nijenhuis) wijst op een toen nieuw gebouwde woning, net als Nijboer. Het Lankhof en Scheel geven de vorm van het land aan: lang en scheef. Het Korten (in 1640 Kortenstedeken) was maar kort van land. De Heurne had een vorm van een hoorn, een spits toelopend stuk land evenals de Timp en de Timpert. Droevig was het gesteld met de Prange, de Marode en de Drommelder, welke namen alle drie vertaald kunnen worden door ellende.
Het Smol was “klein en gering”. Kan de Huikert een hooiweide zijn geweest of is het een vervorming van de volksnaam Huik voor Hugo? Het Botervat: botterweide? Het Westendorp, het Oosterbosch, de Oosterhoeve en de Oosterman ontlenen hun naam aan de windstreken, waarnaar ze gericht liggen. Op de landbouw wijzen: Bouwlust, Bouwhuis en het Bovelt (bouwveld). Is het Hillo (Heiligelo?) een herinnering aan het heidendom of was het een lo op een hil (heuvel)? De Leste Stuver was vroeger een herberg bij Bredevoort waar rondtrekkende mensen hun laatste stuiver kon verbrassen.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Bron
Boerkoel, G.A.W., De namen der Aaltense boerderijen, gepubliceerd in het Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek (1984, nr. 2, pag. 1), bewerkt en aangevuld door Remco Neerhof (Oud Aalten). Sommige boerderijnamen komen meermaals voor in de gemeente Aalten; de toegevoegde hyperlink verwijst in die gevallen meestal naar de oudst bekende boerderij.
AALTEN – „Omdat de stemming in de textielindustrie niet direct feestelijk genoemd kan worden, willen we de officiële opening niet met veel klaroengeschal doen plaatsvinden. Toch willen we het evenement niet geruisloos laten voorbijgaan”, schreef de directie van Textielgroep Twente in een brief waarin de pers werd uitgenodigd de opening van twee nieuwe fabrieken in Aalten bij te wonen.
Het is ook niet niks. Al jaren stapelt de ene textielrampspoed zich op de andere. Nog deze zomer ging Schuttersveld failliet, moest Spinnerij Nederland 475 banen schrappen en Van Heek Scholco 67. In de verwante bedrijfstak confectie wacht een inkrimping bij Bendien Smits. Maar Textielgroep Twente opent twee nieuwe fabrieken in Aalten: Wisselink Textiel en Koala Tricotage.
Gemeente
Nu moet gezegd worden dat de eerste aanzet voor de nieuwbouw niet kwam van de concernleiding maar van de gemeente Aalten. De twee bedrijven waren sinds jaar en dag gevestigd in de dorpskern en veroorzaakten daar geluids- en trillingsoverlast. De directie wilde best verhuizen naar een industrieterrein, mede omdat in splinternieuwe fabrieken de produktie beter georganiseerd kon worden. Voorwaarde was echter wel dat verschillende overheden een flinke duit in het zakje zouden doen. Waarvoor directeur drs. H.J. Hesselink en burgemeester Bekius hard op Haagse deuren hebben gebonsd.
Niet vergeefs. Van de totale investeringssom van 17 miljoen gulden kwam tien miljoen van de overheid in welk bedrag is begrepen de aankoop door de gemeente van de oude fabrieksgrond. De oude gebouwen zijn inmiddels gesloopt; 122 woningen zijn op hetzelfde terrein in aanbouw.
De directie is inmiddels vol goede moed dat de zeven miljoen die voor de nieuwbouw zelf moesten worden opgebracht, juist zijn besteed. Dat Textielgroep Twente met vijf werkmaatschappijen (vestigingen in Aalten, Enschede, Weerselo, Tilburg, Geldrop en Bree in België) redelijk marcheert schrijft directeur Hesselink ondermeer toe aan de grote spreiding van het produktiepakket.
Juist in een gevoelige bedrijfstak als de textiel vindt hij het belangrijk meerdere ijzers in het vuur te hebben. Als het met de afzet van bepaalde artikelen slecht loopt, heb je nog wat achter de hand. De activiteiten van het concern zijn inderdaad sterk gespreid. Zo maakt werkmaatschappij Wisselink zowel consumentengoederen (lakens en dekbedovertrekken) als doek voor industriële toepassingen en tentdoek. De Gunne in Weerselo vervaardigt tuinkussens, tuinmeubelen en slaapzakken, Stilo Print in Tilburg bedrukt T-shirts en het tricotagebedrijf Koala houdt zich bezig met onderkleding en vrijetijdskleding.
Textielfabriek Wisselink, Aalten (nov. 1982)
Ondergoed
Koala voert ondermeer het aloude merk Jansen en Tilanus, voor generaties Nederlanders een synoniem met het woord ondergoed. Veel belangrijker voor Koala is echter het merk van die naam dat in de presentatie alle nadruk krijgt. Die presentatie is daarom zo belangrijk omdat de afzetkanalen voor onderkleding nogal veranderen en het merk toch zijn positie in de markt probeert te houden. Nog niet zo lang geleden werd ondergoed veel in gemengde textielzaken gekocht. Dat type winkel loopt terug, andere verkooppunten als sportzaken en textielsupermarkten komen er voor in de plaats.
Koala Body Fashion (1982)
Voor die marktpositie van een Nederlands textielbedrijf acht Hesselink het van wezenlijk belang dat er snel geleverd wordt. Dat is een voordeel op de buitenlandse concurrentie dat hij mede zegt te kunnen realiseren door de middelgrote omvang van de groep: 500 werknemers bij 80 miljoen omzet. Men kan snel reageren door de beperkte omvang van de werkmaatschappijen.
Dit betekent niet dat de financiële resultaten schitterend zijn. In 1981 werd netto 1,5 miljoen gulden verloren. Voor 1982 wordt een beter resultaat verwacht. Bovendien gaat Hesselink nogal prat op de gezonde vermogenspositie van de groep. Dezer dagen is die positie verder verbeterd door een achtergestelde lening van zes miljoen, verstrekt door de Nationale Investeringsbank.
Met winstuitkeringen zijn we altijd voorzichtig geweest, zegt Hesselink. Er is – in tegenstelling tot menig ander textielbedrijf – redelijk geïnvesteerd. Wat tot uiting komt in moderne weefmachines. De bezoeker staat wel even te kijken van superlichte spoelen die de inslagdraden met een snelheid van 900 meter per minuut door het garen schieten.
Meer artikelen over het textielverleden van Aalten en Bredevoort: klik hier.
Begin jaren 80 van de vorige eeuw verkeerde Polen in een zware economische crisis. Er was grote schaarste en veel eerste levensbehoeften waren op de bon. Onder het motto ‘Help de Polen de winter door’ werden in heel Nederland hulpacties op touw gezet. Een daarvan was de solidariteitscampagne ‘Pak van je hart’, waarbij vrachtwagenchauffeurs samenwerkten met kerken om de Poolse bevolking te voorzien van voedsel- en kledingpakketten. Aalten bleef daarbij niet achter en organiseerde meerdere hulptransporten naar het stadje Koronowo.
De Aaltense ploeg die naar Polen ging, gefotografeerd ergens aan kant van een weg in het sneeuwrijke landschap. Van links naar rechts: mevr. De Bruijne, T. Westerveld, H. Neerhof, J. Epema, D. Kuiperij; P. van Meggelen en ds. C. Gros. De foto werd gemaakt door de heer W. Hofs.
In december 1981 verscheen het volgende artikel in een krant:
Tonny Westerveld, Bevrijding 49, was een van de mensen die als reserve-chauffeur het transport naar Polen heeft meegemaakt. De chauffeurs van de twee eerste vrachtauto’s waren Dick Kuiperij en Henk Neerhof. Voor Tonny Westerveld, die overigens een tienjarige ervaring heeft als chauffeur op internationale transporten, was het de eerste keer dat hij naar Polen reed.
Zaterdag 18 december vertrok het convooi ’s nachts om drie uur, en zeven uur later stond het bij Helmstedt voor de grens tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de DDR. De formaliteiten namen daar nogal wat tijd in beslag want het duurde tot ongeveer twee uur ’s middags aleer zij konden vertrekken.
Ongeveer drie uur later stonden zij voor de Poolse grens. Daar was men veel sneller klaar. De ambtenaren waren verplicht pakketten open te maken wat zij dan ook met enkele deden, maar zij hadden het overigens heel snel bekeken, wellicht mede door de vele officiële stukken met stempels van de gemeente die getoond konden worden, zoals Westerveld veronderstelde.
De reis door Polen werd de laatste paar honderd kilometer gehinderd door veel sneeuwval. Een 50 kilometer over de grens in Łagów werd overnacht maar niet op de plaats waar tevoren een afspraak was gemaakt, want toen men zich bij de politie meldde werd hun meegedeeld dat zij in een andere gelegenheid de nacht konden doorbrengen.
Zondagsmiddags omstreeks half vijf kwam het convooi in Bydgoszcz aan, waar men een vrouwelijke gids, Mirca, kon meenemen. Met haar hadden de comitéleden enkele weken eerder al contact gehad en zij was van alles op de hoogte.
In Koronowo
Het was zondagavond omstreeks acht uur toen men in Koronowo arriveerde. De pastoor, waar men zich meldde, was stomverbaasd toen hij de twee grote vrachtauto’s zag , hij kon zijn ogen nauwelijks geloven en dacht dat er niemand het land kon binnenkomen.
Wij willen morgenochtend graag hulp hebben, was de vraag van de Aaltenaren. “Je vraagt je dan wel af, hoeveel tijd de lossing dan in beslag zal nemen”, zegt Westerveld. Er was namelijk in beide auto’s 34 ton ingeladen. 12 ton aan kleding en 22 ton aan levensmiddelen. Hiervan zou in Koronowo 28 á 29 ton gelost worden. Het overige moest in Bydgoszcz worden uitgeladen. Maar de andere morgen stonden er 12 Polen om te helpen en om een uur of tien waren dat er al zo’n dertig.
Inwoners van Koronowo helpen met het lossen van de vrachtwagens. De goederen werden in een gebouw van de kerk opgeslagen en de pastoor zou er persoonlijk op toezien hoe de goederen verdeeld werden.
“De mensen daar waren bezig met iets dat ze niet begrepen”, zoals Westerveld het uitdrukte. Ze waren stomverwonderd. Om twaalf uur waren de voor Koronowo bestemde goederen gelost en kon de terugreis worden ondernomen via Bydgoszcz. Daar kwam men bij de predikant van de Evangelische gemeente, die met niet minder verbazing dan de pastoor uit Koronowo de Aaltenaren bekeek. Hij had nu nog geen hulpgoederen verwacht en met steeds verwonderder blikken keek hij naar wat uit de auto’s werd gehaald en voor zijn verbaasde ogen opgestapeld. Tenslotte werd in het Warminsky-hospitaal in Bydgozcz de meegebrachte medicamenten en injectiespuiten afgegeven.
De terugreis
Voor de chauffers was het nu de vraag: hoe komen we zo snel mogelijk de stad uit? Maar medewerkers van het ziekenhuis stonden al klaar met een auto om de Aaltenaren langs de kortste route tot buiten de stad te begeleiden in de richting Poznań. Ergens op een parkeerplaats overnachtten zij in hun auto. Het was erg koud, zo’n 23 á 24 graden onder nul.
Dinsdagmorgen werd de tocht vervolgd, na eerst te hebben ontbeten. Men had zelf allerlei levensmiddelen meegenomen voor onderweg. Als men bij inwoners van Polen in huis was werden de meegebrachte maaltijden opgewarmd, maar ook kon men onderweg zelf een eitje bakken of koffie zetten als dit nodig was.
Een tachtig kilometer voor de grens ontdekte men een Engelse automobilist die pech had met zijn auto. Maar de Aaltenaren konden hem niet helpen. Tot hun grote verwondering zagen ze echter een auto van de Nederlandse wegenwacht passeren. Aan de inzittenden werd de situatie uiteengezet en toen kon het euvel worden verholpen. De wegenwachters behoorden bij het grote convooi dat al eerder in Nederland was teruggekomen, maar zij waren al een dag of negen in Polen omdat sommigen hun pas waren kwijt geraakt en daarom naar Warschau waren geweest om een regeling te treffen.
Op onze vraag: Hoe is de sfeer in Polen? kwam als antwoord: Angstig. De mensen zijn onvoorstelbaar bang. Maar meteen werd er aan toegevoegd: Zij zijn ook bijzonder gastvrij. Woensdag 23 december ’s middags om één uur waren de beide vrachtauto’s met hun inzittenden weer in Aalten terug.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Het Modelspoor Panorama van Bernard Buesink op de Hollenberg was decennialang een regionale attractie voor jong en oud. Volwassenen vergaapten zich aan de details van de miniatuurwereld en voor kinderen was een ritje met een trein het hoogtepunt van de dag.
In 1973 begon Buesink op een eilandje in de vijver van zijn tuin aan de Beerninkweg met het bouwen van zijn modelspoorbaan op schaal 1:22,5. Aanvankelijk was het alleen hobby. Maar nadat ook buitenstaanders belangstelling begonnen te tonen, stelde Buesink zijn tuin in 1979 open voor het publiek. Van Hemelvaart tot en met september konden bezoekers op zondagmiddag meegenieten van de miniatuurwereld in Oostenrijkse sfeer.
Uit de hand gelopen hobby
In de loop der jaren breidde Buesink zijn modelspoor uit tot een 250 vierkante meter groot panoramalandschap in Oostenrijkse stijl, met onder meer treinen, huizen, bruggen, stations, bootjes, watervallen en een cabinelift. Hij voegde steeds meer elementen toe, behalve spoorrails ook zaken als wegen, huizen, skiliften, auto’s en een kermis. Daarnaast was er een wandschildering van ongeveer 50 vierkante meter te bezichtigen. De hobby van Buesink groeide uit tot een begrip in Aalten en omstreken, met tot wel 600 bezoekers op een zondagmiddag.
Het bleef echter niet bij miniatuurtreintjes. Bernard ging ook grotere treinen bouwen; drie locs waarvan de langste 5,50 m was en zes wagons waarvan één als stofzuiger werd gebruikt om het 300 meter lange modelspoor schoon te houden. Hiermee konden bezoekers een rondrit maken om zijn huis. Wegens geluidshinder is Bernard eind 1989 met dit smalspoorlijntje gestopt. In 1998 verkocht hij het meeste materiaal aan Partycentrum ‘t Noorden, waar het treintje nog steeds zijn rondjes draait.
Sluiting en nieuwe plannen
Om gezondheidsredenen moest Bernard er op een gegeven moment mee stoppen. In 2015 werd het perceel verkocht en werd het modelspoor panorama afgebroken en opgeslagen. In 2018 overleed Bernard, maar kleinzoon Ramon Vreeman is voornemens het levenswerk van zijn opa voort te zetten. Er worden momenteel plannen gesmeed om de Modelspoorbaan op een andere locatie nieuw leven in te blazen.
In 1978 werd de Willemstraat driemaal in korte tijd opgeschrikt door brand, tweemaal in het woonhuis van de heer Eskes en de familie Van der Donk, op nummer 11 en ook in het voormalige Kraamcentrum op nummer 19.
Aalten is de enige plaats in Nederland waar een hoornindustrie was gevestigd. Men maakte hier producten van buffelhoorn, zoals pijpen, kammen, knopen, seinfluitjes, naaldenkokers en messenheften.Buffels werden niet gedood of speciaal gefokt voor het hoorn.Vrijwel al het materiaal werd gebruikt en wat overbleef ging over de akkers. Met de intrede van kunststof en massaproductie na de Tweede Wereldoorlog verdween deze industrie.
Hoorndraaiers
Familiebanden hebben een sterke invloed gehad op het ontstaan van de hoornindustrie. Vijf hoorndraaiers begonnen vanaf 1855 in Aalten: Bernard Vaags, Gerrit Peters, Abraham ten Dam, Willem te Gussinklo en Wessel Becking.
Bernard Vaags ging op Wanderschaft naar Duitsland en kwam in Ruhla (Thüringen) in de leer bij een hoorndraaier. Toen hij in Aalten was teruggekeerd kocht hij een eenvoudige voetdraaibank en begon de allereerste hoorndraaierij. In een opkamertje in de schoenmakerij van zijn ouders ‘in den Dijk aan de beek te Aalten’ (Dijkstraat 9) maakte hij onderdelen voor Duitse pijpen van buffelhoorn. In 1860 trouwde Vaags met Dora Willemina Prins. Zij werd ook hoorndraaier en werd Piepen Deurken genoemd. Zij gingen wonen naast Bernards oudershuis (Dijkstraat 7).
Duitse pijpen
Gerrit Peters, zoon van een leerlooier, ging na Bernard Vaags ook in de leer in Thüringen. Hij werkte vanaf 1863 aan de Hogestraat. In 1866 trouwde Gerrit met de welgestelde Josina Aleida te Gussinklo en trok bij haar in. Het pand besloeg de hele lengte van de Köstersbulte, van het woongedeelte aan de Markt tot aan de Landstraat, waar hij zijn hoornwerkplaats vestigde. Hij maakte lange pijpenstelen en onderdelen voor de Duitse pijp. In Duitsland werden porseleinen pijpenkoppen aan de stelen bevestigd en de pijpen verhandeld.
Kammen
Na het overlijden van Vaags in 1868, pakte zijn opvolger Abraham ten Dam de zaken grondig aan. Het huisindustrietje werd een echte fabriek, aan de Stegge. In 1871 stichtte hij samen met zijn zwager Bernard Manschot kammenfabriek Ten Dam & Manschot aan de Damstraat.
Het was de eerste en enige fabriek in Nederland die kammen maakte: witte, zwarte, naturel gekleurde sierkammen, Mexicaanse kammen, luizenkammen en snorrenkammen. Deze kammen werden gemaakt van buffelhoorn. Men voerde deze in uit onder andere Brazilië, India en het toen nog Siam geheten Thailand. De fabricage gaf nog meer stof en stank dan bij de pijpen.
Een revolutionaire ontwikkeling in het productieproces was de overgang op stoom. Ze verving de traditionele hand- en voetkracht. In de volksmond kreeg ze de benaming ‘d’n Kamstoom’. In 1920 werkten er bij de kammenfabriek ongeveer 200 mensen, onder wie ook vrouwen en kinderen.
Handvatten en messenheften
Willem te Gussinklo en Wessel Becking leerden de kneepjes van het vak bij Gerrit Peters. Zij werkten korte tijd samen, maar gingen in 1884 apart verder. Na de mislukte samenwerking ging Wessel Becking in 1880 verder met B.G. Vaags, neef en naamgenoot van Bernard Vaags. Becking & Vaags maakte pijpenstelen en later ook messenheften. Toen de verkoop van de Duitse pijpen terugliep, produceerde de fabriek korte bruyèrepijpen. De pijpenfabriek in de Hoekstraat staat er nog steeds!
Johannes Peters verliet de werkplaats van zijn vader aan de Köstersbult en sloot in 1896 een vennootschap met Marcus Gans, een Joodse koopman. Gans financierde de firma genaamd PEGA (Peters & Gans). De pijpenfabriek stond naast Peters’ woning aan de toenmalige Gasthuisstraat (nu Haartsestraat). Naast Duitse pijpen voor Duitse reservisten werden wandelstokken met hoornen handvaten vervaardigd. Nadat de fabriek in 1917 totaal uitbrandde, vestigde Johannes Peters zijn pijpenfabriek aan de Admiraal de Ruyterstraat. In plaats van Duitse pijpen werden er vooral bruyèrepijpen gemaakt.
Knopen
Na de mislukte samenwerking met Wessel Becking maakte Willem te Gussinklo Duitse pijpen en handvatten voor wandelstokken en paraplu’s. In Duitsland en Engeland waren rond 1900 bedrijven ontstaan die uit hoorn knopen produceerden. Met dat voorbeeld voor ogen begon Willem in het jaar 1905 met het maken van hoornen knopen, een primeur voor Nederland. Al snel kwam zoon Willem te Gussinklo jr. (Piepkes Willem) in de firma, die zich ontwikkelde als innovatief ondernemer.
De eerste fabriek van Te Gussinklo stond aan ‘t Dal in Aalten, de tegenwoordige Willemstraat. Vanwege de toenemende vraag naar knopen verhuisde het bedrijf in 1924 naar de oude weverij van Van Eijck in Bredevoort. Daar ging de productie van knopen van start. Het internationale bedrijf N.V. Dutch Button Works (DBW) exporteerde naar Engeland, Ierland en Amerika en was ook de grootste (hoorn)onderneming in Aalten.
Na de Tweede Wereldoorlog liep de productie van knopen uit hoorn terug. In 1976 werd deze laatste tak van hoornverwerking genoodzaakt de pijp aan Maarten te geven. Daarmee kwam er definitief een einde aan 120 jaar hoornindustrie in Aalten.
Video
Bron: Euregionetwerk Industriecultuur
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Pijpendraaien was hand-, voet- en vakwerk. Hier een voorbeeld van een Aaltense trapdraaibank uit 1880.Kammenfabriek Ten Dam & ManschotDuitse pijpen, W. te GussinkloDutch Button Works, Bredevoort
Het regende pijpenstelen
Paulien Andriessen, een achterkleindochter van Gerrit Peters, raakte nieuwsgierig naar het ambacht van haar overgrootvader. Hij was de tweede hoorndraaier in Aalten. Waar had hij het vak geleerd en aan wie verkocht hij die pijpenstelen? Hoe verging het de Aaltense hoorndraaiers en hun opvolgers?
“Toen ik slaagde voor mijn eindexamen kreeg ik van mijn oom een pijp cadeau. Mijn moeder en mijn zusjes rookten pijp, dus ik vond het helemaal niet raar. Het was een damespijpje met een slanke steel en een kleine kop van wit porselein en een hoornen mondstuk. Ik moest hem een paar keer roken, legde mijn oom uit, dan zou er een mooi plaatje op de pijpenkop verschijnen. Zo ben ik stevig aan het roken geslagen, want ik was nieuwsgierig naar dat plaatje. Het duurde een paar pijpjes, maar tot mijn vreugde werd mijn rookgedrag beloond. Er kwam het een plaatje tevoorschijn. Het was een vogeltje, een duif.”
In 2011 verscheen een boekje van haar hand, getiteld ‘Het regende pijpenstelen, Honderd jaar hoornindustrie in Aalten’ bij uitgeverij Fagus (ISBN: 9789078202806).
In de vorige eeuw stuitte men bij graafwerkzaamheden diverse malen op de stoffelijke overblijfselen van Oud-Aaltenaren.
Een grafkelder ingestort
Nieuwe Aaltensche Courant, 9 juli 1920
AALTEN – De Kosterstraat (= Köstersbulte, OA) had Donderdag den ganschen dag de volle belangstelling van het Aaltensche publiek. In dichte groepen stond men om een bepaalde plaats vlak bij het ijzeren hek van de kerk tegenover het gebouw van de Geld. Ov. Bankvereeniging. Gefluisterd werd van grafkelder, doodshoofden enz. De politie hield de menschen, vooral de nieuwsgierige jeugd, op behoorlijken afstand.
Wat was gebeurd? Des morgens was de zware vrachtauto van den heer Jos. Driessen, uitwijkende voor een wagen, vlak langs het hek gereden. De chauffeur dacht er natuurlijk niet aan – den meesten inwoners van Aalten zal het wel onbekend zijn – dat hij toen over een deel van het oude kerkhof reed, dat vroeger rondom de kerk was aangelegd. De overblijfselen daarvan heeft men het best kunnen waarnemen indertijd bij den bouw van „Elim”, waar het onder den grond één groot knekelhuis was.
Het trok de aandacht van een voorbijganger, dat er een heele „deuk” in de straat was gekomen, die naar het scheen steeds grooter werd. Er werden meerderen bijgeroepen en nu scheen het wel, of een stuk grond daar was ingestort. De gemeente-opzichter werd er bij geroepen, de politie, en toen deze kwam opdagen, was de deuk tot een groot gat geworden; puin en modder was neergekomen op een houten kist, die dientengevolge was ingestort, zoodat beenderen te zien waren – het leed geen twijfel meer: een grafkelder was ingestort.
Terstond werd er een ijzeren plaat overgelegd, een stakelsel er om heen geplaatst, zoodat het publiek, ’t welk vooral inden middagtijd bij groote massa’s kwam kijken, niet in gevaar werd gebracht. Des middags werden groote partijen zand aangevoerd, waarmee den komenden nacht de grafkelder, na te zijn leeggehaald, zou worden gedempt.
De lengte van den kelder loopt van Oost naar West. Het gewelf scheen slechts van één steens dikte te zijn, en zoo ondiep onder den grond, dat de steenen van ’t gewelf bijna de straatkeien raakten. Het mag dus wel verwondering wekken, dat niet eerder een instorting heeft plaats gehad.
Op oude teekeningen is nog te zien, dat het kerkhof vroeger liep tot dicht bij de huizen van de Kosterstraat. Slechts een tamelijk smal pad liep er tusschen door. Toen de straat later verbreed is geworden, heeft men een stuk van het kerkhof moeten afnemen. Bij het optrekken van het oude hek – niet het tegenwoordige, dat nog onder leiding van den heer H. Navis, toen reeds presidentkerkvoogd, is geplaatst geworden – heeft men blijkbaar een scheiding tusschen de grafkelders doorgetrokken.
De vraag is nu, of er niet meerdere van die zwakke plekken zijn. Onzes inziens is het ten zeerste gewenscht, dat hiernaar een onderzoek wordt ingesteld. De heer Navis deelde ons mede – de ouderen onder ons zullen het zich herinneren – dat de Kerkstraat vroeger ook veel smaller is geweest.
Nieuwe Aaltensche Courant, 9 juli 1920
Er was in dien tijd een deur aan die zijde van de kerk – vanuit het koor dus – terwijl een trap liep van de deur tot beneden op de straat. Bij de laatste restauratie van de kerk werd, met de twee zijdeuren bij den toren, ook deze deur weggenomen. Toen bleek, dat door het weggraven van den grond aan de straat een scheur in het gewelf van de kerk was ontstaan, werd een stuk muur van 3 kwart meter breed opgetrokken (op de plaats van de vroegere deur) en met ankers in den grond bevestigd, om verdere verzakkingen te voorkomen.
Het is dus volstrekt niet onmogelijk, dat, waar het kerkhof zich op een tamelijken afstand van de kerk uitbreidde, er nog meerdere zwakke plekken in een of meer der straten rondom de kerk zich bevinden.
Hedenmorgen in de vroegte zijn onder leiding van den gemeente-opzichter uit het graf de overblijfselen van kist en lijk bijeensteld. Het graf bleek 85 c.M. breed te zijn en 2.10 M. lang.
Urnen met verbrande menschenbeenderen
De Grondwet, 21 oktober 1884
AALTEN, 25 Sept. Bij dit dorp, op een der hoogste punten van aaneengeschakeld bouwland, genaamd “den Esch”, vonden grintgravende werklieden onlangs, ter diepte van 2 meter, op de grintlaag en op tamelijk gelijke afstanden van elkaar, 3 met verbrande menschenbeenderen gevulde bruinaarden urnen in den vorm van vischkommen; van een dezer werden de scherven en beenderen verzameld en bewaard, terwijl de werklieden bij ontdekking van iets dergelijks zullen trachten het niet te schenden en te doen bewaren.
Geraamten gevonden op ’t Blik
Graafschapbode, 14 juli 1925
AALTEN – Bij het grondwerk van een nieuw te bouwen woonhuis op het Blik zijn een 5-tal nog gave geraamten gevonden. Eenige oudere inwoners van Aalten, die het weer van hun vaders weten, zeggen dat hier in 1813 een troep Fransche- en een troep Duitsche soldaten doorgetrokken zijn, die hier geruimen tijd in de kerk gelegerd hebben.
Een Duitsche kok, genaamd Hopio, die slecht kookte en met het eten knoeide, zou gedood zijn. De anderen hadden toen ’s morgens verteld: “Hopio ist kaput gemacht“. Ook andere soldaten, die toen van uitputting bezweken zijn, zijn op deze plaats begraven, zoodat er zeer waarschijnlijk nog meer geraamten zullen liggen.
Te Aalten heeft men bij het maken van het grondwerk voor een te bouwen huis de geraamten gevonden van een man en twee paarden.
Versteend menschenhoofd in Barlo
Aaltensche Courant, 21 april 1939
Gisteren werd door het personeel, werkzaam op de zandgraverij van den heer J.W. Loobeek, op een diepte van pl.m. 1,50 M, benevens eenige versteende andere lichaamsdeelen, een versteend menschenhoofd gevonden, waarin de vorm voor oogen, neus en mond goed zijn te onderscheiden.
Urn gevonden
Aaltensche Courant, 16 oktober 1945
Bij het zandgraven nabij de „Domme Aanleg” op de Schaarsneide ontdekte de landbouwer J. Jansen een steenen pot vlak onder de heidezode. Voorzichtig werd het voorwerp te voorschijn gehaald en het bleek een urn te zijn, nog gedeelteijk gevuld met lijkasch. Het is een vrij groote urn van het proto-Saksische type, zooals er reeds meerdere daar ter plaatse gevonden zijn.
Enkele jaren geleden is hier ook reeds een onderzoek ingesteld door het Rijksmuseum van Oudheden. Het terrein is echter door de zandgraverij ernstig beschadigd, zoodat er wel niet veel meer te voorschijn zal komen.
Pad tussen Oude Helenakerk en Elim
Omstreeks 1955
Hiernaast zien we de ’trepkes’ tussen de Oude Helenakerk en gebouw Elim. Dit pad is omstreeks 1955 afgegraven en verbreed. Tijdens het afgraven van de trepkes kwamen vele botresten tevoorschijn van oud-Aaltenaren die daar op het oude kerkhof waren begraven.
Tubantia, 2 maart 1974
Grafkelder in de Oude Helenakerk
2 maart 1974
In 1974 ontdekte leerling-timmerman Henk Heijnen bij restauratiewerkzaamheden in de Oude Helenakerk een grafkelder onder de vloer van het koor. Een buitenstaander had beweerd dat waar Heijnen aan het werk was de “laatste” pastoor was begraven, tezamen met zijn gouden kelk. Daar moest Heijnen meer van weten en ontdekte op die plek inderdaad een grafkelder. De kelder bevatte echter geen gouden kelk, maar de kisten en resten van drie stoffelijke overschotten met op de muur initialen en jaartallen.
Heijnen heeft de grafkelder nauwkeurig opgemeten en samen met zijn werkgever foto’s gemaakt. De kelder werd daarna weer afgesloten en is tot op heden niet meer geopend.
Door de initialen IHW en andere gegevens over de familie Hambroick kan men met zekerheid aannemen dat Baron Lambert Joost van Hambroick hier is begraven.
Decennia later besloot Heijnen – op basis van de informatie die hij al die tijd had bewaard – een replica van de grafkelder te maken. Deze replica kan tegenwoordig worden bekeken in het Helenahuis aan de Landstraat in Aalten, tegenover de kerk.
Eind 1973 was Nederland in de greep van de oliecrisis. De crisis werd veroorzaakt doordat een aantal Arabische olieproducerende landen de olieprijs met 70% verhoogden en de olieproductie verminderden, zodat de prijs per vat explosief steeg. De oliecrisis had wereldwijd grote invloed op de economie. In Nederland werd van november 1973 tot en met januari 1974 een aantal autoloze zondagen afgekondigd. De benzine werd bovendien gerantsoeneerd. Autobezitters kregen benzinebonnen die ze bij het tanken zouden moeten inleveren. (Bron: Wikipedia)
“In de olie”
De oliecrisis inspireerde enkele bewoners van de Keizersweg in Aalten om begin 1974, verkleed als oliesheiks, hun dorpsgenoten een gelukkig nieuwjaar te wensen. Uiteindelijk toog het gezelschap behoorlijk “in de olie”, vrolijk huiswaarts: