door G.A.W. Boerkoel

Op de 5e juni van het jaar 1861 sloeg de bliksem in de toren van de Nederlandse Hervormde Kerk te Aalten. De toren had toen nog geen bliksemafleider en de schade was groot. Deze werd geschat op ƒ 620,-, wat voor die tijd een groot bedrag was. Maar niet alleen de toren werd beschadigd, ook het uurwerk dat zich in de toren bevond had veel geleden. Of het door de bliksem getroffen is of dat het te lijden had door vallend puin is niet op te maken uit de notulen van Kerkvoogden en Notabelen waaraan deze gebeurtenis is ontleend.

Dit uurwerk deugde al lang niet meer voor het doel waarvoor het was bestemd, het was sterk verouderd. Kerkvoogden meenden geen ander besluit te kunnen nemen dan een nieuw uurwerk te laten vervaardigen en de “kosten daarvan gedeeltelijk te vinden uit vrijwillige bijdragen der ingezetenen”. Advertenties zouden geplaatst worden in de Haarlemse en Arnhemse kranten, waarbij zo’n uurwerk te koop werd gevraagd. Tevens zou aan ene Grutterink uit Varsseveld verzocht worden om het uurwerk na te zien of het nog gerepareerd kon worden of dat er een geheel nieuw uurwerk aangeschaft moest worden.

Het rapport van Grutterink was niet gunstig; het uurwerk was van zodanig slechte kwaliteit dat het niet meer waard was er enige kosten aan te besteden. Het voordeligste was een geheel nieuw uurwerk te kopen. De voorzichtige Kerkvoogden en Notabelen voegen er dan aan toe: “Zo tenminsten de vrijwillige bijdragen der ingezetenen het aanschaffen van zodanig uurwerk mogelijk maakt”.

Er wordt gang achter het werk gezet: “Morgen zal er een begin worden gemaakt om in het dorp Aalten rond te gaan”. Zeven jaar later, 1868, blijkt het uurwerk nog altijd in gebruik te zijn. De organist fungeert dan tevens als klokkenist en de secretaris van Kerkvoogden en Notabelen wordt opgedragen de organist per brief mee te delen dat de torenklok “veeltijdt wat te laat is en zeer onregelmatig gaat en slaat”. De goede man zal hieraan wel weinig hebben kunnen veranderen.

Nieuw uurwerk

Het opwinden en regelen van het uurwerk schijnt een begeerde bezigheid te zijn geweest. Het leverde twintig gulden per jaar op. De klokkenist, zoals hij toen genoemd werd, moest van tijd tot tijd naar het telegraafkantoor gaan om daar de juiste tijd te vernemen en de klok daarnaar te regelen. Soms biedt zich een nieuwe klokkenist aan en deze wordt dan ook wel als zodanig geaccepteerd. Soms werd het werk maar voor een jaar opgedragen. De koster moest dan de nieuwe klokkenist het torenuurwerkreglement voorlezen. Er zal zodoende wel het een en ander aan de goede behandeling ontbroken hebben.

In september 1869 wordt plotseling een buitengewone vergadering gehouden. Er waren twee punten ter behandeling, het tweede was “een aanbod van J.W. Heinen om een geheel nieuw uurwerk in de toren te maken”. Deze klokken kostten ongeveer ƒ 750,- en de Kerkvoogdij had dit geld zo maar niet klaar liggen. De meerderheid vond echter dat het een algemeen belang betrof en ze vond dat er eerst eens gesproken moest worden met het gemeentebestuur of dat niet genegen was een subsidie af te staan.

Hiervan, en van een algemene collecte, zou het afhangen of het uurwerk aan Heinen zou worden opgedragen of niet. Veel schot zat er niet in deze zaak, want een half jaar later, mei 1870, stelt Heinen voor om zelf met een lijst de gemeente rond te gaan “om te zien of er geld lost te krijgen is bij intekening”. Een beslissing wordt eerst de volgende maand genomen. Heinen moet “maar eens rond gaan met een lijst om te zien of hij zoveel hij elkaar kan krijgen benodigd voor een nieuw uurwerk, volgens aanwezig bestek en plan”.

Terzelfdertijd ontvangen Kerkvoogden ook een schrijven van een zekere B.A. Nijenhuis uit Winterswijk die aanbiedt een torenklok te leveren, maar met algemene stemmen wordt goedgevonden dat het werk aan Heinen moet worden overgelaten.

Inderdaad is aan Heinen het vervaardigen van een torenklok opgedragen. Dit staat niet in de notulen, maar op 23 november 1871 wordt vermeld: “De president heeft een verzoek van klokkenmaker Heinen aan de vergadering. Dit was om het oude uurwerk te mogen hebben tegen vergoeding van zijn tekort op het nieuwe en verder gedane werkzaamheden. Hierop is met algemene stemmen besloten om met een advertentie in de Zutphensche Courant het te koop aan te bieden; mocht hierop eenige vraag komen, dan is bepaald om er ƒ 200,- voor te vragen”. Op 25 december volgt dan: “Samen goed gevonden om aan J.W. Heinen het oude uurwerk over te doen voor de nog aan hem verschuldigde vijftig gulden ter voldoening voor het tekort op het door hem geleverde en eigenhandig gemaakte nieuwe uurwerk”.

Jan Willem Heinen (1817-1882)

Wie was deze Heinen die het aandurfde een torenuurwerk te maken? Eigenlijk was hij boer van beroep op het vier hectare grote boerderijtje ‘t Kampe (in IJzerlo, red.). In de tijd die hij over had ging hij plaggen maaien. Op de heidevelden en de moerassen ging hij voor de boeren uit de omgeving heideplaggen en veenplaggen steken, die dan in de uitlopen der varkensschuren gemengd werden met de mest der varkens om in het voorjaar op de bouwlanden te worden uitgestrooid.

Het repareren van wekkers en horloges en het bouwen van een torenklok werd in de avonduren bedreven. Hij deed het uit liefhebberij. Jan Willem was in 1817 geboren; zijn vader heette Gerrit Jan en zijn moeder was Aaltjen Westendorp. Hij is getrouwd geweest met Elisabeth Winkelhorst van “Lievers“. De klok die hij in 1871 vervaardigde, gaf alleen de uren aan, hij had één wijzer. Men kon dus nooit precies zien hoe laat het was.

Het bouwen van zo’n klok was een groot werk. De raderen, van verschillende grootte, werden in Asten in N.-Brabant besteld, maar ze hadden nog geen tanden. Deze moesten er door Heinen zelf in aangebracht worden, wat een groot lawaai maakte. Met een soort frees (zelf gebouwd met de onderdelen van een weefgetouw), die met de voet werd aangedreven, werden eerst de tanden ruw aangebracht en later precies op maat bijgevijld. Een langdurig en zeer nauwkeurig werk.

De bouw van zo’n klok duurde ongeveer een half jaar. De gewichten voor het aandrijven werden door Heinen zelf van lood gegoten en de moeilijkheid hierbij was om het juiste gewicht daarvan te bepalen. Het waren zeer zware gewichten en de mogelijkheid bestond dat de kabels waaraan ze hingen het op een gegeven moment zouden begeven. Om deze gewichten in hun val te breken werd er een bak met zaagsel onder geplaatst. Het spreekt vanzelf dat de mensen uit de omgeving vaak met bewondering stonden te kijken naar zo’n geheimzinnig apparaat, zo’n rustig tikkende klok werkte zeker wel op de verbeelding van de bezoekers.

Gerrit Jan Heinen (1858-1929)

Jan Willem is in 1882 overleden. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Gerrit Jan, die in 1858 geboren was. Deze wijdde zijn hele leven aan de klokkenmakerij en hij liet het werk op het boerderijtje over aan een daghuurder.

De rechtse helft van de woning was geheel voor het bedrijf ingericht. Hij heeft verschillende torenuurwerken gemaakt. Hij vervaardigde een klokje voor de Rooms-Katholieke kerk te Aalten die toen in de tuin van dokter De Bruijne stond. Later heeft hij ook voor de nieuwe Katholieke Kerk een uurwerk gebouwd. Zijn klokken hebben zeker wel voldaan, want uit verschillende plaatsen van rondom krijgt hij bestellingen: Gendringen, Zelhem, Varsseveld, Bredevoort, ja zelfs uit Werth in Duitsland krijgt hij een opdracht.

De pastoor van die plaats was een voorzichtig man; het geld voor de klok werd voorlopig op een bank geplaatst en na aflevering en proeftijd en goedkeuring zou telkens een deel worden betaald. Kort voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kreeg Heinen de laatste afbetaling binnen. Natuurlijk werd daar onder de gewichten een bak met zaagsel geplaatst, maar de pastoor meende dat zand beter was en hij maakte de reis van Werth naar Aalten om dit aan Heinen te vragen.

De klokken van Gerrit Jan waren minuutklokken, d.w.z. bij elke minuut sprong de wijzer een eindje verder. De wijzerplaat en het uurwerkje uit de verbrande Roomse kerk te Aalten zijn nog in de familie aanwezig. Gerrit Jan heeft deze gebruikt voor het uurwerkje dat hij in de achtergevel van zijn huis aanbracht. Boven het klokje bouwde hij een klein torentje waarin hij drie belletjes ophing. Deze waren tot ver in de omtrek te horen en de boeren richtten er hun arbeid naar. Boven het torentje bevond zich een horizontaal kruis dat de vier windrichtingen aangaf en waarop de letters N. O. Z en W waren bevestigd. De windwijzer en de haan waren beplakt met echt bladgoud en schitterden fel in de zon.

In 1889 komen er moeilijkheden met de koster te Aalten, die toen voor de torenklok moest zorgen. Hij laat het werk over aan Eppink en deze is niet in staat om het uurwerk voor of achteruit te zetten. Er volgt een samenspreking met Heinen. Deze biedt aan het verzorgen van de klok op zich te nemen voor ƒ 19,-. Eppink kan dagelijks de klok opwinden en Heinen zal zorgen voor het gelijkzetten en smeren van de klok. Zo wordt besloten. Maar in de volgende vergadering van Kerkvoogden wordt bezwaar gemaakt tegen het ontslag van de koster. De Kerkvoogden schijnen dit ontslag ongedaan gemaakt te hebben. Telkens wordt Heinen om advies gevraagd of geroepen om een of ander mankement te verhelpen. Bijvoorbeeld in 1890 toen de klok enigszins verzakt was zodat de hamer van het slagwerk niet de luidklok raakte.

In 1993 is het uurwerk 22 jaar oud en er komen klachten over het onregelmatig lopen en het van slag zijn van het uurwerk. Dit zal dan ook bij de Kerkvoogden van invloed zijn geweest dat juist in dit jaar Gerrit Jan de klok ombouwen moet. In de notulen van de Kerkvoogdij van 1892 lezen we: “Het lid Bulsink zal het, evenals Freriks, aardig vinden dat ook minuutwijzers op de wijzerplaten van de toren worden aangebracht. Volgens beider mening zou dit voor de ingezetenen van groot gemak blijven te zijn. Hierover zal later gesproken worden”.

Ook nu vinden we in de notulen geen opdracht aan Heinen betreffende de ombouw van de klok, maar een jaar later schrijft de secretaris: “Worden ter tafel gebracht verschillende rekeningen ten laste der kerk… G.J. Heinen ƒ 98,-. De nota aan G. J. Heinen zal, zodra de kas de betaling toelaat, worden voldaan. Deze rekening is voor het aanbrengen van minuutwijzers. Sommige leden meenden dat zulks een dure liefhebberij is, doch anderen menen dat zulks aan een torenuurwerk past”.

Klanten uit de ganse omtrek

Als Gerrit Jan weer een klok gereed had poetste buurman Korten van ’t Lensink het kopstel van zijn paard eens keurig op en ook het tuig kreeg een extra beurt; dan werd het uurwerk, tegen stof en regen afgedekt met een deken, op een wagen geladen en schier in feestvreugde werd het naar de toren gereden waarvoor de klok bestemd was. Gerrit Jan vervaardigde niet alleen torenuurwerken, hij handelde ook in grote staande Amsterdamse klokken en horloges (toen zes gulden) en wekkers.

Uit de ganse omtrek kwamen de klanten, vooral uit Dinxperlo, waar geen horlogemaker was. Hij had een druk beklante zaak. De oude wekkers kon men inruilen, men kreeg er dertig centen voor, zijnde de waarde van het glas. Zo’n Amsterdamse klok staat nu nog op de “Kampe”, het boerderijtje, waarvan de voorgevel sedert Jan Willem niet veranderd is. In deze klok vindt men het jaartal 1916, maar dit is het jaar van reparatie. Toen kwam de klok in de familie, maar ze was reeds tweedehands. Ze wordt met een heuse slinger gewonden. Boven op de klok staan twee engeltjes met uitgespreide vleugels en een atlas, door Gerrit Jan met bladgoud beplakt. Dit bladgoud was afkomstig uit Amsterdam en werd op vellen papier geleverd.

Op zaterdag ging Heinen op de fiets verschillende huizen in Aalten en Dinxperlo langs om daar de uurwerken op te winden en gelijk te zetten. Als hem gevraagd werd een geweer te veranderen van een voorlader in een achterlader dan was hij daartoe zeker niet ongenegen.

Hij was getrouwd met Aleida Johanna Lohuis van “Het Lohuis“. Hij overleed in 1929, maar met hem eindigde niet het wonderlijke ambacht in de familie; verschillende leden van dit geslacht hebben zich met hetzelfde vak bezig gehouden. Op de “Kampe” woont nu geen klokkenmaker meer, maar de herinnering aan Jan Willem en Gerrit Jan blijft voor de toekomst bewaard in de naam die het gemeentebestuur gegeven heeft aan de weg waaraan de “Kampe” ligt: de Klokkenmakersweg.

[Bron: Nederlandse Historiën, januari 1971]


Reacties

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Let op: je reactie wordt openbaar getoond. Vragen, aanvullingen en/of correcties proberen wij zo spoedig mogelijk te verwerken. Daarna worden ze verwijderd, om ‘vervuiling’ te voorkomen. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *