In 2012 hebt in de Achterhookse Spreukenkalender 7 platte verhaaltjes estaone onder ’t pseudoniem Hollenbargs Jan, geboren en getogen op ’n Hollenbarg. Dit is ene van dee verhaaltjes waor ’t hele gedoo met begonnen is.
Ik slepe samen met mien ongetrouwde ome in ne beddestae. Wi’j hadden d’r gelukkig ook ne raempken an zodat ’t d’r neet al te benauwd was. Mien opa den sleep nog in ne helen dichte beddekaste met van dee deurkes d’r veur. Hee had ook nog stro as matrasse. As de rogge was edorst kreg e d’r ni’j stro in. Maor hee is wal zowat viefentachtig ewodden. In dee tied, ’t was denke ik zo in 1957 of ’58, werden wi’j allemaolle bange maakt dat de Russen wal ’s konnen kommen. Ze waarn Hongarije al binnenevallen en wee wet bunt ze zo deur Duutsland en dan bunne wi’j an de beurte. ’t Was de kolde oorlog, zo neumen ze dat.
Op ne zaoterdagmorgen, dat was zestien meert 1957 en wi’j slepen nog, begon ’t inens geweldig te knappen buten. Mien ome vlög naor baoven en reern: “daor komt de Russen an, noo zu’j ’t hebben”. Wat ’n spul. Ton wi’j van ’n eersten schrik bekommen waarn kekke wi’j uut ’t raempken en zaggen dat bi’j de buurn de schure in brand ston. Dat geknap kwam van de asbestplaten dee op ’t dak lagen. Deur de hitte van ’t vuur knappen ze uut mekare. Ton alles gebeurd was en de brandweer weg was hewwe de boel bekekken. Wat ne stinkeri’je. En no denk ik wal es, zol’n d’r neet asbestdeeltjes deur de locht waen egaone.
De poggen wee ne stuk asbest in de pokkel hadden ekreggen werden gauw eslacht deur Betsken ter Maot uut Aalten. ’t Vleis smaken good en geenene weet zich drok maken um de asbest. De leu wisten jo ook neet baeter. Maor ik wol nog wal effen zeggen: Wi’j hebt nooit gin Russen ezene, althans gin soldaoten. Later bunt d’r nog wal Russen en Russinnen in Aalten ewest. Op ’t festival van De Klepperklumpkes. Maor ton wazze wi’j d’r helemaole neet meer bange veur. Tieden verandert. Da’s maor good ook. Maor toch: de Rus begint weer kunsten te kriegen…
“Hollenbargs Jan” (Jan Oberink)
Brand bi-j Essink an de Beerninkweg, 16 meert 1957
Enkele fragmenten uit de Java-bode, 22 december 1956
Kerstfeest: Christelijk feest, doch vele gebruiken stammen uit heidendom. In gewijzigde vorm hielden zij stand tegen de tijd.
Reeds enkele dagen voor het Kerstfeest wordt in de mensen een feeststemming wakker, die in de Kerstdagen haar hoogtepunt bereikt. Het is geen toeval dat dan de Kerstboom, hulst en mistletoe opgeld doen en dat Kerstbrood, Kerstkransen en ander Kerstgebak de feestvreugde vergroten. Er wordt zelden aan gedacht, dat dergelijke dingen en gebruiken stammen uit het oude heidendom.
Vroeger vierden onze voorouders omstreeks die tijd het Joelfeest, het feest der vruchtbaarheid, ter ere van de terugkeer van het licht. De kortste dag was voorbij, de dagen gingen weer lengen. Dan werden offermaaltijden gehouden en in de heilige bossen vlamden de offervuren hoog op. Het Kerstfeest is een Christelijk feest, maar al die gebruiken zijn voortgekomen uit heidense bodem en zijn, min of meer gewijzigd, staande gebleven en door de moderne mens overgenomen.
Het is moeilijk de gebruiken van Kerstmis te binden aan een bepaalde dag, want wat hier op de eerste Kerstdag geschiedt, vindt elders plaats op 26 December of zelfs op Driekoningen. Sommige gebruiken, zoals het eten van bepaalde koek- en gebaksoorten zijn gedurende die hele periode tussen Kerstmis en Driekoningen in zwang. In het algemeen kan men zeggen, dat in Nederland op het platteland de eerste Kerstdag de heilige dag is, een dag van bezinning en meditatie en dat de tweede Kerstdag meer als uitgangs- of visitedag wordt benut.
Achterhoek
Bij de oude mensen in de Achterhoek leeft nog het bijgeloof dat op Kerstavond „Derk met de bèèr” rondrijdt, die alles vernielt wat buiten rondslingert. Nog wordt op vele plaatsen alle landbouwgereedschap in de schuur geborgen en wordt het erf schoongemaakt…
In vele gezinnen eet men in de Achterhoek op Kerstavond iets extra’s, en dit gebruik doet denken aan de oude benaming „dikkevretsavond”. In boerengezinnen wordt vaak getracteerd op pannekoek, met worst gebakken. Een spotrijmpje, dat wijst op een extra tractatie, luidt: „Kasaventjen, Kasaventjen, dan gaat ’t er bie ons op. Dan slacht mien va ‘nen pekkelhering en ik, ik kriege de kop”.
In Aalten eet men op Kerstavond „pilleweggeskes”, kleine bolvormige „wegen”, waarop twee deegpillen in kruisvorm gelegd worden. Kinderen kennen nog een oud bedelliedje: „Pilleweggen-aovend, offert geld, Geft de kleine kinder wat, Geft de groten ‘ne schop vör ’t gat!”
Bovengenoemde twee deegpillen in kruisvorm horen oorspronkelijk niet thuis op dit kerstgebak. Zij zijn er op geplaatst toen het gewone volk de naam pilleweg niet meer begreep. Een pil is een petekind of doopkind en de pillegift in de vorm van een pillewegge was een doopgeschenk. Het was tevens een herinnering aan het heidense broodoffer, dat gebracht werd om de demonen van het kraambed te weren. Anijs, kummel en kaneel joegen door hun sterke reuk de goden weg.
Dat men op Kerstavond pillewegen ten geschenke geeft, vindt waarschijnlijk zijn oorsprong in de verering van Maria als kraamvrouw. Het gebruik om op Kerstavond walnoten te eten in de gezellige huiselijke familiekring (in Aalten bijv.) is nog in zwang.
Vooruitgang op de gebieden van ’t onderwijs, de sociale zorg en zelfs… de woningbouw.
Aalten vroeger
Een van de grotere gemeenten in de Gelderse Achterhoek is Aalten. Een gemeente, gevormd door twee plaatsen: Aalten en Bredevoort, met ruim 14000 inwoners. Aalten is ouder dan Bredevoort, lezen wij in het onlangs verschenen boekje over Bredevoort van Ds. H.A. Hauer, die op gezag van Dr. B.H. Slicher van Bath aanneemt dat Aalten vóór het jaar 600 en Bredevoort tussen de jaren 800 en 1000 ontstond.
In die oude tijden was Bredevoort belangrijker dan Aalten. De „gezagsdragers” uit die grijze oudheid woonden in Bredevoort. Daar stond een „kasteel”, waar omstreeks 1200 de heer Van Lohn de scepter zwaaide. En Bredevoort was vooral gevreesd, vanwege z’n veemgericht. Ergens tussen Aalten en Bredevoort, op het landgoed Walfort, bevond zich ’n openlucht-gerichtplaats, de veemstoel Slehegge.
Burgemeester E. S. van Veen.
De markt te Bredevoort met de Ned. Herv. Kerk waarvoor Koningin Juliana onlangs een bedrag van ƒ 500,— schonk ten behoeve van het restauratiefonds.
Wie zich aan heiligschennis, afval van het geloof, valsheid, meineed, mishandeling, moord of diefstal had schuldig gemaakt, kon voor dit gevreesde veemgericht worden gedaagd. De „indaging” werd met een dolk aan de deur van de beschuldigde vastgehecht. Verscheen de beschuldigde, na driemaal aldus gesommeerd te zijn, niet, dan werd hij voor schuldig gehouden. En dan wachtte hem de doodstraf, de „veemmoord”… En er schijnen harde heren in Bredevoort geheerst te hebben.
Wie nu het vredige kleine stadje Bredevoort doorwandelt, waarover nog de sfeer van vroegere tijden hangt, die ervaart, hoe deze tijden hun loop nemen en de omstandigheden veranderen. Bredevoort is niet meer het gevreesde centrum van een wijde omgeving, maar wel het aardige, vriendelijke stadje, dat – door de wegverbinding Aalten-Winterswijk – wat buiten het grote verkeer is komen te liggen, doch dat men vooral eens bezoeken moet: er is zo menig mooi plekje!
De gemeente Aalten – dus Aalten en Bredevoort, met de er omliggende Buurtschappen – is een vooruitstrevende gemeente. Dat is aan vele symptomen te merken: wie na gaat, wat er de laatste jaren tot stand is gekomen, wie ook de activiteiten van de industrie, de winkelstand, het boerenleven opmerkt, wie het florerende Verenigingsleven ziet: die weet, dat Aalten werkt en lééft! Burgemeester E.S. van Veen was zo vriendelijk ons een en ander te vertellen van de problemen en de plannen, waarvoor het gemeentebestuur van Aalten zich gesteld ziet.
Het onderwijs: veel vooruitgang!
„Om te beginnen met het onderwijs,” zo begon Burgemeester Van Veen het gesprek, „op dit gebied hebben we het laatste jaar goede vorderingen gemaakt. Daar is in de eerste plaats de mooie, de moderne en de grote Chr. Landbouwhuishoudschool, met heel wat meer lesruimte dan de oude school aan de Haartsestraat. Daar waren we uitgegroeid, temeer waar het Christelijk landbouwhuishoudonderwijs te Aalten van regionale betekenis is; uit de gehele omtrek komen de leerlingen; het zijn er op ’t ogenblik 409. Het nieuwe schoolgebouw is nog niet geheel gereed en dus nog niet officieel geopend, maar reeds zijn er enkele klassen ondergebracht.
Daarnaast kregen we een mooie nieuwe kleuterschool aan de Oosterkerkstraat en werd de restauratie van de R.K. lagere school te Bredevoort voltooid. Barlo stichtte voorts een eigen Chr. Kleuterschool. En dan hebben we onze Chr. HBS gekregen, ook een aanwinst van grote betekenis voor de gemeente. Voorlopig zitten we daarmee in de oude landbouwhuishoudschool, met twee dubbele klassen. Het volgend jaar komen we, wat de ruimte betreft, in de impasse. De gemeente heeft een pand aan de Markt te Aalten gekocht, waardoor een voorlopige uitbreiding dezer HBS mogelijk wordt, zij het dan ook zeer provisorisch, zeker zal er binnen afzienbare tijd een definitieve oplossing voor de huisvesting van de Chr. HBS moeten komen.
Er zijn nog meer verlangens op onderwijsgebied: er moeten een nieuwe openbare lagere school en een R.K. lagere school te Aalten en een Chr. Nationale school te Barlo komen; maar deze bouwplannen zijn nog niet voor elkaar. Ook is een bouwplan voor een nieuwe Chr. Lagere Landbouwschool ingediend bij ’t betreffende Departement; wij verwachten hiervan een spoedige beslissing. Dat wordt een belangrijke school voor onze landbouw uit de gehele omgeving.”
De nieuwe Chr. Landb. Huishoudschool aan de Oranjelaan te Aalten nadert haar voltooiing. Een gedeelte van de school werd reeds in gebruik genomen.
Chr. Technische School Aalten.
Woningbouw: méér bouwvolume gekregen
– „Hoe staat het met de woningbouw in Uw gemeente,” vroegen we, waarop Burgemeester Van Veen ten antwoord gaf:
– „Wij hebben, evenals vele andere Gelderse gemeenten in belangrijke mate voordeel gehad van de nieuwe regeling, die een aanvullend bouwvolume toestaat, wanneer een gemeente kan aantonen, dat ze nog voldoende arbeidscapaciteit over heeft, om meerdere woningen te bouwen. Ons gewone volume, dat we jaarlijks kregen, was ongeveer 50 à 55 woningen; dat hebben we in 1956, met een aanvullend bouwvolume, tot 90 woningen kunnen opvoeren. U begrijpt wel, dat we daar blij mee zijn: want de woningnood is ook in Aalten nog steeds de grote zorg.
Ons woningtekort is ook groot: er zijn 2904 woningen volgens de laatste woningtelling, terwijl de geregistreerde behoefte voor de al wonende gezinnen (dus de trouwlustigen en de nieuwkomers niet meegerekend!) 3431 woningen is. Dus een tekort van 527 woningen; trek van dit aantal af de z.g. traditionele samenwoningen (nl. zij, die toch samen blijven wonen, ook al konden ze een huis krijgen), dan is het nog duidelijk, dat ons woningtekort schromelijk is en het laatste jaar erger werd. Van ’t jaar krijgen we 82 nieuwe huizen klaar: 28 particuliere woningen, 16 duplexhuizen en 28 ééngezins-woningwetwoningen.
Sociaal werk
Op andere gebieden, aldus de Burgemeester, kunnen we optimistischer zijn. Neemt U b.v. de totstandkoming van het nieuwe gebouw der Werkinrichting te Aalten: een regionale stichting van de gemeenten Wisch, Dinxperlo en Aalten. Hier is zegenrijk werk tot stand gekomen voor onze minder valide medemensen. Ook bloeit het Mater Amabiliswerk, het R.K. vormingswerk voor jonge meisjes, terwijl daarnaast een Zonnebloem cursus voor het niet katholieke volksdeel is opgericht. Een en al lofwaardige en ook zo nodige activiteit op dit gebied!”
– „Een onderwerp van gemeentelijke zorg is ook het verkeers- en wegenvraagstuk: hoe staat het daarmede?” vroegen we.
Aan de Dinxperlosestraat verrees het nieuwe gebouw van de Sociale Werkinrichting te Aalten.
Wegenvraagstuk en verkeer
– „In 1956 hebben we 11 km. zandweg kunnen verharden, maar hier ligt een moeilijkheid, waarvoor in de toekomst toch ook een oplossing moet komen, nl. de kwestie van de financiering. De regeling is thans, dat de C.T.D. (Cultuur Technische Dienst van het Rijk) 40% der kosten betaalt, de gemeente 30% en de aanwonende boeren zelf ook 30%. Wanneer U nu bedenkt, dat één km. wegdek tegenwoordig rond 30.000 gulden kost, dan begrijpt U, dat deze last voor de boeren te bar begint te worden. De van belanghebbenden geëiste bijdrage ad 30% moet heel wat lager worden.
De stichting „Streekbelangen” heeft o.a. hierop onlangs nog aangedrongen. En men kan het werk van de verharding van zandwegen niet stilzetten; er zijn trouwens ook in onze gemeente, niettegenstaande het onderhoud met de wegschaaf veel verbeteringen heeft aangebracht, nog veel te veel wegen, die in de winter onbegaanbaar zijn. De intensivering van de landbouw eist voortgaande modernisering van ons wegennet. De verbindingswegen zijn over het algemeen in goede staat; de laatste jaren werden de Dinxperlose weg en de Sondernweg sterk verbeterd.
De Haartsestraat te Aalten ondergaat een belangrijke verbetering. De z.g. kinderkopjes moeten plaatsmaken voor een modern plaveisel in de vorm van klinkers, terwijl ook de straat aanmerkelijk wordt verbreed. Koortsachtig wordt er gewerkt om voor het invallen van de winter de straat weer vrij te kunnen geven voor het verkeer.
Maar toch zijn er nog een paar doorgaande wegen, die niet af zijn. Ik denk aan de weg Aalten-Varsseveld, die weliswaar recht getrokken werd en daardoor stellig verbeterd, maar die niet voltooid werd, terwijl evenmin rijwielpaden tot stand kwamen. Tevens is er een eindje weg, n.l. van de Dommen Aanleg in Barlo naar de grens Lichtenvoorde, dat – ook door het verdwijnen van de daarlangs gelegen trambaan – nodig gerestaureerd moet worden. De oorzaak, dat dit niet geschied is, ligt in het feit, dat het provinciaal subsidie in de voltooiing en restauratie niet ter beschikking is.
Gelijk U bekend, heeft het provinciaal bestuur alle aandacht geschonken aan vier provinciale hoofdverbindingswegen, die van het grootste belang worden geacht, maar die de provinciale middelen ook zodanig aanspreken, dat andere wegen op grondige verbetering zullen moeten wachten.
Verder zult U in het dorp Aalten zien, hoe we bezig zijn verschillende knelpunten voor het verkeer te verwijden. Wij zitten nog met het probleem, hoe we het veelvuldige en zware vrachtgoederenverkeer uit Bocholt buiten onze nauwe kom houden. Anderzijds hebben we er helemaal geen behoefte aan om een dode tak van ’t grote verkeer te worden; het personenverkeer in auto’s en op motoren en fietsen houden we, als het kan, natuurlijk graag in Aalten.”
Volop werkgelegenheid, maar meer eigen industrie nodig
– „Hoe staat het met de werkgelegenheid in uw gemeente?” vroegen we nog.
– „U weet het: we leven in de hoogconjunctuur, werkloosheid is er practisch niet. We hebben met behulp van de Cultuur Technische Dienst en met rijkssubsidie gepoogd de gracht om Bredevoort uit te diepen en circa 3 ha. grond op te hogen met het slijk uit de gracht. Daarvoor is voorwaarde: zo veel mogelijk mankracht inschakelen. Maar we hadden ze niet: het werk schoot niet op en is nu met zo weinig mogelijk arbeiders en zo veel mogelijk gemechaniseerde arbeid tot stand gekomen. Er is door dit werk goede, nieuwe cultuurgrond beschikbaar gekomen; ik hoop ook nog voor wat mooie beplanting hier en daar te kunnen zorgen, opdat Bredevoort er wederom een stukje natuurschoon vlak bij zijn gracht zal bij krijgen.
Maar al is er dan praktisch geen werkloosheid, wel moeten nog te veel mensen hun brood verdienen in nabij gelegen gemeenten. Daarom ben ik blij, dat er te Bredevoort in de opgeheven fabriek van Van Eijck & Co.’s Bontweverij een nieuw bedrijf gevestigd wordt, nl. de N.V. Delicatessenfabriek Aparta, die met 30 arbeidskrachten begint en hoopt te kunnen uitbreiden tot 50 arbeidskrachten.”
Tot zover de mededelingen van Burgemeester van Veen van Aalten, die met grote voortvarendheid de belangen van zijn gemeente verzorgt. Een mooie gemeente, waar het goed wonen en werken is!
De oude stadsgracht te Bredevoort. Steeds een geliefkoosd plekje voor wandelaars en vissers.
Met de woningbouw in Aalten is het merkwaardig gesteld. „Een vreemde in Jeruzalem” zou zich kunnen afvragen: wordt hier eigenlijk wel gebouwd? En als hij dan een volmondig bevestigend antwoord krijgt, zal hij meteen de vraag laten volgen: Waar dan? Nog korter kan het antwoord worden geformuleerd: Overal! Daar ligt inderdaad het kenmerkende van de woningbouw in Aalten – de honderden huizen die er na de bevrijding zijn verrezen, zijn niet geconcentreerd in één nieuwe wijk, maar zij staan her en der in de gemeente verspreid.
Aalten-zuid, de Meiberg en ’t Dal
Het gemeentelijk beleid in Aalten is er, wat de woningbouw aangaat, van meet af op gericht geweest het dorp geleidelijk een wat compacter aanzien te geven. Immers, de bebouwing van de gemeente vertoonde nogal wat „gaten”. Daar waren bijvoorbeeld de Piet Heinstraat, de Adm. de Ruyterstraat en de Willem Barendsstraat. Deze schreeuwden bijna om aanvulling. En die is er in de achter ons liggende jaren gekomen, ruimschoots.
Aan de Spinkatstraat naderen de nieuwe huizen hun voltooiing.
Deze bouwmethode had o.a. dit voordeel dat er geen nieuwe straten aangelegd en geen kostbare rioleringswerken uitgevoerd behoefden te worden. Er werd dus efficiënt gebouwd en men bereikte er tevens mee dat in Aalten niet, zoals in de meeste andere gemeenten, de door haar uniformiteit dikwijls weinig riante nieuwbouwwijken ontstonden.
Drie sectoren
Maar…. „de gaten” raken opgevuld en Aalten zal op de duur toch niet kunnen ontkomen aan het beeld van nieuwe wijken. De plannen, volgens welke de gemeente in de komende jaren zal worden uitgebreid, zijn gebaseerd op drie sectoren. Daar is allereerst het bouwplan Aalten-zuid. In deze sector bezuiden de spoorlijn zijn nieuwe wegen geprojecteerd en enkele reeds aangelegd. Daaraan zullen in de toekomst steeds meer huizen verrijzen.
Dan is er het Meibergplan, dat in steeds toenemende mate de belangstelling van de Aaltenaren trekt. En zeer terecht. Als dit project namelijk geheel zal zijn uitgevoerd, zal er – als de voortekenen niet bedriegen – een wijk zijn ontstaan waar het plezierig wonen moet zijn. Het zal een fleurige wijk zijn, met een plantsoentje en groenstroken. Een wijk bovendien, waarin men met het al te eenvormige en strakzakelijke hoopt te voorkomen door de aanleg van een paar lange verbindingsstraten en verscheidene dwarsstraatjes.
Twee der verbindingswegen zijn reeds gereed, namelijk de Spinkatstraat en die naar de Lichtenvoordsestraat. Die Spinkatstraat, waaraan het bedrijf van die naam voor personeelsleden enige fraaie woningen laat bouwen, geeft al een aardige indruk van hoe het op de Meiberg eens zal worden. In totaal zullen er een kleine honderd woningen komen, maar voor het zover is, zullen er wel enkele jaren zijn verstreken.
Uiteraard heeft de gemeente ook moeten uitzien naar terreinen voor particuliere bouw, welke niet in het gedrang zal komen. Deze bouwterreinen heeft het gevonden in de ontsluiting van ’t Dal, waarvoor het onteigeningsplan inmiddels reeds door de gemeenteraad is goedgekeurd. De nu bestaande Dalweg zal daartoe worden doorgetrokken. Hieraan zal binnen niet al te lange tijd de gymnastiekschool worden gebouwd en de christelijke streek-h.b.s. Zo zal ook deze sector van Aalten in niet al te verre toekomst grondig van aanzien veranderen.
Het oorlogsmonument op de Wheme is opgericht ter nagedachtenis aan alle medeburgers die tijdens de bezettingsjaren door oorlogshandelingen zijn omgekomen. Met het gedenkteken wordt tevens de bevrijding in herinnering gebracht.
De oprichting van het gedenkteken was een initiatief van het comité Stichting Monument 1940-1945. Onder de Aaltense bevolking heerste er direct na de bevrijding de behoefte om met een monument de oorlogsslachtoffers te eren.
Het monument bestaat uit een beeld van een mannenfiguur met vrouw en kind. Het beeld van Franse kalksteen is geplaatst op een terras. Het voetstuk bestaat uit metselwerk, beton en natuursteen. Het gedenkteken is 1 meter 31 hoog, 1 meter 43 breed en 90 centimeter diep.
Het monument is onthuld op 16 juni 1956 door Hendrik Jan (Ome Jan) Wikkerink, leider van de voormalige verzetsbeweging in Aalten.
De tekst op het voetstuk luidt:
OM TE DOEN GEDENKEN 1940 – 1945
De groep is met het gelaat naar het zuiden gericht van waar de verdrukking, maar ook de bevrijding kwam. Kunstenares Bé Thoden van Velzen omschreef het beeldhouwwerk als volgt: “… voorstellende man, vrouw en kind, als symbool van het gehele Nederlandse volk, verwachtingsvol uitziende naar de bevrijding, ongebogen en onverzwakt.”
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Het gezin Korten, dat na rijp overleg de vertrouwde boerderij in Aalten ruilde voor een onbekende toekomst in Canada, mocht zich na twee jaar eigenaar noemen van een ruime houten woning en 45 hectare grondgebied.
Winter 1951 in Nederland, een belangrijke vergadering over een brandende kwestie. Een vergadering die misschien aan de aandacht van het Nederlandse volk is ontgaan en zeker niet een verslag in de pers heeft gehad, maar waarvan de resultaten daarom niet minder ingrijpend zijn geweest in het leven van een gezin, door generaties vastgeworteld in de vertrouwde omgeving van onze mooie Graafschap. De vergadering was een familie-bijeenkomst van de Kortens op het ouderlijk bedrijf „Lensink” onder Aalten.
Het onderwerp is vertrouwd in vele gezinnen op het Nederlandse platteland: wat te doen wanneer de kinderen opgroeien, gaan trouwen en een keer op eigen benen willen staan, een eigen boerderij willen hebben? Een probleem, weliswaar niet nieuw, maar steeds actueler naarmate de bevolking toeneemt, land verloren gaat door de bouw van industrieën en het aanleggen van wegen, uitbreiding van steden en vliegvelden. Een probleem waar geen inpolderingen een oplossing voor kunnen geven, tragisch door de onoplosbaarheid in eigen land.
Lensink
„Lensink” is een boerderij, twaalf hektaren groot, waar vader Korten met zijn gezin al uithaalden wat er in zat. Een boerderij, welke een bestaan geeft aan één gezin, maar zich verder niet meer laat verdelen. Onder het dak van de vertrouwde boerderij werd op die dag van 1951 een beslissing genomen. Als in eigen land geen oplossing gevonden kon worden dan zou men het over de grenzen proberen. Velen waren reeds voor gegaan, o.a. naar Canada, ook uit eigen omgeving. En de berichten, die van overzee werden gehoord over de ervaringen daar, wekten de hoop dat wellicht een oplossing voor hun probleem zou worden gevonden.
Het zal een weemoedig afscheid zijn geweest in de herfst van dat jaar. Afscheid van de boerderij, de vertrouwde omgeving, van de kinderen die achterbleven omdat andere banden hen in het oude land bonden. Een weemoedigheid misschien verscholen achter de opwinding van het grote gebeuren en de zenuwachtigheid van de voorbereidingen, maar ook verguld door de verwachtingen van een ongewisse toekomst. Zijn die verwachtingen vervuld? Werd in Canada de oplossing gevonden die in Nederland niet meer lag?
In de herfst van 1955, vier jaren na het vertrek uit Nederland, zal Korten op die vraag wel bevestigend antwoorden. Op zijn voorzichtige manier zal hij wijzen op wat er in die tijd werd bereikt, met open oog voor de moeilijkheden die nog in de toekomst liggen, maar tevens met vertrouwen in eigen kunnen en dankbaar voor de horizonten, die voor hem en speciaal zijn kinderen zijn opengelegd. Misschien zullen er zijn, die, de resultaten ziende, zeggen dat het met zo’n stel grote kinderen makkelijk valt succes te boeken. Maar maakt dat enig verschil? In Nederland zou het misschien slechts ten dele of nooit zijn bereikt. De jonge gezinnen zullen langer moeten ploeteren om het zo ver te brengen, er zich misschien meer offers voor moeten getroosten en moeilijker beginjaren hebben. Maar zij hebben de kracht van de jeugd.
Hoe Korten er nu voor staat
In oktober 1951 arriveerde het gezin in Canada en reisde door naar een klein plaatsje in Zuid Ontario, niet ver van Hamilton. Een oude kennis uit Aalten zorgde er voor dat het gezin werk en onderdak vond op een fruitbedrijf, terwijl voor het gezin van een getrouwde zoon een plaats werd gevonden op een boerderij in de buurt. Korten bleef daar twee jaar. De kinderen kregen werk in de fruit- en tabaksteelt, waar gedurende de zomer door lange dagen goede lonen worden verdiend. De gezamenlijke inkomsten werden opgespaard en in de zomer van 1953 was het al zo ver dat eens rondgekeken werd naar te koop staande bedrijven.
Tegen die tijd zal Korten wel gewend zijn geraakt aan dat grote verschil tussen Nederland en Canada, waar boerderijen te kust en te keur voor verkoop worden aangeboden. Goede en slechte, goedkope en dure, grote en kleine. Heel wat uren heeft hij met zijn zoons rondgereden, bedrijven bezichtigend, alvorens hij zijn keus had bepaald. De beschikbare financiële middelen legden beperkingen op, het bedrijf moest groot genoeg zijn voor zijn gezin en ontwikkelingsmogelijkheden voor de toekomst bieden…
Als iemand Korten voor zijn vertrek uit Nederland had verteld dat hij nog eens een uitgestrekte wijngaard zijn eigendom zou kunnen noemen, zou hij hem hebben uitgelachen. Maar dat onverwachte is gebeurd, want in November, amper twee jaar na zijn vertrek, betrok het gezin een bedrijf, groot 45 hektaren, waarvan de helft met druiven; het bedrijf, waar Korten zijn keus op had laten vallen. Men kan zich voorstellen dat het voor een Nederlandse boer van het gemengde bedrijf een hele verandering betekent wanneer hij zijn plaats tussen de koeien verwisselt voor een leven temidden der wijnstokken, vooral wanneer hij geen ervaring heeft met de druiventeelt.
In die positie verkeerden de Kortens. Veel aanpassing werd weer van hen geëist, veel werd en moet nog worden geleerd. Buren in deze streek, waar veel druiven worden geteeld, gaven advies en Korten weet nu ook dat hij bij de Voorlichtingsdienst om raad kan aankloppen. Het snoeien in de winter, aanbinden in het voorjaar, het sproeien en de grondbewerking, de oogst, alles was nieuw en vreemd. Langzamerhand groeien ze er in en leren de knepen van het vak en de eisen, die het stelt.
Warden’s en Niagara’s, Concords, Fredonia’s en Diamond’s, druiven-variëteiten die elk hun eigen verzorging behoeven, zijn namen die hen nu niet vreemd meer in de oren klinken. En dat is wat dit bedrijf meer dan iets anders nodig heeft: vakkennis. Enkele malen gedurende de laatste jaren is het van eigenaar verwisseld, het was verwaarloosd en vervuild toen het werd betrokken. De produktie ligt nog beneden normaal, wat niet alleen een gevolg is van het feit dat het grootste gedeelte van de wijngaard nog jong en niet op volle produktie is. Door snoeien moet worden verbeterd en oude stammen worden verwijderd. De gebouwen behoren opgeknapt te worden, maar dat kan in de ogen van Korten wel even wachten. Eerst moet de produktie op peil worden gebracht. En dat vereist al voldoende tijd en kapitaal.
Voor zijn afzet heeft Korten een contract met een wijnfabriek in de buurt. De prijs, welke hij voor zijn druiven ontvangt wordt in het voorjaar vastgesteld en is verschillend voor de soorten. Het afgelopen jaar varieerden deze prijzen van $ 80 tot $ 100, per ton. Deze druiven worden verwerkt tot wijnen en druivensappen. Enkele variëteiten zijn daarvoor meer in trek dan andere en Korten kan zich gelukkig prijzen met een behoorlijke variatie in de soorten op zijn bedrijf, waardoor hij meer verzekerd is van een goede afzet dan wanneer slechts enkele soorten worden geteeld. Een klein deel van de oogst verkoopt hij als handdruiven aan de groothandel of direct aan het publiek. Hoewel hij hier meer voor kan vragen, kost het ook meer werk en tijd om de mandjes klaar te maken. Bovendien is deze afzet zeer beperkt.
Johannes B. Korten is in de loop der jaren een echte druivenkenner geworden, die zijn uitgestrekte wijngaard met zorg en overleg beheert.
De druiventeelt is onderhavig aan belangrijke risico’s, zoals vorst- en hagelschade, plantenziekten, vogel- en insektenschade, waartegen de teler zich slechts gedeeltelijk kan verzekeren of wapenen. De afzet kost Korten geen hoofdbrekens en hij krijgt een goede prijs voor zijn produkt. Voor de afzet is de Canadese druiventeler voor een niet onbelangrijk deel aangewezen op export naar de Verenigde Staten, waar de produktie regelmatig toeneemt. Veel is echter reeds gedaan op het gebied van afzet-organisatie door druiventelers-verenigingen.
Het ziet er echter niet naar uit dat in de toekomst grote moeilijkheden bij de afzet zullen rijzen. Op het Niagara-schiereiland, waar de Canadese druiventeelt is geconcentreerd en Korten zijn bedrijf heeft, doet zich n.l. eenzelfde verschijnsel voor dat ons eigen land zo goed kent: meer en meer grond wordt hier voor industrialisatie in beslag genomen en ook de met druiven beteelde oppervlakte gaat achteruit. Deze streek, door klimaat en grondsoort zo bij uitstek geschikt voor, heeft door haar ligging in een dicht bevolkt gedeelte van dit land en de aanwezigheid van uitstekende transportfaciliteiten een grote aantrekkelijkheid voor de industrie. Hoewel deze ontwikkeling niet in het algemeen belang van de fruitteelt in deze streek is en men over het instellen van streekplannen spreekt om dit in goede banen te leiden, betekent het voor de teler een garantie voor afzet in de toekomst.
Behalve de wijngaarden telt het bedrijf ruim 20 hektare bouwland en grasland. Oorspronkelijk lag dit allemaal in gras, maar Korten heeft maar twee melkkoeien en twee vaarzen en besloot een gedeelte van het grasland te scheuren. Op het bouwland teelt hij nu tarwe, haver, mais en tomaten, het laatste gewas op een leveringscontract met een conservenfabriek. Ook met het vee is het zo gesteld, dat hij graag meer koeien zou willen houden, vooral omdat hij de mest zo nodig heeft op het bedrijf. Maar hij zit nog niet voldoende ruim in zijn middelen om hier nu al geld in te kunnen steken. Het is nog „alle hens aan dek” om aan de verplichtingen, die met de koop van het bedrijf zijn aangegaan, tegemoet te komen en daarnaast het bedrijf nog te ontwikkelen.
De jongens werken wanneer ze maar even gemist kunnen worden bij anderen, hetzij in het bouwbedrijf of inde tabaksteelt. Ondanks de zware lasten is er echter de voldoening van de opbouw van een bestaan en het vertrouwen in een toekomst zonder vrees voor het probleem dat hen naar Canada dreef: wat moeten de jongens gaan doen? Op eigen boerderij en daarbuiten ligt nu voldoende ruimte voor ontplooiing. Moeder Korten maakt nu haar eigen wijn, niet veel maar van „eigen teelt” en goed van smaak, om zo bij bijzondere gelegenheden eens te proeven. En bij die gelegenheden zullen zij en haar man wel eens herinneringen ophalen aan de tijd in Aalten, op de „Lensink’’, waar nu een zoon de scepter zwaait en een jong gezin opgroeit.
Heeft u interessante verhalen over familieleden die uit Aalten naar Canada zijn geëmigreerd? Stuur ons een bericht!
Nieuwe woonwijk in Aalten – Terreinen voor honderd woningen
HET DORP AALTEN, dat in de na-oorlogse jaren vooral aan de Zuidzijde is uitgebreid door de bouw van nieuwe woningen, zal in de eerstvolgende jaren een belangrijke uitbreiding ondergaan aan de Noordelijke kant. Het gemeentebestuur is er namelijk in geslaagd terreinen aan te kopen, gelegen tussen de Lichtenvoordsestraat en de Damstraat. Het ligt in het voornemen een aantal straten aan te leggen en hier een nieuwe woonwijk te scheppen.
Aanvankelijk heeft het in de bedoeling gelegen in het complex, gelegen tussen de Damstraat en de Meiberg, drie aan elkaar evenwijdige straten aan te leggen, lopend van Oost naar West. Deze woonwijk zou daardoor echter wel wat erg strak worden en daarom heeft de directeur van Gemeentewerken een nieuw plan ontworpen. Wijziging van het uitbreidingsplan is hierdoor noodzakelijk.
Oorspronkelijk plan gewijzigd
Het ontwerp van de directeur van Gemeentewerken heeft bij de leden van de raad een gunstig onthaal gevonden. In het oorspronkelijke bebouwingsplan zouden van de drie evenwijdige straten er twee aan beide zijden bebouwd kunnen worden. De meest Noordelijke weg mocht slechts eenzijdig worden bebouwd, teneinde te voorkomen dat men vanaf de Ringweg zicht zou hebben op de achterzijde van de woningen. Tussen de meest Noordelijk gebouwde woningen en de Ringweg zou namelijk maar een afstand zijn van vijftig meter. In het nieuwe plan is de middelste van de drie straten weggelaten. Hiervoor in de plaats is gekomen een dwarsstraat, die de Noordelijke en de Zuidelijke straat verbinden. Bovendien is tussen de beide straten een straat geprojecteerd, die rechthoekig staat op de dwarsstraat en de Zuidelijke straat.
Bejaardenwoningen
Uit de tekening van de directeur van Gemeentewerken, die wij hierbij publiceren, blijkt dat ook ten Noorden van het dichtst bij de Ringweg geprojecteerde nieuwe straat woningen kunnen worden gebouwd. Het minder riante zicht op de achterzijde van deze woningen stelt men zich voor te camoufleren door het planten van bomen en struiken langs de Ringweg. Het is nog niet zeker dat het doorgaat doch er bestaan plannen om aan de gemeenteraad voor te stellen op het terrein, gelegen tussen de Noordelijke straat en de Ringweg een aantal bejaardenwoningen te bouwen. Dit zullen dan woningen worden met één verdieping. Deze minder hoge woningen werken er bovendien nog aan mede, dat het gezicht daarop vanaf de Ringweg rianter is dan bij woningen met twee verdiepingen. Deze bejaardenwoningen komen dan bovendien in een rustige sfeer, doordat de bewoners aan de achterzijde het zicht hebben op door de gemeente aangelegd plantsoen. Overigens blijkt uit de tekening, dat ook terzijde van de woningen bomen of heesters zullen worden geplant.
Speelterrein
Het terrein tussen de Noordelijke en de Zuidelijke straat zal worden beheerst door twee straten. Het nieuwe plan heeft niet alleen boven het oude het voordeel dat deze wijk nu minder stijf gaat worden, doch bovendien heeft de directeur van Gemeentewerken kans gezien hier nog een speelterrein voor kleuters te projecteren. Met nadruk moet worden vermeld, dat het een terrein voor kleuters zal zijn, want het is te klein om speelterrein voor de ouderen te kunnen zijn. De oppervlakte is namelijk 40 bij 40 meter. Het ligt in de bedoeling het terreintje te betegelen en in het midden een zandbak te plaatsen. Tussen de Meiberg en de Lichtenvoordsestraat ligt ook nog een complex grond. Ook hier zullen woningen gebouwd kunnen worden. De nieuwe woonwijk op de Meiberg zal met de Lichtenvoordsestraat worden verbonden door een nieuwe straat, die ongeveer tegenover de onlangs aangelegde Saksenstraat op de Lichtenvoordsestraat zal komen.
Openbaar gebouw
Op de hoek van deze verbindingsstraat en de Meiberg is in het uitbreidingsplan een terrein geprojecteerd, waarop een openbaar gebouw van beperkte afmetingen kan komen. Rond dit gebouw kan een speelplein of iets dergelijks worden aangelegd. Het terrein leent zich, naar men ons mededeelde, uitstekend voor de bouw van een kleine school. Een definitieve bestemming is aan dit terrein nog niet gegeven. doch verwacht mag worden dat een beslissing daaromtrent niet lang meer op zich zal laten wachten. Tenslotte ziet men op de tekening de „Spinkatstraat”. Het ligt namelijk in de bedoeling een nieuwe weg aan te leggen die de Oosterkerkstraat op de tekening niet meer te zien zal verbinden, via een andere dwarsstraat, met het Meibergcomplex.
Officieel is aan deze verbindingsweg nog geen naam gegeven, doch gemakshalve wordt door de technische dienst van de gemeente Aalten aan deze straat, die achter de spinhulzenfabriek „Spinkat” zal komen te liggen, een naar dit bedrijf genoemde naam gegeven. Bovendien is de directie van „De Spinkat” voornemens in de toekomst aan deze straat woningen te bouwen ten behoeve van personeel van het bedrijf. Het voetpad langs het gebouw van de Vergadering van Gelovigen blijft bestaan. Ook dit pad verbindt de Oosterkerkstraat met de Meiberg.
Honderd woningen
Naar wij vernemen kan de gemeente op de terreinen op de Meiberg in totaal ongeveer zeventig woningen bouwen. Rond het bij de gemeente in eigendom zijnde complex liggen ook nog particuliere bouwterreinen. Er bestaat ook bij particulieren wel animo om hier te bouwen, zodat verwacht mag worden dat hier in totaal honderd nieuwe woningen kunnen verrijzen. Op de tekening ziet men voorts dat tegenover de Noordelijke straat, die op de Meiberg zal worden aangelegd, het begin van een nieuwe straat is geprojecteerd. Het ligt in de bedoeling hier t.z.t. een straat aan te leggen, die de Damstraat zal verbinden met de Bredevoortsestraat. Op het terrein, gelegen tussen deze beide straten, kunnen dan weer tal van woningen worden gebouwd. Zover is het echter nog niet, want de gemeente heeft de daarvoor benodigde gronden nog niet in eigendom.
Vier jaar geleden is Marinus Rhebergen uit Aalten naar Canada vertrokken en momenteel is hij enkele maanden met vacantie in zijn geboorteplaats.
„Canada is, wordt gezegd, het land van de onbegrensde mogelijkheden, maar denk nou maar niet, dat iedere immigrant in Canada in enkele jaren rijk wordt. Denk zelfs maar niet dat ieder, die naar Canada emigreert, daar binnen een paar jaar zich een positie heeft verworven, zoals dat in Nederland nooit mogelijk zou zijn geweest. Er zijn uitzonderingen, er zijn mensen, die het buitengewoon treffen en binnen enkele jaren zich een stevige positie hebben verworven, maar…. het blijven exceptionele gevallen.”
Dit zegt Marinus Rhebergen uit de Richterinkstraat te Aalten, die vier jaar geleden naar Canada emigreerde en gisteren terugkeerde voor een vacantieverblijf in Aalten, waar zijn ouders en verdere familieleden wonen. Vier jaar geleden is Marinus vertrokken, samen met zijn vriend Constant de Jong, ook uit Aalten. Het was eigenlijk een tikkeltje een avontuur voor Marinus en Constant. Beiden hadden werk en beiden waren vrijgezel. Veel zorgen hadden zij niet. Het onbekende trok hen wel en aan ondernemingslust ontbrak hen het niet. Op een goede dag zijn we vertrokken, zomaar, op hoop van zegen.
„Toen we in Canada aankwamen moesten we”, vertelde ons Marinus, „natuurlijk zien wat geld op zak te krijgen. Nadat we aan land waren gekomen, besloten we de eerste de beste fabriek maar eens binnen te stappen. Het was een textielfabriek. Vooraf hadden we „getosst”, waarbij het zo was uitgevallen, dat, mocht er maar één man nodig zijn, ik het eerst aan beurt zou zijn. In die eerste fabriek trof ik het. De directeur – een Engelsman – kon wel mensen gebruiken. Hij gaf hoog op over de goede verhoudingen, die er steeds hadden bestaan tussen het Engelse en het Nederlandse volk. Natuurlijk was ik wel zo wijs niet over de oorlogen met Engeland te praten. Na een paar dagen kwam de directeur mij vertellen dat hij ook voor mijn vriend werk had. Zo kwamen wij beide in hetzelfde bedrijf aan de slag.”
Pamflet om Nederlandse immigranten welkom te heten, jaren ’50. Canadian Museum of Immigration at Pier 21.
Op kantoor
Marinus had echter geen zin om in de textielfabriek te blijven. Hij zocht een betrekking op een kantoor en slaagde tenslotte in een plaats in ’t Noorden van Ontario. „Een beste baan had ik daar”, vertelde Marinus. „Eén bezwaar was er aan verbonden; ik was in die plaats de enige Nederlander en dat was niet prettig. De mentaliteit van de Canadezen is heel anders dan die van de Nederlanders en als puntje bij paaltje komt, blijf je ginds toch altijd Nederlander. Je houdt, of je wilt of niet altijd je Nederlandse gevoel voor gezelligheid en gemeenschapsbeoefening.”
Marinus is nu maar eens naar Aalten getrokken. Voor hoe lang? Och dat weet hij zelf nog niet. Hij is nergens aan gebonden. De baan in Canada heeft hij opgezegd. Zijn baas daar heeft hem een prachtig getuigschrift gegeven en gezegd dat te allen tijde de kantoorstoel weer voor hem klaar staat. Marinus heeft echter geen zin om weer als Nederlander geïsoleerd tussen de Canadezen te zitten. Ergens anders in Canada zal hij straks zijn geluk wel eens weer proberen.
Vooruit komen
Tal van Nederlanders heeft Marinus in de afgelopen vier jaar in Canada gesproken, ook verschillende oud-Aaltenaren. Het gaat hen behoorlijk goed, natuurlijk de een beter dan de ander. „In het algemeen”, zegt Marinus, „moet iemand, die in Nederland een klein bedrijfje of een kleine boerderij heeft, niet denken dat hij in Canada binnen een paar jaar onder de pannen is. Velen, die in Nederland zgn. kleine zelfstandigen waren, zijn dat in Canada ook. Wil men met reuze schreden de weg naar het fortuin op, dan moet men zich volledig aanpassen bij de Canadezen. Dat betekent, hun goede eigenschappen overnemen, maar ook de slechte. Dan krijgt men veel relaties en dat is van enorm belang, echter niet moreel.
Constant de Jong, die gelijk met Marinus is vertrokken, werkt nog steeds in dezelfde fabriek. Hij is minder goed dan Marinus in de gelegenheid geweest te veranderen, omdat hij enkele jaren na aankomst in Canada daar is getrouwd. En Constant is een man met Nederlandse verantwoordelijkheid; een getrouwd man moet niet gaan avonturen. Marinus is het vrijgezellenleven trouw gebleven.
Familie Voortman
Marinus Rhebergen bezocht in Canada dikwijls het gezin Voortman. Dat vond niet alleen zijn oorzaak in het feit dat er vier jongens in dit gezin zijn, waarmee het gezellig praten is, de vrouw van Voortman Sr. is uit Aalten afkomstig. De heer Voortman, die weduwnaar was, is namelijk in Hamilton hertrouwd met mej. Cato te Brake, die enkele jaren geleden naar Canada vertrok. Het gezin Voortman heeft, vertelt Marinus Rhebergen, eerst ’n aantal jaren in Picton gewoond. Na enkele jaren van hard werken en van flink sparen, besloot de heer Voortman een eigen huis te kopen.
Hij slaagde in Hamilton, waar in het centrum van de stad een groot huis te koop was. De heer Voortman werd eigenaar van dit pand en besloot het gedeeltelijk als pension in te richten. De zaken gingen vrijwel vanaf het begin heel goed. Dit was, aldus Marinus Rhebergen, vooral te danken aan de goede naam, die het pension kreeg. Het waren voornamelijk ongehuwde Nederlandse immigranten, die bij de familie Voortman in de kost gingen.
Ze hadden het er best. Niet alleen dat gezorgd werd voor goed eten en drinken, ook aan het scheppen van een gezellige sfeer werd veel aandacht besteed. In het algemeen munten de Canadese kosthuizen niet uit door gezelligheid. De Canadezen zijn minder gesteld op huiselijk verkeer dan de Nederlanders en dat blijkt ook uit de inrichting van hun woningen.
Kosthuizen
Vooral de ongehuwde Nederlandse immigrant heeft het in Canada niet gemakkelijk. Financieel kan hij zich, als hij tenminste van aanpakken weet, wel redden, doch het verdienen van geld alleen maakt de emigratie niet geslaagd, men moet zich ook in de nieuwe omgeving thuis voelen.
Ongehuwden zijn in Canada aangewezen op kosthuizen. „Dat is niet alles”, zegt Marinus. „Er is bijna geen huiselijk verkeer en je mist de gezellige sfeer van de Nederlandse gezinnen. De Nederlandse immigranten hebben ook veelal kostgangers, doch een bezwaar is, dat een Nederlands gezin soms acht tot tien kostgangers heeft. Daar wordt de spoeling wel eens dun van.”
De jongelui, die bij de familie Voortman hun kosthuis hebben, voelen zich stuk voor stuk in Canada op hun gemak en dat is ook het geval met de jongemannen, die hier ’s avonds na het werk enkele gezellige uren door brengen.
Andere immigranten uit Aalten
Ook met tal van andere immigranten heeft Marinus Rhebergen in Canada kennis gemaakt. Uiteraard heeft hij hoofdzakelijk bezoeken gebracht aan uit Aalten afkomstige Nederlanders. De heer J. Bierman uit Lintelo heeft aanvankelijk een paar jaar in het zuiden van Ontario op een boerderij gewerkt. Enkele jaren geleden heeft hij in Cochrane, in het noorden van Ontario, een boerderij gekocht. De grond was goedkoop en is goed. Een nadeel is dat men in het noorden vrij eenzaam woont en dat de winter daar lang is. De heer Bierman verbouwt vooral veel aardappels. De boerderij is ongeveer 500 ha groot.
De heer G.C. Stronks, voorheen wonende aan de Hogestraat te Aalten, werkt in Burlington op een tuinderij. Hij is momenteel bezig met het zelf bouwen van een huis.
De heer Ant. Lammers, die in Aalten een boekhandel had aan de Landstraat, woont met zijn gezin in Hamilton. De heer Lammers is eerst enkele jaren aan het pionieren geweest, doch heeft thans vast werk in een drukkerij en boekhandel. Hij is dus weer in zijn eigen branche beland.
De heer J. Wiggers, in Aalten een der directeuren van meubelfabriek Luimes en Wiggers, woont sedert enkele jaren in Smithfield bij Trenton. De heer Wiggers is een vakman, die ook in Canada veel waardering voor zijn werk ondervindt. Hij heeft zich vooral toegelegd op het verzorgen van interieurs van woningen. Voor zijn eigen gezin heeft hij een prachtig huis gebouwd. De heer Wiggers neemt in Canada het afwerken van woningen aan.
De heer H. Winkelhorst, die in Aalten woonde aan de Koopmanstraat, bezit thans een boerderij in Smithfield. Het bedrijf, dat hij eerst enkele jaren had gehuurd, heeft hij thans gekocht.
De heer Bertus Prinzen, die op de Hogestraat in Aalten een kruidenierswinkel dreef, en één der eerste emigranten uit Aalten was, heeft in Jarvis een grote boerderij – een veebedrijf. De heer Prinsen heeft in Jarvis tal van functies in het openbare leven. Hij is een vraagbaak voor veel immigranten.
De heer Bernard Prinsen uit IJzerlo, heeft in Bloomfield bij Picton een goede boerderij. Het is een gemengd bedrijf. Zijn zoon werkt ook op de boerderij, nadat deze eerst enkele jaren bij de General Motors had gewerkt.
De heer Willem Prinzen, die in Aalten aan de Willemstraat woonde, werkt bij een bouwonderneming, samen met een van zijn zoons. Ook zijn andere zoons hebben goed werk. Het gezin W. Prinsen woont in Bloomfield, waar zij een huis hebben gekocht. In Aalten was de heer Prinsen grossier in textiel.
De broers Geert, Arie en Wim Lammers uit Aalten hebben in Canadese fabrieken goed betaald werk gevonden.
Heeft u interessante verhalen over familieleden die uit Aalten naar Canada zijn geëmigreerd? Stuur ons een bericht!
Even kras en even opgewekt als ze een half jaar geleden uit Aalten vertrok voor een bezoek aan haar familieleden in Canada, is gisteravond mevr. wed. Lammers-Bulsink, in Aalten beter bekend onder de naam „opoe Lammers”, weer in haar woning in de Willemstraat aangekomen.
Op 30 November van het vorige jaar vertrok deze energieke vrouw, van wie men nauwelijks kan geloven dat zij dit jaar 84 wordt, met de Rijndam naar Canada om haar kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen te bezoeken, die na de oorlog naar Canada emigreerden en in brieven verschillende keren hadden geschreven: „opoe, U moest eens kunnen zien, hoe wij het hier hebben”.
Opoe Lammers heeft, na enig overwegen, deze uitnodiging aanvaard en eind vorig jaar vertrok zijn naar Canada. Zij heeft daar haar vele familieleden, die het zich maar moeilijk konden voorstellen dat „opoe” werkelijk kwam kijken, bezocht en haar ogen ook verder goed de kost gegeven. Ook met andere oud-Aaltenaren heeft zij in Canada kennis gemaakt. Het bezoek van hun oude moeder en grootmoeder was voor de kinderen en kleinkinderen in Canada een verrassing, groter dan men zich daar had kunnen voorstellen.
Opoe Lammers, die een prettige tijd heeft gehad in Canada is op 14 Mei j.l. terug gereisd met de Rijndam. Gisteren kwam zij in Rotterdam aan, waar zij door haar kinderen werd afgehaald. Per auto is ze daarna naar Aalten gereden, waar ze gisteravond tegen zeven uur arriveerde. Vele handen van familie, buren en kennissen moest zij bij aankomst schudden. Ze had het best naar de zin gehad in Canada, vertelde ze.
Gisteravond kwam de in Nederland wonende familie Lammers in gebouw „Irene” in intieme kring bijeen. Daar heeft opoe verteld van haar belevenissen en ze wist dit op zeer onderhoudende wijze te doen, zodat ieder zich een beeld kon vormen van de omstandigheden, waaronder de „Canadese tak” van de familie Lammers leeft.
Toen opoe Lammers uit Aalten vertrok nam zij voor de familie in Canada een geluidsband mede, waarop door de Aaltense familieleden gesproken woorden waren opgenomen. Het afdraaien van deze band veroorzaakte in de Canadese familiekring veel blijdschap en verrassing. Opoe Lammers bracht uit Canada ook weer een geluidsband mee. Zo hoorde men gisteravond in de familiesamenkomst de stemmen van de familieleden in Canada. Het bleek dat velen het Aaltense dialect nog niet hadden verleerd.
Heeft u interessante verhalen over familieleden die uit Aalten naar Canada zijn geëmigreerd? Stuur ons een bericht!
Familie Herman Prinzen (9 personen) emigreert naar Argentinië
Herman Prinzen en zijn gezin, dat overmorgen scheep gaat naar Argentinië.
„Dat is dan de laatste koffie, die ie van ons kriegt”, zegt Herman Prinzen uit IJzerlo bij Aalten, en hij zet een dampende kop koffie op tafel. Het is stil in de grote keuken van boerderij „Linquenda”, de keuken, die groter schijnt dan ooit tevoren, omdat er practisch geen schilderijen meer aan de muur hangen. Met een oude, verweerde spiegel is nog getracht de wand enigermate te sieren, wat niet bijster is gelukt en verder hangt slechts eenzaam de Bijbelse dagkalender op het behang.
Door het keukenraam kan men uitzien over de IJzerlose es, die vlak en kaal in magere zonnestralen zich probeert te koesteren. De wind blaast het mul geworden zand van de akkers driftig over het geploegde land. Herman Prinzen, de 48-jarige boer, staart naar buiten. „Hier hebben wij nu ongeveer achttien jaar gewoond”, zegt hij, misschien meer tot zichzelf dan tot ons. „Wij zullen er nu geen achttien dagen meer zijn, zelfs geen acht meer….”
Spaans leren was niet gemakkelijk
„In Argentinië praot ze Spaans!”, zegt een dochtertje van Prinzen. „Heb ie wal es Spaans heuren praoten?” „Nee,” moeten we bekennen. „Is Sunterklaos dan nooit bie oe ’ewest, den kump toch oet Spanje?” „Spaans is een moeilijke taal,” zegt Prinzen. „Leerink, Wim Leerink zogezegd uit de Kerkstraat in Aalten heeft ons wat Spaans geleerd. Tjonge, ’t viel niet mee en we kennen er nog niet veel van.” „Maar kom,” vervolgt hij en hij wendt zijn blik af van de uren aaneen, in stuifzand gehulde es – „daar is mijn werk gedaan” – ik zal u vertellen van onze a.s. emigratie.”
En dan begint boer Herman Prinzen zijn verhaal. Het is een verhaal, waarvan het wezen der dingen een radicale omkeer zal brengen in zijn leven en niet alleen in het zijne, maar in dat van zijn vrouw, mevr. Prinzen-Kämink en van hun zeven kinderen, waarvan de oudste zestien en de jongste nog geen jaar is en in de kinderwagen ligt te kraaien van plezier. „U kent opa Brunsveld,” stelt Prinzen vast. „ledereen hier kent immers opa Brunsveld. Hij is een geboren en getogen IJzerloër en als hij jarig is, dan komen veel mensen op visitie.
Dat was op 24 November van het vorige jaar. De vrouw en ik zaten, het was laat in de namiddag, bij hem te praten, toen ook de heer Kämink, een neef van mijn vrouw, binnen kwam. Kämink is hoofdbestuurslid van de Chr. emigratiecentrale en u begrijpt dat het gesprek al spoedig over de emigratie ging. Nog niet lang geleden had Kämink Argentinië en nog enkele andere landen bezocht om zich op de hoogte te stellen van de immigratiemogelijkheden daar.” „Misschien is daar voor jullie ook wel perspectief,” zei hij.
„We dachten er verder niet zo diep over na, maar een paar dagen later kregen wij een brief van hem. Hij had er namelijk wel over nagedacht. Om kort te gaan, hij schreef dat er in Argentinië bij de prot. chr. school een internaat is, waarvoor men een conciërge zoekt. „Is dat niets voor jullie?” schreef hij. Die vraag was niet zo heel vreemd, als ze op het eerste gezicht wel lijkt. Ik ben hier immers in IJzerlo wel in hoofdzaak boer, maar tien jaar lang ben ik ook conciërge geweest van het verenigingsgebouw „Ons aller belang”, ’t Witte kieltje zat al in de koffer….
„Is onze taak hier misschien afgelopen ?”
Die brief van Kämink heeft mijn vrouw en mij niet weer losgelaten; Er is, schreef Kämink dringend behoefte aan een conciërge – We zijn er geen mensen naar – mijn vrouw en ik evenmin – die bang zijn om naar een ander land te vertrekken of een ietwat onbekende toekomst tegemoet te gaan. We hebben de brief van Kämink principieel bezien. Zo: „Is het misschien ook zo, dat onze taak hier, in de Aaltense buurtschap IJzerlo, is afgelopen en dat er voor ons in een ander en een vreemd land een nieuwe toekomst en een nieuwe taak wacht?” „Ja,” zegt mevrouw Prinzen, „zo hebben wij ons voor deze zaak gesteld.”
„Nu moet u niet denken,” vervolgt Prinzen, „dat het probleem voor ons eenvoudig was. Wij hebben vele jaren, samen met de ouders van mijn vrouw, die nu oud zijn geworden, in deze boerderij gewoond. Zou het nu goed zijn, dat wij gingen vertrekken en onze ouders in de avond van hun leven eenzaam achterlieten?” „U begrijpt, dit is een „zware” zaak om te overwegen.
Onze ouders hebben echter gezegd „Als jullie menen, dat er voor jullie en de kinderen een toekomst ligt in Argentinië, dan moet je dat om ons zeker niet laten. Wij mogen jullie niet tegenhouden, ook al zijn we oud. Wij vertrouwen, dat als jullie een taak wordt gegeven in Argentinië, er ook voor ons zal worden gezorgd ’’ Toen onze ouders dit zo gelovig opvatten, heb ik ’s avonds gezegd: „Wat dunkt je vrouw, hoe moeten wij er mee aan?” „We moesten maar gaan ” Herman,” zei ze. „Alles wordt ons licht gemaakt….” Dat was tegen Kerstmis.
Donderdag vertrekt de boot
We hebben toen geschreven aan Kämink in Hoogeveen en hij heeft verder alles geregeld. Donderdag a.s. vertrekken we met de boot. Ongeveer vier weken zijn we onderweg. Dan komen we in Buenos Aires, de hoofdstad van Argentinië aan. Acht uur moeten we dan nog reizen met de bus voor we in Tres Arroyos, onze nieuwe woonplaats, zijn. Ik zal daar dus, zoals ik al zei, conciërge worden van een internaat. Dat staat 50 meter van de school af en tien minuten van de kerk. We komen dus niet in een onbewoonde streek.
In Tres Arroyos wonen trouwens veel immigranten. Het zijn geen immigranten van de laatste tijd. Er zijn er heel wat, wier ouders of grootouders reeds naar Argentinië immigreerden, doch zij hebben, zoals ik heb gelezen in brieven, die ik uit Argentinië ontving toch altijd nog de Nederlandse volksaard behouden. Zelfs op school wordt nog enkele uren per week les in de Nederlandse taal gegeven. Dat schreef het hoofd van de school mij.
In het internaat verblijven doorgaans zo’n tachtig kinderen. De afstand van huis naar school is te groot om dagelijks af te leggen en daarom blijven de kinderen van April tot December in het internaat. Vier maanden hebben zij vacantie, van December tot en met Maart. Dan gaan ze naar huis. Dat zijn in Argentinië de zomermaanden. In die vacantie heb ik in Argentinië gelegenheid om in de landbouw te gaan werken. Twee van onze dochters, Christina en Johanna, gaan in Tres Arroyos in het internaat werken. Een blijft thuis moeder helpen en de anderen gaan of naar school of blijven thuis, omdat ze nog te jong zijn voor de school. We hebben vier meisjes en drie jongens. Dat is ’t hele verhaal.”
„Of we er niet tegenop zien?” „Neen, nu niet meer,” zegt Prinzen. „We hebben het besluit genomen en geloven nu dat onze levensweg ginds, in Argentinië zal worden voortgezet. Daar schijnt dezelfde zon als hier in de IJzerlose es en daar regeert ook dezelfde God als in Nederland. We hebben een paar drukke dagen achter de rug. Bijna alles is nu echter ingepakt. Nog een paar dagen en dan gaan we.” „O ja, u wilt misschien weten hoe het met onze ouders zal gaan? Ook voor hen wordt gezorgd. Ons vertrouwen is niet beschaamd geworden, want een neef van ons, Wim Kämink gaat 6 Mei trouwen en komt dan hier op de boerderij te wonen. Hij zal niet alleen voor het bedrijf, maar ook, samen met zijn vrouw, voor zijn opa en oma zorgen. Zo zal, ook in dit opzicht, alles goed komen. We zijn daarvoor erg dankbaar.”
In 1955 werd Speeltuinvereniging Bredevoort opgericht. Het was de eerste vereniging van dien aard in de gemeente Aalten. De contributie bedroeg dertig cent per maand, het donateursgeld twee gulden per jaar (bron: Dagblad Tubantia).
In een verslag van de Werkgroep Jeugdzaken wordt een overzicht geschetst van de Aaltense speeltuinverenigingen in het jaar 1973:
Speeltuinvereniging Bredevoort: Locatie: Schoolstraat, Bredevoort. Het gebouw, eigendom van de gemeente, is thans geheel gereed. Aantal leden: 85 gezinnen. Activiteiten: Verschillende binnenactiviteiten. Op de woensdagmiddag in de wintermaanden organiseert deze speeltuinvereniging verschillende binnenactiviteiten voor de jeugd.
Speeltuinvereniging “Robbedoes”: Locatie: Achter de woningen aan de Saksenstraat en de Berkenhovestraat. Aantal leden: 90 gezinnen en 50 donateurs. Activiteiten: 6 dagen per week openstelling speeltuin, 3x per jaar deelname wandeltochten. In de winter: 1x per week bingoavond; 2x per mnd film in het clubhuis; 1x per week schietavond; 2x per mnd instuifavonden; 1x per jaar feestmiddag kinderen.
Speeltuinvereniging “Rond de Vlag” (opgeheven): Locatie: Koopmanstraat. De speeltuinvereniging “Rond de Vlag” is opgeheven. Er worden dan ook geen activiteiten meer voor de jeugd georganiseerd. Aantal leden: 24 gezinnen waren lid. Activiteiten: 1x per jaar avondvierdaagse, 1x per jaar kinderfeest bij Vultink, 1x per jaar buurtfeest bij Vultink.
Speeltuinvereniging “Wildebras”: Locatie: Eerste Broekdijk. Aantal leden: 40 gezinnen en 10 donateurs. Activiteiten: 2x per jaar dropping, 1x per week wandelen, 1x per jaar uitgaansmiddag, 1x per week houtbewerken in clubgebouw, 1x per week ontspanningsavond in clubgebouw.
Speeltuinvereniging “Prins Willem Alexander”: Locatie: Achter de woningen aan de Nijverheidsweg. Eigenlijk kan hier niet gesproken worden van speeltuin, omdat op het terrein geen speelwerktuigen staan. Er is ook geen trapveld. De belangen van deze speeltuin worden behartigd door de buurtvereniging “De Nijverheid”. Aantal leden: 156. Activiteiten: 1x per jaar sportdag in speeltuin, 1x per jaar uitstapje.
Tussen de Admiraal de Ruyterstraat en de Trompstraat in Aalten wordt een weg aangelegd. B. en W. dezer gemeente hebben de raad voorgesteld aan deze weg de naam Abel Tasmanstr. te geven. Deze omgeving ligt in de lijn van de straataanduiding in de omgeving, waar aan diverse straten namen van Nederlandse zeelieden uit het verleden zijn verleend.
Op de hoek van Bodendijk, Bocholtsestraat, Dinxperlosestraat en Eerste Broekdijk is een bebouwd gedeelte ontstaan, dat tot op heden geen naam had. Het werd door de bewoners van lieverlede aangeduid met de naam Plein, een weidese naam overigens, want wie verwachten zou hier een groot plein te vinden vergist zich. In officiële stukken ging men echter in de loop van het laatste jaar ook de naam Plein overnemen en nu stellen B. en W. voor om deze naam dan maar officieel aan deze omgeving te geven. Zij willen echter deze naam ook geven aan het gedeelte straat tot de spoorwegovergang, aansluitende op de Dijkstraat, zoals B. en W. schrijven. Dit gedeelte heette tot op heden ook Dijkstraat en heeft op zichzelf weinig gemeen met een „plein”.
Plein Zuid
In het Dal
Het doortrekken van de Beeklaan in 1965
Het ligt in de bedoeling van het gemeentebestuur binnen afzienbare tijd over te gaan tot z.g.n. ontsluiting van het Dal. Eerst zal een weg worden aangelegd, lopende van de Stationsstraat (bij de Wilhelminaschool) naar de Hogestraat. De klinkers voor de bestrating staan hier al grotendeels klaar. Voor alle wegen, welke hier zullen worden aangelegd willen B. en W. nu maar in een keer namen vaststellen. De tegenwoordige Slingestraat die van de Willemstraat af gedeeltelijk langs de Slingebeek loopt, wil men in de toekomst doortrekken tot de Stationsstr. nabij de Koembrug. De naam Slingestraat willen B. en W. dan doen vervallen en aan de hele weg de naam Slingelaan geven.
In ’t uitbreidingsplan is voorts een weg geprojecteerd, die zal lopen van de Willemstraat bij borstelfabriek Lurvink naar de bovengenoemde Slingelaan. Aan deze weg, die dus vlak voor de Slingebeek op de Slingelaan uit komt, wil men de naam Beeklaan geven. De weg, die van de Stationsstraat (bij de Wilhelminaschool) zal lopen westwaarts tot aan de Beeklaan zou, volgens B. en W. de naam Dalweg gegeven kunnen worden, terwijl B. en W. voorstellen aan de weg, die op de Hogestraat begint, zuidwaarts loopt en uitkomt op de Dalweg de naam Steile Dalweg te geven.
Aalten-Zuid
Het ligt voorts in de bedoeling in Aalten-Zuid enkele wegen aan te leggen. In de eerste plaats een weg, lopende van de Bodendijk in noord-oostelijke richting langs de Hervormde school. Deze straat wil men Vondelstraat noemen. Zuidelijk hiervan komen twee hiermede parallel lopende wegen, die resp. Huygensstraat en Bilderdijkstr. zouden kunnen heten, volgens B. en W.
Tussen de Vondelstraat en de Bilderdijkstraat komt een verbindingsstraat. Deze zouden B. en W. willen noemen naar de dichter Jacob Cats. Ook zal nog een weg worden aangelegd, die loopt van de Koopmanstraat naar de Parallelweg. Aan deze straat stellen B. en W. voor de naam Van Alphenstraat te geven.
Aalten verloor belangrijke veemarkt, maar de ontwikkeling ging ongestoord haar gang
In een vijftig jaar geleden door prof. dr. H. Blink geschreven sociografische studie over „Nederzettingen in Gelderland” wordt van Aalten gezegd dat deze plaats niet zo goed partij heeft getrokken van de overgang tot de nieuwe tijd als Winterswijk. Meer dralend, niet het initiatief nemend, heeft Aalten, volgens prof. Blink, Winterswijk laten voorgaan bij de ontwikkeling van het spoorwegnet en zijn industrie is daardoor achtergebleven.
„Aalten is, zo schrijft prof. Blink voorts in zijn werk, thans in een stationnaire toestand met geen vooruitgang.” Door een zeker conservatisme bij het bestuur is zelfs de veemarkt, die hier eens aanzienlijk was, gedeeltelijk naar Lichtenvoorde verplaatst, dat geen marktgelden hief, terwijl Aalten die bleef heffen. Evenwel moeten wij ook opmerken, dat ook andere oorzaken tot die verplaatsing medewerken, in verband met de ligging aan de grens. De bevolking, die in 1840 2136 zielen bedroeg, beliep in 1890 niet meer dan 2224, terwijl in 1900 Aalten 2400 inwoners telde.
Veemarkt Aalten, 1934
Bredevoort werd overvleugeld
Pijpendraaien was hand-, voet- en vakwerk. Hier een voorbeeld van een Aaltense trapdraaibank uit 1880.
Prof. Blink schrijft verder in zijn studie in 1904, dat Aalten, een dorp uit de heerlijkheid Bredevoort, het oude stadje in de schaduw heeft gesteld en zelfs de hoofdplaats der gemeente is geworden, waartoe Bredevoort behoort. Hier is, tegen een zuidhelling van een heuvel met keien en leem, die tot 36 meter hoogte gaat, in de oudheid een nederzetting ontstaan, niet ver van de Slinge, aan een weg van Duitsland naar Arnhem. Hier had van ouds een druk verkeer met karren plaats, dat evenwel verminderde in de achttiende eeuw, omdat bij Westervoort een brug over de IJssel werd gelegd en het verkeer zich verder zuidwaarts verplaatste.
Toch bleef het in Aalten nog altijd betrekkelijk druk en had Aalten belangrijke markten, terwijl er zich ook textielnijverheid ontwikkelde. Voor drievierde eeuw – dit werd in 1904 geschreven – vond men er twee katoenspinnerijen, bombazijn- en demietfabrieken, een blekerij, oliemolens, looierijen, branderijen en brouwerijen naast landbouw en destijds was Aalten het belangrijkste dorp in de z.g.n. „Achterhoek”.
Men vindt er, zo schreef dr. Blink, twee fabrieken van katoenen stoffen, ieder met ongeveer zestig arbeiders, doch die uitsluitend voor het binnenland werken. Belangrijk is hier de kammen- en pijpenfabriek van hoorn met pl.m. 130 arbeiders, terwijl er nog vier kleine pijpendraaierijen voorkomen. „De opkomst dezer fabricatie is” aldus prof. Blink, „ten dele toeval. Hier op de grens werden vroeger veel Duitse pijpen gerookt, die men in Bocholt of elders op de markt kocht.
Omstreeks 1850 zette iemand, die in Duitsland het pijpen draaien had geleerd, zich te Aalten neder en zijn bedrijf nam spoedig in omvang toe, zodat er een kleine fabriek uit ontstond. De fabriek breidde zich uit tot de tegenwoordige omvang, men leerde weldra ook het holle gedeelte van de hoornen bewerken tot kammen, die tegenwoordig zelfs het hoofdproduct vormen.Arbeiders, die op de eerste fabriek het draaien van pijpen geleerd hadden, begonnen vervolgens ook voor zichzelf te werken en zo ontstond hier meer pijpenindustrie. Verder vindt men in Aalten veel kleine klompenmakerijen, maar toch is het eigen bedrijf ter plaatse niet voldoende om de voorhanden werkkrachten arbeid te verschaffen en elke dag gaan er veel arbeiders naar Duitsland om daar te werken. Voor dit doel denkt men zelfs een tram- of spoorlijn aan te leggen.”
Trek naar Bocholt
„Uit Aalten gaan”, zo schreef prof. Blink in 1904, „elke dag wel 150 arbeiders naar Bocholt; ruwe, grote wagens, bij regen met witte huiven overdekt en door twee paarden getrokken, brengen elke morgen de arbeiders naar Bocholt en voeren hen ’s avonds terug.” Tot zover schreef prof. Blink een halve eeuw geleden.
Het is ongetwijfeld interessant ook na te gaan hoe de ontwikkeling van de gemeente Aalten in de laatste vijftig jaar is geweest. Eerst wat betreft de bevolking. De cijfers, die prof. Blink in zijn rapport geeft, moeten wel betrekking hebben op het dorp Aalten (zonder de buurtschappen). Immers, volgens de volkstelling van 1748 bedroeg in dat jaar het aantal zielen van het kerspel Aalten 3298. Hiervan woonden er 1163 in het dorp Aalten. In 1819 bedroeg het zielental officieel 4913, waarvan er 692 in Bredevoort woonden en de rest in Aalten en buurtschappen. In de loop van vijftig jaar is de bevolking van Aalten (dorp) bijna verdrievoudigd. Momenteel wonen er in het dorp pl.m. 6500 personen.
De conclusie van prof. Blink dat de bevolking van Aalten van het midden tot het eind der vorige eeuw vrijwel niet is toegenomen, vindt, naar uit oude bescheiden blijkt, voor een niet onbelangrijk deel zijn oorzaak in de grote emigratie, die hier in het midden van de negentiende eeuw plaats vond, meest naar Amerika. Oorzaak hiervan was dat er in Aalten moeilijkheden op kerkelijk terrein waren voorgekomen, welke zich voortplantten naar maatschappelijk terrein. De ingezetenen, die waren meegegaan met de „afscheiding” en uit de Hervormde kerk waren getreden, ondervonden in hun dagelijkse werk moeilijkheden van de anderen en besloten toen voor een gedeelte te emigreren. Van 1853 tot 1879 waren dat liefst 858 personen, deels wonend in het dorp, deels komend van de buurtschappen.
Textielfabriek vh. Gebr. Driessen, 1937
Omstreeks 1826 werd aan de Dijkstraat door de gebroeders Anton en Jozeph Driessen uit Bocholt een bombazijnfabriek (katoenweverij) gesticht, waarbij ook een spinnerij verrees. Het bedrijf in de Dijkstraat, naderhand gedreven door de zoons van de gebroeders Driessen, onderging in 1894 een splitsing doordat Herman Driessen (de zoon van Anton) een nieuwe fabriek stichtte op „het Blik”, nu Hofstraat geheten. In 1929 werd dit bedrijf omgezet in „N.V. Herman Driessen en Zoon”. Het bedrijf van de Gebr. Driessen aan de Dijkstraat werd in 1918 overgedragen aan een Enschedese combinatie en toen ontstond de N.V. Textielmaatschappij v.h. Gebr. Driessen.
In 1885 kreeg Aalten de eerste pijpenfabriek, t.w. van de fa. Becking en Vaags en daarna, in 1863 een pijpenfabriek van de fa. Peters en Gans. De kammenfabriek, hierboven door prof. Blink genoemd, werd in 1872 opgericht onder de naam „Firma ten Dam en Manschot”. De pijpenfabriek van de fa. Becking en Vaags werd kort na 1918 opgeheven, terwijl ook de kammenfabriek hetzelfde lot onderging. In 1884 echter, was de heer W. te Gussinklo sr. een fabriek voor hoornbewerking begonnen, eerst uitsluitend voor pijpen, later tevens voor knopen, wandelstokken, kammen enz., welke fabriek in 1924 – toen onder beheer van de N.V. Dutch Button Works W. te Gussinklo – werd overgebracht naar Bredevoort. De nog te Bredevoort gevestigde fabriek heeft zich in de loop der jaren uitsluitend toegelegd op de fabricage van knopen. Verleden jaar is het fabriceren van wandelstokken stopgezet.
Zoals prof. Blink constateert waren in Aalten enkele leerlooierijen gevestigd. Vlak bij de beek in de Dijkstraat was er een gevestigd, die van de heer G. Peters, die zijn „koemen”, waarin het leer werd gelooid, bij de brug in de Stationsstraat had. Vandaar dat deze brug nu Koembrug heet. Enkele blekerijen, die te Aalten hebben bestaan, zijn ook in de loop der jaren verdwenen, deels door moderner fabricagemethoden.
Hogere lonen in Duitsland
Tramhalte Lurvink, Dijkstraat
Het feit, dat, volgens prof. Blink, velen uit Aalten in het begin van deze eeuw in Bocholt gingen werken, vond o.m. zijn oorzaak in het feit dat in Duitsland de lonen hoger lagen. Die lonen bedroegen toen 6 a 7 Berliner Thaler per week (7 Berliner Thaler was ƒ 12,60 per week). De trek uit Aalten naar de overzijde van de grens is gebleven tot de eerste wereldoorlog uitbrak, in 1914. Toen kwam hier een eind aan. Nadat eerst met de z.g.n. „Bokkeltsen wagen” de arbeiders naar Duitsland gingen, maakte men sinds 1910 gebruik van de tram. In dat jaar werd namelijk de tramlijn Aalten–Bocholt aangelegd. In de dertiger jaren is deze lijn weer verdwenen.
Er vindt nu ook weer een zeer druk grensverkeer plaats tussen Aalten en Bocholt, doch juist andersom dan 50 jaar geleden. Het zijn nu velen uit Bocholt, die naar Aalten komen, niet om hier te werken, doch om te winkelen. Er zijn Aaltense winkeliers, die hun omzet hierdoor de laatste maanden enorm hebben zien stijgen. Zij adverteren zelfs in bladen, die in Bocholt verschijnen.
De industrie in de gemeente Aalten heeft zich nooit zo kunnen ontwikkelen als in Winterswijk, vooral doordat Aalten minder gunstig was gelegen. Men voelde er minder voor in Aalten een bedrijf te vestigen dan in Winterswijk. De markten te Aalten zijn deels achteruit gelopen door de concurrentie van Lichtenvoorde en het niet altijd even gelukkige beleid van het gemeentebestuur, terwijl daarnaast ook niet moet worden vergeten dat in de eerste wereldoorlog er een verbod gold om goederen te vervoeren naar plaatsen, liggend aan de Duitse grens. Men moest hiervoor speciale vergunningen hebben.
Lichtenvoorde viel niet onder die maatregelen en heeft hiervan geprofiteerd. Overigens is het hier ook weer een opstaan, blinken en verzinken, want Lichtenvoorde heeft zijn markt voor een groot gedeelte moeten afstaan aan Doetinchem, een plaats, waarvan prof. Blink in 1904 schrijft dat het een „aardig plaatsje” is met enige handel. Doetinchem heeft, wat de veehandel betreft, nu zelfs Zutphen verdrongen.
Voor markten was geen plaats
De middenstand van Aalten heeft in het verleden steeds een grote hekel gehad aan de markten. Dit heeft echter tot gevolg gehad, dat er nooit een marktvereniging is opgericht in Aalten en het beheer der markt overheidszaak is gebleven. Het in gebreke blijven van het particulier initiatief, door het vrezen van concurrentie, heeft echter ook tot gevolg gehad, dat er geen bepaalde dagen werden geschapen, waarop in Aalten veel vertier was. Het publiek ging dat vertier in een naburige gemeente zoeken en vanzelfsprekend werden daar ook diverse goederen gekocht.
Naast de verschillende textielfabrieken heeft Aalten na de oorlog een spinhulzenfabriek gekregen. Opvallend voor Aalten is, dat in deze plaats zeer veel grossierderijen zijn gevestigd. In vergelijking met Winterswijk, waar de maatschappelijke ontwikkeling vooral in het begin van deze eeuw opvallend was, moet worden geconstateerd dat in Aalten de bedrijvigheid voor een belangrijk deel heeft gelegen op kerkelijk, sociaal en politiek terrein. Nergens in Oost-Gelderland hebben afscheiding en doleantie zulke grote gevolgen gehad als in Aalten.
Markt Aalten, 1920
Er is ook zeer veel verbittering door ontstaan, welke slechts langzaam is verdwenen en welke nog hier en daar sluimert. De activiteit van de Aaltense bevolking heeft zich ook gericht op het bijzonder onderwijs. Het Chr. onderwijs heeft het openbaar onderwijs geheel overvleugeld. Daarenboven werden grote bedragen bijeen gebracht voor het kerkelijk leven, terwijl ook op sociaal terrein veel activiteit werd ontplooid.
De gevolgen daarvan zijn niet uitgebleven: Aalten heeft verschillende mannen voortgebracht, die op kerkelijk, politiek en sociaal terrein een vooraanstaande plaats in ons land hebben ingenomen. Nog werken velen uit Aalten in naburige plaatsen, o.a. in Winterswijk en in Dinxperlo en Ulft. In de toekomst zal Aalten meer industrie moeten hebben. De belangstelling van het gemeentebestuur gaat dan ook in die richting.
Gerrit Johan Kaemingk werd geboren op 2 november 1890 op Overbeek in IJzerlo, zoon van Theodor Johann Kaemingk en Johanna Hendrika Pennings. In 1917 verliet de toen 27-jarige onderwijzer Nederland om te gaan werken in het ‘verre Indië’.
De reis was inderdaad zeer ver, want de Eerste Wereldoorlog had de normale reiswegen versperd. Na een reis van vier maanden via IJsland, Amerika, Honolulu, Japan en China bereikte hij tenslotte zijn ideaal. Hij werd daar onder andere hoofd van de Idenburgschool in Solo (Surakarta).
Gerrit Johan Kaemingk en Truus ten Boom (foto: fam. Kaemingk)
Idenburgschool, Solo (Surakarta), Ned. Indië
Na twintig jaar werd hij gepensioneerd en ging hij opnieuw op reis. Onderweg naar Nederland wilde hij Zuid-Afrika zien. Daar kwam hij in 1937 aan. En omdat hij zichzelf nog niet ‘versleten’ achtte, werd hij daar tijdelijk onderwijzer. Voordat hij zijn plan om terug te keren naar Nederland kon verwezenlijken, brak de Tweede Wereldoorlog uit.
Het gevolg was, dat hij pas in de zomer van 1953 zijn geboorteland weer zag. De tweemaal gepensioneerde onderwijzer logeerde daar tijdelijk in Hoogeveen bij zijn broer Gerrit Willem Kaemingk (1887-1979), destijds voorzitter van de Chr. Emigratiecentrale in Drenthe.
Uitvinding van elektrisch onderwijs, de ‘Elucator’
Eénmaal terug in Nederland presenteerde Kaemingk zijn uitvinding, namelijk het ‘elektrische onderwijs’. Hij noemde zijn methode „Elucator”, een samenvoeging van elektriciteit en educator (oftewel opvoeder). In Zuid-Afrika had hij patent aangevraagd op zijn uitvinding. Het werkte als volgt:
Met behulp van een batterij wordt zwakstroom gevoerd door twee geïsoleerde aanwijsstokjes. Met het ene stokje wijst men op een kaart een plaats aan en met het andere één van de plaatsnamen die rechts op de kaart op een rijtje staan. Als de juiste plaats wordt aangewezen wordt dit door een licht- of geluidssignaal gemeld. Zo kan men ook omgekeerd bij een plaatsnaam de juiste plaats zoeken.
Behalve voor aardrijkskunde had Kaemingk ook kaarten ontworpen voor onder meer tekenen, taalonderwijs, leesles, plantkunde en geschiedenis. In totaal konden ongeveer 50 kaarten worden samengesteld. In een handig bakje dat gemakkelijk in aktetas paste, kon de Elucator met toebehoren worden meegenomen. Hiermee had hij een onderwijsmethode ontwikkeld die verschillende voordelen zou hebben. Zo zou de onderwijzer (vrijwel) overbodig zijn geworden. Het kind kon thuis of in de klas alleen studeren en een fout werd onmiddellijk gecorrigeerd.
De Elucator werd vooral geschikt geacht voor (landen als) Zuid-Afrika, waar kinderen die afgelegen woonden moeilijk een school konden bezoeken. Maar ook een aantal onderwijsexperts in Utrecht, die met de uitvinding van de heer Kaemingk kennis maakten, waren enthousiast. Kinderen vonden de Elucator ‘een betrekkelijk goedkoop gezelschapsspel met vele mogelijkheden’. Het visueel verband, dat hier direct werd gelegd tussen een voorwerp en een woord, een plant en de naam daarvan of een som en de uitkomst scheen ‘zeer gunstig te werken op de bevattelijkheid van het kind’.
Terug naar Zuid-Afrika
Na zijn bezoek aan Nederland keerde hij terug naar Zuid-Afrika, waar twee van zijn schoonzoons een boerderij hadden. Hij overleed op 22 februari 1963 in Glencoe, Natal, Zuid-Afrika.
Overlijdensadvertentie Gerrit Johan Kaemingk
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
HARRY KRAAYENBRINK uit Sioux Center in Amerika, een van de stevigst gebouwde korporaals uit het Amerikaanse bezettingsleger in Duitsland, is in het burgerleven boer. Voordat hij in dienst kwam werkte hij op het bedrijf (160 ha) van zijn vader in Sioux Center. In het Amerikaanse leger zullen meer soldaten zijn, die de ploeg goed in de handen ligt, maar er zullen er niet veel zijn die, zoals Harry Kraayenbrink, zonder enige moeite een praatje kunnen maken met een collega uit de Achterhoek.
Dat zit zo met Harry: Eenenveertig jaar geleden emigreerden uit Sinderen bij Varsseveld Hendrik Kraayenbrink en Leide Nijman. Het echtpaar had zeven kinderen, vijf jongens en twee meisjes en vader Kraayenbrink meende, dat er voor zijn jongens geen werk in Nederland zou zijn te vinden, ten minste als ze boer wilden worden.
Daarom liep bij reeds jarenlang met het plan rond, naar Amerika te emigreren, maar zijn vrouw verzette zich tegen dit voornemen. Tot 1912. Toen kon zij het niet langer bolwerken en gaf toe: het gezin Kraayenbrink ging naar Amerika. Moeder Leide (geboren in IJzerlo) had er echter allerminst schik in. Zij ging mee naar Amerika omdat haar man het wilde en omdat ze bij haar kinderen wilde blijven, maar zin had ze er helemaal niet in.
Dialect
Eenmaal in Amerika aangekomen, ging het vader Kraayenbrink en zijn gezin goed. Na verloop van jaren had men een eigen bedrijf. Doch, hoe voorspoedig het ook ging, moeder Leide kon Sinderen en de Achterhoek maar niet vergeten. Voor haar was er geen beter land dan Nederland en geen voortreffelijker streek dan de Gelderse Achterhoek. Moeder Leide nam zich voor nooit haar mooie Achterhoek te vergeten, evenmin als het Achterhoekse dialect. Zij nam zich ook voor nooit Engels te zullen leren spreken en daar heeft zij tot haar dood – nu vier jaar geleden – de hand aan gehouden.
Harry Kraayenbrink heeft in Aalten een fiets geleend. Op deze fiets heeft hij in de afgelopen dagen de Gelderse Achterhoek doorkruist en zijn familie opgezocht.
Moeder Kraayenbrink blééf het Gelderse dialect spreken. Wie met haar wilde praten, moest maar Achterhoeks leren en anders… wel, dan ging het gesprek niet door.
Benjamin
Het jongste zoontje van de familie Kraayenbrink was, toen men uit Sinderen vertrok, ongeveer zestien maanden. Het was geboren als Bernard Willem Kraayenbrink, maar men noemde hem Benjamin of Ben.
Benjamin moest in Amerika met zijn broertjes en zusjes naar een school. Het was een school, waar in het Engels les werd gegeven. De kinderen begonnen dus Engels te praten, doch dat weerhield moeder Kraayenbrink er niet van thuis Achterhoeks te blijven spreken. Daarom spraken de kinderen ook twee talen: Engels en Achterhoeks dialect.
Benjamin Kraayenbrink werd een man. Toen kwam de dag, dat Benjamin zijn ouders vroeg om toestemming om met Jeanette van Roekel te mogen trouwen. Jeanette was een meisje, wier ouders in Amerika woonden, doch wier voorgeslacht uit Nederland stamde. Dit laatste droeg er in niet in geringe mate toe bij dat moeder Leide toestemming gaf tot het huwelijk. Jeanette was in ieder geval van Nederlandse komaf.
De jaren regen zich aaneen. Benjamin en Jeanette, die niet ver van de boerderij van Hendrik Kraayenbrink een eigen boerderij begonnen waren, kregen een gezin: zeven kinderen werden er geboren: vier meisjes en drie jongens. Harry Kraayenbrink was de oudste.
Vooral de oudste kinderen gingen veel naar hun grootmoeder en zij vertelde haar kleinkinderen van Nederland, van de Gelderse Achterhoek, van Sinderen en van Aalten, waar familie woonde. Maar grootmoeder bleef Achterhoeks spreken, ook tegen haar kleinkinderen, die langzamerhand ook het Gelders dialect leerden tijdens „privélessen” die zij onopgemerkt van hun grootmoeder kregen van hun grootmoeder.
De kleinkinderen meenden, dat zij de Nederlandse taal spraken, doch het viel hen wel eens op, dat grootmoeder ook nog een andere taal sprak. Dat hoorden zij, wanneer zij voorlas uit de Bijbel.
Vier jaar geleden is grootmoeder gestorven en wanneer de oudste kleinkinderen aan haar denken, dan denken zij aan het Achterhoekse dialect en aan de mooie bossen en de prachtige korenvelden in de Gelderse Achterhoek, waarover zij zo vaak en zo mooi heeft verteld.
In Duitsland
Het vorige jaar moest Harry in dienst. Hij werd naar Duitsland gestuurd en dankzij het feit, dat een tante – tante Hanne – door briefwisseling de relatie met de familie in Aalten en Sinderen in stand had gehouden, kreeg Harry adressen mee. Wie weet, misschien was hij eens in de gelegenheid naar Nederland te gaan. Die gelegenheid kwam. Harry kreeg verlof van dertien dagen. Hij stapte in Frankfurt op de trein en via Arnhem reisde hij naar Aalten, waar hij met de laatste trein, midden in de nacht arriveerde. Hij vond het te raar om zo laat nog zijn familie op te zoeken. Harry overnachtte in een hotel en de hotelhouder zorgde er de volgende morgen voor, dat een der familieleden, de heer H.A. Nijman uit Aalten, werd opgebeld, die Harry kwam afhalen.
In de afgelopen dagen heeft Harry de Achterhoek bekeken. Hij heeft gezien waar zijn grootouders hebben gewoond en waar ze naar de kerk zijn gegaan, waar zijn vader is gedoopt en waar zijn grootmoeder op het land heeft gewerkt. Harry heeft ook ontdekt, dat hij niet het Nederlands, maar het Achterhoekse dialect spreekt. Hij heeft er veel gemak van gehad, dat zijn grootmoeder halsstarrig aan haar eigen streektaal heeft vastgehouden.
Amsterdam
Harry vindt de Achterhoek mooi, even mooi als zijn grootmoeder altijd heeft gezegd. Volgende week gaat hij een paar dagen naar Amsterdam. Hij wil de hoofdstad van Nederland zien, waar het, zoals grootmoeder altijd heeft verteld, even druk is als in de grote steden van Amerika…
Nog een halfjaar en dan heeft Harry de militaire dienst er op zitten. Dat spijt hem niet. „Ik wil geerne weer naor huus en mien vader helpen op de boerderie”. Maar eerst wil Harry Amsterdam nog zien. Hij hoopt maar, dat hij de mensen daar kan verstaan, want ze praten daar natuurlijk geen Achterhoeks en Nederlands verstaat Harry niet zo best, maar hij zal proberen met het Achterhoekse dialect zich in Amsterdam te redden.
„Misschien lacht ze mien uut in Amsterdam en denkt ze, wat veur boer is dat, die neet ens Hollands kan praoten. Ze hebt dan nog geliek ok, want ik bun ok een boer, een Amerikaanse boer…”
Biografie van Harry Lester Kraayenbrink
Harry Lester Kraayenbrink werd geboren op 20 februari 1930 in Sioux Center, Iowa, als zoon van Ben en Jeanette (Van Roekel) Kraayenbrink. Hij groeide op op een boerderij nabij Sioux Center en behaalde in 1947 zijn diploma aan de Sioux Center High School.
Op 26 februari 1952 trad Harry in dienst bij het Amerikaanse leger tijdens het Koreaanse Oorlog en was gestationeerd in Duitsland. Na zijn eervolle ontslag op 9 februari 1954 keerde hij terug naar zijn geboorteplaats.
Op 20 april 1956 trouwde Harry met Wilma Cleveringa. Hij werkte bij de Sioux Center Co-op en de Sioux Center Lumberyard. In 1959 verhuisde het echtpaar naar Maurice, waar Harry zes jaar boerde voordat ze naar een boerderij ten noorden van Sioux Center verhuisden. Hier brachten Harry en Wilma hun vier dochters groot.
In 1988 ging Harry met pensioen. Hij had vele hobby’s en interesses, waaronder houtbewerking, timmerwerk, golfen, vissen, fietsen, poolen en kaarten in het Senior Center. Hij en Wilma genoten ook van reizen om familie te bezoeken en trips naar de meren.
Harry overleed op 15 december 2017 op 87-jarige leeftijd in het Royale Meadows Care Center in Sioux Center. Hij werd begraven op Memory Gardens Sioux Center Cemetery.
Ongeveer vijftig jaar geleden zat op een donkere zomeravond een spook op de leuning van de brug over de Slingebeek in de Dijkstraat te Aalten. Het spook was in ’t wit gekleed, het had zwarte poten en bij tijd en wijle koerde het zacht als een duif of snorkte het als een varken. Bijna onbeweeglijk zat het spook daar en het joeg de mensen, die in het late avonduur door de stille en slechts spaarzaam verlichte Dijkstraat moesten, de stuipen op het lijf.
Opgeschoten knapen, die enkele minuten van tevoren nog snoevend tegen hun meisje hadden opgegeven over hun durf, zonk de moed in de schoenen, toen zij de brug naderden en de witte figuur daar zo rustig maar onheilspellend zagen zitten. Oude mannen en vrouwtjes in de omgeving schoven de grendel dichter voor hun deur; daardoor kon het spook tenminste niet naar binnen komen.
„Willum, bun ie ’t!”
Terwijl aan weerszijden van de Dijkbrug mensen angstig bijeen stonden en niemand het spook durfde passeren, kwam Hendrik – een potige boerenknecht uit IJzerlo – met grote passen vanuit de Kerkstraat de Dijkstraat in. Het was bekend dat Hendrik de kracht van twee en de moed van vier had, maar dit… „Goeienavond,” zei Hendrik, groetend de angstige mensen links en rechts in de Dijkstraat. Toen ging hij onversaagd de brug op. Een enorme spanning volgde. De mensen meenden dat zelfs de torenklok van de Helenakerk ophield met tikken…
„Goeienavond,” zei Hendrik tegen het spook. Toen weerklonk een plons, daarna een hartverscheurende kreet en even later kroop „het spook” langs de oever van de Slingebeek. Een wit laken dreef met de stroom mee en een mensengedaante kwam terzijde van de brug naar boven. Toen rende een vrouw naar voren en gilde: „Willum, bun ie ’t!” Zij omhelsde „het spook”, dat zij nog geen tien minuten tevoren klappertandend van verre had aanschouwd…
Oudheidkamer
Oudheidkamer, Dijkstraat 10b, Aalten
Deze geschiedenis speelde zich vijftig jaar geleden in Aalten af. Er werden toen in Aalten en nog meer in Bredevoort, voortdurend spoken gezien. De mensen hadden daar ontzag voor en wanneer zij ’s avonds bij een klein oliepitje zaten te geselsen, kwam het gesprek telkens opnieuw op de spoken terecht. Men lacht tegenwoordig om die spookverhalen, maar wie een bezoek heeft gebracht aan de Oudheidkamer in Aalten en heeft gesproken met de gids, de heer G.G.W. Essink kan zich een voorstelling maken van de bijgelovigheid van de vroegere Aaltense en Bredevoortse bevolking.
Bij kleine oliepitjes moesten de mensen ’s avonds hun werk doen, als tenminste dit pitje ’s avonds werd aangestoken. Brandde echter het vuur in de open schouw, dan werd veelal geen licht ontstoken. Het zou maar onnodig geld gaan kosten en het vuur gaf voldoende licht. Het gaf ook spookachtig licht. De sfeer voor de spookgeschiedenissen was in ruime mate aanwezig en de verhalen bleven niet uit.
Rakkers van jongens maakten van de bijgelovigheid van de bevolking gebruik, door geregeld als „spook” op te treden. Dikwijls waren ze dan nog bang voor zichzelf. Zo bang waren vroeger velen in Aalten en Bredevoort voor spoken, dat zij niet wilden hebben dat hun kinderen met de handen ’s avonds figuurtjes maakten, die in de schaduw van het lamplicht op de muur te zien waren. Zelfs voor deze onschuldige „konijntjes van schaduw” was men bang. Je kon nooit weten. Er worden rare dingen gezegd…
De straatverlichting was zeer gering en zo werkte alles mede tot het scheppen van een ware spooksfeer. In de Oudheidkamer is nog een open haardvuur en hangen de kleine lampjes voor de schoorsteen, terwijl de gids genegen is te vertellen over spoken van weleer.
„Vorstelijke” haardplaat
Doch niet alleen spookverhalen kan men horen in de Oudheidkamer, er is nog veel meer. Er is in het in oude stijl opgetrokken gebouwtje aan de Dijkstraat te Aalten zeer veel bijeen gebracht uit vroeger tijden. Daar is bijv. een haardplaat met het opschrift Georg Friderich, fürst zu Waldeck.
Eeuwen geleden heeft deze vorst in Culemborg gewoond. Hij heeft daar in de zestiende eeuw de eerste Lutherse kerk doen bouwen. De haardplaat, die hij zich toen heeft laten maken en waarop liefst negen wapens voorkomen, is na veel omzwervingen in Aalten terecht gekomen en hoewel voor dit kunststuk al zeer veel geld is geboden, wil men het in de Oudheidkamer te Aalten niet kwijt.
Een prachtig lepelrek gemaakt van hout trekt bijzonder de aandacht. Het rek is rijk aan symboliek en het lijden en sterven van Christus is in dit rek voorgesteld. De ouderwetse kinderstoel ontbreekt natuurlijk niet in deze verzameling van oudheidkundige voorwerpen, doch evenmin een wafeltang van honderden jaren geleden. Het geval is bijna een kilo zwaar en men hoeft zich niet af te vragen of de vrouwen, die vroeger wafels bakten, ook spierballen hadden. Het moet haast wel.
De klokkestoel uit de Hervormde kerk van Bredevoort heeft ook in de Oudheidkamer een plaats gevonden. Nadat in 1657 de vlakke slinger was uitgevonden, kwam reeds in 1666 een hiermede op „moderne wijze” uitgeruste klok in Bredevoort’s toren. Na ongeveer 280 jaar in het oude stedeke de minuten weggetikt te hebben, werd de klok vervangen door een moderner uurwerk. Het bezwaar van de oude klok was, dat ze iedere morgen moest worden opgewonden.
Sedert kort zijn er in de Oudheidkamer te Aalten ook foto’s te zien van ’t vroegere Aalten. Dank zij bemoeiingen van Aalten’s Belang heeft men deze foto’s gekregen. Vooral oud-Aaltenaren hebben hiervoor grote belangstelling. Er is bijv. een foto, gemaakt bij de aankomst van de eerste tram in Aalten. Grote vreugde heerste er toen. Verleden week zijn de rails opgebroken. Sic transit gloria…
Het station van de Ned. Spoorwegen stond vroeger op een open vlakte in het veld. De bevolking vond dat het station zo vreselijk ongelegen lag, helemaal buiten het dorp. Nu moppert men omdat de spoorlijn door het dorp loopt en men moet wachten voor gesloten spoorbomen. Er zijn foto’s van de vroegere Markt met de oude pompen. Het is nog altijd jammer dat enkele jaren geleden deze oude pompen van gemeentewege zijn verwijderd.
Twee ouderwetse fietsen – velocipêdes, zei men vroeger – staan er in de Oudheidkamer. Het zijn vehikels, die doen veronderstellen dat onze voorouders amateur-circusacrobaten waren. Toch waren zij dat niet, maar niettemin reden zij op deze „fietsen” met het hoge voorrad en het kleine achterwiel door Aalten’s straten. In de laatste oorlog – acht jaar geleden – zijn deze fietsen nog gebruikt, namelijk door Duitse militairen. Wanneer het hun niet gelukte in Aalten een fiets te bemachtigen en dat lukte vaak niet, dan namen zij in arrenmoede maar een velocipède uit de Oudheidkamer en fietsten hierop naar Bocholt.
„I zal vinden het erg prettig, wanneer U try met mij in het Nederlands to speak” zei Wilhelmina te Slaa uit Lyndhurst – een stad in de Verenigde Staten – tegen ons, toen we vier jaar geleden met haar zaten te praten in de huiskamer van de familie Somsen, Hogestraat Aalten. Dat was Vrijdag 5 Augustus 1949. Een paar dagen daarvoor was mej. Wilhelmina te Slaa in Nederland aangekomen en omdat het juist in de periode was, waarin in Nederland, maar ook in het buitenland de kwestie Indonesië in het centrum van de belangstelling stond, wilden wij van mej. te Slaa wel eens weten hoe men in Amerika over Nederland en de verhoudingen tot Indonesië dacht.
Miss Wilhelmina te Slaa voor haar woning
Wat mej. te Slaa toen heeft verteld, doet hier niet ter zake. We zijn het vrijwel vergeten en ook het beeld van miss te Slaa is in onze gedachten vervaagd. Slechts af en toe, wanneer wij in ons fotoalbum bladeren, herinnerden wij ons plotseling deze forse dame met donkere bril, fonkelende ogen, deze dame die zo gemoedelijk praten kon en zo leuk het Engels en het Nederlands door elkaar kon spreken.
Grote hulpactie voor rampgebied
In 1911 is Wilhelmina te Slaa, samen met haar ouders en haar zusters Grada, Hanna, Betje en Drika en haar broer Dirk naar Amerika gegaan. In 1949 is zij een paar weken in Nederland geweest en daarna ging zij weer terug naar haar school in Lyndhurst, waar zij de Amerikaanse jeugd onderwijst.
Dat zij echter Nederland niet vergeten is bewijzen verschillende belangrijke gebeurtenissen uit haar leven en dat is ook nog kort geleden weer gebleken. Miss Wilhelmina te Slaa heeft namelijk, onmiddellijk na het bekend worden van de ramp, die Nederland heeft getroffen op 1 Februari j.l. in Amerika een hulpactie voor de getroffenen in Nederland georganiseerd. In de Washington School te Lyndhurst hield zij een toespraak tot de jeugd. Zij vertelde van het leed, dat velen in Nederland heeft getroffen en zij hield een enthousiast betoog over het kleine land aan de zee, haar geboorteland.
„Wij moeten kleren bijeen brengen voor de mensen in Nederland”, zei mej. te Slaa en dat hoefde zij geen twee keer te zeggen. Alle leerlingen van de school voelden voor het plan en zij gingen aan het werk. Een inzameling van kleren begon in Lyndhurst. Miss te Slaa nam persoonlijk de leiding. Iedereen, die kleren wilde missen kon het opgeven aan een der leerlingen en er waren velen in Lyndhurst, die aan de oproep van miss te Slaa gevolg gaven. „Operation Holland” noemde mej. te Slaa de actie. De plaatselijke pers in Lyndhurst verleende alle mogelijke medewerking ter stimulering van de „Operation Holland” en ging in haar ijver zelfs zo ver, dat zij schreef dat de populaire miss te Slaa was geboren in de streek, die door de ramp onder water was komen te staan… Dat laatste was wel wat overdreven, want Aalten ligt nog steeds hoog en droog aan de rustig voortkabbelende Slinge.
Kisten vol goederen naar Nederland
Het resultaat van de actie was dat de ene kist na de andere kon worden volgepakt met goederen. Dit werk werd door de leerlingen van miss te Slaa gedaan in een der bij-lokalen van de Washington School en toen alle kisten volgepakt waren – Ja, aan wie moest het toen gestuurd worden? Miss te Slaa wist het niet. Zij weet nog wel heel wat van de toestanden in Nederland, maar het is tenslotte 42 jaar geleden dat zij als een meisje van amper elf jaar Nederland verliet. Zoveel wist miss te Slaa echter wel, dat de overstroomde gebieden in de buurt van Rotterdam waren en daarom verzond zij de kisten aan de diaconieën van verschillende kerkgenootschappen in de Maasstad.
Miss Wilhelmina te Slaa met de leerlingen van de Washington School te Lyndhurst. Het voor de slachtoffers van de watersnoodramp in Nederland ingezamelde goed wordt ingepakt.
Miss te Slaa heeft getoond dat ze, hoewel ze in haar hele doen en laten Amerikaanse is, toch altijd in haar hart nog een grote plaats voor Nederland heeft behouden. Het is overigens niet de eerste keer in de afgelopen twee en veertig jaar dat miss te Slaa een hulpactie voor Nederland heeft georganiseerd. Zij weet ook van aanpakken en in dat opzicht geeft ze er blijk van evenveel ondernemingsgeest te bezitten als haar vader, Berend te Slaa, de Aaltense timmerman van de Hoogestraat die in 1911 het onderwerp van gesprek werd in vele gezinnen in Aalten omdat hij het in zijn hoofd had gehaald met vrouw en kroost naar de Verenigde Staten te gaan.
„Ik vond dat toen helemaal niet prettig”, vertelde miss te Slaa ons vier jaar geleden en mijn broer en zusters evenmin. „Ik had in Nederland juist zes klassen van de lagere school doorlopen en in Amerika moest ik, omdat ik geen woord Engels kende – uitgezonderd dan yes en no – weer in de eerste klas beginnen. Na twee jaar had ik echter de hele school doorlopen en ik sprak Engels als de beste. Ik volgde een opleiding voor onderwijzeres, slaagde en werkte achtereenvolgens in verschillende scholen. Het bevalt me best. In mijn vrije tijd ga ik naar een universiteit, want ik wil proberen nog een doctorsgraad te halen”.
Zoals gezegd, miss te Slaa draagt Nederland een warm hart toe. Dat bleek o.m. wel op 10 Mei 1940, de dag waarop Nederland door de Duitsers werd overweldigd. Nauwelijks had miss te Slaa in de V.S. door de radio het bericht van de overval gehoord of zij belde de Nederlandse ambassade op. „Nederland is overvallen”, zei ze tegen de ambassadeur, „wat hebt u voor mij te doen?”
Organiseren in het groot
„U bent de eerste, die hierover belt” antwoordde de ambassadeur. Lang wachten tot er een georganiseerde hulpactie zou komen, deed miss te Slaa niet. Zij begon ogenblikkelijk te organiseren. Vrienden en kennissen werden voor haar plan enthousiast gemaakt en begonnen onder haar leiding met het vervaardigen van kledingstukken voor de koopvaardij. Miss te Slaa breidde de actie voortdurend uit. Steeds meer vrouwenclubs en organisaties uit geheel Amerika werden ingeschakeld, zodat de hulpactie een geweldige omvang aannam. De koopvaardij had alles lang niet nodig, wat er werd vervaardigd. Miss te Slaa remde het enthousiasme echter niet af, zij moedigde het eerder aan. En zo was het mogelijk dat, kort na de bevrijding van Nederland kisten vol kledingstukken naar Nederland konden worden gezonden, die hier dankbaar werden aanvaard.
Het werk van miss te Slaa trok niet alleen de aandacht van tal van vrouwenorganisaties in de V.S., ook de Nederlandse regering wist van haar werk en het was voor „deze Nederlandse Amerikaanse” een grote voldoening, toen H.M. Koningin Wilhelmina haar het „Insigne voor maatschappelijk werk” vanuit Londen deed toekomen. Het bleef echter niet alleen bij dit insigne. Prinses Juliana kwam in de oorlogsjaren persoonlijk met miss te Slaa spreken over haar werk. Deze ontmoeting vond plaats in New York. Ook met koningin Wilhelmina had miss te Slaa naderhand een ontmoeting, waarbij over het hulpverleningswerk en de organisatie daarvan werd gesproken. Miss te Slaa is geheel het type van een Amerikaanse vrouw; een vrouw, die doelbewust door het leven gaat, maar na 42 jaar in Amerika te hebben gewoond, klopt haar hart nog even sterk voor Nederland als vroeger, toen Willemientje te Slaa op een Aaltense school zong: „Kent gij het land, der zee ontrukt…”
Wilhelmina te Slaa werd 12 november 1899 geboren aan de Hogestraat 24 in Aalten, dochter van timmerman Berend te Slaa en Berendina Gezina Somsen. Op 24 november 1911 verliet het gezin Te Slaa Aalten en emigreerde naar de Verenigde Staten.
Wilhelmina te Slaa overleed op 25 september 1981 in Ridgewood, New Jersey. De plaatselijke krant schreef na haar overlijden:
MIDLAND PARK – Wilhelmina te Slaa, 81, died Friday at the Valley Hospital, Ridgewood. Born in the Netherlands, she came to the United States at age 11, living for many years in Prospect Park before moving to Midland Park five years ago. She was a retired teacher of the Eastern Christian system for 23 years. She was a member of the Midland Park Christian Reformed Church and was a graduate of Calvin College, Michigan, and had attended Columbia and Rutgers universities. She also taught the blind at the North Jersey Training School, Totowa. She is survived by several nieces and nephews. Arrangements are by J.H. Olthuis Funeral Home, 159 Godwin Ave. John Goodrich Sr.
De Luchtwachttoren in Aalten was een betonnen uitkijktoren die deel uitmaakte van het landelijke netwerk van luchtwachttorens dat in Nederland werd opgericht tijdens de Koude Oorlog. De toren stond aan de Koningsweg, aan de rand van het dorp, en had als doel om vijandelijke vliegtuigen te detecteren die lager vlogen dan de radarsystemen konden waarnemen.
De Aaltense luchtwachttoren was een zogeheten ‘raatbouwtoren’, herkenbaar aan zijn kenmerkende honingraatstructuur, een constructie die zowel stabiliteit als sterkte bood. De toren, gebouwd van gewapend beton, was veertien meter hoog en de kop van de toren was een open observatiecabine met een schuilhoek ter bescherming tegen granaatsplinters. Buurgemeenten als Varsseveld en Winterswijk hadden ook hoge uitkijkposten, maar niet zo karakteristiek als die in Aalten.
Speuren naar de vijand
De luchtwachttoren in Aalten, met de codenaam ‘Izak 1’, werd in 1953 in gebruik genomen, in een tijd waarin de spanning van de Koude Oorlog leidde tot verhoogde paraatheid. De toren maakte deel uit van een netwerk van 276 uitkijkposten verspreid over heel Nederland en viel onder het Korps Luchtwachtdienst (KLD), een onderdeel van de Koninklijke Luchtmacht dat onder het commando Luchtverdediging stond. De Aaltense toren viel onder het commandocentrum KLD Deventer.
Het doel van de torens was het visueel detecteren van vijandelijke, met name Russische, vliegtuigen die onder de 200 meter vlogen en daardoor buiten het bereik van radarapparatuur bleven.
Bemanning en apparatuur
De bemanning van de toren bestond uit twee mannen die, ongeacht de weersomstandigheden, het luchtruim observeerden. Vrouwen waren destijds uitgesloten van deze taken. De bemanningsleden droegen een uniform en waren uitgerust met een koptelefoon en een mondmicrofoon. Het observeren gebeurde met behulp van een statief voorzien van een vizierkijker en een aanwijsnaald. De rangen in de Aaltense luchtwacht bestonden uit soldaat, soldaat eerste klas, korporaal en sergeant. De heer H.J. Prinzen uit Aalten was een tijd plaatselijk commandant.
De bemanning was getraind om in geval van nood de omliggende torens te waarschuwen en via een hotline ook het commandocentrum. De staf bevond zich in een ondergrondse, atoomvrije bunker in Deventer. De toren was niet continu bemand; alleen tijdens oefeningen. Elke twee weken was er een theorieavond vliegtuigherkenning op een locatie in Aalten of Winterswijk.
Werving van vrijwilligers
Op 20 mei 1953 werd er in de Sociëteit aan de Hofstraat in Aalten een wervingsbijeenkomst gehouden door de Luchtwachtdienst. Commandant Ruseler uit Deventer verzorgde de voorlichting aan de mannen die hiervoor waren opgeroepen. Als stimulans om zich aan te melden, werd vrijstelling van militaire dienst of deelname aan de Bescherming Bevolking aangeboden. Een aantal mannen meldde zich aan als vrijwilliger en trad toe tot de KLD.
Opheffing en sloop
Met de komst van modernere controlesystemen en verbeterde radarapparatuur werd de noodzaak van visuele waarneming in de jaren zestig steeds kleiner. Dit leidde uiteindelijk tot de opheffing van de Luchtwachtdienst. De Aaltense luchtwachttoren werd in 1970 gesloopt, een spektakel dat veel belangstelling trok van de plaatselijke bevolking. Het zware betonnen fundament van de toren ligt nog steeds verborgen onder de grond en vormt een stille herinnering aan dit hoofdstuk in de geschiedenis.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Het is wel juist dat de weg van Aalten naar Dinxperlo de naam Dinxperloseweg heeft gekregen, doch wanneer men aan die weg deze naam niet had gegeven, zou ze ook met heel veel recht „Kerkweg” kunnen heten, want deze verbinding kan over enkele maanden alle recht doen gelden op deze naam. Op het ogenblik is men bezig met de verbreding van de weg Aalten–Dinxperlo.
Aan het einde van de vorige eeuw was er niets anders dan een zandweg van Aalten naar Dinxperlo. Toen overal in de omliggende plaatsen straten of grindwegen werden aangelegd, vroeg het gemeentebestuur van Aalten zich ook af of het geen tijd werd een zgn. „harde weg” aan te leggen van Dinxperlo naar Aalten. De uitvoering van een dergelijk plan op Aalten’s grondgebied had echter alleen zin, wanneer ook de gemeenteraad van Dinxperlo besloot ’t gedeelte dat in de gemeente Dinxperlo lag te verharden.
Omstreeks het midden van de vorige eeuw verzocht de gemeenteraad van Aalten aan die van Dinxperlo tot verharding over te gaan. De gemeente Aalten zou dan hetzelfde doen. Er is echter niets van gekomen. De raad van Dinxperlo antwoordde de vroede vaderen van Aalten dat men wel een verharde weg wilde, doch dan vanaf de Varsseveldseweg te Aalten voor Lintelo. Van deze verharding is echter ook niets gekomen en aan het eind van de vorige eeuw werd dan toch eindelijk besloten de weg Aalten–Dinxperlo in beide gemeenten te verharden.
Het verkeer over deze weg is vrij intensief en dat ’t gemeentebestuur van Aalten in het midden van de vorige eeuw niet verkeerd heeft gezien blijkt wel uit het feit dat de weg naar Dinxperlo thans moet worden verbreed, terwijl de wegen door Lintelo t.w. de Sondernweg en de Gendringseweg tamelijk smalle wegen zijn, die echter het verkeer, dat hiervan gebruik moet maken, goed kunnen verwerken.
Werklieden zijn bezig met de werkzaamheden ter verbreding van de weg Aalten-Dinxperlo.
Verharding met kerkpuin
Er is in de gemeenteraad van Aalten de laatste jaren herhaaldelijk gesproken over de noodzakelijke verbreding van de weg Aalten–Dinxperlo. Men kon echter nog steeds geen provinciaal subsidie ontvangen, alhoewel men van tijd tot tijd dacht, dat de goedkeuring van de provincie om tot uitvoering van het werk over te gaan nu wel spoedig zou worden verkregen. Toen een paar jaar geleden de R.K. kerk te Aalten, die door oorlogsschade zwaar had geleden, moest worden afgebroken, zat men met het puin. De gemeente Aalten heeft daar toen de hand op weten te leggen en de oude stenen, brokken cement e.d. werden naar de te verharden Dinxperloseweg gereden en aan de kant van deze weg op de bermen gedeponeerd.
De vergunning om de weg te gaan verbreden bleef evenwel uit en daar had men met het storten van het puin niet op gerekend. Dit puin lag namelijk vrij dicht aan de kant van de weg en het gevolg was dat heel wat auto’s ’s avonds en ’s nachts over op de weg liggende stenen zijn gereden, wat voor de auto’s niet best en voor een goed humeur van de chauffeurs niet bevorderlijk was. Het was bovendien heel moeilijk voor twee auto’s om elkaar op deze aan beide zijden gebarricadeerde weg te passeren.
Vele klachten werden hierover ontvangen, doch deze behoren nu tot het verleden, want men is enkele dagen geleden begonnen met de werkzaamheden ter verbreding van deze weg, waarvoor dan de oude R.K. kerk wordt gebruikt zodat men heus niet heel veel fantasie hoeft te hebben om deze weg de bijnaam „Kerkweg’ te geven. Doch in onze hedendaagse straatnaamgeverij loopt een Kerkstraat langs of naar een kerk. Het komt slechts zelden voor dat van een kerk een weg wordt gemaakt.
„Op de grens van twee werelden” probeert Annie Bennink nog één keer de oude pomp
De Kattenbergpomp, omstreeks 1925
In 1939 onderging de watervoorziening in Aalten een grote verbetering door de aanleg van een drinkwaterleiding door de N.V. „Waterleiding Oostelijk Gelderland” met medewerking van het gemeentebestuur van Aalten. Vóór die tijd betrokken de mensen in het dorp Aalten hun water van zogenaamde buurtpompen, waarvan er in de verschillende straten een of meer stonden. Deze pompen waren bezit van de gemeente en er waren in het dorp maar weinig mensen, die zelf een pomp in huis hadden.
Van iedere pomp werd gemiddeld door tien of twaalf gezinnen gebruik gemaakt en men kan zich voorstellen dat in perioden van grote droogte, wanneer de pompen op de duur in plaats van water modder begonnen te geven, dit wel eens aanleiding gaf tot strubbelingen onder de vrouwelijke buurtbewoners. Kwesties, die er ontstonden, werden echter in de regel binnen korte tijd bijgelegd door de „pompmeester”. De buurtbewoners, die ook moesten zorgen voor het onderhoud van de pomp, werden beurtelings als pompmeester aangewezen. Ook inde de pompmeester van zijn mede-gebruikers de bijdragen in de kosten.
Van sommige pompen moest evenwel het gebruik worden verboden, omdat het water schadelijk was voor de gezondheid. Toen later bij nader onderzoek het pompwater over het algemeen voor de gezondheid minder gunstige bestanddelen bleek te bevatten, was dit een reden temeer om over te gaan tot aanlegging van drinkwaterleiding.
Een voordeel van de vroegere pompen was dat deze aan de straat stonden. Vroeger nog meer dan thans hielden de bewoners van het dorp Aalten zelf de straat voor hun huis schoon. De pompen kwamen hun daarbij goed van pas, daar zij het water voor het schrobben der straat dan dicht bij de hand hadden.
Tot voor kort had men in Aalten ook op de Markt nog een pomp staan. Helaas heeft het gemeentebestuur deze pomp verleden jaar laten afbreken, waarschijnlijk omdat deze in bouwvallige staat verkeerde. Had men echter deze pomp gerestaureerd, dan zou in het centrum van Aalten een stukje historie zijn blijven bestaan.
Zijn de woningen in het dorp Aalten aangesloten op het waterleidingnet, in de buurtschappen is dit nog niet het geval. Weliswaar zijn in de buurtschap Lintelo in de afgelopen jaren hardnekkige pogingen gedaan om de W.O.G. er toe te bewegen een groot aantal landbouwers en anderen in deze buurtschap aan te sluiten, doch hoewel de W.O.G. er in principe wel voor voelde, is de uitvoering der plannen afgesprongen op de hoge kosten van aanleg en exploitatie.
Nog één straatpomp
Mevr. Vieberink-Bennink bij de pomp op de Kattenberg
Eén straatpomp bleef in Aalten staan, namelijk de pomp op de Kattenberg. De bewoners van deze buurt staken, toen hun pomp werd bedreigd, de hoofden bij elkaar en besloten te trachten de pomp uit folkloristisch oogpunt te behouden. Dit is hun gelukt en vrijwillig kwamen daarna de gelden bij elkaar om de pomp, waaraan de laatste jaren niets was gedaan, wat betreft het onderhoud, flink op te knappen.
Nu moet niemand denken dat de bewoners van de Kattenberg conservatief zijn en geen water van de waterleiding willen hebben. Allerminst is dat het geval, allen hebben hun woningen aangesloten op het net van de W.O.G., maar niettemin willen zij ook de pomp behouden omdat men, zoals zij zeggen, met een variant op een bekend gezegde, met het pompwater de pomp niet wil wegwerken. En ons dunkt, dat ze daaraan gelijk hebben.
Mevr. Vieberink-Bennink — in Aalten beter bekend als Annie Bennink — woont sinds kort met haar man in Gendringen. Binnenkort, waarschijnlijk volgende week, hoopt het jonge paar te emigreren naar Canada, waar de heer Vieberink bedrijfsleider zal worden op een boerderij in Nieuw Brunswijk. Dezer dagen was Annie Bennink nog eens thuis, in haar ouderlijke woning op de Kattenberg en bij die gelegenheid wilde zij — zeer waarschijnlijk voor het laatst — nog eens zwengelen aan de oude, vertrouwde pomp op de Kattenberg, waarvan haar vader nu pompmeester is. Bij die gelegenheid maakten wij het hierbij afgedrukte plaatje.