Op de Haart waren vroeger twee scholen, de Openbare Lagere (later Ned. Hervormde) School op de ‘Voor-Haart’ en de Christelijke Nationale School op de ‘Achter-Haart’. De Openbare / NH School stond aan de Haartseweg 17, centraal in de buurtschap (Voor-Haart).
Opgericht als openbare lagere school (OLS), werd deze in 1924 ‘omgedoopt’ tot een Nederlands Hervormde school. In 1978 gingen beide scholen op de Haart samen en werd de nieuwe school ’t Möllenveld geopend.
Jongerencentrum
Het schoolgebouw op de Achter-Haart werd afgebroken, maar de voormalige Hervormde school kennen veel Aaltenaren tegenwoordig beter als Jongerencentrum Atlantic.
Toentertijd ontstaan uit twee ‘kippenhokken’ met de illustere namen Reflection en Jofel, zag Jongerencentrum Atlantic op 10 februari 1979 het levenslicht. De naam werd, zo democratisch mogelijk, gekozen door middel van een prijsvraag.
In het voormalige gebouw van de Coöperatieve Landbouwvereniging (CLV) aan de spoorlijn Arnhem-Winterswijk was jarenlang jeugdcentrum i’Varca gevestigd. Dit centrum was vroeger een begrip in Lintelo en omstreken en trok wekelijks honderden bezoekers.
Het begin
Begin jaren ’70 waren er verschillende zogenaamde “kippenhokdisco’s” waar jongeren bij elkaar kwamen. Bij een groep jongeren in Lintelo ontstond echter het idee om een groter jeugdcentrum op te richten, dat toegankelijk zou zijn voor meer jongeren uit de regio.
In 1973 verleende de gemeente Aalten toestemming om de leegstaande, voormalige kleuterschool achter Gebouw Wilhelmina aan de Schooldijk in te richten als jeugdcentrum. Vrijwilligers uit Lintelo werkten samen om het gebouw om te bouwen tot een sfeervolle ruimte met onder andere een bar, een geluidsinstallatie en een biljart. In april 1974 werd het centrum geopend onder de naam i’Varca (Grieks voor “De Ark”).
Het jeugdcentrum trok al snel veel bezoekers, maar door de toenemende populariteit en de slechte staat van het gebouw werd een verhuizing noodzakelijk.
CLV-gebouw
Eind 1976 kwam de voormalige maalderij ’t Halt aan de Halteweg in Lintelo beschikbaar. Dit gebouw, rond 1928 gebouwd voor de Coöperatieve Landbouwvereniging (CLV), diende destijds als overslagplaats bij het spooremplacement. Goederen konden vanaf het rangeerspoor op het losperron van het gebouw worden gelost. De leden van de vereniging, de boeren, kregen bericht zodra er een lading kunstmest, landbouwmachines of kolen was gearriveerd. Later was het gebouw in gebruik bij de Firma Brethouwer, die er plastic flessen produceerde voordat het bedrijf naar het industrieterrein van Aalten verhuisde.
Voordat de loods van de CLV werd gebouwd, stond er van ca. 1920 tot 1928 een gebouw van de GOLS dichter bij de spoorlijn. Vermoedelijk verdween deze bij de aanleg van het rangeerspoor.
Verhuizing
De gemeente Aalten steunde het plan van i’Varca om naar ’t Halt te verhuizen. De Stichting voor Sociaal-Cultureel Werk in Aalten (SCWA) kocht het pand en verhuurde het aan i’Varca.
Het nieuwe jeugdcentrum kreeg drie zalen: een filmzaal, een ontmoetingsruimte met bar, en een bovenzaal met biljart en leeshoek. Verder waren er een kantoor, garderobe en toiletten. De filmzaal werd ingericht voor diverse activiteiten zoals optredens, films, tafeltennis en grote bijeenkomsten, terwijl de bovenzaal een rustige ruimte bood voor ontspanning en discussie. De officiële opening werd op 7 april 1979 verricht door burgemeester Bekius. Kort daarna werd het oude kleuterschooltje gesloopt.
Hoogtijdagen en sluiting
In de daaropvolgende decennia groeide i’Varca uit tot een regionaal begrip. Het centrum had in zijn hoogtijdagen (tussen 1995 en 2007) jaarlijks tot wel 2500 leden en trok op piekavonden ruim 500 bezoekers. Wekelijks waren ruim 150 vrijwilligers actief om alles in goede banen te leiden.
In 2013 moest i’Varca wegens teruglopende bezoekersaantallen zijn deuren sluiten. Op 24 juli 2014 brak er brand uit in het leegstaande pand, waarna de restanten werden gesloopt.
Een jaar na de sluiting verscheen een gedenkboek, ‘i’Varca – Verankerd in onze jeugd’, geschreven door Annet Westerveld en Marijn Kraaijenbrink en uitgegeven door uitgeverij Fagus. Het boek documenteert de geschiedenis van het jeugdcentrum vanaf de oprichting in 1974 tot aan de brand in 2014.
Eigenaren
GOLS-gebouw (ca. 1920-1928)
Jaar
Perceel
Eigenaar
Omschrijving
1922
H-3525
Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij
2110 m² landbouwloods, losplaats (dj. 1929: slooping)
In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over Oud en Nieuw:
“Zoo tegen ’t einde van het jaar kon men twee mannen met een grooten ‘armskorf’ zien loopen, die huis in huis uit gingen in ’t dorp. ’t Waren de nachtwachts die almanakken verkochten. Zonder almanak, vooral de Zutphensche almanak, was geen één huisgezin. De nachtwachts stelden bij die aanbieding en verkoop der almanakken de ingezetenen meteen in de gelegenheid een ongevraagde bijdrage te geven voor de bewaking hunner eigendommen des nachts. Naarmate de draagkracht der ingezetenen werd genoemde lectuur boven den prijs betaald.”
Oudejaarsavond
“Dan kwam de Oudejaarsavond. De café’s hadden tot één uur ’s nachts verlof. De overgang van ’t oude in ’t nieuwe jaar werd dan gevierd in genoemde lokalen, hoofdzakelijk door de jongelingschap. Als de klok haar twaalf slagen had laten hooren, begonnen de nachtwachts hun nieuwjaarswensch uit te spreken. Men begon bij den gemeente-secretaris. Gezongen werd daarbij een lied. De rondgang werd zoo gemaakt bij enkele notabelen en caféhouders. Het behoeft geen betoog dat de nachtwachts door een groote groep nieuwsgierigen gevolgd werden, die ijverig meezongen… en men had gratis drinken.”
En nu het lied, dat de Nachtwacht op Oudejaarsavond met hun aanhang zongen:
Het oude jaar is nu voorbij, Het nieuw’ is aangekomen. Dus wensch ik U van harte blij, En U, en alle vromen: Een nieuwen geest in ’t nieuwe jaar En een vroom leven met elkaar, Zoo laat ons God hier loven.
Hoe menig zijn het vorig jaar Gezond met ons begonnen, Die hebben door den dood voorwaar Hun leefdraad afgesponnen. Die leven inde eeuwigheid, Ons is het leven nog bereid, Dus laat ons God nu loven.
’t Is God die ’t licht heeft voortgebracht, Die zon en maan doet rijzen, Om ons ’t verloop van dag en nacht, En maand en jaar te wijzen. Laat ons voor ’t afgeloopen jaar Met dank den Opperzegenaar, Den God der eeuwen prijzen.
De beide eerste coupletten was eigen maaksel. Het derde is uit de Evangelische gezangen no. 159 vers 1. Vers 3 van dat gezang werd ook wel eens gezongen.
Men kan zich voorstellen dat dit nieuwjaarswenschen in den Oudejaarsnacht wel eenigen tijd in beslag nam, en de ernst er van zal, vooral wanneer men aan ’t eind van den rondgang kwam, wel verloren zijn geweest, temeer daar het geluid van geestrijk vocht de hoofdrol speelde. Maar bij ouden van dagen gaat de herinnering aan deze gebeurtenis niet verloren. En vooral bij de lezing van deze artikelen worden de oude voorvallen nog eens weer opgehaald en besproken, en menigeen denkt met weemoed terug aan de dagen van weleer, en ze herinneren zich, als ze in slapelooze nachten, of wanneer bij ziekte en ongeval gewaakt moest worden en het stil was in de huiskamer, den eentonigen stap van den man, die Aalten’s straten doorkruiste: “Heur, doar he’j de nachtwacht!”
“Op den nieuwsjaarsdag was de jeugd weer in actie. Zij en de armere menschen gingen huis aan huis nieuwjaar wenschen. Men kan zich begrijpen dat de bevolking blij was dat het middag was, dan gold het niet meer. De schaduwzijde van dit alles was dat koning alcohol op die dagen zijn scepter zwaaide. In de talrijke café’s en kroegjes werd aan dien vorst druk geofferd. De jenever was goedkoop. In Aalten waren eenige jeneverstokerijen of branderijen. Een 4tal van die branderijen weet men te noemen. Geen wonder dus dat bij schier alle gelegenheden het gebruik van sterken drank overheerschend was.”
Carbidschieten
In delen van Oost-Nederland, inclusief Aalten, is het traditie om op oudejaarsdag carbid te schieten. Men plaatst een kleine hoeveelheid carbid (calciumcarbide) in een melkbus, verfblik of aangepaste gasfles, voegt water of speeksel toe, en sluit de bus af met een (plastic) bal. Er vormt zich ethyngas en na ongeveer 30 seconden wachten ontsteekt men het gas door een klein zundgat (of met een bougie). Het gas ontploft met een dreunende knal, waarbij de bal uit de bus schiet en tientallen meters verderop terecht kan komen.
De geschiedenis van het carbidschieten is niet goed bekend. De traditie voert mogelijk terug tot de Germaanse joelfeesten. In de 19e eeuw bestond zowel op het platteland als in de stad het gebruik om op bijzondere dagen kabaal te maken. Waarschijnlijk is daaruit het carbidschieten ontstaan.
Voordat acetyleengas in flessen verkrijgbaar was, gebruikten de meeste dorpssmeden carbid om te lassen. Er was dus eenvoudig aan te komen.
Oudejaarsdag, een dag als andere dagen. Maar toch, rond vier uur in de middag worden velen onrustig. Straks gaat het gebeuren. Niet één dag in het jaar dat wij zo vaak op de klok kijken. Buiten, in de schemering, ruiken wij in de ijle winterlucht het bakken van oliebollen. Bij de kinderen, zo tussen de vier en twaalf jaar oud, is enige spanning te bespeuren. Morgen is het zover. Dan gaan ze ‘ni-jjaor winnen’.
Nieuwjaar afwinnen met als dank wat lekkers is al een heel oud gebruik waarvan de oorsprong moeilijk is te achterhalen. In onze omgeving komt het voor in de voormalige Heerlijkheid Bredevoort, maar niet in de rooms-katholieke enclave Lichtenvoorde-Groenlo. Mogelijk heeft het te maken met religie en wat daar omheen gebeurt.
Ver voor de Reformatie was 11 november een belangrijke dag, Sint Maarten. Volgens een legende stond hij de helft van zijn rode mantel af aan een bedelaar. Hij was de schutspatroon van onder anderen Utrecht. Het wapen van die stad is een rood-wit gedeeld schild. Rood van zijn mantel en wit van zijn ondergoed nadat hij met zijn zwaard een deel van zijn mantel had afgesneden. Dit gebaar heeft de volksverbeelding sterk aangesproken. Als volksheilige werd hij vereerd en voorgesteld als een ruiter op een wit paard. Niet alleen in het aangrenzende Duitsland maar ook in het zuiden van ons land, in Noord-Holland, in Groningen en Friesland. Op zijn naamdag trok een namaaksint op een wit paard in een lichtjesoptocht door dorpen en steden. Hij deelde lekkernijen uit. In Bocholt, hier direct over de grens, was in 1988, maar ook later, een grote lichtjesoptocht door een volkomen verduisterde stad. Een sprookjesachtig gezicht. Op de Markt aangekomen stond hij daar, op een wit paard, voor het prachtige raadhuis in het volle licht van schijnwerpers. Een martiale verschijning. Alle kinderen mochten voor hem langs lopen en een zak snoep in ontvangst nemen.
Het is niet denkbeeldig dat men na de Reformatie af wilde van heiligenvereringen. Een Sint was uit. Op een vergadering van de classis Zutphen in 1668 kwam veel ter sprake. Men wilde af van het vogelschieten, ganzentrekken, boksebier en andere onregelmatigheden. Het heette bijgeloof, ook wel ‘paapse stoutigheden’ genoemd. Mogelijk heeft er een verschuiving plaatsgevonden van 11 november naar 1 januari om kinderen en de behoeftigen niet te vergeten. Misschien ook wel doordat Nieuwjaar nogal eens op de kalender is verhuisd. Dergelijke verschuivingen vonden vaker plaats. Trouwens, Sint Maarten was zelf al in de plaats getreden van een oud Germaans herfstfeest met dankoffers voor de oogst aan Wodan.
Bij het verschuiven moest wel rekening worden gehouden met andere, bijzondere dagen. Sint-Nicolaas was geen optie. Mogelijk is men zo op 1 januari gekomen. Het is een veronderstelling, maar niet denkbeeldig. Met Sint Nicolaas zat men in die tijd trouwens ook de maag. De Calvinistische predikanten wensten hiermee grondig af te rekenen. Dat lukte maar niet. Ook het vogelschieten bleef doorgaan.
Oorspronkelijk gingen op het platteland de arbeiders naar de boer en boerin, hun werkgevers, om ze een gelukkig nieuwjaar te wensen. Het geloof in voortekenen was groot. Was de persoon die de wens kwam uitspreken een vrouw of meisje, dan was men verzekerd van een vruchtbaar jaar met veel koe-kalveren. Het leek haast een wedstrijd wie als eerste de goede wensen zou uitspreken. Dat is het nu nog wel. Men geloofde stellig in de gedachte dat het gewenste geluk zou terugkeren bij degene die als eerste de wens uitsprak. Dat werd wel beloond.
In tijden van grote armoede, die waren er veel, kon het gebeuren dat etenswaren werden meegegeven. Bekend is dat in de tijd van aardappelschaarste men enkele aardappelen gaf. Deze werden dan in een dichtgeknoopte rode zakdoek meegenomen naar huis. In de vorige eeuw gingen kinderen in groepjes de buurt in om ‘ni-jjaor te winnen’. Na het uitspreken van de goede wensen werden rode zakdoeken op de stoelen in de keuken uitgespreid en kwamen allerhande lekkernijen tevoorschijn. Apenootjes, een pöfferken, opzettertjes, schuimpjes, vijgen, een oliebol of krentenbroodje en een appel. In de loop der jaren zijn veel gebruiken verdwenen maar het ‘ni-jjaor winnen’ is in onze grensstreek gebleven.
Het heeft zich wel aangepast aan de tijd. Geen rode zakdoeken op stoelen met biezen matten uitgespreid. Tussen 1950 en 1980 heeft plastic de wereld veroverd. De rode zakdoeken hebben plaatsgemaakt voor goed gevulde plastic zakken. Soms klaargemaakt door zakenlieden of liefdadigheidsinstellingen.
Tegenwoordig neemt het vuurwerk op oudejaarsavond een belangrijke plaats in. Vijfentwintig jaren terug was nieuwjaarsdag belangrijker. Op de eerste dag van het nieuwe jaar moest het gebeuren. Spanning bij de kinderen. Eerst naar de buren. Wat een overvloed als ze daar wel dertig of meer zakken in de keuken op het aanrecht zagen liggen. Na het uitspreken van de goede wensen gingen de handen haast vanzelf omhoog om de ‘toete’ aan te pakken.
Al wat grotere jongens pakten de fiets en jakkerden van de een naar de ander. Vroeger met een schoenendoos onder de snelbinder, later met een plastic tas aan het stuur. Zij kregen wel de boodschap mee om de mensen goed aan te kijken en het netjes te zeggen maar veel tijd om te praten gunden zij zich niet. Het was alsof zij aanvoelden dat het wel eens de laatste keer kon zijn. Eenmaal thuis werd de oogst gesorteerd. Het werd in porties bij elkaar gelegd. Je misselijk eten had je onderweg moeten doen. Moeder begon er ook al in te grabbelen. Koekjes gingen in een trommel en snoepgoed in een blik. Je kon er wel een maand van snoepen. Het leek wel of die verscheidenheid een groot aantal wensen symboliseerde.
In onze tijd is het afgelopen met de pret als de kinderen in de brugklas zitten. Hooguit roepen zij in het langsfietsen: ‘Gelukkeg ni-jjaor, he-j de toeten al klaor?’
Bronnen
‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 19 november 1937 (via Delpher, deel IV & deel VI)
In vroeger tijden was november de tijd wanneer er geslacht moest worden. Het slachten gebeurde destijds nog niet op slachthuizen, maar gewoon bij de boer op het erf. Het werd meestal uitbesteed aan een ‘huisslachter’ een slager die aan huis slachtte. Over de huisslacht in Aalten en de gebruiken eromheen schreef G.H. Rots in 1937 het volgende:
“De drukste en gewichtigste dagen van het jaar waren wanneer er geslacht moest worden. Als November in ’t land kwam, dan kwam de slachtperiode. De „wieme was lèug”, en in ieder huisgezin dacht men er over één of meer varkens of een „beestjen” te slachten. De huisslachters hadden handen vol werk.
Als er morgens geslacht was, kwamen zoo tegen half twaalf de „vetpriezers”. Dan werd er door de buren gekeurd of de „nierkes wal onder ’t vet zatten”. De dikte van ’t spek werd getaxeerd, en eindelijk kwam de vrouwe met de „flessche”, want geheelonthouders kende men vroeger niet. Op de slachtdagen zorgde men dat men wat „in de flessche” had. De slachters kregen ’s morgens den eersten „borrel”, ’s middags de vetpriezers en ’s avonds kwam het groote feest: de slachtvisite.”
Drika Wijnveen-Stapelkamp en huisslachter Bertus ter Maat
Hoe het slachten in zijn werk ging
In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw was het nog toegestaan om zelf aan huis te slachten. Een fornuispot met flink wat water werd aan de kook gebracht. Het varken werd gedood met behulp van een schietmasker, dat een pin in zijn kop schoot. Het varken raakte bewusteloos. De keel van het dier werd vervolgens doorgesneden en het bloed werd opgevangen in een speciale platte pan.
Het varken werd schoongemaakt en met kokend water overgoten, zodat de haren gemakkelijker verwijderd konden worden, het zogenaamde ‘krabben’ van het varken. Het dier werd vervolgens aan een ‘leere’ opgehangen en opengesneden.
In een grote teil werden de ingewanden opgevangen. De darmen werden schoongemaakt. Eerst werden ze gespoeld met water en daarna werden ze schoon geschraapt en kon men deze gebruiken om worst te maken. De darmen werden dichtgebonden met worstenpinnen en opgehangen aan het plafond.
Al het vlees van het varken werd gebruikt. Van het vlees van de kop werd ‘hoofdkaas’ of zure zult gemaakt. De worsten en hammen werden aan het plafond te drogen gehangen. Het slachten en verwerken van een varken kostte een week werk, maar leverde voor een jaar vlees voor eigen gebruik op. Een manier om vlees voor bederf te behoeden was inzouten. Het vlees werd dan in een kuip zout gelegd. Het zout werd goed in het vlees gewreven. Ook kon men vlees conserveren in weckglazen. Zo kon men vlees vele maanden goed houden.
Een bekende huisslachter in Aalten en omgeving was Bertus ter Maat. Bovenstaand interview met de destijds 77-jarige Aaltenaar werd in 1991 gemaakt door FilmAalten.
Slachtvisite
Over de slachtvisite schreef Rots: “Die slachtvisites waren de uitgaansavonden voor de bevolking. Dan kwamen de buren bij elkaar en was men gezellig bijeen. Het begon met een köpken koffie met ’n beschuutjen. Daarna kwam de flesch op tafel. Op die avonden werden de gebeurtenissen van dien tijd besproken. De een wist dit, de ander had dat gehoord, en een derde had „korts de krante nog elaezene”, en den wist het sekuur. En de „vrouwleu” vertelden elkaar de geheimen van den burgerlijken stand en hetgeen daarmee in verband stond. Ondertusschen noodigde de huisvrouw nog eens: „Drinkt er um nog is uut”. „De poggen bunt good met-evallene”. En eindelijk, als het tijd van naar huis gaan was, verkeerde men in de allervroolijkste stemming.
Men stelle zich niet voor dat alle varkens die men gemest had voor eigen gebruik bestemd waren, kun je begrijpen. Eén varken moest zeker verkocht worden, en van het andere dat men zelf hield werden de hammen of schinken ook verkocht, want schinken zelf houden, „dat was joo um ’t opmaken te doone”, neen daar moest ook klein geld van gemaakt worden. En als men een vaars of „bolle” slachtte, dan werden zeer zeker de nagelhouten verkocht. Er waren enkele opkoopers die deze fijnere vleeschwaren inzoutten en rookten, en naar de grootere plaatsen verzonden. Het geld dat de varkens opbrachten moest veelal bestemd worden voor betaling van hooigras, hypotheekrenten enz. althans voor buitengewone uitgaven.”
Bronnen
‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 5 november 1937 (via Delpher)
Foto: collectie Leo van der Linde, met dank aan Anton Stapelkamp
Al eeuwen luiden de klokken van de Oude Sint Helenakerk in Aalten om de bevolking op de hoogte te stellen van sterfgevallen, het zogenaamde ‘overluiden’.
Het komt regelmatig voor dat de klokken van de Oude Helenakerk ’s ochtends op diverse tijdstippen geluid worden. Vroeger gebeurde dat overigens vaker dan tegenwoordig. In vroeger tijden wist ook bijna iedereen wel wat dit betekende. Aan de hand van het tijdstip en het aantal slagen konden de mensen namelijk afleiden in welke buurtschap iemand gestorven was en ook of het een kind was, een vrouw of man en of de overledene gehuwd of ongehuwd was.
Het gebruik dat de klokken geluid worden als ergens een sterfgeval heeft plaatsgevonden heet ‘overluiden’. Al vele eeuwen klinkt er klokgelui uit de monumentale toren van de kerk op dagen midden in de week. Menigeen staat er even bij stil en denkt: memento mori.
De klokken van de Oude Helenakerk op de Markt in Aalten worden nog altijd voor dit plechtige moment gebruikt, altijd in overleg met de nabestaanden. Het overluiden kan voor alle overledenen gedaan worden, dus niet alleen voor leden van de Protestantse Gemeente.
Betekenis
Worden de klokken geluid om 9.30 uur dan betreft het een inwoner van de buurtschap Lintelo. Gebeurt het om 09.45 uur dan is iemand van de Haart overleden. Om 10 uur wordt geluid voor een sterfgeval uit Dale of IJzerlo en om 10.15 uur voor iemand uit de Aaltense Heurne. Gaat het om iemand uit Barlo dan is het tijdstip 10.30 uur. Vaak wordt om 11 uur geluid, dan wordt een overledene uit het dorp Aalten overluid.
Bij een man of weduwnaar wordt er voor en na het overluiden driemaal geklept met de klepklok. Bij een vrouw of weduwe wordt er twee keer driemaal voor en na het overluiden met de klepklok geklept. Bij een ongehuwde of een kind gebeurt dat drie keer tweemaal voor en na het luiden.
De oude Sint Helenakerk was zelfs voor ras-Winterswijker Bernard Stegeman een inspiratiebron.😊 Hij schreef het gedicht Nôkse karke over Aaltens markante middelpunt op de Markt (jaartal onbekend). De tekening is van geboren Aaltenaar Piet te Lintum.
‘Maor noo löp miene reize toch haoste ten end’ Lao’ws kieken, mi’j wacht er nog ééne. Jao ‘k zee ’t al, daor ginder dee karke op den bult, Zoo mooi, a’k nog zelden heb e-zeene. Das Aalten, mo’j wetten, ’t aardige darp, waor ‘k nog iederbods geerne komme praoten, Ik kenne er de menschen, ik weet ‘er den weg Deur zien wondere, golvende straoten. Wat ligt er dat marktplein daor hoog’ op den bult En hoo noks hönk dee karke der teggen, ‘k Hebben e-heurd, dat ’t darp naor den bult is e-neumd, Maor of ’t waor is, dat dörv’ ik neet zeggen.’
De Gondelvaart was een evenement dat van 1968 tot 2010 jaarlijks plaatsvond op de Grote Gracht in Bredevoort. Tegenwoordig is het evenement uitgebreid tot ‘Bredevoort Schittert‘, met veel ruimte voor muziek, kunst en theater, zonder het sprookjesachtige karakter te verliezen.
Van 1928 tot 1935 waren er ook al Gondelvaarten, maar vanwege de economische crisis moest men hiermee stoppen. Toch was Bredevoort het lichtjesfeest niet vergeten. Het bleef rondzoemen in de naoorlogse jaren. Tot in 1968 een comité onder leiding van Jan Elferink de bevolking bij elkaar riep met een krantje. De bevolking ging massaal aan het gondels bouwen. Pastoor Metternich en de dominees Drop en Van Ziel kregen de kerkgangers zover dat die een gondel namens de drie kerken bouwden. En de middenstand stelde zich garant voor een eventueel tekort en nam voor de zekerheid zelf plaats achter de kassa’s.
En elk jaar trok het publiek van heinde en ver (waaronder steeds meer Duitsers) in augustus of september naar Bredevoort om de verlichte gondels te zien en na afloop het feest in het stadje mee te maken. En natuurlijk ook om het vuurwerk te zien. Uit een enquête in 1991 bleek dat twintig procent van de bezoekers op de eerste plaats voor het vuurwerk kwam. Het vuurwerk is al vanaf het begin vast onderdeel van de Gondelvaart en dit is met de overgang naar Bredevoort Schittert onveranderd gebleven.
Gondelvaart Bredevoort 2008
Gondelvaart Bredevoort 1928
Techniek
De gondels werden vroeger getrokken door motorboten. De boten trokken meestal twee à drie gondels, verbonden door kruislings vastgemaakte sleeptouwen. Met puntstokken voorkwamen de bouwers dat de gondels vast kwamen te zitten in de modderige bodem van de gracht. Later werd overgestapt op tractie. Vanaf 1989 veranderde de presentatie en kwamen gondels één voor één langs, ondersteund door een stuk tekst en bijpassende muziek.
De technische ontwikkelingen gingen steeds door: waxinelichtjes werden fietslampjes en daarna LED-lampjes. Accu’s werden vervangen door aggregaten en daarna gewoon stroom uit het stopcontact (nu de gondels in het stadje staan). En er kwamen de verlichte tuinen waar je met een treintje langs kunt rijden.
Anecdotes
Een enkele keer ging de Gondelvaart niet door. In 1972 werd er niet gevaren omdat de beken rondom Bredevoort werden uitgebaggerd en er mogelijk onvoldoende water zou zijn. In 1976 werd de Gondelvaart afgeblazen omdat de Grote Gracht door de warme zomer was drooggevallen.
Slecht weer zorgde ervoor dat de Gondelvaart in 1983 werd afgelast. Door de storm belandde de gondel van s.v. Bredevoort zelfs in de bomen. De afgelasting kostte de Gondelvaart maar liefst 35.000 gulden, een recordverlies.
In 1982 was het zo droog, dat men beekjes moest verleggen en zandzakken leggen om het water in de goede richting te sturen.
De Aaltense huisarts/bootsman Wim Pampiermole liep in 1980 een nat pak op tijdens het testen van de boot. Ook toenmalig voorzitter Jan Elferink hield het niet droog. Hij wilde na de opening het podium afstappen maar viel in de gracht. Jan bedacht zich geen moment, fietste naar huis en verwisselde zijn lichte zomerpak voor een donker exemplaar en was weer op tijd aanwezig voor de afkondiging zonder dat iemand iets van het gebeuren gemerkt heeft.
Elk jaar speelden twee trompettisten vanaf de openingsgondel. Velen kennen nog de enorme zwaan die vanaf 1993 de openingsgondel trok. In 2002 ging deze zwaan met pensioen en kwam er een nieuwe openingsgondel in de stijl van Venetië. In 2008 vierde men het 40-jarig bestaan van de Gondelvaart met wederom een nieuwe openingsgondel: De Golf.
Bredevoort Schittert 2013
Bredevoort Schittert
In 2010 maakte de organisatie een nieuwe opzet van de Gondelvaart bekend. De gondels veranderden in lichttaferelen en niet alleen de gracht maar het hele stadje wordt als podium gebruikt. Hierdoor kunnen de bezoekers overal zelf langs lopen en is er meer ruimte voor kunst, muziek en theater.
De Werkgroep Bredevoort Schittert zorgt onder andere voor een groot deel van de werkzaamheden rondom het evenement. Denk aan het ophangen van zeilen, het neerzetten van hekken, opbouwen van de kassa’s en het plaatsen van routebordjes.
De Werkgroep is al jarenlang een begrip in Bredevoort. Nauw daaraan verbonden zijn de Bloemenmeisjes, vroeger verantwoordelijk voor het versieren van de openingsgondel en het podium, tegenwoordig als Schitterende Vrouwen te bewonderen bij het lichttafereel van de Werkgroep.
De verlichte gondels en passende muziek, maar ook de rust van het water met de donkere boompartijen hebben heel wat romantische gevoelens losgemaakt. Niet alleen medewerkers wisten elkaar in het donker te vinden, ook bij bezoekers zijn meerdere vonken overgeslagen tijdens het vuurwerk. Dat Bredevoort Schittert nog steeds een romantische setting is, blijkt wel uit het feit dat er enkele jaren geleden op het springkussen een innig verstrengeld paar ‘op heterdaad’ werd betrapt. Nadat iemand de stekker uit het luchtkussen trok, namen zij snel de benen.
Leestip
Gondelvaart Bredevoort in Woord en Beeld 1968-2008, door J. Wessels en J. Betting
De Scholtenpad-etappe van Aalten naar Winterswijk is circa 20 kilometer, en voert vooral over zandpaden. Aalten en Winterswijk zijn per trein bereikbaar, op beide stations staat het Scholtenpad direct aangegeven met rood-witte markering. Het totale Scholtenpad is een LAW-wandeling en de beschrijving met goede kaarten is verkrijgbaar bij de in wandelingen gespecialiseerde boekhandels.
Bij de watermolen van Berenschot, net ten zuiden van Winterswijk, is het ‘openluchtmuseum’ compleet. Het rad beweegt door het kolkende water, de molenaar sjouwt met zakken, en boven, in een ruimte die voor het publiek toegankelijk is, draaien zware stenen veevoeder. De tijd lijkt te hebben stilgestaan, dat is wellicht een cliché, maar bij Berenschot komt die uitdrukking direct bovendrijven.
Eigenlijk is het hele Scholtenpad een tocht door een tijd die achter ons ligt. De etappe van Aalten naar Winterswijk voert direct na de bebouwde kom langs het vestinghuis het Walfort. Er sjezen wat kinderen op mountainbikes door de tuin, dat is het enige stukje twintigste eeuw hier. Langs de Keizersbeek soppen we even heen en terug naar Bredevoort voor een kop koffie, in het stadje dat is opgetrokken rond een burcht uit de twaalfde eeuw. Maarten van Rossum heeft destijds een vesting van het gehucht gemaakt, met grachten en echte bastions. Maar in 1646 sloeg de bliksem hier in de kruittoren en ging de hele burcht de lucht in, inclusief de drost.
Van die eigenlijke vesting is nog maar weinig zichtbaar, toch blijft Bredevoort pittoresk. Het is een rommeltje in die stad, van vakwerkhuizen kriskras door elkaar. Volgens de VVV moet dit het middeleeuwse stratenpatroon zijn. We lopen langs het beeldje van Rembrandts vrouw Hendrickje Stoffels naar de Korenmolen, die op een oud stuk stadswal fier boven de daken van Bredevoort uitsteekt.
Het gaat terug richting hoofdpad, en in de bossen horen we de midwinterhoornblazers, die vandaag een openluchtconcert geven. Om de kilometer staan plukjes blazers, die hun tonen uit de houten traditionele hoorns aan de wind meegeven. Het bos huilt.
Het Scholtenpad dankt zijn naam aan de zogenoemde scholtegoederen die in de streek rond Winterswijk in de middeleeuwen ontstonden. In die tijd waren de adel en de kloosters zeer machtig, en hadden zij veel grond. De boeren zochten bescherming bij de machtige lieden, en in ruil daarvoor werden ze horig. Aan het einde van de middeleeuwen waren de hofgoederen in deze streek zo uitgedijd dat het beheer moest worden overgedragen aan ‘filiaalhouders’, vooraanstaande boeren, de scholten, die de functie van rentmeester kregen.
Na de middeleeuwen verslapte de macht van de adel, en kregen de scholten juist meer te vertellen, ze werden zelf eigenaar en ontwikkelden zich tot hereboeren. Scholteboer werd een eretitel. In de zeventiende en achttiende eeuw werden de scholten steeds machtiger, vooral door de lucratieve handel met het westen. En met de winst werden weer nieuwe goederen gekocht zodat een groot aaneengesloten gebied van scholtegoederen ontstond.
Op de tocht rond Winterswijk komen wandelaars die boerderijen regelmatig tegen. Het aardige van het gebied is dat er nog steeds kleinschalige landbouw plaatsvindt en er nauwelijks ruilverkaveling heeft plaatsgevonden. De boerderijen met hun land worden afgewisseld door bossen en beken. Ze vormen één geheel, één landschap.
De oude zandpaden zijn bij een herindeling niet rechtgetrokken, maar slingeren hier moeizaam van boerderij naar boerderij, een oude eik ontwijkend en precies over een bruggetje dat voor het gemak eigenlijk tien meter naar links had moeten liggen. De houtwallen, de essenbossen, het geeft het agrarisch gebied iets intiems in een hoedanigheid die je nog zelden in Nederland aantreft.
We slingeren richting noorden, sommige boerderijen zijn door yuppen overgenomen, in andere woont de boer nog. Langs het pad staat een oud kippehok, er grazen wat schapen, en in de verte loopt een bokje over een stellage van hout.
Vooral ten zuiden van Winterswijk struikelen wandelaars bij wijze van spreken over laaglandbeken, die hier, in tegenstelling tot in andere delen van Nederland, veelal hun natuurlijke loop hebben kunnen aanhouden.
Opvallend is dat de beken zo diep zijn uitgesneden. Dat komt door de keileemlaag, die slechts enkele meters onder het zand begint en geen water doorlaat. Overtollig water kan dus niet de grond in en komt in de beken terecht, die daardoor worden uitgesleten. Bij de bruggetjes liggen stuivers in het water, gooi een muntje over je rug de beek in, en je krijgt geluk, heet het. Laten we nou alleen papieren geld en wat guldens bij ons hebben.
AALTEN — Wat betreft doldwaze evenementen is Amerika altijd een voorloper geweest. Toch kunnen de Nederlanders er ook wat van. Zo worden zaterdag 27 juli in het Gelderse Aalten alweer voor de derde maal de waterskikampioenschappen achter auto’s gehouden.
Organisator Henk Houwers is er trots op dat hij als eerste dit festijn in ons land heeft geïntroduceerd. „Een aantal jaren geleden heb ik het waterskiën achter auto’s eens in Amerika gezien. Meteen dacht ik waarom zouden we dat ook niet in ons land kunnen doen. We hebben tenslotte voldoende sloten en plassen daarvoor.”
Bij de kampioenschappen in Aalten is de snelheid niet belangrijk. Op het 550 meter lange parcours aan de Slingebeek (nabij camping Goorzicht) zal de jury de zestig beginnelingen en gevorderden beoordelen op techniek, presentatie en kleding. Wat het laatste betreft, kunnen de meest vreemde uitdossingen worden verwacht. „Sommigen komen verkleed als een oud omaatje, anderen weer als Batavier,” zegt Houwers.
„Het leuke is dat alles mag, maar niets hoeft. Een kushandje naar de jury kan bijvoorbeeld al extra punten opleveren.” Het evenement begint om 14 uur en wordt in de pauze opgeluisterd met een roeiwedstrijd op boomstammen van vierhonderd kilo.
Aalten heeft een groot aantal boerderijen met een eigen naam. In het adresboek van de gemeente Aalten uit 1967 worden er zo’n 480 genoemd. Bijna al deze namen zijn uniek. Om verwarring te voorkomen lag het voor de hand om een boerderij een naam te geven die nog niet voorkwam. Wel vindt men bijvoorbeeld het Oude Loo en het Nieuwe Loo, Groot Kampe en Klein Kampe, zelfs ’t Paske, Groot Paske, Klein Paske en Nieuw Paske. Dit zijn vaak boerderijen, die voorheen één hofstee vormden, maar die bij verdeling onder de kinderen in delen is gesplitst. Namen met “Olde” of “Oude” wijzen dan op het oorspronkelijke huis.
Wanneer men die namen gaat bekijken, doet men een interessante ontdekking. Ze zijn in te delen in verschillende groepen. Zo is er een groep namen, waaruit men kan opmaken hoe de begroeiing rondom het erf vroeger was en in wat voor milieu de boerderij werd gesticht. Een andere groep wijst op het bedrijf, dat daar vroeger naast landbouw en veeteelt werd uitgeoefend. Veel boeren, en vooral de kleine, hadden voldoende tijd om er iets naast te doen en er wat bij te verdienen, wat dikwijls noodzakelijk was.
Nu is het geven van namen aan boerderijen al zeer oud. In het verpondingskohier van 1647/50 staan onder Aalten de personen genoteerd die de verponding (een grondbelasting) moesten betalen, evenals onder Bredevoort. Maar onder de buurtschappen worden de namen van de boerderijen vermeld, met daarachter de namen van de bewoners. Zo hebben we een lijst van hofsteden die toen bestonden. Veel van de tegenwoordige namen komen er al in voor.
Men moet wel een zeer grote fantasie bezitten om zich te kunnen voorstellen, hoe het Aaltense land er eeuwen geleden uitzag. Negen tiende van het land bestond uit heide, bos en moeras. De bebouwbare oppervlakte was gering en werd slechts gebruikt voor de teelt van groenten en enkele graangewassen. De meeste boerderijen waren klein: stedekes. Markeverdeling, kunstmest en betere afwatering hebben een einde gemaakt aan de prange en de marode van de boer.
Boerderijen, genoemd naar de begroeiing van de omgeving
De volgende namen vragen om een verklaring: Bokkel, in 1284 Buclo genoemd, beukenbos. Het Walfort heette voorheen het Waldenvort, een voorde (door de Slinge) bij het Wald, bij het bos. Zo ook Walvoort op de Haart, met een voorde door de Keizersbeek.
’t Olde Brusse, Lintelo
De naam Voorst (van forestis) werd gebruikt voor een woud, waarin niet gejaagd mocht worden; het was privé jachtterrein van de koning of de heer. Het terrein van de Snoeijenbos is in het bos gerooid. Brusse is gevormd van: Brusch, struikgewas, ’t Hagt en het Heegt: bos van laag hout, misschien bestaande uit hagedoornstruiken.
De Slehegge kan aan de sleedoorn herinneren, ’t Heggeltje: een kleine hagt. De Hakstege lag aan een smal pad (stege) door het hagt. De Rieste dankt zijn naam aan het rijshout. De Heisterkamp is gesticht op een terrein, waar veel struikgewas groeide.
In 1386 komt de naam Varenvelde en later nog het Verrevelt voor, wat nu het Vervelde is, De Veernhof is ook ontstaan in een veld vol varens. De Tente dankt zijn naam aan de tente, het boerenwormkruid. De Greute herinnert aan de gruit, de gagel, waarmee men het bier gistte en die op moerassige grond groeide, evenals het riet, wat men terugvindt in de naam de Riete. Woest onbebouwd land, vage vindt men terug in Vaags.
Men moet zich van deze hoogten geen grote voorstelling maken. Een verhevenheid van een halve meter werd al een bult, een horst of een heuvel genoemd. Deze hoogten boden geen enkele bescherming tegen de vochtige omgeving. De huizen waren erg vochtig.
Namen als De Bulte, Bultink en De Heuvel spreken voor zich. De Brink (brinc) was een met gras begroeide hoogte. De Bree (van bride) wordt beschouwd als een akker op de es. Drenthel (oorspronkelijk Drenthelo): bos op een hoogte. Haartman en Haartelink: een haart is een hooggelegen heideveld. Hengeveld (heng, helling), Hillen (hil, heuvel), Hoopman, de Klinke (heuvelachtige heidegrond met hier en daar plassen en poelen).
Tammel (in 1384 Tanbulen): dennenbos op een bult? Hondorp: dorp, terp, hoogte ter grootte van een hont, een oppervlaktemaat. Ook het Westendorp wijst op een hoogte. Wierkamp: wier, wierde, hoogte uitstekend boven een natte omgeving.
Boerderijen, in op bij een moeras gelegen
Het grootste gedeelte van de gemeente Aalten was vroeger moeras. Alleen de heuvelrug Bocholt–Vragender stak boven de moerassen uit. Deze broeken waren ontstaan doordat de riviertjes de Slinge, het Zilverbeekje en de Keizersbeek het water niet voldoende konden afvoeren. Daarom hebben zoveel boerderijen een moerasnaam, zoals Goorhuis, Goorman, Goorzicht, Moorveld, de Stroete (drassig onland), Veenemaat, Groot en Klein Veenhuis, ’t Veentje, Wijnveen (winne boerderij, boerderij in het veen), Hagenbroek (een broek met hagendoornstruiken), Kortenbroek (een broek met kort gras en daarom onvruchtbaar land), de Woerd (woert, laag liggend land).
Bolandsweide (bol, week, moerassig, modder). De Nonhof (in 1281 den Honhof) en de Hennepe (in 1284 Honepe), beide namen van “hoen” en “huun” gevormd. Luiten, in de volksmond Luten, was laaggelegen slecht land, lute, terwijl Maris vrijwel hetzelfde voorstelde: moeras. Glieuwe: gliede, zwarte glanzende grond, turf. Somsenhuus: somp, moerassig land. Pietenpol (in 1640 Pytenpoel): pitte, put, kuil, dus een poel op een lage plaats, De Put (kuil, poel). ’t Slaa: slade, heideplas, moeras. Te Sligte (in 1384 Schlichte): vlak moeras. Mager: pover schraal land. Het Navis bezat een vochtige weide; nate, nat en vis, Wisch, wiese, weide. Bij Amerongen staat nog de middeleeuwse woontoren de Matewisch.
Pietenpol, Haart
Kampnamen
Stapelkamp, Heurne
Een aantal namen eindigen op -kamp. Oorspronkelijk waren de kampen kleine stukjes land, die in de bossen van struikgewas en bomen waren ontdaan, ontgonnen bos dus. Later heeft het woord kamp de betekenis gekregen van akker.
Slechts enkele namen herinneren aan het ontginnen van woeste gronden. Nijland, Nijveld, Nijhof, Nieuwkamp, Nieuwe Weide. De Bijvanck, wat er bij gevangen, bijgenomen werd. Te Brake wijst ook op het ontginnen, het breken van de woeste grond. Ruwhof: rude, rode, ontgonnen land.
Boerderijen, die herinneren aan passen, hekken, tollen enz.
Een pas is een doorgang in een landweer, een houtwal. De bewoner van de nabij gelegen boerderij moet oppassen, toezicht houden op de binnenkomende personen. Zo’n boerderij droeg soms de naam “Pasop”. Langs de Romienendiek liggen bijvoorbeeld het Paske, de Pasop en de Paskerhut: de bewoners moesten de personen in de gaten houden die door de Wolboom en het Zwarte Veen de marke binnenkwamen. Op de grens met het Varsseveldse gebied bij de Varsseveldseweg, ligt ook een Pas. Aan de Varsseveldse zijde liggen hier de Loerdijk en de Kijkuit. De marken waren goed beschermd.
Tot degenen die mede de marke onder hun hoede moesten nemen, behoorde de bewoner van het Markerink, vroeger March-ward-inck geheten. Een werde was een wachtpost, een plaats waar men toezicht moest houden op de binnendringende ongure elementen. Een zelfde activiteit werd verwacht van het Ligterink, dat in 1435 Licht-werd-inck genoemd werd: het oppassen viel daar schijnbaar nogal licht. De plicht, van het wachthouden lag ook op de Kuier en de Kuierman: koeren, kuren betekende “uitkijken”.
Woonde de schutte, die het vee van een andere marke, dat in de eigen marke was binnengedrongen, in beslag moest nemen, moest schutten, op de Schuttenkamp en woonde zo iemand ook op de Man-schot-weide? Aan de tollen herinneren Slotboom, de Stokkert, ’t Bonte Hek, Klaphekke, ’t Tolhuis, Tolkamp en Tolder (tolgaarder).
Herinneringen aan de kerk
De Pater, ’t Klooster (genoemd naar het klooster Schaer), Kerkhof (een hoeve van de kerk), Kerkkamp, Neerhof (den Heerhof, bewoond door de monniken), De Kloeze, kluizenaar, misschien ook Klaus. Kosters custerie: de opbrengst van dit goed was voor de koster.
Boerderijen, waar een nevenbedrijf werd uitgeoefend
Beestman (veehoeder), de Scheper (schaapherder), Sweenen (zwijnenhoeder), Fukker (fokker), Peerdeboer, ’t Villeken (waar gestorven dieren werden gevild en de huiden werden gelooid), Baten (beten, het looien van huiden). De Brasse (brouwerij), Pakkebier (backe, ook brouwerij), Schenk (schenkhuis, tapperij) en Slikkertap (een tap in het slik, moeras).
Den Blauwen (blauwverven van linnen), de Wever, Bouwhuis Wever, Weversborg, de Pellewever (wever die fijner goed weefde, zoals damast en tafellinnen), Schreurs, Snieder en Snijdershuis (kleermakers). Kremer (marskramer) en Klodde (voddenkoopman). Speelman (iemand die met een muziekinstrument de feesten opvrolijkte) en de Piepert (pijper, fluitspeler). Krieger (bewoond door een soldaat? In 1640 kwam in Barlo ook een soldaetencamp voor).
Boerderijnamen eindigend op -ink enz.
Een veertigtal boerderijnamen eindigen op -ink. Deze wijzen grotendeels op het bezit, op het goed van een bepaald persoon. Ze zijn voornamelijk samengesteld uit een persoonsnaam + -ink. Er zijn uit alle mogelijke archiefstukken lijsten samengesteld van eigennamen, die in de middeleeuwen voorkwamen en aan de hand van deze lijsten kan men een aantal boerderijnamen verklaren.
Hoenink, Huinink en Hunink lagen in een hoen, een huun, een moeras. Een andere verklaring waar we, volgens het CBG Centrum voor familiegeschiedenis, rekening mee moeten houden is dat namen als Hoenink en Huinink teruggaan op de Germaanse persoonsnaam Huno.
Er is echter een aantal namen, die niet op persoonsnamen zijn terug te voeren. Zij hebben duidelijk op iets anders betrekking. Dat zijn: Bekink (ligt bij een beek), Bultink (ligt op een bult), Doornink (ligt in of bij een doornbos), Eekink (ligt op een terrein met eiken), Essink (ligt op een Es), Heijink (ligt op de hei), Kempink (ligt bij of in een kamp), Haartelink (ligt op een Haart). Rengelink kan duiden op een “rinc”, wat een gerechtsplaats was. Op de Borninckhof ontspringt de Haartse Wetering, daar liggen dus bronnen. Op het vroegere Richterink hield de richter zijn geding.
Er is een tijd geweest, dat men de betekenis van de uitgang -ink niet meer begreep. Men ging toen namen vormen met “stedeke” en “goet”. Zo vinden b.v. Heijnengoet, Goossenstedeke enz. In het latere taalgebruik liet men de woorden stedeken en goet weg. Freriksgoet werd Freriks, Rutgerstedeken werd Rutgers. Ook hier weer veel boerderijnamen, gevormd van persoonsnamen: Freers, Freriks, Bullens (van Bullo), Ebbers (van Ebbo), Goosen (Goosen, Goos), Heinen (Hein), Lammers (Lammo), Lievers (Lieven), Lindert (Lindert), Lubbers (Lubbert), Reinders (Reinder), Rutgers (Rutger), Wiggers en Wiechers (van Wigger), Wubbels (van Wubbel), Wolters (Wolter) en Rikkert (Rico).
Naast de boerderijen die in bovenstaande groepen zijn ingedeeld, zijn er nog enkele, die aparte vermelding verdienen: de Tuunte was omgeven door een tuun, een gevlochten omheining, evenals de Vreman en het Vreveld. De Zigtvrede had enkele voorkeursrechten bij de jaarlijkse verdeling van de markegronden. Een van deze boerderijen wordt in 1640 Seegvreden genoemd, geheten naar de seege, de geit. De Hegge was omringd door een haag. Het Sonderen had ook rechten; een deel van de gemeenschappelijke grond mocht voor eigen gebruik worden aangewend. Dat deel werd uit de marke afgezonderd. Het Meijnen is eveneens een deel van de gemeenschappelijke marke geweest.
Het Haverland en de Haverkamp hadden de plicht haver te leveren aan heer of kerk, enz. Op de Hemelmaat werd recht gesproken; een hegemael, een heimael, was een door een heg omgeven ruimte, waar een mael, een rechtzitting gehouden werd. De Akkermaat dankt zijn naam aan een weide, die in een dag gemaaid kon worden en de Maandag aan het stuk land dat in een dag met het gemende vee kon worden geploegd. Een vroegere naam zou dus geweest zijn: Mendag. De Hogewind moest eigenlijk de Hogewend heten, want dit was het hoge eind van het land, waar de ploeg gewend werd, gekeerd.
Het Grotenhuis geeft inlichtingen over de omvang van het huis en het Nieuwenhuis (in 1640 Nijenhuis) wijst op een toen nieuw gebouwde woning, net als Nijboer. Het Lankhof en Scheel geven de vorm van het land aan: lang en scheef. Het Korten (in 1640 Kortenstedeken) was maar kort van land. De Heurne had een vorm van een hoorn, een spits toelopend stuk land evenals de Timp en de Timpert. Droevig was het gesteld met de Prange, de Marode en de Drommelder, welke namen alle drie vertaald kunnen worden door ellende.
Het Smol was “klein en gering”. Kan de Huikert een hooiweide zijn geweest of is het een vervorming van de volksnaam Huik voor Hugo? Het Botervat: botterweide? Het Westendorp, het Oosterbosch, de Oosterhoeve en de Oosterman ontlenen hun naam aan de windstreken, waarnaar ze gericht liggen. Op de landbouw wijzen: Bouwlust, Bouwhuis en het Bovelt (bouwveld). Is het Hillo (Heiligelo?) een herinnering aan het heidendom of was het een lo op een hil (heuvel)? De Leste Stuver was vroeger een herberg bij Bredevoort waar rondtrekkende mensen hun laatste stuiver kon verbrassen.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Bron
Boerkoel, G.A.W., De namen der Aaltense boerderijen, gepubliceerd in het Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek (1984, nr. 2, pag. 1), bewerkt en aangevuld door Remco Neerhof (Oud Aalten). Sommige boerderijnamen komen meermaals voor in de gemeente Aalten; de toegevoegde hyperlink verwijst in die gevallen meestal naar de oudst bekende boerderij.
Huis met oorman, hoek Varsseveldse- en Lichtenvoordsestraatweg, Aalten
Een oorman, soms oormenneke genoemd, is een kamer die bij sommige (dorps)boerderijen werd aangebouwd, waar de bejaarde ouders van de bewoners hun laatste levensjaren woonden. Tegenwoordig zou men wellicht de term ‘aanleunwoning’ gebruiken. Een oorman was soms ook gehuurd door een alleenstaande persoon. Het was een kamertje van ongeveer twee bij twee en een halve meter, waarin een alkoof als slaapplaats diende.
Over de herkomst van het begrip ‘oorman’ schrijft E.M. Smilda in Aalten en Bredevoort in oude ansichten het volgende:
“De benaming ‘oorman’ moet naar mijn mening zeker niet worden beschouwd als te zijn afgeleid van ‘zoals de oren van een mens uitsteken, zo ook is een oorman een uitbouwsel aan het boerenhuis’. Integendeel, het is genoemd naar de bewoner zoals dat in deze streek gebruikelijk is. Beter gespeld heet het huisje ‘oirman’. Vondel laat in een van zijn stukken vragen: “Hebt gij dan geen oir?” Met ‘oir’ wordt erfgenaam bedoeld. In het eindkamertje, bij een boerderij aangebouwd, kon de oudere man die wel een oir had zijn laatste levensjaren doorbrengen. Hij was de oirman, woonde daar, hielp nog wel wat hier en daar en had de kost vrij. In geheel Nederland komt deze originele naam ‘oirman’ alleen in Aalten voor.”
De laatste Aaltense oorman bevond zich in de Hogestraat, nummer 38/40.