In 1918 werd de gemeente Aalten voor 60.000 gulden opgelicht bij de aankoop van drie wagons harde zeep die achteraf van waardeloze kwaliteit bleek.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg het neutrale Nederland te kampen met ernstige schaarste aan levensmiddelen, brandstoffen en tal van andere goederen. Tijdens de laatste twee oorlogsjaren ontstond er ook een groot tekort aan zeep. Zeep werd schaars en duur. De regering greep in, ook al omdat de volksgezondheid door het zeeptekort in gevaar dreigde te komen. Zeepfabrieken mochten alleen nog zogenaamde regeringszeep produceren. Dat kon maar mondjesmaat en daarom ging zeep op de bon.
Soms wisten oplichters een grote slag te slaan. De burgemeester van Aalten, A.J.W. Monnik, werd een wel heel onnozel slachtoffer van een bekende oplichterstruc. Hij kocht voor rekening van het gemeentelijke levensmiddelenbedrijf drie wagons harde zeep van een handelaar. De inkoopprijs bedroeg ƒ 37 per kist. De plaatselijke winkeliers, die ƒ 40 per kist aan het gemeentelijke levensmiddelenbedrijf dienden te betalen, mochten de zeep vervolgens verkopen voor de detailprijs van 23 cent per stukje van 100 gram, wat hun een aardig winstje zou opleveren.
Waardeloos
Maar de vlieger ging niet op. Al snel bleek de partij zeep heel anders van samenstelling dan het zeepmonster dat de handige zakenman aan de burgemeester had laten zien. Het vetzuurgehalte bleek slechts 10 procent, in plaats van het wettelijk vereiste minimum van 25 procent. Volgens de inmiddels door de regering vastgestelde maximumprijzen zou zo’n stukje zeep slechts 3½ cent mogen kosten.
Geen wonder dat de Aaltense huisvrouwen de winkeliers massaal lieten zitten met hun waardeloze goedje. De burgemeester had geen andere keus dan de zeep terug te nemen. De gemeente draaide op voor de schade, die bijna ƒ 60.000 bedroeg.
Tegenspraak
Naar aanleiding van dit bericht verklaarde de firma De Fraiture & Co. te Breda, wiens naam daarin werd genoemd, dat zij de in dat bericht als verkoper genoemde heer Tulp uit Terborg, noch het Levensmiddelenbedrijf te Aalten kende. Ook verklaarden zij nooit stukjes zeep van ongeveer 100 gram in de handel te hebben gebracht en dat zij bovendien nooit zeep fabriceerde met een lager vetzuurgehalte dan 20-25 procent. Van deze zaak was hun absoluut niets bekend. Zij vermoedden dat een partij van hun zeep van bovenvermelde kwaliteit of hoger door de tussenhandel was omgewerkt tot een slechte kwaliteit.
In de eerste decennia van de twintigste eeuw werden in Nederland vele plannen gemaakt voor de aanleg van kanalen om massavervoer mogelijk te maken. Zo werden in Twente in 1907 de eerste plannen gepresenteerd voor het Twentekanaal. In 1936 werd het 54 kilometer lange kanaal tussen Enschede en Zutphen voor de scheepvaart opengesteld. Ook in de Achterhoek ontstonden soortgelijke plannen.
In 1914 besloot de gemeenteraad van Doetinchem werk te maken van dit idee. In maart 1915 werd een plan aangeboden waarbij werd uitgegaan van een Twente-Rijnkanaal. Het geplande kanaal begon zeshonderd meter boven de kop van de IJssel en ging via Duiven, Wehl, Doetinchem en Varsseveld langs Lichtenvoorde, Groenlo, Eibergen en Haaksbergen naar Hengelo met onder meer een zijkanaal via Aalten naar Winterswijk.
Na decennia van discussies en plannenmakerij, in ieder geval tot in de jaren zestig van de vorige eeuw, zijn de plannen ergens gestrand.
Krantenberichten
Aaltensche Courant, 29 juli 1914Nieuwe Winterswijksche Courant, 1 augustus 1914Aaltensche Courant, 3 augustus 1917
Nieuwe Aaltensche Courant, 15 januari 1918Nieuwe Aaltensche Courant, 15 maart 1918Aaltensche Courant, 30 april 1918
Nijmeegsch Dagblad, 4 februari 1947Twentsch Dagblad Tubantia, 15 december 1961
Dezer dagen kregen we het blaadje „Stad en Ambt”, publicatieblad vanwege de commissie te Ambt-Doetinchem inzake het vraagstuk van de vereeniging van de gemeenten Stad- en Ambt-Doetinchem in handen, waaraan wij het volgende ontleenen, en waarin onze lezers misschien wel belang stellen. Het is ontleend aan het rapport van de commissie voor andere gemeenten.
Door de commissie inzake het vraagstuk hierboven vermeld werd eene commissie benoemd om een persoonlijk onderzoek in te stellen in de gemeente Aalten, omtrent welke gemeente was medegedeeld, dat zij is lijdende aan achteruitgang wegens onvoldoende medewerking van de boerenbevolking bij het aanbrengen van verbeteringen. Ook werd besloten, dat de commissie in haar geheel een bezoek zal brengen aan de gemeente Winterswijk, waar, naar verluidt, dezelfde verschijnselen zijn waargenomen als in Aalten.
Op 30 Dec. 1915 werd het voorgenomen bezoek gebracht aan de gemeente Aalten. Acht personen werden bezocht, meest vooraanstaande ingezetenen. Daaronder waren: 3 liberalen, 5 anti-revolutionairen, 1 gesignaleerd als „tusschenbeide” en 1 R. C. Met de meeste welwillendheid werden de gevraagde inlichtingen gegeven. En ofschoon de beantwoorde vragenlijsten nader licht zullen geven, zijn toch al enkele indrukken als van zelf naar boven gekomen.
Vragenlijst
De vragen, die gedaan werden, bepaalden zich bij heel het onderzoek in hoofdzaak tot de volgende: Is de gemeente Aalten vooruitgaande of achteruitgaande? Werkt de landelijke omgeving belemmerend voor den vooruitgang? Is er voldoende samenwerking tusschen kom en buurtschappen? Houden de boeren-raadsleden het aanbrengen van de noodige verbeteringen in de kom tegen? Werken de burgerraadsleden mede voor verbetering in de buurtschappen? Zou splitsing van kom en buurtschappen in twee gemeenten gewenscht zijn? Bevordert het Rechtsche (in hoofdzaak (A.-R.) Gemeentebestuur voldoende den bloei van de gemeente, speciaal van het openbaar onderwijs?
Omtrent sommige punten waren de meeningen geheel tegenstrijdig. Eenerzijds werd betoogd, dat de gemeente Aalten met reuzenschreden vooruitgaat. Aalten, werd gezegd, staat in ontwikkeling verre boven Doetinchem. Ook staat Winterswijk nog achter bij Aalten. Wat Doetinchem is, heeft het voor een groot deel te danken aan Ds. Van Dijk. Maar wat is daar voor industrie? In Aalten is textielindustrie, een knoopenfabriek, een kammenfabriek, zoomede veel klein-industrie. Er zijn 16 gasmotoren in gebruik. Tal van smeden zijn gediplomeerd. Men zendt zijn kinderen naar de onderwijsinrichtingen te Winterswijk. De loonstandaard is hoog.
Anderzijds werd beweerd, dat Aalten niet vooruitgaat. Als hoofdoorzaak werd genoemd de omstandigheid, dat tal van jongelui uit den gegoeden stand niet trouwen, waardoor de energie wordt gedoofd. De jongelui hebben geen levensdoel. Er zit geen spirit in.
Stoomweverij Herman Driessen & Zoon
Gunstig steekt daartegen af de landbouwende bevolking, waar leven in zit. De boeren trouwen en krijgen flinke gezinnen. Dat wekt geestkracht en den landbouw gaat het goed. Een enkele zocht het euvel bij de overheersching door de boeren, die wel voor wegen en bruggen geld willen geven, maar niet voor verbeteringen in het dorp. Er komen geen vreemdelingen zich vestigen, wel arbeiders in overvloed.
Boeren vs. Burgers
De Raad bleek te zijn samengesteld uit 6 burgers en 7 boeren. Vroeger gingen de verkiezingen in hoofdzaak om de vraag: boer of burger? Thans wordt dit anders, hoewel de oude toestand nog niet geheel is verdwenen. Slechts één sprak zich beslist uit voor splitsing in kom en buurtschappen. Deze ging echter niet van eene meerzijdige beoordeeling der kwestie uit. Een ander zou ook veel voor splitsing voelen, indien bij de kom voldoende terrein voor uitbreiding werd gelaten. Een derde zou vóór splitsing zijn, indien elk deel op zichzelf behoorlijk in eigen behoeften zou kunnen voorzien. Evenwel was hij overtuigd, dat er geen tegenstrijdige belangen zijn, als men het maar wil zien. Een vierde verklaarde zich niet tot oordeelen bevoegd.
Overigens spraken allen zich zeer beslist uit tegen splitsing. Algemeen was men van oordeel, dat er in werkelijkheid geen tegenstrijdige belangen zijn. Waar de menschen tegenstrijdigheid meenen te zien, is dat, omdat er een verkeerd egoïsme bestaat; omdat ze te klein van blik zijn; alleen de directe, de voor de hand liggende belangen zien, en geen oog hebben voor de indirecte belangen, die een klein eindje verder liggen, en toch ook weer zóó dichtbij zijn, dat eigenlijk ieder ze moest kunnen zien.
Door meerderen werd als hun besliste overtuiging uitgesproken: „De kom en de omgeving zijn twee deelen, die bij elkaar behooren, die elkaar zonder ophouden noodig hebben, die zijn saamgebonden door een gordel, waar wel eens een deuk in komt, maar die toch steeds weer de saamhorigheid doet gevoelen. Er wordt wel eens een stem gehoord: „daar hebben de boeren niets aan”, maar ’t is niet moeilijk deze stem te onderdrukken”.
Een der meest vooruitstrevende ingezetenen antwoordde op de vraag: zijn er tegenstrijdige belangen tusschen boer en burger? „Absoluut niet. Elk belang van de kom is een boerenbelang en elk belang van de buurtschappen is een burgerbelang. Als ze het maar willen zien. Er is geen enkel tegenstrijdig belang.”
En op de vraag: Zou U denken, dat een vereeniging van een kom met een uitgestrekte omgeving, gepaard gaande met een krachtige leiding vanuit het centrum, gunstig zou werken? antwoordde dezelfde persoon, die elken dag door zijn uitgebreiden werkkring midden in het volle rijke leven verkeert en die door zijn relatiën op allerlei terrein zoowel den boer als den burger door en door kent: „Indien U zulk een vereeniging kunt tot stand brengen, hebt U een ideale toestand. Kunt U dat bereiken, dan hebt u den meest gewenschten toestand verkregen. Maar van een flinke leiding hangt alles af. Als dan éen plaats voor vereeniging is aangewezen, zou het Stad- en Ambt-Doetinchem zijn”.
Verbeteringen
Maar werkt de landbouwende bevolking niet belemmerend? Zijn de boeren conservatief? Het oordeel over deze vragen was vrij eenparig. Een enkele was er, die op deze vragen bepaald „Ja” zeide. Maar deze werd geheel overstemd door al de anderen, die verklaarden: „Geen kwestie van”. Algemeen was men van oordeel, dat de boeren niet het initiatief nemen voor het aanbrengen van verbeteringen, doch ook de verbeteringen niet tegenhouden.
Gasfabriek aan de Bredevoortsestraatweg
Het gevaar van boerenoverheersching is niet denkbeeldig, wanneer ze onder slechte leiding staan. Is er zoo’n leider, die op hun zwak weet te speculeeren te groote voorzichtigheid op het gebied der financiën dan gaan ze soms in verkeerde richting mede. Evenwel, wanneer het hun goed wordt voorgesteld, zijn zij voor het aanbrengen van verbeteringen zeer zeker te vinden. Leiding, leiding en nog eens leiding daar komt het op aan.
In Aalten stemden de boeren vóór de gasfabriek, gaven 80 mille voor de tram, waarvan ze vooraf wisten dat f 40.000.— geheel weg was en de overige f 40.000.— als renteloos voorschot werd gegeven. Voor verbetering van straten werd uitgegeven: in 1896 f 15.000.— en in 1898 f 15.000.—. Voor rioleering bewilligden ze een uitgaaf van f 7000.—. Wel werden ook enkele buurtwegen verhard, maar in de laatste jaren werd besteed: f 30.000.— voor aanleg en verbetering van straten en vernieuwing van een brug in het dorp, tegen f 10.000.— voor verbetering van buurtwegen.
Ja, werd gezegd, dat is zoo, maar de nieuwe stationsweg in het dorp is ook een boerenbelang, daar hij de toegangsweg is naar de boterfabriek. Maar in elk geval: de boeren stemden vóór en als toegangsweg voor de boterfabriek had ’t ook nog wat minder gekund dan die mooie straat, zooals die nu is aangelegd. Voor verbetering der goten werkten de boeren ook mede. Niemand zeide: dat is te veel of te duur.
Onderwijs
En op het gebied van het onderwijs… ja, nu komen we aan een teer puntje. Dat dachten we allen eerst ook. Zou het Gemeentebestuur wel voldoende de onderwijsbelangen behartigen? Toch werd ook dat punt der Commissie helderder. Een enkele klacht werd vernomen. De Rechtsche Raad, werd gezegd, komt niet voldoende op voor het openbaar onderwijs. Waarom niet? Er werd gesproken over onvoldoende leermiddelen. Dit bleek echter geheel onjuist te zijn. Het schooltoezicht had een onderzoek ingesteld en nu bleek, dat Winterswijk met haar modelscholen f 0.80 per leerling geeft, tegen Aalten f 1.—.
Geklaagd werd over Barlo en Lintelo, waar het getal kinderen boven de 25 is en geen nieuwe onderwijzeressen worden benoemd, hoewel dat de Gemeente maar f 50.— per jaar zou kosten voor elke onderwijzeres. Dit leek wel wat vreemd. Maar wat bleek nu? Dat bij den laatsten kwartaalstaat het aantal leerlingen aan de school te Lintelo 22 was en dat te Barlo 23. Was het nu niet zeer verstandig van den Raad om, toen er een vacature ontstond, den fatalen termijn van 15 Januari 1916 af te wachten en de gemeente niet te zetten voor een uitgaaf buiten de Wet om en dus ten eigen laste van f 1100.— per jaar voor schooltjes van minder dan 25 leerlingen?
Een ander bezwaar in dit verband werd nog genoemd door een deskundige uit Aalten en wel: Er is principieel bezwaar tegen die klassetjes van 10—12 leerlingen, ’t Is doodend werken in zulk een klasse. Het maakt luie onderwijzers en onzelfstandige leerlingen. Ik zou nooit medewerken, om dat te bevorderen.
OLS Barlo-Dale, getekend door J. Straaijer
Voor personeel, voor schoolbouw en voor onderwijzerswoningen bleek voldoende te worden gedaan. Toch werd wel gevoeld, dat er iets is, dat hapert. Wat is dit? Mag de commissie haar meening zij het dan ook oppervlakkig en voorloopig hierover uitspreken? Treedt zij hier niet buiten haar terrein van bevoegdheid? Een gemeente is een organisme, waarin alles samenhangt, elk verschijnsel oorzaak en gevolg heeft en weer andere verschijnselen verklaart.
Conclusie
Het scheen de commissie toe, dat ’t niet ligt aan den goeden wil, noch van burgers, noch van boeren, niet aan den gemeenteraad als zoodanig, maar dat een weinig meer vertrouwen, een weinig meer waardeering van elkander ook in Aalten wonderen zou doen. Is er vertrouwen en eendracht, dan hindert het niet, al heeft men met nog zooveel boeren te doen. Ontbreken deze grondslagen, dan zullen alle plannen tot verbetering met lamheid geslagen zijn.
En hiermede zijn de voornaamste punten aangeroerd. Er zou nog veel te zeggen zijn. Een klacht over de tegenwerking der boeren tegen het voorstel betreffende de Middenstandscredietbank kan stilzwijgend worden voorbijgegaan. En toch eigenlijk niet. Want ook nu weer bleek, dat de boeren toch eigenlijk niet de schuldigen zijn. Twee op den voorgrond tredende burgers hadden tegen geageerd en vóór stemden 1 boer en 1 dorper. De overigen stemden tegen.
Dan zou nog kunnen worden opgemerkt, dat de gemeentehuishouding in Aalten nog zoo gemakkelijk niet is met een progressieven hoofdel. omslag van 2—4 pCt. Maar verschillende vragenlijsten zijn nu binnen, ook van Aalten en we hopen, in verband daarmede, nog wel eens op dit onderwerp terug te komen.
Aalten vooruit
De redactie van „Stad en Ambt” voegt hier het volgende aan toe: We kunnen bovenstaand rapport nog aanvullen met de mededeeling, dat we in de gelegenheid geweest zijn, om de notulen na te lezen van de gemeente Aalten, gedurende de jaren 1907 tot en met 1915. Ons is daarbij gebleken, dat Aalten vooruitgaat, en dat deze vooruitgang niet bemoeilijkt wordt door tegenwerking van de buurtschappen.
Behoudens een enkel feit, dat op de stemming in den Raad echter geen invloed gehad heeft, is in al die jaren van tegenwerking nauwelijks sprake geweest. Toen waren drie van de 12 raadsleden tegen subsidie voor een vuilniskar, wat terzelfder vergadering beantwoord is, doordat 7 van de 12 leden stemden tegen subsidie voor een landbouwtentoonstelling.
Ook wat onderwijs betreft wordt Aalten goed verzorgd zonder dat te een of andere zij overdreven wordt. Onder omstandigheden werd het aanstellen van leerkrachten boven ’t wettelijk getal bevorderd, en als in een ontstane vacature niet werd voorzien, dan geschiedde dat, omdat het aantal leerlingen beneden het wettelijk peil was gedaald. Voor leermiddelen wordt vergelijkenderwijs in Aalten een hoog bedrag uitgegeven. De verlaging van dat bedrag tot een meer gebruikelijk peil, geschiedde niet door de boeren, maar door den Raad, en niet op voorstel van B. en W., maar op voorstel van de Financieele Commissie.
Tot het begin van de 20e eeuw was Duits geld het dagelijks betaalmiddel in Aalten. Dit kwam enerzijds door de levendige handel met Duitsland en anderzijds omdat veel Aaltenaren in de textielfabrieken in Bocholt werkten. Zij werden uitbetaald in Duits geld en brachten dit in Aalten in omloop.
In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over het plaatselijke betaalverkeer:
“… Van agio gesproken, dat kwam door ’t Duitsche geld dat hier in omloop was en het dagelijksche betaalmiddel was. Het stond er zoo bij dat Nederlandsche munt zeldzaam gezien werd. Moest men ‘Hollandsch geld’ hebben, bijv. voor belasting, dan moest men naar enkele personen die groote zaken dreven, om Duitsch geld om te wisselen. Tot in ’t begin dezer eeuw was de circulatie van ’t Duitsche geld in onze gemeente nog algemeen.
Toen de overheid maatregelen wilde nemen om die circulatie te verbieden, kwam er bij velen tegenstand. De vereeniging Aalten’s Belang bemoeide er zich mee, en in den boezem van die vereeniging ontstond een felle strijd over de al- of niet afschaffing van het Duitsche geld. In hotel De Roskam van den heer Voorderman, werden druk bezochte vergaderingen gehouden. Zij die veel handel op Duitschland dreven of Duitsche klanten in den winkel hadden, zagen in de afschaffing van het Duitsche geld een belangrijk nadeel.
Aaltensche Courant, 26 november 1910
Die handel op Duitschland was nogal druk. Grensbelemmeringen waren er bijna niet en op de Bocholtsche marktdagen gingen tal van kooplieden hun waren daar aan den man brengen. En ook zij die in Duitschland werkten, kregen hun loon natuurlijk in Duitsch geld uitbetaald en brachten dit in onze gemeente weer in omloop. Men denke daar dus niet te licht over. En op een der vergaderingen van Aalten’s Belang kwam het tot heftige debatten en kwam zelfs het voortbestaan der vereeniging als gevolg van deze kwestie in ’t gedrang. Tenslotte is de afschaffing in juli 1914 ingevoerd en heeft zich de bevolking daarbij aangepast.”
Zeer zeldzame 20 Mark Goldmünze uit 1888, ter illustratie.Aaltensche Courant, 29 oktober 1904Aaltensche Courant, 2 mei 1919
Bron
‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 31 december 1937 (via Delpher)
Bij het marktgezicht van Aalten uit de eerste helft der 18de eeuw, dat we onzen lezeressen en lezers aanbieden, wenschen we een enkel begeleidend woord te voegen.
Over de afkomst van den naam „Aalten” zijn de geleerden het niet eens. Met het oog op den heuvel, waartegen het dorp gebouwd is, meenden sommigen den oorsprong te moeten zoeken in het Latijnsche woord altus (hoogte), dat er dan door de Romeinen aan gegeven zou zijn. Onmogelijk is dat zeker niet, „Aalten” zou dan stamverwant zijn met „Elten”. Men moet met die afleidingen evenwel zeer voorzichtig wezen; er is een tijd geweest, dat de woordverklaarders de namen die gevonden werden, eerst verlatijnschten, en dan den aldus gemaakten vorm voor den oorspronkelijken uitgaven.
Anderen meenen den naam Aalten terug te vinden in Alladna, Aladon of Alethe, onder welke namen de plaats in vroeger (9de en 12e) eeuwen vermeld wordt. Eigenaardig van het dorp Aalten is, dat het inwendig den vorm heeft eener Westfaalsche stad, daarin overeenkomende met Winterswijk. Tot die eigenaardigheid behoort een vrij ruime markt, waarvan we een afbeelding van 1740 geven.
Wie met onze afbeelding op de plaats van den teekenaar gaat staan, zal getroffen worden door de verandering, die de huizen uitwendig (en zeer zeker ook inwendig) hebben ondergaan; die planken gevels ziet men niet veel meer; toen we vóór eenigen tijd met een deskundige te Bredevoort waren, vonden we er daar nog eenige schilderachtige. Onze reisgezel genoot! Een bejaard bewoner van Aalten, wien we een teekening vooruit toezonden, betoonde zich daarmee bijzonder ingenomen, en schreef ons tevens, dat slechts eene der tegenwoordige woningen misschien uit de oude weer te kennen was. Mochten andere belangstellende lezers ons nog eenige ophelderingen of aanwijzingen kunnen geven, we houden ons daarvoor beleefdelijk aanbevolen.
De „groote kerk”, op den heuvel staande, draagt de kenteekenen van hoogen ouderdom; de datum harer stichting schijnt niet te kunnen worden aangegeven, ook niet bij benadering; op een steen aan de Westzijde staat wel het jaargetal 1662 uitgebeiteld, doch dit herinnert ongetwijfeld aan eenige restauratie, die het gebouw toen onderging. Merkwaardig aan die kerk is de lage Romaansche toren, waarin de drie klokken uit de 18de eeuw nog wel zullen hangen, die we om haar „prachtige klanken” hoorden prijzen.
We zouden over de bloeiende gemeente nog heel wat kunnen meedeelen, doch we schrijven thans geen historisch of geographisch overzicht en moeten ons dus beperken.
Een historische bijzonderheid willen wij evenwel nog mededeelen, We lazen n.l. In het midden der 18de eeuw heerschte ook te Aalten, kort na de bekende Nijkerksche beroering, onder ds. Kuipers, op godsdienstig gebied mede veel opschudding. Dit blijkt o.a. uit een in 1750 bij Abraham Ferweda te Leeuwarden uitgekomen geschrift, getiteld: „De onfeilbare proefsteen van de nieuwe zeldzame Bekeering, of Grondig Onderzoek van de onregelmatigheid der Wonderlijke Bekeeringe te Aalten, benevens eenige aanmerkingen over het gedrag van den heer predikant Philippus de Roy en de approbatie der Theologische Faculteit te Harderwijk: Ter behoorlijke defensie aan de Eerwaarde Heer de Roy, opgedragen door twee goede vrienden.”
Men leest in gemeld werkje: „De bekeering van Nieuwkerk werd duidelijk gezegd door de preek van den stokbewaarder ontstaan te zijn, en Ds. Kuypers zegt: „doen bad ik, doen sprak ik, dat ik het zelf niet wist waar ’t mij van daan quam, doen wierd er een groote menigte bewogen en de Heere brak door.”
„Die van Aalten is niet minder op die wijze ontstaan, haar begin nemende in de Catechisatiën, en volkomen wordende in de kerk onder de Predeking, en van het aanspreken van den heer de Rooi hangt, volgens zijn Eerw. eigen verhaal, de gestadige veranderinge af.”
„Zekere vrouw te Aalten haar kind willende halen, en in ’t gezelschap komende van pas neergezeten, of ze bezweek en kreeg een krachtige aandoening en wierd zo vliegende bekeerd.” „De geest werkt meest in de vrouwen,” „de kenmerken op welke benaming van bekeering gegrond wordt, zijn: gekerm, geschreeuw, klamme sweet, benautheid, verkroppingen, onmagt, ledenbeven, swoegen, stuipen, vallende siekte, geraakte, worstelen, bezwijken.”
In het slot van dit boekje staat nog: „Die waarlijk bekeert is heeft liefde omtrent zijn evenmensch, maar deze luiden veragten en verdoemen alle Menschen die buiten haar zijn. Die waarlijk bekeerd zijn, zijn nedrig, maar deze zijn Hovaardig en opgeblazen van wege hare Bekeringe.”
Professor Cremer te Harderwijk, wiens approbatie hier was ingeroepen, geeft daarbij te kennen, dat hij God heeft gebeden, „dat hij het wettische, ’t geen sig hierin openbaart, met het Evangelische doe gepaard gaan.”
Begin 20e eeuw staken honderden Aaltenaren dagelijks de grens over naar Bocholt om daar in de textielfabrieken te werken. In weer en wind gingen zij te voet, per fiets of met paard en wagen. Sommigen deden er wel drie uur over om de (pakweg) tien kilometer tussen huis en werk af te leggen, ’s ochtends én ’s avonds! In 1910 werd een tramlijn naar Bocholt geopend, zodat zij voortaan een stuk sneller en comfortabeler konden forenzen.
Aalten had zelfs een eigen afdeling van een Duitse textielvakbond, het Zentralverband Christliche Textilarbeiter, Oordsgroep (Ortsgruppe) Aalten. Zij kwamen regelmatig bijeen in verschillende café’s in Aalten. Op Delpher vonden wij een aantal berichten over dit onderwerp:
Aaltensche Courant, 10 december 1913:
Maandagavond hield de Oordsgroep Aalten van het Zentral-Verband Christl. Textielarbeiter Deutschland een ledenvergadering, waartoe ook werden toegelaten de familieleden der georganiseerden. Onze Bocholtsche vrienden hadden voor deze gelegenheid een tooverlantaarn medegebracht, waarmede verschillende tooneelen uit de vooral in Duitschland nog sterk gedreven huisindustrie werden belicht.
Men kan, deze dingen ziende, begrijpen, dat vooral in Duitschland een kreet van ontzetting is opgegaan, toen voor eenige jaren geleden deze allertreurigste toestanden door middel van die groote tentoonstelling van huisindustrie te Berlijn gehouden, aan het daglicht kwamen.
Uit een en ander werd duidelijk, dat er voor de wetgevers nog een massa goed werk te verrichten valt voor de verbetering van het diep treurig leven van duizenden, die door te lage loonen genoodzaakt zijn om zulk een ellendig leven te lijden.
De heer Mensink, van Enschedé, sprak daarna een kernachtig woord tot de aanwezigen, er den nadruk op leggend, dat alleen een hecht en solied organisatieleven aan deze wantoestanden op den duur een einde kan maken. Door een der aanwezige bestuursleden werd een hartelijk dankwoord tot de propagandisten gesproken, waarmede de vergadering instemde.
Aaltensche Courant, 12 september 1914:
Donderdagmorgen werd in het café van den verlofhouder te Linde een druk bezochte vergadering gehouden van de oordsgroep Aalten van het Zentralverband Christl. Textielarbeiter Deutschland. In zijn openingswoord deelde de heer Ommering mede, dat het na veel moeite aan het bestuur gelukt was voeling te krijgen met de Duitsche collega’s en de gehouden besprekingen er toe hebben geleid, dat ook de leden der oordsgroep Aalten op ondersteuning kunnen rekenen en die ondersteuning op a.s. Maandag ’s morgens van 9 tot 9½ uur zal worden uitgekeerd aan de leden wier namen aanvangen met de letter A tot M, van 9½ tot 10 voor de overigen; en dat de ondersteuning zeker al vroeger zou zijn uitgekeerd, als de maatregelen door Nederlandsche en Duitsche autoriteiten aan de grens genomen, daarin niet zoo storend hadden ingegrepen.
Daarna werd door den heer Mensink van Enschede uiteengezet het groote nut van georganiseerd zijn, wat ook in deze voor de arbeiders vooral zoo moeilijke dagen schitterend op den voorgrond treedt. Spr. zette in een zeer populair betoog uiteen, welke moeilijkheden in deze zoo droeve tijden de arbeiders ondervinden, doch ook die welke de bestuurders van organisaties te doorworstelen hebben, en eindigde met er op aan te dringen, dat de leden der organisatie, ook in hun eigen belang, ten plicht hebben de organisatiebesturen te steunen door onvoorwaardelijk trouw te blijven aan de organisatie.
Aaltensche Courant, 6 december 1913Aaltensche Courant, 20 mei 1914
Aaltensche Courant, 16 september 1914:
Maandagmorgen werd aan de leden der Oordsgroep Aalten, van het Zentralverband Christl. Textilarbeiter Deutschland, de krijgs- en noodondersteuning uitgekeerd. Had het, door het sluiten der grenzen, wat lang geduurd, voor zeer velen was het, onder deze omstandigheden, een niet onaanzienlijk bedrag, hetwelk aan hen werd uitgekeerd.
Zijn wij wel ingelicht, dan beliep de totale uitkeering dien morgen ongeveer 500 mark. Wij mogen veilig aannemen dat deze uitkeering in menig gezin een blijde stemming gebracht heeft.
Hopen wij dan, dat het nut van georganiseerd zijn terdege wordt ingezien, dat velen, die nu nog veraf staan, later, wanneer de oorlog heeft uitgewoed, tot organisatie zullen toetreden, en die enkelen, welke door zeer slechte contributie-afdracht moesten worden teleurgesteld, hun leven beteren.
Fouten voorbehouden. Heb je correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina. Bij voorkeur voorzien van bronvermelding.
Herhaaldelijk lezen we of hooren we spreken van „Plan 1913″. Wat wordt daarmee bedoeld, wat is dat ? Dat is het plan of voornemen, om de heugelijke gebeurtenis, nu 100 jaar geleden, feestelijk te herdenken. Is daar reden voor? Zij, die dat nog vragen, geven bewijs het geleerde op school, wat betreft de geschiedenis van ons vaderland, te zijn vergeten. Het eenige dat hiervoor ter verontschuldiging kan worden aangevoerd is, dat voor velen de schooljaren reeds ver achter den rug liggen en mondelinge overlevering niet meer wordt gehoord.
Het was in 1863, toen in Aalten het vijftigjarig feest van Neêrlands Onafhankelijkheid werd gevierd, heel anders. Toen was er haast geen gezin of uit den mond van grootouders hoorde men of had men hooren vertellen van den droevigen tijd door onze voorouders doorleefd, zoolang de Franschen hier de baas waren. Voorvallen, die een familie persoonlijk hadden getroffen werden verteld, doch nu, 50 jaar verder, is veel van dat alles met den sluier der vergetelheid bedekt.
Aalten versierd ter gelegenheid van 100 jaar onafhankelijkheid, 1913
In ’t algemeen willen we daarom enkele feiten in herinnering brengen, die de geschiedenis heeft geboekt. De 17e eeuw (1600-1700) wordt genoemd de „gouden eeuw” onzer historie, de 18e eeuw (1700-1800) de „eeuw van verval”.
Wat was de oorzaak van dat verval? Men ging rusten op de lauweren door het voorgeslacht behaald. Ondernemingsgeest trof men niet meer aan. In ledigheid ging men genieten van de verzamelde rijkdommen en was men beangst daarvan iets af te staan, wat kon strekken tot bevordering van ’s lands welvaart. Voor leger en vloot stelde men geen gelden beschikbaar en het aanzien van de ééns zoo machtige republiek der Vereenigde Nederlanden slonk van jaar tot jaar.
In ’t oog van de andere Europeesche Staten telden wij niet meer mee. Daarbij ontstond ontevredenheid over het beheer, die werd aangevuurd door den revolutiegeest, die zich in Frankrijk openbaarde, zoo zelfs, dat de Omwentelingsgezinden, Patriotten genoemd, vijandig optraden tegen Stadhouder Willem de Vijfde en zijne aanhangers, Prinsgezinden geheeten.
De Franse tijd
Toen de groote Omwenteling in Frankrijk had plaats gehad, en de revolutionairen den Koning en de Koningin om ’t leven hadden gebracht, riepen de Patriotten de hulp in van de Franschen om ook hier den Stadhouder te verdrijven. Deze kwamen in 1795 met een groot leger ons land binnentrekken en werden door de omwentelingsgezinden met gejuich ontvangen.
De regeering was niet in staat hen te keeren, want het leger was niet behoorlijk uitgerust en de vestingen waren vervallen. Het geld voor ’t onderhoud daarvan benoodigd, was bezuinigd, doch nu konden zij aan de Franschen 100 millioen gulden geven, welke deze eischten voor de door hen bewezen hulp en bijstand. Willem de Vijfde nam de wijk naar Engeland en zijn tegenstanders namen de plaats in van de vroegere regeeringspersonen.
Nu hadden de Franschen wel weer kunnen vertrekken, maar daar dachten ze niet aan. Telkens werden de Fransche soldaten, wanneer zij hier goed gevoed en gekleed waren, verwisseld met een havelooze uitgehongerde bende, om hier op kosten der burgerij weer in goeden doen te komen. Hun invloed op den gang van zaken hier te lande nam intusschen meer en meer toe, tot ze geheel het bestuur in handen kregen.
In Frankrijk heerschte groote verwarring tot het eindelijk aan een advocatenzoon afkomstig van Corsica, Napoleon Bonaparte geheeten, gelukte wat orde te scheppen. Hij was een dapper generaal en een bekwaam krijgsman, die de legers van de Staten, die aan Frankrijk den oorlog hadden verklaard, versloeg en aan zijn vijanden vernederende vredesvoorwaarden voorschreef. In 1804 liet hij zich uitroepen als Keizer en twee jaar later zond bij zijn broeder Lodewijk Napoleon hierheen om als Koning over ons land te regeeren.
Zware offers
Het bondgenootschap met Frankrijk kostte ons zware offers. De Engelschen, die met de Franschen in oorlog waren, werden nu ook onze vijanden en namen bijna al onze koloniën in bezit en roofden onze koopvaardijschepen, waardoor onze handel zoo goed als verliep. Men moest reeds een vierde van zijn inkomen aan belasting betalen en nog eischte Napoleon meer.
Napoleon had zijn broeder Lodewijk hier als koning doen uitroepen in de verwachting dat deze zich geheel naar zijn wil zou schikken. Hierin werd hij echter teleurgesteld. Lodewijk kwam hier met de bedoeling den bloei van zijn rijk zooveel mogelijk te bevorderen en het volk voor verdere verdrukking te bewaren. Dit heeft hij ook getoond door o.a. te weigeren de loting en de tierceering in te voeren en door het oogluikend toelaten van den sluikhandel met Engeland.
Napoleon had om Engeland te treffen allen handel met dit land ten strengste verboden. Nu Lodewijk hem hierin niet genoeg steunde, noodzaakte hij hem afstand te doen (1810) en Holland werd bij Frankrijk ingelijfd. Ons land werd nu een Fransche provincie en hield dus op een zelfstandig rijk te zijn. De regeering werd thans op Franschen voet ingericht. De Nederlandsche taal moest langzamerhand verdwijnen. Op de scholen moest Fransch worden geleerd en ook de dagbladen moesten in ’t Fransch verschijnen.
Een leger douanen bezette de kust en zorgde, dat wanneer een schip met Engelsche goederen binnen kwam, de lading werd verbrand. De Indische waren, zooals koffie, thee, tabak, rijst, stegen daardoor verbazend in prijs. De verarmde burgerij behielp zich met aftreksel van geroosterd roggebrood in plaats van koffie te gebruiken en in plaats van tabak rookte men noteboombladeren. Om de suiker te vervangen, legde men zich er op toe uit het zoete sap van mangelen suiker te maken.
Vele welgestelde burgers werden arm en zij, die van hun renten moesten leven, alsmede tal van weeshuizen en liefdadigheidsgestichten leden gebrek toen Napoleon de rente der staatsschuld liet tierceeren, d.w.z. maar voor één derde liet erkennen. Zij, die b.v. recht hadden op ƒ 300 rente, kregen maar ƒ 100 uitbetaald. Er werd niet meer verdiend, maar wel moest worden opgebracht, waardoor de armoede begon te nijpen; honderden huizen werden voor afbraak verkocht, prachtige buitenplaatsen voor een kleinigheid weggedaan, paarden en rijtuigen afgeschaft en dienstboden ontslagen. In Amsterdam groeide het gras op de straten.
Vechten voor Napoleon
Doch de Franschman nam niet alleen het goed maar eischte ook het bloed. Napoleon had soldaten noodig om in alle oorden van Europa voor hem te vechten en dwong nu onze jongens om in zijn legers te dienen. Hij voerde n.l. de loting in, wat voor ons iets ongehoords was. In onze vroegere oorlogen meldden zich altijd genoeg vrijwilligers aan om het vaderland te verdedigen, maar nu werd bij loting aangewezen wie de wapens moest opvatten. Zoo zagen tal van gezinnen hunne geliefde betrekkingen naar den vreemde voeren om ze nooit terug te zien.
Toch durfde niemand klagen of hij maakte kennis met de gevangenis. Geheime spionnen slopen overal rond, om elk verdacht woord op te vangen en de politie drong vaak huizen binnen en opende de brieven om iemands meening over den Keizer te hooren. Boeken en kranten mochten niet verschijnen vóór zij waren goedgekeurd.
Toch had deze verdrukking ook zijn goede zijde. Het volk vergat thans zijn oude partijschappen en gevoelde zich weer één en hunkerde naar verlossing. Napoleon’s macht was ten top gestegen. Alleen Engeland en Rusland trotseerden hem nog, anders heerschte hij over geheel Europa. Ook Rusland zou nu zijn slagen voelen. Met een leger van meer dan een half millioen trok hij derwaarts, doch van elk twintig tal soldaten kwamen er negentien in Rusland’s sneeuwvelden jammerlijk om het leven. Ook de ongeveer vijftienduizend Nederlanders zagen hun vaderland niet weer terug.
Oranje boven
Na dezen afloop beraamden de graven van Hogendorp, van Limburg Styrum en van der Duijn van Maasdam in stilte plannen om het Fransche juk af te schudden. Na den slag bij Leipzig, waarin Napoleon werd geslagen, werd het sein tot den opstand gegeven door het zich tooien met de oranjekleur, wat vroeger met den dood werd gestraft. De Fransche soldaten zagen verbluft en hadden den moed niet zich daartegen te verzetten.
Pruisen en Kozakken boden hulp en den 15 November 1813 klonk reeds het „Oranje boven” door Arnsterdam’s straten en twee dagen later in Den Haag. Den 21 November aanvaardden van Hogendorp en van der Duijn van Maasdam het voorloopig bestuur en den 30 November stapte de Prins van Oranje, zoon van den verdreven Stadhouder Willem de Vijfde, te Scheveningen aan land, waar hij met ongekende geestdrift door de menigte werd toegejuicht. Twee dagen later werd hij te Amsterdam als Souvereinen Vorst uitgeroepen.
De Franschen dropen af en Nederland was vrij. Dat is nu honderd jaar geleden en al dien tijd bleven we er voor bewaard, dat vijanden onze grenzen overschreden. Er is dus reden, om met dank aan God Neêrlands’ verlossing feestelijk te herdenken. Waardeeren we onze vrijheid, want geen grooter ramp kan een volk treffen, dan wanneer het door vreemden wordt overheerscht. Bij het nu binnen de gemeente Aalten te vieren eeuwfeest van onze onafhankelijkheid op 28 Augustus a.s. klinke dus luide onze aloude leuze: „Oranje boven”.
Op de avond van zondag 3 juli 1910 vond er in Lintelo/Dale* een ernstige burenruzie plaats, waarbij zelfs bloed vloeide. De families B. en Helmink waren buren, maar leefden voortdurend op gespannen voet met elkaar. Op de bewuste avond ontstond een woordenwisseling, die zo hoog opliep dat de hele buurt er aan te pas kwam.
De 21-jarige B.H.W. Helmink stond die avond aan de deur van zijn woning te Lintelo*. Hij zag zijn zuster aankomen, en toevallig kwamen ook drie ongeveer 21-jarige arbeiders aan, namelijk J.A.B., H.W.H. en J.t.B. Er ontstond ruzie over het meisje en er werd naar voorwerpen gegrepen om de woorden kracht bij te zetten.
J.A.B. stak zijn buurman Helmink met een mes in de arm, hoewel B. dit later ontkende. H.A.B., die de partij van B. koos, sloeg de zoon van de buurman met een plaggenhak op het hoofd. Gelukkig raakte deze het hoofd slechts aan de zijkant, resulterend in een bloedende wond; anders zou het slachtoffer er ernstiger aan toe zijn geweest. J.t.B. zou met een stok geslagen hebben, maar hij beweerde achteraf slechts een stuk te hebben gebruikt van een stok, die ze op hem kapot hadden geslagen. De broer van de mishandelde kwam te hulp, maar kreeg slaag van H.W.H., die dit echter ontkende.
Voor de gewond geraakte broers Helmink werd medische hulp ingeroepen. Eén van hen had een ernstige steekwond in de arm, terwijl de andere een bloedende hoofdwond had. De ruzie tussen de broers en hun aanvallers zou zijn voortgekomen uit een langlopende vete, zo werd beweerd.
De rechtbank in Zutphen veroordeelde J.A.B. en H.W.H. respectievelijk tot twee en één maand gevangenisstraf. In hoger beroep ontkenden de beklaagden voor het Gerechtshof in Arnhem dat ze tijdens de mishandeling een mes en plaggenhakker hadden gebruikt. Ze gaven toe dat ze hadden geslagen, maar beweerden dat dit uit zelfverdediging was, omdat ze zelf werden mishandeld.
De vader van J.A.B. verklaarde dat ze hem met een hekpost hadden willen slaan, wat bij hem de indruk wekte “dat ze me drie meter in de grond sloegen”. De advocaat-generaal eiste bevestiging van het vonnis. De uitspraak zou 14 dagen later plaatsvinden, maar daarover konden we geen verdere informatie vinden.
‘Boer met plaggenhak’, door Ferdinand Hart Nibbrig (afbeelding ter illustratie).
Toelichting
* Eén krantenbericht vermeldt Dale en een ander Lintelo als ‘plaats delict’. Wij vermoeden vooralsnog dat dit incident in de buurt van de Heuvelweg heeft plaatsgevonden, op de grens van beide buurtschappen. Nader onderzoek is vereist.
In 1910 werd een tramlijn geopend van Lichtenvoorde naar Bocholt, via Bredevoort en Aalten. In 1953 werd de tramlijn opgeheven en werden de rails opgebroken.
Rond het begin van de 20e eeuw staken honderden Aaltenaren dagelijks de grens over om te werken in één van de textielfabrieken in de Duitse buurstad Bocholt. In weer en wind gingen zij te voet, per fiets of met paard en wagen. Sommigen deden er wel drie uur over om de (pakweg) tien kilometer tussen huis en werk af te leggen, ’s ochtends én ’s avonds!
Plannen
Al in 1880 waren er plannen om de tramlijn Lichtenvoorde-Groenlo te verlengen naar Aalten, Varsseveld en Terborg. In 1893 waren er plannen voor een paardentramlijn Groenlo-Lichtenvoorde-Bredevoort-Aalten-Dinxperlo/Bocholt. In 1899 ontstond uiteindelijk het definitieve plan voor twee lijnen met een stoomtram; vanaf het station Lichtenvoorde-Groenlo naar Zeddam en naar Bocholt. Daarvoor werd in 1905 de Geldersch-Westfaalsche Stoomtram-Maatschappij (GWSM) opgericht met haar kantoor in Lichtenvoorde.
Het Bocholter Volksblatt schreef op 1 oktober 1907:
Holländische Arbeiter in Bocholt
„Gestern abend machte ein hiesiger Bürger auf der Rückkehr von Aalten nach Bocholt sich, wie er uns als treuer Abonnent mitteilt, das Vergnügen, die von Bocholt nach der Grenze per Rad zurückkehrenden Arbeiter zu zählen. Auf seinem Wege von der Kreuzkapelle bis zum Holtwicker Bach zählte er nicht weniger als 276 Radfahrer, auch begegnete ihm ein großer Wagen, der gleichfalls Arbeiter beförderte, nach Schätzung vielleicht 40-50. Die Kleinbahn Bocholt-Aalten hat schon in dieser Hinsicht demnach gar keine so schlechte Frequenzaussichten, zumal sich dann sicherlich noch viel mehr Arbeiter finden werden, die hier in Arbeit gehen wollen.”
Een jaar later, op 4 november 1908 schreef dezelfde krant:
Dampfeisenbahn Bocholt-Aalten
„Nach langen Verhandlungen ist es endlich den Bocholter Fabrikanten und anderen Interessenten durch Zeichnung großer Geldsummen gelungen, daß die Kleinbahn Bocholt-Aalten jetzt gebaut wird. Sie ist nun unter Geldersch-Westfälische Dampfeisenbahn-Gesellschaft AG zu Lichtenvoorde im Königreich der Niederlande mit einer Zweigniederlassung in Bocholt in das Handelsregister des hiesigen Amtsgerichts eingetragen worden. In den hiesigen Fabriken sind Hunderte von holländischen Arbeitern beschäftigt, welche jeden Morgen und Abend bei Wind und Wetter den ca. 3 Stunden langen Weg nach Holland zu Fuß oder mit dem Rad zurücklegen mussten. Der Bau der Bahn wird sofort in Angriff genommen werden.”
Feestelijke opening
In 1909 begon men met de aanleg van de tramlijn. De werkzaamheden liepen echter veel vertraging op, als gevolg van een grote overstroming bij Bredevoort dat jaar. Uiteindelijk werd de tramlijn op 29 april 1910 feestelijk geopend.
Al spoedig bleek dat slechts het traject Aalten-Bocholt een succesvol deel van de GWSM was. Echter vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd de grensovergang gesloten, waardoor er geen vervoer meer mogelijk was van Aalten naar Bocholt. Toen men dit traject in 1915 hervatte waren er veel minder reizigers dan voorheen en werd in 1916 daarom zelfs geheel stopgezet.
Vanaf de jaren twintig werden de reizigerdiensten tussen Aalten en Lichtenvoorde veelal met motortrams uitgevoerd. Tot 1933, toen er bussen van de firma Veldhuis gingen rijden. Na de jaren dertig van de 20e eeuw bleek (behalve tussen Aalten en Bocholt) slechts het goederenvervoer succesvol.
In 1953 kwam een einde aan de tramlijn en werden de rails opgebroken.
Haltes
Lijst met haltes tussen Lichtenvoorde en Bocholt die zich op het grondgebied van de gemeente Aalten bevonden (klik hier voor een lijst met alle haltes):
Ingezonden, buiten verantwoordelijkheid der redactie.
Geachte Redactie!
Wilt U zoo vriendelijk zijn het onderstaande te plaatsen? Bij voorbaat hartelijk dank.
Daar zijn in de gemeente heel veel menschen – gelukkig – die door een jaarlijksche bijdrage de zaak der Ziekenverpleging steunen. Door al die jaarlijksche bijdragen kan de zaak in stand blijven. Maar daar zijn onder die vele menschen ook nog velen, die hun jaarlijksche bijdrage beschouwen als een contributie, waardoor zij zich het recht verzekerd hebben op de hulp van de Zuster in geval van ziekte en ongeval. En die beschouwing is beslist verkeerd.
En weet u, wat van die beschouwing het gevolg is? Dit: dat als zulke menschen voor korte of lange tijd de hulp van de Zuster genoten hebben, zij er nooit eens aan denken om het Comité voor Ziekenverpleging door een extra-gift als een offer van dankbaarheid te verblijden. Waarom zouden wij dat doen? zeggen dezulken dan; wij betalen immers ieder jaar, als de lijsten ons gepresenteerd worden!
Deden zoo alleen degenen, die het niet betalen kunnen, dan zou er niets op te zeggen zijn. Maar ook die ruimer en zelfs zeer ruim met aardsche goederen bedeeld zijn, doen aldus. Begrijpen zulke menschen niet, dat op die manier het Comité voor Ziekenverpleging altijd door met een tekort worstelen moet? En als dan dit tekort aangevuld wordt door de diaconie van de Herv. kerk, is dan de rekening zoo moeielijk te maken, dat die ruimer met aardsche goederen bedeelde menschen, die de hulp der Zusters soms weken, ja maanden genieten, ten slotte een bedeeling ontvangen uit de kas der diaconie? En willen zij dat?
Ziet, het werk der ziekenverpleging is een noodig werk, maar ook een kostbaar werk. Wanneer alle menschen in Aalten naar hun vermogen geven – en wanneer degenen, die geholpen zijn, een extra-gave geven aan het Comité – dan kan het werk in het Ziekenhuis en in de wijk gemakkelijk voortgang hebben. Maar dat kan niet, wanneer er zijn, die zich om allerlei redenen onttrekken; en ook niet, zoolang er zijn, die meenen, dat zij voor een enkele mark als jaarlijksche bijdrage zich 3 en meer maanden dagelijks door de Zusters aan huis kunnen laten helpen.
De Zusters zien er niet tegen op naar de uiterste grenzen der gemeente te gaan, doch de afstanden zijn groot; de Zusters hebben maar één lichaam ieder; en dus kan iedereen wel begrijpen dat het onmogelijk is de werkkrachten te verminderen, maar ook, dat het beslist noodig is bij het geven niet te vragen of er ook nog kleiner geldstukken bestaan dan halve centen, doch veelmeer, of het niet mogelijk is voor deze goede zaak eens wat meer te geven dan men gewoon is, vooral wanneer de Zusters aan ons of ons huis veel hulp bewezen hebben.
En als ik niet te veel plaats vraag, ook dit nog: Als de wegen slecht zijn, en als het weêr slecht is, en als dan bij slechte wegen en slecht weêr de komst der Zusters op de buurten gewenscht wordt, zou het dan niet mogelijk zijn hun met rijtuig te laten halen of haar verlof te geven met rijtuig te komen? Ook voor Zusters kan weêr en weg te slecht zijn om te fietsen. Een zuster zei onlangs: „Dit heb ik al gauw gemerkt, dat de menschen hier in Aalten er vriendelijk en hulpvaardig zijn”. Zouden de menschen in Aalten dat ook niet willen toonen, door rijtuig te sturen of te geven, bij slecht weer en slechte weg?
En dan ten slotte. Is er in Aalten geen oud linnen meer voor de Zusters? Tot heden is nog niets in het Ziekenhuis ontvangen. Toe, huismoeders, ziet uw kasten nog eens na en verblijd de Zusters in het Rusthuis met oud linnen.
En als allerlaatste. Er is ook geen geld meer voor de linnenkast. En de linnenkast moet aangevuld.
Ik hoop, dat velen eens rustig willen lezen wat in dit stuk geschreven is. De Heer schenke allen, die dit lezen, een gezegend Paaschfeest.
Namens het Comité voor Ziekenverpleging: BARNEVELD, Secretaris. Aalten, Maart 1910.
P.S. Met blijdschap kan ik melden de ontvangst van: 2 pakjes oud linnen, f 6.– voor gebruik van de operatiekamer en f 18.– van een patiënt, die eenigen tijd onder behandeling der Zusters geweest is. Zou er verandering ten goede komen?
Ingezonden, buiten verantwoordelijkheid der redactie.
M. de R.
De „dokterskwestie”, welke reeds zoovele pennen in het binnen- en buitenland in beweging en zooveel hoofden en harten in beroering bracht, oorspronkelijk thuis behoorende te Bocholt, is van daar overgebracht voornamelijk naar Aalten, en is heusch van feller karakter geworden dan het gros der menschenkinderen heeft kunnen denken.
Op 13 dezer werden wij in kennis gesteld met een schrijven van den volgenden inhoud:
Wir erklären dasz wir van 15 März 1910 an, die Nothfalle der mitglieder und derer angehörige Ihrer kasse nur gegen fünffacher Kampfestaxe, behandlen wollen.
Aalten, 10 März 1910. (w. g.) WEDUWEN, E.J.A. MELSTER, VAN LEUVEN.
Naar aanleiding hiervan verzochten en verkregen wij een onderhoud met onze bovengenoemde dokters, op Maandag 14 dezer. Wij verzochten de heeren ons te willen vermelden wat wel en wat geen „Nothfalle” waren. Dr. der Weduwen verklaarde, dat dit alleen door deskundigen kon beslist worden; dr. Melster gaf te verstaan dat daarop niet goed antwoord gegeven kon worden, wijl daarover wel een boek vol te schrijven was. Verder bleek dat er geen volkomen overeenstemming daaromtrent tusschen de drie genoemde heeren bestond, wijl toch door dr. van Leuven meerdere gevallen als „Nothfal” werden aangenomen dan door zijn collega’s alhier.
Wij drongen er op aan dat aan ons zou worden verstrekt een lijstje van „Nothfalle”, opdat wij aan onze medeleden zouden kunnen zeggen: „in de genoemde gevallen kunt gij u tot de plaatselijke artsen wenden, dan wordt gij, zij het dan ook tegen een krankzinnig hoogen prijs, behandeld.” Hieraan werd geen gevolg gegeven, dr. der Weduwen verklaarde zelfs dat zij daartoe ook niet eens bevoegd waren, dat daaromtrent de maatschappij van geneeskunde en het Leipziger Verband uitspraak moesten doen.
Een onzer stelde de vraag of de betrokken arbeiders dan niet voor eigen rekening konden behandeld worden, waarop wederom door dr. der Weduwen, werd te verstaan gegeven dat ook dit niet kon, want, zoo verklaarde deze heer, wij voeren strijd tegen de krankenkassen en kunnen dat niet anders doen dan door te strijden tegen de leden dier kassen.
Nieuws van den Dag, 3 februari 1910
Dit gaf een der onzer aanleiding om te constateeren, dat wij, leden der krankenkassen, in nog slechter conditie verkeerden dan de hond en het varken van een boer. Wordt toch een dezer dieren krank, dan begeeft de eigenaar zich tot den veearts en… behandeling heeft plaats. Voor ons eerlijke ijverige arbeiders, was behandeling buitengesloten.
Op de vraag van een onzer, of de krankenkassen of wij, de doktoren een stroobreed in den weg hadden gelegd, waardoor zij gerechtigd waren ons hunne hulp te weigeren, werd ontkennend geantwoord en daaraan toegevoegd „wij kunnen niet anders”, waarop door ons geantwoord werd: „gij kunt wel, doch gij wilt niet”. Wij hebben ten slotte aan de conferentie een einde gemaakt omdat wij de overtuiging verkregen hadden, dat er met deze onwillige dokters geen resultaat te bereiken valt.
Zaterdag 19 Maart werden wij in kennis gesteld met een officieel afschrift van het volgende schrijven:
Abschrift
Die unterzeichneten erklären, dasz sie seitens der in den Bocholter Fabriken beschäftigten, Holländischen arbeiter, besonders in den letzten woche auszerordentlich viele klagen vernomen haben, über die art der ärztlichen behandlung und versorgung der Holländischen fabrikarbeiter seit anfang dieses jahres. Die leute beklagen sich darüber, dasz die qualität der neuen ärzte eine mangelhafte sei, und das sie aus diesem grunde kein vertrauen mehr zu diesen haben könnten. Sie bedauern weiterhin lebhaft, dasz es ihnen unmöglich geworden ist, sich von ihnen alten vertrauten ärzten behandeln zu lassen.
Die leute erklären fast ausnahmslos, dasz sie es nicht wagen dürften, sich über die bestehende zustände zu beschweren, weil sie der sicheren Uberzeugung sind dann gekündigt zu werden, oder sonst auf irgend welche weise schweren miszhelligkeiten ausgesetzt zu werden. Weiterhin beklagen sich die arbeiter darüber, dasz sie in fallen von vorhandener Unarbeitsfähigkeit, oder Wiedererlangung der arbeitsfähigkeit von die neuen ärzten in Bocholt keine bescheinigung hierüber erlangen könnte.
In einer gestern stattgefundenen conferenz zwischen die Aaltener ärzten und einer deputation Holländischer, in Bocholt beschäftigter fabrikarbeiter, erklärten die letzteren, dasz zur zeit in den Holländischen grensbezirken Katzen und Hunden und Schweine besser ärztlich versorgt wurden als die menschen.
Die unterzeichneten sind jederzeit bereit vorstehende angaben, eidlich zu erhärten und auf wunsch weitere einzelheiten mundlich zu protokoll zu geben.
Aalten, den 15 März 1910.
(gez.) WEDUWEN, Arzt „ MELSTER, „ „ VAN LEUVEN, „ Der Burgemeister J. No. 712 C. Bocholt, den 18 März 1910.
De inhoud van bovenstaand afschrift is voor ons onaanneembaar. Wij zullen spoedig een ledenvergadering houden, daarbij mogen alle belangstellenden boven 18 jaar tegenwoordig zijn. Wij noodigen speciaal tot bijwoning dezer vergadering uit onze plaatselijke dokters.
Wij hopen dat deze wetenschappelijk zóó hoog staande mannen niet door afwezigheid zullen schitteren. Uit het hoor en wederhoor zal dan duidelijk kunnen worden of er iets en zoo ja, wat er waar is van bovenstaand schrijven. Reeds nu verklaren wij dat de laatste bewering van dat schrijven een der meest grove leugens is welke sedert onze heugenis werd uitgesproken.
Dankbaar voor de verleende plaatsruimte hebben wij de eer te zijn,
Op zondagavond 21 november 1909 werd omstreeks half tien aan het begin van de Dijkstraat een jongeman om het leven gebracht. Vier jongens en twee meisjes stonden daar met elkaar te praten, toen de 23-jarige koperslager Bernadus Rietberg uit Dale zich bij het gezelschap voegde. Hij begon één van de meisjes lastig te vallen en een woordenwisseling volgde. Daarop stak Rietberg één van de jongens, de 20-jarige fabrieksarbeider Johann Heinrich Kalberg uit Liedern (bij Bocholt), met een mes in de borst.
Terwijl de dader volgens de krantenberichten koelbloedig naar huis liep, strompelde het slachtoffer nog een eind de Kerkstraat in, maar zakte toen ineen. Zijn kameraden, waaronder zijn jongere broer, brachten hem bij het café van Bauhuis (Dijkstraat 1) naar binnen. In allerijl werd dokter Van Leuven opgetrommeld om hem te helpen. Kahlberg was echter dusdanig in zijn rechterlong getroffen dat deze niets meer kon betekenen. De zwaargewonde werd nog op een kar naar het ziekenhuis vervoerd. Daar blies hij een half uur later, na het ontvangen van de heilige sacramenten, zijn laatste adem uit. Doodgebloed.
Café Bauhuis, Dijkstraat 5 (rechts)
Rechtszaak
Rietberg werd diezelfde nacht nog door de politie van zijn bed gelicht en naar de gevangenis overgebracht. De volgende dag kwamen gerechtsmedewerkers uit Zutphen naar Aalten voor onderzoek. Eind van de middag keerden zij met de trein van zes uur terug, ditmaal in gezelschap van de geboeide verdachte. Toen de trein vertrok gaf het aanwezige publiek door luid geschreeuw zijn woede te kennen.
De verdachte ontkende aanvankelijk dat hij de dader was en verklaarde ook dat hij het slachtoffer niet kende. Dat laatste werd wel in twijfel getrokken. De Twentsche Courant schreef enkele dagen later namelijk dat Rietberg een oogje zou hebben gehad op een zuster van Kalberg, maar dat laatstgenoemde zich daartegen had verzet. Dat zou een mogelijk motief zijn. Maar of dat feit is of enkel een gerucht, wordt niet duidelijk. Het verslag van de rechtszaak in de Graafschapbode van 15 januari 1910 vermeldt er in ieder geval niets over.
De kranten wisten destijds wel te melden dat Rietberg in Duitsland al met justitie in aanraking was geweest. Ook was hij al eerder veroordeeld voor mishandeling. Het mag dan ook geen wonder heten dat hij in Aalten als ‘zeer ongunstig’ bekend stond. Naar verluid zou hij op de avond van het misdrijf om negen uur uit het café van Bauhuis zijn gezet. Volgens getuigen kwam hij echter niet over als ware hij onder invloed van alcohol.
Rietberg werd op 19 januari 1910 veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf voor het om het leven brengen van Johann Heinrich Kalberg.
Landelijk nieuws
De moord in Aalten was destijds landelijk nieuws. Onderstaande fragmenten geven een vrij compleet beeld van wat er gepubliceerd werd.
De heer P. te Aalten, had in zijn bezit een pracht exemplaar van een papegaai, die de kunst van spreken goed verstond. Het dier vloog voor eenige dagen weg en hield zich in de nabijheid eener boerenwoning op. Het praten van den vogel bracht den boer in den waan, dat een „wondervogel” zijn boerderij bedreigde en daarom maakte hij door middel van zijn geweer maar voorgoed aan het „lekker hé” van den vogel een einde!
De Graafschapbode, 31 augustus 1907
Voor eenige weken maakten we ook melding van een papegaai, die den heer P. uit Aalten ontvlucht was en later door eenen landbouwer, die haar voor eenen wondervogel aanzag, doodgeschoten werd. — Het bericht deed in meerdere couranten de ronde en als gevolg daarvan ontving de heer P. deze week een brief uit Den Haag van eene dame, die in het bezit was van eene „lorre”, waarvan ze gaarne afstand wilde doen. Zij schreef toen op het adres: — „Aan den heer P….. te Aalten, waar voor 3 weken de papegaai van doodgeschoten Is.” — De post, snugger als zij is, bezorgde den brief aan het juiste adres en de dame in kwestie werd van de goede overkomst op de hoogte gesteld.
De gezondheidscommissie voor het district Winterswijk heeft het rapport over het Woningonderzoek in de gemeente Aalten in druk doen verschijnen. Dit onderzoek heeft zich bepaald tot 312 woningen, alle van 3 of minder vertrekken, nl. 49 met één, 180 met twee en 83 met drie vertrekken. Van deze lagen 61 aan zandwegen, 19 aan pleinen en 232 aan straten. Slechts 95 woningen daarvan vormden een afzonderlijk perceel.
De dakbedekking van alle woningen bestaat uit pannen, meest met stroo gedekt. Bij 17 was geen bijruimte, zooals schuurtje, stal, loods of bergplaats aanwezig.
Waterpomp op ’t Zand te Bredevoort (1941)
Voor de drinkwatervoorziening wordt uitsluitend van grondwater gebruik gemaakt, door het aanleggen van welputten of het slaan van pijpwellen. Meerdere malen maakt een welput of pomp de watervoorziening van verschillende gezinnen uit. Ook werd veelal de pomp aan de openbare straat daarvoor gebezigd, die dikwijls onbruikbaar drinkwater bevat. De grootste afstand van woning tot watervoorziening bedroeg 95 M. In het algemeen laat zij veel te wenschen over; want slechts 22 woningen bezitten eene afzonderlijke welput of pomp. De overige 29 moeten ze gemeenschappelijk gebruiken.
Ook de toestand der privaten is slecht. Meermalen doet een oude ton, waarover een bril gelegd is, dikwijls zonder eenige afdekking, als privaat dienst, zoodat bepaald goed ingerichte privaten niet aangetroffen worden. Slechts 2 woningen hebben geen privaat, 14 bezitten dit gemeenschappelijk en de rest kan zich van een afzonderlijk privaat bedienen.
Het huishoudwater wordt voor het meerendeel op de openbare straat geloosd. Eenen reinigingsdienst bezit de gemeente niet.
Ingezonden. Buiten verantwoordelijkheid der Redactie
M. de Redacteur. Er leefden voor een paar jaren geleden in deze gemeente 3 broers met name Vultink, waarvan er thans nog slechts één leeft doch ernstig ziek is. Allen waren „vergunninghouders, allen gevoelden dat hun hooge leeftijd het noodzakelijk maakten om maatregelen te nemen die het verloren gaan der in hunne perceelen gevestigde „vergunning” konden voorkomen en zoo togen dan in April 1904 de belanghebbende kinderen met een op zegel geschreven verzoekschrift naar Burgem. en Weth. om „vergunning” ten hunne name.
Het oude café De Leeuw, begin 20e eeuw gerund door J.B. Kamps, getekend door Piet te Lintum
Gunstig werd hierop beschikt voor zoover het J. Kothuis en J. Vultink betrof, aan J.B. Kamps echter werd te kennen gegeven dat, waar bij Kon. Besluit van 20 April 1901 No. 17, het maximum aantal vergunningen was verlaagd tot 22 er geen termen waren waarom aan Kamps vergunning kon worden verleend.
Dat in deze gemeente gefluisterd wordt dat de „Pompkwestie” oorzaak is van deze ongunstige beschikking ten opzichte van Kamps, is voor ons geen motief, want wij gevoelen dat het College van Burg. en Weth. te hoog moet staan voor wraakzucht.
Daar verschijnt Staatsblad No. 214 van 1905 en daarin lezen wij, dat bij Kon. besluit is vernietigd het besluit van B. en W. van Aalten, waarbij aan J. Kothuis „vergunning” werd verleend.
Nu lezen wij op het gemeentelijk aanplakbord dat door B. Vultink, een der 3 broers, schoonvader van J. Kothuis, voornoemd, vergunning is aangevraagd bij B. en W. van Aalten, voor den verkoop van sterken drank in het klein en dat zij, die tegen het verleenen daarvan bezwaren hebben, die bezwaren kunnen indienen.
Natuurlijk wordt dat niet gedaan, omdat wij aan onze neringdoenden geen hinderpaal in den weg willen leggen om hun brood te verdienen. Burg, en Weth. kunnen als zijnde er geen bezwaren tegen ingebracht de verlangde vergunning verleenen.
Wij vragen aan U, M. de Redacteur, of Burg. en Weth. van Aalten die verlangde vergunning mogen verleenen. Waar toch aan Kamps, voornoemd, de vergunning werd geweigerd op grond dat door het verleenen daarvan, in strijd zou worden gehandeld met genoemd Kon. besluit van 20 April 1904 No. 17, mag daar aan B. Vultink thans, nu het wettelijk maximum nog te hoog is, vergunning worden verleend?
Beleefd verzoeken wij U om ons eenige inlichtingen, zoo mogelijk aan de voet van dit schrijven te willen verstrekken, mocht dit onverhoopt door U niet gedaan kunnen worden, plaatst dan dit schrijven in Uw veel gelezen blad, misschien wil dan een der zake kundigen ons dan wel van advies dienen.
AI was het wat laat in den tijd, er zou toch dit jaar weer een Schuttersfeest gehouden worden, wat sinds 1900 niet het geval was geweest. In 1901, 1902 en 1903 was het de wielerclub „Houd Moed”, die óf alleen óf in samenwerking met „Floralia” nog eens een feestje organiseerde. Doch daar de wielerclub, naar wij hoorden, ontbonden is, was van dien kant geen feestelijkheid te verwachten.
Het was daarom van eenige werklieden een goede gedachte om te trachten een Schuttersfeest te organiseeren en door de flinke medewerking van de burgerij, die daarvoor milde bijdragen schonk, en door de aanmelding vaneen groot aantal liefhebbers van schieten was dat mogelijk. Het getal schutters was dan ook meer dan het dubbele van het laatst gehouden schuttersfeest.
De optocht, die Woensdagmorgen door het dorp trok, had dan ook veel bekijk en mocht best gezien worden. Met een goed muziekkorps voorop ging het in goede orde door de verschillende straten en werd voor de huizen van den Burgemeester, den Pastoor en enkele particulieren het vaandel geslagen. Op het feestterrein stonden de masten reeds klaar, met den vogel en den fladder in top, waar de schutters hun geoefendheid op konden toonen.
De vogel was zeer zwaar gemaakt en daardoor duurde het verbazend lang, voordat bekend werd, wie als koning van het Schuttersfeest moest worden gehuldigd, Ten laatste werd de vogel toch bij de verschillende gedeelten afgeschoten en werd de eerste prijs voor de romp toegekend aan A. H. Huinink, die daardoor koning werd. De 2e prijs voor het afschieten der rechtervleugel verkreeg D. Dibbets. De 3e prijs voor den linkervleugel viel bij loting ten deel aan J.H. Papenborg, terwijl de 4e prijs voor den kop aan J. Walvoort en de 5e prijs voor de staart aan G.J. Wensink werd toegekend.
Bij het fladderschieten bleken de knapste schutters te zijn: H.J. Degenaar, die dele, G.W. van Eerden, die de 2e, H.A. Hoopman, die de 3e, G.J. Brunink, die de 4e, en Chr. Bijen, die de 5e prijs bekwam. Bij het ringrijden te paard werden de prijzen gewonnen als volgt: H. Bouhuis dele, W. H. Veldkamp de 2e, J. Heersink de 3e, J.B. Bouhuis de 4e, en A. J. Mateman de 5e prijs.
Tegen 6 uur, toen de wedstrijden waren afgeloopen, trok men weer in optocht door het dorp naar het feestgebouw van den heer P. Lelivelt bij het station, waar de prijzen met een toepasselijk woord door den voorzitter der feestcommissie, de heer de Wit, aan de winners werden uitgereikt, en waar men nog lang in opgewekte stemming bij elkaar bleef. Daar het feest goed is geslaagd en alles in de beste orde afliep, mag het bestuur van het Schuttersfeest met trots op haar arbeid terugzien, aan welken arbeid altijd veel moeite en opofferingen verbonden zijn. Zij heeft velen een prettige dag bezorgd en dit is voor haar al een mooie belooning.
Het Gasthuis of Armenhuis was een instelling van de hervormde diaconie aan de toenmalige Gasthuisstraat, tegenwoordig Haartsestraat, in Aalten.
Op de kadasterkaart uit 1832 rechts (klik om te vergroten) zien we de exacte locatie, tegenwoordig ongeveer op de plek van Haartsestraat 14 t/m 18.
Bovenstaande foto toont de Gasthuisstraat rond 1900. Rechts, voorbij de burgemeesterswoning – het latere postkantoor – zien we nog net een gedeelte van het Gasthuis. Helemaal achteraan zien we ook nog net het Luutenshuus.
Het Gasthuis telde aan de straatzijde en aan de tuinzijde elk tien vertrekken, elk met een oppervlakte van 17 tot 22 m². Elk vertrek telde twee bedsteden. Men had met een aantal vertrekken samen een privaat (toilet). In de tuin had menigeen dan nog een ‘sikkestal’.
De bewoners behoorden niet alleen tot de meest arme bevolking, maar ook doorgaans tot de minst ontwikkelden. Om en in het Gasthuis hoorde men dan ook nog al eens scheldpartijen, onderlinge ruzietjes en dergelijke. De bewoners waren vaak mikpunt van pesterijen door de Aaltense jeugd.
Eén van de bewoners bezorgde voor een cent huis aan huis een kruiwagen fijn wit zand om de stenen vloeren mee te bestrooien. Had hij een paar centen, dan werd er gauw een borrel voor gehaald om vervolgens weer te gaan ‘sparen’ voor de volgende.
In 1904 werd het Gasthuis afgebroken. De oudjes er op dat moment nog woonden verhuisden naar het Rusthuis aan de Hogestraat.
Eigenaren
Overzicht is niet volledig.
Jaar
Perceel
Eigenaar
Omschrijving
1832
I1116 – I1135
de Hervormde Armen van Aalten
Huisnummering
In het bevolkingsregister wordt iedere kamer / huishouden op een aparte gezinskaart vermeld. Onderstaand overzicht bevat voor iedere periode een link naar de eerste gezinskaart in het bevolkingsregister waarvan wij denken dat het bij het armenhuis aan de Haartsestraat hoort. Van daaruit kun je verder bladeren om alle bewoners in de betreffende periode te vinden.
We willen later nog een meer uitgebreide tabel maken waarin alle bewoners worden vermeld, zodat het – voor bijvoorbeeld genealogen – nog eenvoudiger is om te zien wie er hebben gewoond. Fouten voorbehouden!
Aalten had vroeger ook nog een katholiek gasthuis. Het Armenpad tussen de Hogestraat en de Stationsstraat, één van de typisch Aaltense Gängeskes, herinnert hier nog aan.
Kenmerken
Kadastraal nr.
I-8761/8762/ 13144/13140
Functie
Armenhuis
Bouwjaar
onbekend
Sloop
1904
Kadaster 1832, Bron: hisgis.nlFragment kadasterkaart, 1905Zutphensche Courant, 19 maart 1883Nieuwe Winterswijksche Courant, 25 mei 1904Aaltensche Courant, 9 juli 1904
Fouten voorbehouden. Heb je correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina. Bij voorkeur voorzien van bronvermelding.
Vrijdagavond waren er in de Sociëteit een 40tal belangstellenden opgekomen om nog iets naders van de tram te vernemen, terwijl de meesten ook schenen gekomen te zijn om door het nemen van aandeelen aan de totstandkoming mede te werken.
Op een vraag van een der aanwezigen of de Pruisische regeering ook subsidie zou geven voor het gedeelte op Duitsch grondgebied, meende men ontkennend te moeten antwoorden. Ook kwam nog ter sprake de wenschelijkheid van aansluiting aan het station te Bocholt, doch men meende dat de Bocholters dit zelf wel zouden zien gedaan te krijgen wanneer de lijn er maar eerst was. Een ander betwijfelde dit, omdat men thans veel kosten aan de Aa besteedt en er niet opgerekend wordt, zoodat er dan later weer veel kosten uit zouden voortvloeien.
Deze en nog enkele andere punten werden besproken naar aanleiding van het voorgelezen rapport, waarvan wij hier enkele aanhalingen weergeven:
Op 19 Februari j.l. werd een richtingskaart met beschrijving aan Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid gezonden en werd in een daarbij gevoegd adres eene ondersteuning aangevraagd van een derde der aanlegkosten incl. rollend materieel. De plannen, begrooting, beschrijving enz. van het gedeelte stoomtram Nederl.-Pruis. grenzen–Bocholt werden door den heer Regierungsbaumeister G. Küchler opgemaakt en zijn deze stukken aan den heer Regierungsrath-Präsident te Munster toegezonden en mochten wij reeds het bericht ontvangen, dat die stukken aan den heer Landrath te Borken en aan den heer Burgemeester van Bocholt ter beoordeeling enz. waren ingezonden. De „landespolizeiliche Vorprüfung” der plannen heeft door de betrokken besturen op Maandag 27 Augustus j.l. plaats gehad.
De keuze der richting van de lijn Lichtenvoorde–Ned. Pruiss. grenzen gaf tot eenige moeilijkheden aanleiding. In de eerste plaats hebben wij het van belang geacht Bredevoort in het plan op te nemen; om daaraan te kunnen voldoen was aankoop van een huis in de kom van het dorp noodig. Alvorens de lijn door Bredevoort uit te bakenen hebben wij ons verzekerd van het bezit van een gedeelte van het huis.
In de tweede plaats om of dóór Aalten. Nadat verschillende waterpassingen bij en in Aalten waren gedaan, kwamen wij tot de overtuiging, dat met het oog op de sterke hellingen die later bij de exploitatie van den stoomtramweg vele zwarigheden zouden opleveren, de richting oostelijk van Aalten de voorkeur moest verdienen, boven die door de kom der gemeente. Van de zijde van het Gemeentebestuur van Aalten en particulieren was veel oppositie tegen die richting. Na besprekingen met eene Commissie uit den Raad werd nogmaals onderzocht op welke wijze aan de bezwaren kon worden tegemoet gekomen.
Het gevolg daarvan was dat twee nieuwe richtingen aan het oordeel van den Raad werden onderworpen. Deze richtingen konden evenmin de goedkeuring van dien Raad verkrijgen; deze bleef bij zijn verlangen dat de stoomtramweg zoo mogelijk door de Kerkstraat moest worden aangelegd. Nadat wij de verlangde richting door de Kerkstraat opnieuw hebben laten opnemen en hoewel ons wederom gebleken is dat de gevolgen niet zullen uitblijven van duurder exploitatie bij deze richting, hebben wij gemeend, met het oog op het welslagen der onderneming, bij den wensch van het Gemeentebestuur van Aalten ons te moeten neerleggen.
Tramhalte Domme Aanleg
Door een en ander zal de richting Lichtenvoorde–Bocholt de navolgende zijn: De lijn vangt aan bij den tweesprong gevormd door den grindweg Lichtenvoorde–Groenlo en den grindweg Lichtenvoorde–Aalten, zoodat aansluiting wordt verkregen, zoowel in de richting van Lichtenvoorde station N.W.S. als in de richting Zeddam. Vanaf bovengenoemden tweesprong volgt de tramlijn den rechterberm van den grindweg naar Aalten tot aan de herberg „de Domme Aanleg”, van daar den rechterberm van den grindweg naar Bredevoort tot ongeveer 100 Meter voor de hoeve „het Nieuwe Bouwhuis”, waar zij den weg kruisende dezen verlaat en op eigen baan in nagenoeg oostelijke richting verder gaat. Vervolgens zuidelijk afbuigende wordt de Kloosterdijk gekruist en komt de tramweg weder op den linkerberm op ongeveer 300 Meter voor de kom van Bredevoort. De lijn loopt door Bredevoort en verlaat de plaats over den Zuidelijken berm van den grindweg naar Aalten. Daarna over de Markt door de Kerkstraat, om vervolgens de oostzijde van den Bocholterweg te volgen. Nabij de grens wordt de weg gekruist en wordt op Duitsch grondgebied de westzijde van den weg tot Bocholt gevolgd.
Zoowel op Nederlandsch als op Duitsch grondgebied wordt een douanestation gevestigd. Aan het westelijk einde van het dorp Lichtenvoorde zal een loods voor locomotieven en rijtuigen worden gebouwd, met werkplaats en woning (tevens kantoor), voorts station en goederenloods benevens woning voor den stationschef; nabij Zeddam is een hulploods voor locomotieven en rijtuigen ontworpen. Te Aalten en Bocholt worden eveneens loodsen voor locomotieven en rijtuigen gebouwd. Behalve op bovengenoemde plaatsen zijn wisselplaatsen ontworpen nabij Harreveld, in den Heelweg, Varsseveld, Westendorp, en Etten. Verder te Bredevoort en aan de Nederl. Pruiss. grenzen. In Lichtenvoorde, Varsseveld, Zeddam, Aalten en Bocholt zullen eenvoudige inrichtingen worden gemaakt ten behoeve der watervoorziening van de locomotieven en verder haltegebouwen enz. waar deze later zullen blijken noodig te zijn.
Langs de ontworpen tramlijnen zal een telefoonleiding worden aangelegd, (waarvan echter voorloopig door het publiek geen gebruik mag worden gemaakt).
Tramstation Aalten
Voorgesteld wordt aan te schaffen: 8 locomotieven, 10 personenrijtuigen en 45 goederenwagens. Met de Geldersche Stoomtram-Maatschappij te Doetinchem zijn onderhandelingen geopend over het medegebruik van het gedeelte Stoomtramweg dier Maatschappij en van de Gendringsche tramwegmaatschappij onder Terborg, terwijl eveneens met het Waterschap van den „Ouden IJssel” en met de beheerders van den weg Terborg–Etten onderhandelingen worden gevoerd over de voorwaarden voor het passeeren van de stoomtram over den Ouden IJsselbrug.
Wij hebben ons in verbinding gesteld met de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij te Amsterdam over de kruising van den G.-O. Lokaalspoorweg bij Aalten en bij Terborg en over het leggen van rails op het stationsemplacement te Lichtenvoorde.
De aanlegkosten voor de lijn Lichtenvoorde–Zeddam zijn begroot op ƒ 453.000,– waarvan worden afgetrokken rentelooze voorschotten van rijk en provincie tot een bedrag van ƒ 196,300,– zoodat een aandeelenkapitaal moet gevonden worden in ronde cijfers van ƒ 260,000. Die voor de lijn Lichtenvoorde–Bocholt zijn begroot op ƒ 360.000,–. Men verwacht dat rijk en provincie een renteloos voorschot zullen verlenen van samen ƒ 104.000,–, zoodat ook voor deze lijn een kapitaal in ronde cijfers van ƒ 260.000,– moet gevonden worden. Gedurende de eerste twintig jaren is over het maatschappelijk kapitaal van ƒ 520.000,– door de reeds toegezegde en door de nog aan te vragen rentegarantie ad ƒ 16.900,– een rente verzekerd van 3¼ % ’s jaars.
Reeds van zeer vroegere tijden hebben tusschen de gemeenten Lichtenvoorde, Aalten en Bocholt veel handelsbetrekkingen bestaan en dat deze nog niet zijn verdwenen, doch voortbestaan, blijkt uit de aanzienlijke ontvangsten (± M. 80000) van het Duitsche grenskantoor. Op dit oogenblik gaan een groot aantal arbeiders uit Bredevoort en Aalten hetzij te voet, per fiets of per wagen naar de fabrieken te Bocholt. Deze arbeiders zullen ongetwijfeld van de tram gebruik maken, wanneer er werktreinen loopen, omdat zij dan niet voor dag en dauw op weg behoeven te gaan, en ’s avonds bij tijds weder tehuis kunnen zijn. Op een dagelijksch vervoer van minstens 200 arbeiders naar Bocholt kan met gerustheid gerekend worden, benevens op een belangrijk vervoer van levensmiddelen naar Pruisen. De stad Bocholt is eene zeer bloeiende fabrieksplaats met een steeds aangroeiende bevolking. Een belangrijk verkeer tusschen Aalten en Bocholt is te verwachten.
De ontworpen stoomtramlijnen kunnen, wat ligging enz. betreft, ongeveer gelijk gesteld worden met den Gendringschen Tramweg. Volgens het verslag van den Directeur der Geldersche Stoomtram-Maatschappij (exploitant van den stoomtramweg Terborg–Gendringen) bedroegen de ontvangsten van genoemden tramweg over het boekjaar 1899/00 per dagkilometer: reizigers ƒ 2,76, goederen ƒ 3,49, te zamen ƒ 6,25.
Ofschoon wij geene reden kunnen vinden om voor de ontworpen lijnen een mindere opbrengst te verwachten, willen wij voorzichtigheidshalve de opbrengst per dagkilometer van Terborg–Gendringen à ƒ 6,25, met 25 % verminderen, alzoo ƒ 4,69, als maatstaf voor de nieuwe lijnen aannemen, makende voor 49,2 kilometer x ƒ 4,69 x 365 dagen (rond) ƒ 84.300,– de exploitatiekosten, ruim genomen, zullen bedragen ƒ 50.200,– en afschrijving 1 % van aanleg ƒ 8.100,–, samen ƒ 58.300,–, zoodat een batig saldo blijft van ƒ 26.000,– d.i. 5 % van het aandeelenkapitaal.
Uit het vorenstaande moge dus blijken, dat wanneer al de uitkomst in de eerste jaren niet zoo gunstig mocht zijn als uit de vrij nauwkeurige berekeningen is af te leiden, de onderneming voor de aandeelhouders eene vrij soliede geldbelegging zal blijken te zijn, en voor de streek een aangenaam en vlug verkeersmiddel, welk voorzeker een krachtige stoot zal geven aan de ontwikkeling van het buurt- en vreemdelingenverkeer en handel en nijverheid zal doen toenemen. De naam zal zijn: Geldersch-Westfaalsche Stoomtram weg-Maatschappij.
Na eenig gepraat onder elkaar worden enkele op de verschillende tafeltjes gelegde lijsten ter hand genomen en ingevuld, doch het verzoek wordt gedaan om de lijst, waar de leden van het comité op geteekend hebben, te mogen zien en daarop worden nu door een aantal personen hunne handteekening met het te nemen aantal aandeelen geplaatst. De lijst wordt op verzoek voorgelezen en toen bleek, dat voor een bedrag van ƒ 24.500 was geteekend.
Toen de leden van het comité op de vraag van den heer W.H. Lammers, verklaarden niet voornemens te zijn om met de lijsten bij de ingezetenen rond te gaan, teneinde nog meer aandeelen te plaatsen, meende deze dat er dan van de zaak niet veel terecht zou komen. Hij en een paar andere heeren verklaarden zich echter bereid lijsten mede te nemen om te beproeven het getal der geplaatste aandeelen nog te vergrooten, waarna de vergadering wordt gesloten.
N.B. De foto’s op deze pagina zijn toegevoegd ter illustratie en horen niet bij het oorspronkelijke artikel.
Het Armenpad, dat de Hogestraat en de Stationsstraat met elkaar verbindt, is één van de typisch Aaltense Gängeskes. De naam herinnert aan het rooms-katholieke gasthuis (armenhuis) dat hier ooit stond.
Dit armenhuis bestond uit acht kamers van elk 4 bij 4 meter en stond op grond van Dr. Hartman. De bewoners ontvingen steun van de Rooms-Katholieke Kerk, die hen voorzag van kleding en voedsel. Daarnaast hadden ze een klein tuintje, waarin ze bijvoorbeeld een geit konden houden. In 1937 kwam er een einde aan het gasthuis, toen de familie Hartman besloot de bewoners niet langer op hun grond te laten wonen.1
Rond 1912 werden de acht woningen opnieuw ingedeeld tot vier woningen.
Behalve het katholieke gasthuis had Aalten vroeger ook een hervormd gasthuis aan de huidige Haartsestraat.
14 m² huis & erf (8x) inclusief huisnummers, tussen haakjes achter perceelnr.)
1894
I-4581
de Roomsch Cath. armen van Aalten
1600 m² armenhuis, schuur & erf
1913
I-4581
de Roomsch Cath. armen van Aalten
1700 m² huis, armenhuis, schuur en erf
1914
I-5615 I-5616
de Roomsch Cath. armen van Aalten
40 m² armhuis 1660 m² huis, schuur en bouwland
Bewoners
Onderstaand overzicht bevat van 1860 t/m 1910 per periode en kamer/huishouden een link naar de bijbehorende gezinskaart in het bevolkingsregister.56 Wat ons opviel: het lijkt erop dat bewoners wel eens van kamer wisselden; de bewoners waren meestal alleenstaande vrouwen (weduwen); en veel hebben als geboorteplaats Bocholt. Ons onderzoek is nog gaande, fouten voorbehouden!
Allerlei ware en onware geruchten omtrent het oprichten van een electrische fabriek in de gemeente Aalten doen de rondte; reden waarom het goed kan zijn het volgende onder de aandacht van het publiek te brengen. De Maatschappij „De Laval” te Amsterdam heeft inderdaad het plan, om eene installatie voor licht- en kracht-overbrenging in de gemeente Aalten op te richten. In de vorige week zond zij reeds hare ingenieurs tot voorloopige besprekingen en onderzoekingen, tot welk doel die heeren ook een langdurig onderhoud hadden met onzen edelachtbaren heer Burgemeester.
Of nu die installatie voor de gemeente Aalten van belang is? Dat electrische verlichting niet alleen mooi en gemakkelijk is, maar ook het brandgevaar grootelijks vermindert, is genoeg bekend.
„Ja, maar de kosten! De electrische verlichting zal de gemeente geld kosten!”
De heer Rittershaussen, ingenieur der „De Laval”-Maatschappij, verklaarde aan ondergeteekende, dat zijne Maatschappij de gemeente electrisch verlichten zal voor denzelfden prijs die nu de petroleum-verlichting kost. Dus betere verlichting zonder meerdere kosten.
„Maar, voor particulieren zal dat nieuwe licht te duur zijn!”
De ingenieur verzekerde, dat men voor ƒ 12.– per jaar, dat is dus voor even drie centen per dag naar hartelust een lamp kan laten branden van voldoende lichtsterkte; desgewenscht brengt de Maatschappij ook een lamp aan in het slaapvertrek, die in afwisseling met de lamp in het woonvertrek, zonder prijsverhooging kan gebruikt worden. Bij dergelijke inrichting blijven de kosten van een Meter bespaard.
„Maar die zaak zal hier niet kunnen bestaan!”
De heer Rittershaussen antwoordt, zoo zij geen tegenwerking ondervindt zal zijne Maatschappij binnen een half jaar de installatie gereed hebben, en is er zeker van, dat zij binnen twee jaar te Aalten en Breedevoort genoegzaam lampen zal geplaatst hebben, om met goed gevolg hare zaak te kunnen drijven. Te voren aanvragen wie aansluiting wenscht, acht hij geheel overbodig. Doch, van nog meer belang voor onze gemeente is het, dat de Maatschappij „De Laval” bij de electrische verlichting ook gelegenheid geeft aan ieder, die zulks wenscht, kracht te huren om machines in beweging te brengen.
Op die wijze zal de klein-industrie, die door de concurrentie met de stoomfabrieken in onze gemeente evenals elders langzaam te gronde gaat, op nieuw krachtig kunnen opbloeien. Hout-, pijp- en knoopendraaiers, molenaars en meelfabrikanten, tabakskervers, houtzagers, boekdrukkers, schoenmakers, waschinrichtingen, in een woord allen, die drijfkracht voor hun bedrijf noodig hebben, kunnen door de electrische installatie in staat gesteld worden, om zonder groote bezwaren de concurrentie het hoofd te bieden.
Bovengenoemde ingenieur verklaarde dat zijne Maatschappij ook genegen is de zoo lang gewenschte tramverbinding Lievelde–Bocholt tot stand te brengen door den aanleg en exploitatie van een electrische tram. Dat het de Maatschappij bij hare aanvrage om concessie’s niet te doen is om geld te slaan uit zulke concessie’s, maar om werkelijk de plannen uit te voeren, blijkt wel hieruit, dat zij reeds ruim 1500 Laval-Turbines met circa 33,000 eff. paardekracht in werking heeft.
Uit een en ander is duidelijk van welk belang eene electrische installatie voor licht- en kracht-overbrenging voor onze gemeente is.
Onder beleefde dankbetuiging voor de plaatsing heb ik de eer te zijn van U, Mijnheer de Redacteur,
de dw. dienaar B.S. MULDER, Pastoor. Breedevoort, 15 Febr. 1899.
Aaltensche Courant, 9 september 1899
Ingezonden – Eene bijdrage en toelichting omtrent de electrische verlichting van Aalten en Breedevoort.
Buiten verantwoordelijkheid der redactie.
Het is nu reeds eenige maanden geleden, dat door de Maatschappij „de Laval” te Amsterdam het plan gemaakt werd om onze gemeente te voorzien van electrisch licht en electrische krachtoverbrenging om de inwoners in de gelegenheid te stellen hunne huizen mooi, goedkoop en gemakkelijk te verlichten, maar bovenal ook om hunne industrie te vergrooten of te vergemakkelijken door middel van electriciteit. Hierdoor toch worden veel arbeidskrachten gespaard en kan men veel goedkooper werken dan wel door middel van stoommachines of motoren, welke betrekkelijk duur zijn en veel arbeid medebrengen.
Onze geachte Gemeenteraad heeft eenige zittingen gewijd aan het wel- of niet-verleenen van verlof tot oprichting van deze voor onze gemeente zoo nuttige instelling. Evenwel is er tot nu toe nog niets beslist en m.i. staan de zaken slechter dan voor een paar maanden, want uitstel wordt zoo gemakkelijk afstel, en zoo zouden we ons zelven schade berokkenen. De hoofdzaak van dezen stilstand is echter dat eenige Raadsleden in de dwaling verkeeren dat electrisch licht gevaarlijk zoude zijn, zelfs het Raadslid de heer Th. Driessen is van dit gevoelen, ofschoon zijne fabriek door electriciteit verlicht wordt.
Het tegendeel is evenwel waar, het volgende diene ten bewijze:
1°. Electrisch licht kan aangebracht worden door middel van kabels, welke geisoleerd zijn, d.i. door kabels, welke zoodanig omwonden of bedekt zijn, dat ze niet het minste gevaar opleveren bij contacten met menschen of dieren. Derhalve bestaat van deze zijde geen gevaar om kabels aan te leggen van Breedevoort naar Aalten en vice versa of om in Aalten en Breedevoort geleidingen langs de huizen te maken.
2°. Bij het verbinden van de te verlichten gebouwen met den hoofdkabel neemt men de grootste voorzorg in acht doordat men op de plaats waar de stroom het huis binnen komt een stukje looden draad of wel ander week metaal aanbrengt, waardoor de stroom het huis binnen gaat. Wordt nu de stroom te sterk, dan smelt het tusschengevoegde weeke metaal en alle gevaar (hetwelk trouwens niet groot en gevaarlijk is) is geweken. Door middel van een ander stukje week metaal kan men gemakkelijk den in tusschentijd getemperden stroom in contact brengen met de lampen.
3°. Electrisch licht is feitelijk alléén een stroom welke door zeer dun draad gaat, welk draad zich bevindt in eene luchtledige glazen bol of peer. Mocht dus deze bol of peer breken, dan komt dat dunne draadje direct in verbinding met de lucht, het verkoolt in een minimum van tijd, waardoor de stroom afgebroken wordt en geen gevaar meer voorhanden is.
Ik meen hierdoor genoegzaam bewezen te hebben dat electrisch licht niet het minste gevaar oplevert, doch wel een zeer groot voordeel medebrengt; want de wel eens zeer hooge prijzen der petroleum blijven zonder invloed op onze gemeente en daarenboven kan men voor den zeer lagen prijs van ƒ 12 het geheele jaar mooi licht hebben, en zeer gemakkelijk gaat alles te werk, nl. door eenvoudig een hefboom om te halen, en alles is klaar.
Het grootste voordeel bestaat echter hierin, dat men door middel van electrische kracht allerhande machineriën kan drijven, om niet te gewagen van een tram. Het kan dienen tot het in beweging brengen van weefgetouwen, draaimachines, molens, etc. etc., zooals in Duitschland reeds veel geschiedt. Alléén door middel van electriciteit kan men goedkoop en mooi vernikkelen en vergulden en verschillende apparaten als groote microscopen etc. verlichten door middel van koolstaven.
Bewijzen genoeg dat electrisch licht en krachtoverbrenging voor onze gemeente niet alleen voordeelig, doch zeer gewenscht is. Overal in Duitschland heeft men electrische trams, welke zelfs langs kabels loopen, welke niet geisoleerd zijn, als bijv. in Duisburg, Oberhausen en omgeving en van Krefeld naar Dusseldorf etc., verder heeft men daar ook overal electrisch licht en electrische werkkrachten.
Ik hoop en verwacht dat de heer Driessen, alsmede de geheele Raad, tot andere gevoelens is gekomen en na de eerstvolgende raadsvergadering een toestemmend antwoord aan de Maatschappij „de Laval” gezonden worde, opdat uitstel hier geen weigering worde. Mocht evenwel de Raad niet overtuigd zijn of deze bewijzen niet gelooven, dan hoop ik dat ze een kijkje gaan nemen in de opgegeven Duitsche plaatsen.
Breedevoort, 4 Sept. 1899. a QUERCU.
Arnhemsche Courant, 19 februari 1900
Aalten, 17 Febr. – Aan de firma Hofstede Crull, te Borne, is door den Raad van Aalten concessie verleend voor het aanbrengen van electrische verlichting al daar.
‘Het komende licht’ – De Nieuwe Aaltensche Courant, 29 juni 1923 (klik om te vergroten)
Fouten voorbehouden. Heb je correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina. Bij voorkeur voorzien van bronvermelding.
Bronnen
Aaltensche Courant, 18 februari 1899 (via delpher.nl)
Aaltensche Courant, 9 september 1899 (via delpher.nl)
Arnhemsche Courant, 19 februari 1900 (via delpher.nl)
De Nieuwe Aaltensche Courant, 29 juni 1923 (via delpher.nl)
Beheer toestemming
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door je Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een site of over verschillende sites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.