Categorie: Oorlog & Verzet

  • Heerlijkheid Bredevoort

    Heerlijkheid Bredevoort

    Deze pagina is nog ‘onder constructie’…

    Graafschap Lohn

    De voormalige heerlijkheid Bredevoort maakte oorspronkelijk deel uit van het graafschap Lohn, dat vermoedelijk in de 11e eeuw is ontstaan. Dit graafschap omvatte in 1152 de kerspelen Lohn, Winterswijk, Aalten, Varsseveld, Zelhem en Hengelo (G). In hun streven naar onafhankelijkheid kwamen de graven van Lohn in conflict met de bisschop van Münster, wiens leenheerschappij zij in 1152 tenslotte moesten erkennen. De burcht Bredevoort was in 1246 voor de helft eigendom van graaf Herman van Lohn, die in dat jaar zijn deel in leen opdroeg aan graaf Otto van Gelre.

    Bij de dood van de laatste graaf van Lohn in 1316 viel diens gebied uiteen. De kerspelen Varsseveld en Silvolde kwamen aan de heer van Wisch, de kerspelen Zelhem en Hengelo waren al eerder aan Gelre verkocht. De bisschop van Münster kocht in 1316 van Otto van Ahaus, één van de erfgenamen, de helft van de burcht Bredevoort met diens aandeel in de Lohnse rechten. De andere helft van de burcht was al bisschoppelijk bezit sedert 1284.

    Graafschap Gelre

    Uit deze aankoop ontstond een geschil tussen Münster en Gelre, tengevolge waarvan in 1324 een oorlog uitbrak. Graaf Reinald van Gelre viel het bisdom Münster binnen en werd bij Coesfeld verslagen, maar had echter Bredevoort al veroverd. Bij de vrede, die in 1326 te Wesel werd gesloten, behield Reinald Bredevoort en kreeg hij de gerichten van de omringende kerspelen Aalten, Dinxperlo en Winterswijk in pand. De bisschop van Münster zou dit pand ten allen tijde voor 3500 goudmarken mogen inlossen, hetgeen echter nooit is gebeurd. Vanaf 1326 is er derhalve sprake van een zelfstandig gebied, dat werd bestuurd door een hertogelijk ambtenaar.

    Gemense en Steinfurtse pandschap (1388-1526)

    In 1388 gaf Willem van Gulik, als hertog van Gelre, zijn kasteel, stad en Ambt Bredevoort met de drie kerspelen in onderpand aan heer Hendrik III van Gemen voor een kapitale lening. Opeenvolgende generaties van dit geslacht bleven pandheer van de heerlijkheid tot 1492, toen het pandschap vererfde op diens erfgenamen en naderhand aan de graven van Bentheim-Steinfurt kwam. Eerst in 1526 loste hertog Karel van Gelre de pandsom in en nam de heerlijkheid weer in eigen beheer. In 1534 gaf hij Bredevoort in bewaring aan zijn veldheer Marten van Rossum, die de heerlijkheid in 1545 in pandschap kreeg van keizer Karel V als rechtsopvolger van de Gelderse hertogen.

    Anholter pandschap (1562-1612)

    Toen Van Rossum stierf in 1555, vererfde het pandschap via Johan van Isendoorn op Hendrik van Isendoorn à Blois, die in 1562 de pandsom terugkreeg. Koning Philips II van Spanje gaf vervolgens als hertog van Gelre de heerlijkheid voor 50.000 Vlaamse schilden in pand aan zijn vazal Dietrich van Bronckhorst-Batenburg, heer van het naburige Anholt in Westfalen, die reeds veel goederen en rechten in de heerlijkheid Bredevoort bezat.

    Na de Reformatie bleven de heren van Anholt rooms-katholiek en aan Spaanse zijde. Dientengevolge werd Bredevoort in 1597 belegerd en veroverd door prins Maurits van Nassau. Vrouwe Gertrud von Milendonck, de weduwe van Jacob van Bronckhorst-Batenburg, kreeg de heerlijkheid in 1602 van de Republiek terug, maar het pandschap werd door de Staten van Gelderland in 1612 ingelost en vervolgens overgenomen door prins Maurits.

    Over de periode 1526-1612 bevinden zich vele archiefstukken in het Bestand Bredevort in het Fürstlich Salm-Salmsches Archiv op de Wasserburg Anholt bij Isselburg (D). Oudere stukken van vóór 1562 zijn wsch. destijds in opdracht van de Anholtse pandheren overgebracht naar hun huisarchief als bewijsstukken van hun rechten. Na de beëindiging van het

    Pandstad der Oranjes

    In 1697 werd Bredevoort als vrije heerlijkheid opgedragen aan Koning-Stadhouder Willem III, wiens erfgenamen haar bezaten tot 1795.

    Van het Rijksarchief in Friesland werd in 1986 uit de collectie van het Fries Genootschap ontvangen het reglement voor de poortwachters te Bredevoort van 1726.

    In het huisarchief van de voormalige herberg De Leste Stuver te Bredevoort, berustend te Aalten, bevindt zich o.a. een almanak, gebruikt door de Stadhouder of de Landschrijver als zakagenda in de periode 1737/38.

    In 1646 werd het kasteel te Bredevoort verwoest tengevolge van blikseminslag in de kruittoren. Het duurde ruim 50 jaar, eer nieuwe huisvesting werd gerealiseerd. In 1699 verrees aan de Landstraat te Bredevoort een nieuwe kanselarij, het Ambthuis.

    Ambt Bredevoort (1795-1811)

    Na de Bataafsche Omwenteling in 1795 werden de bezittingen der Oranjes verbeurd verklaard en werd de heerlijkheid Bredevoort onder burgerlijk bestuur gesteld. Anno 1798 werden de heerlijkheden officieel opgeheven. De voormalige municipaliteiten van Aalten, Bredevoort, Dinxperlo en Winterswijk werden ingesteld in 1795 en opgeheven in 1798. De voormalige municipaliteit van Lichtenvoorde werd ingevolge de opheffing der heerlijkheden in 1798 bij het Ambt Bredevoort gevoegd en daarvan weer afgescheiden in 1802.

    Drs. G.J.H. Krosenbrink te Winterswijk schonk in 1994 een rapport inzake de bestuurlijke organisatie van het oude Ambt, opgemaakt ten behoeve van het nieuwe Ambtsbestuur in de periode 1798-1802, afkomstig van het toenmalig ambtsbestuurslid H. Willink Azn. te Winterswijk.

    Het Ambt Bredevoort bleef als bestuurlijke eenheid in stand tot de Franse overheersing en werd in de jaren 1811 en 1812 opgedeeld in de Mairieën Aalten, Bredevoort, Dinxperlo en Winterswijk.

    Het archief van het Ambt werd bewaard op de kanselarij, het Ambthuis te Bredevoort. In 1795 werd het op last van het Provisioneel Bewind in beslag genomen en geïnventariseerd, waarna het onder het beheer werd gesteld van de secretaris van de Municipaliteit van Aalten. Na de Franse overheersing werden bij het herstel van het Nederlands bestuur bescheiden uit het archief gelicht en overgedragen aan de nieuwe gemeenten Aalten, Dinxperlo en Winterswijk. Ook de voormalige rentmeester J.B. Roelvink van de Nassause Domeinen behield het kanselarij-archief onder zich, dat in 1985 helaas door een rechtsopvolger werd vernietigd.

    Bestuur

    Bredevoort was oorspronkelijk een borgmansstadje naar Westfaals model. De adellijke verdedigers van het kasteel woonden in versterkte huizen op de voorburcht, die daardoor het karakter van een vesting kreeg. In het naburige bisdom Münster oefenden dergelijke borgmannen gezag en rechtspraak uit over hun personeel en de horige bewoners van de door hen beheerde burchtkomplexen te Horstmar en Nienborg.

    Bij de overdracht van Bredevoort in 1326 ontsloeg de bisschop van Münster zijn Bredevoortse borgmannen van hun eed, zodat zij konden overgaan in Gelderse dienst. In 1503 verkregen de Bredevoortse borgmannen vergelijkbare privileges van de toenmalige pandheer, Everwijn van Steinfurt. Stadsrechten zijn echter van Bredevoort niet overgeleverd. De militaire en bestuurlijke rol van de borgmannen was uitgespeeld, nadat in de loop van de 16e eeuw de verdediging werd opgedragen aan een garnizoen.

    Het dagelijks bestuur van de heerlijkheid Bredevoort berustte bij de Drost. Na de Münsterse bezetting tijdens de oorlogsjaren 1672-1674, bestond binnen de muren korte tijd een afzonderlijk stedelijk bestuur van stadhouder en regenten der stad Bredevoort. De Drost fungeerde vaak tevens als Richter. De rechtspraak werd verzorgd door de Richter met twee keurnoten. Het gericht werd eens per twee weken gehouden in Aalten, Bredevoort en Winterswijk. De gerichtsdagen voor Dinxperlo werden te Aalten gehouden. De rechtspraak in de stad Bredevoort werd door de Richter van de heerlijkheid met twee keurnoten uitgeoefend, zoals in de overige kerspelen. Andere ambtenaren bij het gericht waren de Landschrijver (secretaris) en de Advocaat-fiscaal (openbare aanklager). De Landschrijver fungeerde ook als secretaris van de Drost. Aangezien deze laatste meestal niet in de heerlijkheid woonde, was de Landschrijver vaak tevens diens plaatsvervanger als verwalter-Drost of Stadhouder. Bredevoort had een vestingcommandant, de “Commandeur der Forteresse”. Deze functie was vaak met die van verwalter-Drost in één persoon verenigd. Verder waren er nog een hele reeks lagere ambtenaren, waaronder een ijker, een scharenslijper, een landmeter en armenjagers (veldwachters).

    Ten gevolge van het feit, dat leden van de adellijke familie van Pallandt en de aanverwante geslachten van Lintelo en van Coeverden lange tijd de functie van Drost van Bredevoort hebben bekleed, bevinden zich ook in het archief van het Huis Keppel een groot aantal stukken betreffende Bredevoortse zaken uit de periode 1638-1796, eveneens berustend in het Gelders Archief te Arnhem.

    De laatste Drost van het Ambt Bredevoort, sedert de Bataafse Omwenteling in 1795, was de Winterswijkse burger W. Paschen Gzn. te Winterswijk. Diens rekening over de periode 1808 aug – 1811 mrt werd op 4 september 1812 door de gezamenlijke maires van Aalten, Bredevoort, Dinxperlo en Winterswijk te Winterswijk afgehoord en aldaar gedeponeerd. Reeds in 1811 verzocht Paschen als tijdelijk maire van Winterswijk aan de voormalige Landschrijver om overdracht van bescheiden betreffende Winterswijkse aangelegenheden. Blijkens een schrijven in het archief van de Gemeente Winterswijk werd in 1813 een kist met archivalia per kruiwagen van Aalten naar Winterswijk overgebracht. Bij de selectie is men destijds tamelijk willekeurig te werk gegaan, zodat ook andere Bredevoortse bescheiden te Winterswijk geraakten. Ook Rentmeester J.B. Roelvink droeg in 1815 Bredevoortse stukken over aan de Burgemeester van Winterswijk. Overigens maakte Lichtenvoorde slechts deel uit van het Ambt gedurende de jaren 1798-1802.

    Sedert 1612 werden de ambtenaren benoemd door de Nassause Domeinraad. Voor aanstellingsgegevens zie het zg. Ambtboek, berustend in het archief van genoemde Domeinraad in het Nationaal Archief in Den Haag. Gegevens van aanstellingen in het Ambt Bredevoort zijn voorts te vinden in het archief van Drost en Geërfden, inv.nrs. 22-33, en in het archiefbestand Plaatselijk bestuur Winterswijk, inv. nr. 14. Via de Drosten zijn ook veel personeelsbescheiden beland in het huisarchief Keppel, berustend in het Gelders Archief te Arnhem.

    Behalve de stad Bredevoort bestond de heerlijkheid uit drie gerechtsdistricten, die samenvielen met de drie kerspelen Aalten, Dinxperlo en Winterswijk. In elk kerspel waren een voogd en één of twee ondervoogden aangesteld, die als tussenpersonen fungeerden tussen de inwoners van de kerspelen en het bestuur in Bredevoort. Ieder kerspel bestond uit een dorp en een aantal buurtschappen, gilden genoemd, die in rotten waren verdeeld. Aan het hoofd daarvan stonden rot- en gildemeesters, die moesten zorgen voor de verdere verspreiding van berichten en de uitvoering van bevelen. Tevens had iedere buurschap een bode, welk ambt verbonden was aan een bepaalde boerderij.

    Financiële zaken werden per kerspel door de plaatselijke geërfden behandeld. Deze vertegenwoordigers van de bevolking werden per dorp en buurtschap afgevaardigd en waren verantwoording verschuldigd aan de Drost. Het stadje Bredevoort had een eigen Rentmeester, die optrad namens de plaatselijke geërfden. Ieder kerspel had een eigen ontvanger der verponding. In Bredevoort traden soms de rotmeesters gezamenlijk als ontvangers der verponding op. De kerkmeesters in elk kerspel, belast met het beheer van kapitaal en bezit van de plaatselijke kerk, werden gekozen uit de geërfden en moesten voor de Drost en hun medegeërfden rekening en verantwoording afleggen. Naast de diaconie als kerkelijke instelling bestond er voor de armenzorg ook een wereldlijke instelling, de provisorie. Evenals de kerkmeesters werden provisoren gekozen uit de geërfden en moesten op dezelfde wijze verantwoording afleggen.

    Bronnen


  • Gevallen in het georganiseerde verzet

    Gevallen in het georganiseerde verzet

    Köstersbulte, Aalten

    Op het gazon van de Oude Helenakerk aan de Markt in Aalten staat een bijzondere gedenksteen. De bronzen plaat op de steen vermeldt de namen van zeven verzetsstrijders binnen het georganiseerde verzet in Aalten.

    Het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) ontwikkelde zich pas in de loop van de oorlog. Naarmate de maatregelen van de Duitse bezetter strenger werden, ontstonden er kleine groepjes die zich, aanvankelijk met beperkte middelen, tegen de bezetting verzetten. Naarmate de oorlog vorderde, kwamen steeds meer mensen in moeilijkheden. De kleine verzetsgroepen groeiden in kracht door de toename van het aantal leden, maar ook door de netwerken die ontstonden tussen de verschillende verzetsgroepen.

    Binnen het verzet waren er twee belangrijke stromingen te onderscheiden. De eerste groep was de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO). Deze groep organiseerde onder andere onderduikadressen voor joden, voor mannen die weigerden in Duitsland voor de vijand te werken, en voor verzetsmensen die zich schuil moesten houden. De LO was voor de voedselvoorziening aan de onderduikers afhankelijk van voldoende distributiebonnen. Daarvoor zorgde de tweede groep, de Knokploegen (KP). Deze bewapende groep verrichtte overvallen op distributiekantoren, probeerde de vijand op vitale punten te saboteren en bereidde zich in de laatste fase van de oorlog voor op de assistentie van de geallieerde troepen bij de bevrijding van Nederland.

    In de Achterhoek, met name in de regio Aalten, Lichtenvoorde en Winterswijk, was het verzet bijzonder actief. Een deel van de verzetsmensen verloor tijdens de oorlog het leven. Zij die de barre tijd overleefden, voelden zich geen helden. Velen getuigden van de angst die ze hun leven lang mee zouden dragen. De moedige daden van het verzet staan opgetekend in verschillende boeken.

    De namen van de gevallenen (klik op de links voor meer informatie):

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • Onderduikers

    Onderduikers

    ‘Verbergt de verdrevenen en meldt den omzwervende niet’. Deze tekst (Jesaja 16:3) gebruikten verschillende dominees aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. Hiermee werden de gemeenteleden opgeroepen een bijdrage te leveren aan het helpen van mensen op de vlucht voor het Naziregime. En met succes: op een gegeven moment was één op de vijf inwoners van Aalten een onderduiker, relatief meer dan waar ook in Nederland.

    De inwoners van Aalten speelden een belangrijke rol bij het beschermen van onderduikers tijdens de oorlog. Hun moed en vastberadenheid hebben het leven van velen gered. De kerkelijke betrokkenheid, hechte familiebanden en de landelijke ligging worden wel gezien als redenen voor de grote bereidheid hulp te bieden. Op een afgelegen boerenerf is het relatief eenvoudiger mensen te verstoppen dan in een stad. Maar ondanks dat heeft het helpen van onderduikers en andere vluchtelingen veel moed gevraagd en soms levens gekost.

    Onderduik en Verzet

    Gedurende de oorlogsjaren waren er verschillende redenen waarom mensen ervoor kozen om onder te duiken. Joden probeerden bijvoorbeeld te ontsnappen aan deportatie naar concentratiekampen. Daarnaast waren er mensen die de Arbeitseinsatz wilden ontlopen of die zich wilden verzetten tegen de Duitse bezetter.

    Heleen Kuipers-Rietberg uit Winterswijk, beter bekend als tante Riek, zorgde voor schuilplaatsen voor veel werkweigeraars en Joden. Samen met Ome Jan Wikkerink, een aannemer uit Aalten en leider van de plaatselijke verzetsorganisatie, en met dominee Slomp stond zij aan de wieg van de Landelijke Onderduikorganisatie (LO).

    Onderduikers werden vaak verstopt op zolders, in schuren, in geheime kamers of op afgelegen plekken in het landschap. Hoewel er altijd een risico bestond op verraad en arrestatie, zijn er relatief weinig onderduikers in Aalten ontdekt door de Duitse bezetters. De lokale bevolking had een sterke onderlinge solidariteit en het verzet was goed georganiseerd. Bovendien was er een actief netwerk dat onderduikers hielp om de grens over te steken naar veiliger gebieden in het buitenland.

    In 1947 schonken oud-onderduikers de Aaltense bevolking een monument als dankbetuiging voor hun gastvrijheid en aan de verzetsmensen die de stuwende kracht waren bij het onderbrengen van de onderduikers. Het monument bevindt zich in de Stationsstraat, tegenover het treinstation.

    Op 9 juni 1945 schreef Dagblad Trouw:

    Aalten een record?

    Zeer vermoedelijk is het mooie dorp in den Gelderschen Achterhoek Aalten het plaatsje geweest dat verhoudingsgewijze de meeste onderduikers heeft geherbergd in den oorlogstijd. Het dorp heeft slechts 11.000 inwoners en er waren niet minder dan 2500 onderduikers geplaatst. Voorloopig zullen wij wel mogen aannemen dat dit een record is in Nederland.

    Aalten’s taak is hiermede niet af geweest. Boven dit getal zijn er nog honderden kinderen, vooral uit Rotterdam en omgeving, geweest die daar hun zomervacantie hebben doorgebracht. We overdrijven verder niet dat duizenden in den lande in den voedselnood geprofiteerd hebben van de honderdduizenden roggebrooden, zakjes meel en havermout, spek en eieren, die vanuit dit dorp het land zijn ingezonden. De directeur van het Aaltensche postkantoor droeg den naam onder zijn collega’s van roggebrood-directeur.

    Wij zullen Aalten voor deze oorlogsactiviteit dankbaar blijven. De 2500 onderduikers zijn dat ook. Ze hebben een request aan H.M. de Koningin gezonden en Haar verzocht bij een tocht door bevrijd Nederland ook Aalten te bezoeken. Wij hopen van harte dat het geschiedt. Aalten verdient het.

    Bijna een kwart eeuw na de bevrijding, op 14 maart 1970, schreef Dagblad Trouw in een artikel over een geplande reünie van voormalig onderduikers en oud-strijders:

    Er was in de jaren, dat de Duitsers Nederland bezet hadden, in het kleine, agrarische Aalten, bijna geen huis waarin zich geen onderduikers bevonden. Het volk, dat daar woont, is van nature gesloten. De Hagenaar en de Amsterdammer, die er onder water gingen, moesten er wel aan wennen. De Duitsers trouwens ook, en eens sprak een SD-officier in woede van ‘abscheuliche Leute’ en hij voegde er aan toe: ‘Wir sind Luft, Luft!’ De zwijgzaamheid van de Aaltenaar is echter menige onderduiker ten goede gekomen.

    In de oorlogsjaren stonden in Aalten ds. J. Klijn (van De Open Deur), ds. P. Kuyper en ds. J. van Dijken resp. als hervormd, gereformeerd en christelijk-gereformeerd predikant. Op een avond kwamen twee boeren, die er een verre fietstocht voor hadden gemaakt, bij een van de drie pastorieën aan. Het doet er weinig toe welke. Zij vertelden de predikant over een naober, die onwillig was onderduikers op te nemen. In sommige huizen zitten er acht, waarom wil hij er niet één herbergen? Kan dominee niet eens met die man gaan praten en hem op zijn verantwoordelijkheid wijzen? Ze krijgen de toezegging van de predikant dat hij met de bewuste broeder een hartig woordje zal wisselen. Het bleek niet nodig. Op de dag dat de geallieerde tanks Aalten binnen dreunen, staat de boer, waarover geklaagd is, lachend en wuivend voor zijn stee. Hij staat er met zijn vrouw en zijn gezin, maar ook met een stel joden. Hij herbergde hen, zonder dat ook de naaste buren er enig vermoeden van hadden.

    Niet alle joden, die in Aalten onderdak kregen, hebben de bezettingsjaren overleefd. Een aantal van hen werd ontdekt, naar Polen gestuurd en daar geliquideerd.

    Kerkdiensten

    Aalten zou Aalten niet zijn als het de onderduikers alleen maar materieel had verzorgd. De kerken hielden speciale onderduikers-kerkdiensten, meestal op afgelegen boerderijen, waar men in kleinere groepen bijeenkwam. De gemeente Gods ging hier als schuilkerk functioneren, ’s Zomers werden de diensten gehouden op de deel, ’s winters in de grote Achterhoekse keuken. Men ‘ging’ niet in grote aantallen ‘op’, maar kwam met twee of drie personen tegelijk. Er werden vaak wachtposten uitgezet om attent te zijn op onraad. Speciale onderduikers-catechisaties waren er ook. Zelfs aparte joden-catechisaties. Een aantal joden kwam tot het geloof in de Messias.

    Begin ’44, tijdens een gewone dienst in de gereformeerde Westerkerk, omsingelden de Duitsers de kerk. Eén jongeman die in Scheveningse vrouwenkleren de kerk verliet, ontkwam. Hoe die knaap aan dat Scheveningse gewaad kwam? Tussen neus en lippen door had Aalten ook nog een flinke groep Scheveningers, die uit de kuststreek weg moesten, gastvrij opgenomen. 48 Onderduikers werden in een vrachtauto geladen en naar Amersfoort getransporteerd, en van daaruit voor een groot deel naar Duitsland. Ook werd de christelijke gereformeerde kerk op een zondag overvallen. Hierbij werd een dozijn onderduikers gepakt.

    Sommige jongens keerden niet terug. ln een nummer van De Open Deur, dat het jaar daarop verscheen, vertelt ds. Klijn van een dienst die op kerstavond ’44 gehouden werd op een Aaltense boerderij. Wij citeren enkele passages: „Het Kerst-Evangelie is op vele wonderlijke plaatsen gelezen verleden jaar, in dien tijd van nood en ellende, van schuilplaatsen en onderkomens. Maar het was overval op zijn plaats. Ook hier in deze eenvoudige boerenkeuken met zijn internationale kring van verzetsstrijders, uit de hele wereld bijeengedreven; Achterhoeksche boerenjongens, zwaar gezochte illegalen, ondergedoken marinemensen en secretarie-personeel, en geallieerde piloten uit San Francisco en Florida. Brighton en Plato Sask, Canada. Het was stil als in een kerk, toen de vertrouwde woorden van Lukas 2 gelezen werden, eerst in het Nederlands en toen uit de Moffat-vertaling in het Engels. En er ging over sommige van die stoere koppen een schemer van ontroering, toen in hun eigen taal de oude Kerstboodschap tot hen kwam, hier, zo ver van huis, toch Kerstfeest, toch de Kerstboodschap: ‘Today you have a Saviour bom in the town of David, the Lord Messiah’. En aan hun harten, vervuld van oorlogsgedachten bij dag en bij nacht, klopte in de stilte van de Kerstnacht een andere vrede aan, dan waarvoor zij streden, den vrede, waarvan de Engelsen zongen: ‘Glory to God in high heaven, and peace on earth for men whom the favours!’ Bij raadselachtige prestatie had de ondergrondse uit den Achterhoek ook nog een paar Engelse kerkboeken bijeen gesnord en zo werden daar de Kerstliederen tweetalig gezongen: ‘Eere zij God, Nu sijt wellecome en het over de ganse wereld bekende Stille Nacht, Heilige Nacht…”

    Nationaal Onderduikmuseum

    Om de herinnering aan dit deel van de geschiedenis vast te leggen en levend te houden is in Aalten het Nationaal Onderduikmuseum opgericht. Het museum richt zich op het tonen en documenteren van de verhalen van onderduikers en de mensen die hen hielpen. Het laat zien hoe gewone mensen in buitengewone omstandigheden moed en medemenselijkheid kunnen tonen.

    Het museum is deels gevestigd in een pand met een bijzondere onderduikgeschiedenis: Markt 12. Dit was indertijd het woonhuis van een gezin met kinderen, maar op zolder werden onderduikers (tijdelijk) verstopt en de kelder was de schuilplaats voor buurtbewoners tijdens bombardementen. Extra opmerkelijk: de grote woonkamer was door de bezetter gevorderd en in gebruik als ‘Ortskommandatur’.

    Meer informatie over (een bezoek aan) het Nationaal Onderduikmuseum: nationaalonderduikmuseum.nl

    Escape Room

    Het Nationaal Onderduikmuseum heeft ook een escape room. Spelers worden geconfronteerd met vraagstukken en dilemma’s die iedereen zal tegenkomen wanneer men moet vluchten. Als je kiest om te vluchten uit jouw wereld moet je afstand doen van wat je kent en weet. Je zult alles op alles moeten zetten om je staande te houden in je nieuwe situatie.

    Het komt er nu op aan dat je inzicht hebt in die nieuwe situatie, een scherp zicht hebt, zodat je tekens kan herkennen, besluiten durft te nemen en afstand neemt van wat je tot op heden wist. “Krijg je het voor elkaar om onder de radar te duiken, onzichtbaar te worden, onhoorbaar te worden voor de vijand?”

    Meer informatie: escaperoom-aalten.nl

  • Verscholen in Aalten

    Verscholen in Aalten

    Tekst: Ad Ermstrang

    Tijdens de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog vonden veel onderduikers een schuilplaats in de Achterhoek. Aalten spande de kroon met naar schatting 2400 door de Duitsers opgejaagde mensen. „De inwoners waren niet alleen gelovig, maar koppelden dat ook aan het verlenen van onderdak aan verdrevenen.’”

    Hij woont nu in een keurig appartement, midden in Aalten. Pieter Schaap (84) en zijn bijna 80-jarige echtgenote kochten het pand een aantal jaren geleden. „We woonden iets verderop, maar het huis was te groot en we konden de tuin niet meer bijhouden.”

    Dat wil niet zeggen dat de Aaltenaar en zijn vrouw niet kras zijn. Regelmatig bezoekt het stel zijn kinderen in het westen en gaat het per vliegtuig naar een zoon in Noorwegen. Pieters vrouw vindt het jammer dat dat niet meer met de auto en de boot kan. „Dan zie je veel meer.”

    De met een forse grijze haardos getooide Aaltenaar rijdt in Nederland wel met de auto. Hij bezorgt onder meer maaltijden voor Tafeltje Dekje. „Maar de gebreken komen wel. Ik ben pas aan staar aan mijn ene oog geopereerd. En m’n handen trillen een beetje, ik kan niet meer fatsoenlijk schrijven. Ik denk erover om dit jaar met die maaltijden te stoppen.”

    Bedorven boter

    Vijfenzestig jaar geleden kwam Pieter Schaap voor de eerste maal naar de Achterhoek. De geboren en getogen Hagenaar moest zich eind 1942 in Winterswijk melden na een oproep van de Duitsers, die jongemannen dwongen om voor hen arbeid te verrichten. „Ik heb me netjes bij kamp Vosseveld gemeld. Het was er erg Duits, heel streng. Wel mochten we op zondag naar de kerk.”

    Schaap groeide op in een hervormd gezin, maar ging later over naar de gereformeerde kerk. „Na de dienst werden we door de dominee uitgenodigd op de koffie. We mochten regelmatig blijven eten. Ze dachten daar dat we in dat kamp verhongerden. Dat was niet zo, maar als jonge kerel lustte je wel wat extra.”

    Het beviel hem slecht. „We repareerden binnenwegen en vervingen stukken spoorlijn. Alles ging met de hand. Je had alleen een spa en een kruiwagen. Ondertussen werd je gedrild. We moesten allerlei nare liederen zingen. Het regiem beviel me niet. Ik had het daarover en toen zei de dominee: Waarom duik je niet onder? Hij kon wel een adres regelen. We werden echter goed in de gaten gehouden, er was voortdurend appèl, zodat je niet weg kon komen. Tot het moment aanbrak dat we bedorven boter te eten kregen. Dat was begin 1943, de datum weet ik niet meer. Bijna iedereen had diarree en er was geen appèl. Toen ben ik ertussenuit geglipt. Samen met Henk Bossemeijer, een jongen uit de omgeving van Alphen aan den Rijn.”

    Pieter en Henk verwisselden hun uniformen bij een familie in Winterswijk, trokken burgerkleren aan die voor hen waren klaargelegd en stapten op de trein naar Aalten. „De dominee had gezegd dat we zouden worden opgevangen. En inderdaad, we werden opgewacht door leden van het verzet. Via ome Jan, de leider in Aalten, kregen we ’s nachts onderdak. De volgende dag gingen we naar boerderij ’t Paske in de buurtschap Dale.”

    Al direct vond Schaap de aanwezigheid van hem en Bossemeijer te belastend voor de boerenfamilie. „De verantwoordelijkheid voor twee onderduikers was te groot. Weet je voor één van ons geen andere plek, heb ik gevraagd. Na een paar weken kon ik terecht op boerderij ’t Heegt in Lintelo, eveneens een buurtschap. Daar, bij de familie Rensink, ben ik tot het einde van de oorlog geweest.”

    Hol boven de paardenstal

    De westerling met een technische achtergrond werd er in korte tijd omgeschoold tot boer. Hij ploegde en egde het land met behulp van de paarden, maakte stallen schoon en voerde de koeien. „Ik leerde zelfs melken. Dankzij de oudste dochter van de familie, die net een cursus daarvoor had gevolgd.”

    In het begin sliep Schaap in de opkamer van de boerderij. Later arriveerde in Aalten een groep van 500 Scheveningers, door de Duitsers uit hun dorp verdreven in verband met de bouw van de Atlantikwall. Schaap herinnert het zich nog goed. „De gereformeerden gingen naar Aalten, de hervormde Scheveningers evacueerden naar Winterswijk. Dat was zo afgesproken met de plaatselijke kerken. Ook op ’t Heegt werd aan enkele Scheveningers onderdak geboden.”

    Hij sliep de rest van de oorlog in een hol boven de paardenstal. „Boven de zomp, waar de paarden uit aten. Als ik daarop ging staan kon ik precies bij een luikje dat je van beneden af niet kon zien. Ik had er een bed. Er viel door een glazen dakpan wat licht naar binnen.”

    Hij verbleef er niet vaak. Het grootste deel was Pieter op het land te vinden. Echt gevaarlijk vond de onderduiker het niet. „Van de Duitsers hadden we weinig last. Wel van landwachters, maar die werden in deze omgeving altijd ruim tevoren gesignaleerd. Ik ging dan meestal naar een stuk land verderop, enigszins verscholen achter de bomen. Of ik kroop weg. Ik bleef nooit op de boerderij als er problemen waren.”

    Wagen vol knäckebröd

    Hij bleef twee en een half jaar op ’t Heegt. Te midden van vele andere onderduikers. Aalten wemelde ervan. „Er kwamen er steeds meer. Ook de Duitsers kregen dat in de gaten en op 30 januari 1944 werd de Westerkerk tijdens een dienst omsingeld door SS-ers. Tevergeefs probeerde een aantal onderduikers langs het orgel te ontsnappen. De kerkgangers werden gecontroleerd, ze kregen een boete wanneer ze hun persoonsbewijs thuis hadden laten liggen.”

    Bekend is het verhaal van onderduiker Gerrit Hoopman (19), die van een Scheveningse in het gedrang werd voorzien van haar overrok, schouderdoek en hoofdijzer en op die manier uit het Godshuis wist te ontsnappen. Dat gold niet voor een grote groep andere onderduikers. Meer dan veertig mannen werden opgepakt.

    Schaap, een trouwe bezoeker van de Westerkerk, was er die dag niet. „We vonden het toch wel gevaarlijk worden en organiseerden die zondag voor een van de eerste keren een dienst op een geheime plek. We noemden dat de onderduikerskerk. We deden dat bij boeren, steeds weer op andere adressen. Vaak ging een van de jongens voor, soms hadden we een predikant.”

    Later werden op de boerderij Duitsers ingekwartierd. „Het waren jonge jongens, valschermjagers die geen vliegtuigen meer hadden en daarom bij de infanterie dienst moesten doen.” Hij had er weinig last van. „Voor hen behoorde ik bij de familie. Toen ze op een gegeven moment van de boer een paard en wagen vorderden en het commando Bauer mit gaven, ben ik op de bok gesprongen. We gingen richting Bocholt, maar tijdens een bombardement verdwenen mijn passagiers snel. Ze zochten op een andere plek dekking. Ik heb een tijdje gewacht totdat ik uit een grote loods in de omgeving boeren met paarden en wagens af en aan zag rijden. Ik ging er naar toe en zei dat ik was gestuurd om wat op te halen. Ik kreeg een wagen vol knäckebröd mee, ha, ha. Daar ben ik mee teruggereden.”

    Ook voor anderen was hij onderdeel van het boerengezin. „Al die jaren was ik Piet van ’t Heegt. Sommigen kennen me nu nog zo. Pas waren we op een bijeenkomst waar we een kennis uit die tijd ontmoetten. Die woont nu in Zeeland. Hé, daar heb je Piet van ’t Heegt, zei ze.”

    Honger heeft hij in de Achterhoek niet geleden. „Om de veertien dagen stuurde ik zelfs een groot roggebrood naar mijn ouders. De postbode werd bij hen de bakker genoemd. Hij deelde mee bij het verdelen van het brood.”

    Tot zijn pensionering werkte Schaap als technicus bij de Landmacht. Zijn vooroorlogse ideaal om scheepsmachinist te worden, ging als gevolg van de oorlog niet in vervulling. In de buurtschap ontmoette Pieter zijn latere vrouw. „Ze woonde enkele boerderijen verderop.” De verkering ging niet van een leien dakje, want haar vader vond haar te jong en na de bevrijding meldde Pieter zich aan als vrijwilliger voor Nederlands-Indië. Pas jaren later keerde hij terug naar Aalten, waar de boerendochter nog steeds op hem wachtte. „Nu zijn we al 56 jaar getrouwd. We waren echt voor elkaar bestemd.”

    [Bron: Terdege, 2 mei 2007]

    Pieter Schaap overleed op 11 oktober 2013.

    Meer informatie over de onderduik: Nationaal Onderduikmuseum, Aalten

  • Gooswijn van der Lawick

    Gooswijn van der Lawick

    Kapitein en drost van Bredevoort

    Gooswijn van der Lawick of Goosen van der Lauwick (Diepenheim, ca. 1547 – Bredevoort, 23 juni 1629) was kapitein, heer van Geldermalsen, leenman van ter Hegge en ten Velde, drost van Bredevoort en lid van het ridderschap van Zutphen en Nijmegen.

    Gooswijn was een zoon van Goossen van der Lawick, heer van Geldermalsen en drost van Buren, en van Anna van Asperen van Vueren. Hij trouwde met de weduwe van Floris van Buckhorst, Joanna Bentinck en werd daardoor ook beleend met kasteel en heerlijkheid Buckhorst bij Zalk in Overijssel. Twee van zijn zoons, Christoffel en Georg Nicolaas, zouden later ook drost worden van Bredevoort.

    Staatse dienst

    Gooswijn van der Lawick maakte zich beroemd tijdens het beleg en ontzet van Bredevoort in 1606. Nadat de Spanjaarden Bredevoort wisten te overrompelen kon de burgerij en garnizoen het kasteel Bredevoort op vluchten om daar de verdediging van de stad voort te zetten in afwachting van een ontzet van omliggende Staatse legers. De Spanjaarden hadden echter geen kruit en kogels. Die waren toevallig daags tevoren door Gooswijn van der Lawick binnen het kasteel gebracht. Daardoor lukte het de Spanjaarden niet om het stadje in te nemen, ze raakten zonder munitie. Van der Lawick nam als bevelhebber in 1629 ook deel aan de Inname van Wesel, samen met Wolf Mislich.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen

  • Wolf Mislich

    Wolf Mislich

    Kapitein en gouverneur van Bredevoort

    Wolf Mislich of Wolf Misselich of Wolf Misslach (– Bredevoort, 1639) was een kapitein en vanaf 1629 gouverneur van de heerlijkheid Bredevoort, en speelde een belangrijke rol tijdens de Inname van Wesel (1629) gedurende de Tachtigjarige Oorlog.

    Prins Frederik Hendrik gelastte Gooswijn van der Lawick en Mislich op 9 augustus met 600 soldaten naar Emmerich op te trekken om daar deel te nemen aan de inname van Wesel en nam daar twee schansen in die de Spanjaarden aan de Lippe hadden opgeworpen. De Staten-Generaal beloonden Wolf met een gouden medaille ter waarde van honderd rijksdaalders.

    Armenhuis

    Mislich heeft veel voor de armen in Bredevoort betekend. In 1637 stelde hij een testament op waarbij hij zijn huis en gehele bezit, ter waarde van 15.000 gulden (in die tijd een enorm bedrag) naliet aan de armenzorg van Bredevoort. Hierdoor ontstond het gezegde ‘de armen van Bredevoort bunt rieke’. Twee jaar later werd dit testament uitgevoerd, hij is dus tussen 1637 en 1639 overleden. Mislich werd begraven in de Sint-Joriskerk.

    Het huis van Mislich moet ergens in de buurt van het latere Ambthuis hebben gestaan. De huuropbrengsten van het huis kwamen volledig ten goede aan de armen. Naast de weduwe woonden er nog twee gezinnen in het huis. Achter dat woonhuis waren drie woningen die door armen bewoond werden.

    In 1808 vertegenwoordigde het legaat van Mislich nog een waarde van 6135 gulden. De erfenis werd tot 1835 beheerd door door twee administrateurs die om de een of twee jaar werden vervangen. Zij ondersteunden het armenbestuur van de kerk, dat bestond uit diakenen en provisoren, als zij in hun uitgaven tekortkwamen.

    Lankhofstraat

    De Lankhofstraat in Aalten lag op het grondgebied van Wolf Mislich. Het grondgebied heette vroeger ‘Den Enkhof’ of het goed ‘Lankhof’. ook wel ‘Langenhave’ genoemd. Het grondstuk van Mislich lag globaal tussen de Bodenvoor, Bredevoortsestraat en Haartsestraat, ook wel ‘Lankhaverstegge’ genoemd. Later werd het Gasthuisstraat. Deze grond strekte zich uit tot aan het Smees.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen


  • Izaak Antonie de Moor

    Izaak Antonie de Moor

    Waarnemend (NSB-)burgemeester (1944-1945)

    Izaak Antonie de Moor, geboren op 31 mei 1905 te Goedereede, werd in 1939 tot burgemeester van Breskens benoemd. In 1941 sloot hij zich daar aan bij de N.S.B. Na ‘Dolle Dinsdag‘ vluchtte hij naar Aalten, waar hij vanaf 18 september 1944 het burgemeestersambt waarnam, tijdens de onderduikperiode van burgemeester Monnik. Toen hem een paar dagen voor de bevrijding de grond te warm onder de voeten werd, nam hij de wijk naar Grijpskerk, waar hij bij de bevrijding werd gearresteerd. Na 1½ jaar geïnterneerd te zijn geweest, werd hij voorlopig in vrijheid gesteld.

    Op 10 maart 1947 stond De Moor terecht voor het oorlogstribunaal te Groenlo. De punten der tenlastelegging waren als volgt: groepsleider en onderkringleider der N.S.B., buurtschapshoofd N.V.D., lid N.A.F. ambtsperiode te Breskens; de eed van trouw aan Mussert af te leggen; scholingsmiddagen N.V.D. uit te schrijven; de gemeentebode J.J. Bliek te bedreigen; een wapenvergunning bij de Beauftragte van de Rijkscommissaris aan te vragen; door bij het terugvoeren van Ned. Militairen als krijgsgevangenen naar Duitsland te zeggen: „Ze verdienen niet anders, ze hebben niet anders gedaan dan saboteeren”; te colporteeren met Volk en Vaderland en de Zeeuwsche Stroom; medewerking te verlenen aan de arbeidsinzet voor de kustverdedigingswerken; te Goes een opleidingscursus voor burgemeesters te geven.

    De ambtsperiode te Aalten

    De dagvaarding betreffende zijn ambtsperiode te Aalten omvatte de volgende tenlasteleggingen: medewerking verlenen aan arbeidsinzet O.T. te Zevenaar en Bocholt; hulp van de Landwacht in te roepen voor controle op onderduikers, voor vordering van rijwielen en voor arrestatie onderduiker bij Te Giffel. Voorts heeft beschuldigde alle ondergedoken gemeente-ambtenaren ontslagen en de Sicherheitspolizei te Doetinchem in kennis gesteld van de arrestatie van drie personen, waaronder B.H. Wikkerink, wegens het voeren van illegale activiteit. Tenslotte heeft hij de hulp ingeroepen van de te Aalten gestationeerde Grüne Polizei in verband met de arrestatie van de ondergedoken joodse familie Baruch.

    Beschuldigde zette uiteen, dat hij door het aanvaarden van het burgemeesterambt te Aalten de bevolking zoveel mogelijk ter wille had willen zijn. De president: „U hebt al uw krachten gegeven aan de Duitse, dus vijandelijke zaak ter vernietiging van het Nederlandsche materiële zowel als geestelijke verzet. Toen U in Breskens zag, wie en wat de Duitsers waren, had u in Aalten niet meer als burgemeester moeten optreden.” Beschuldigde: „Ik had te kiezen tussen landwachter of burgemeester. Voor de landwacht voelde ik niets”. De president: „U had ook nog een andere weg kunnen kiezen: geen van beide.”

    Daarop kwam ter sprake, waarom beschuldigde op 10 oktober 1944, toen de S.S. in Aalten razzia had gehouden en de aangehouden personen in het feestgebouw werden gebracht, daarbij tegenwoordig was geweest. Beschuldigde: „De S.S. was voornemens de kerken af te zetten. Ik wist dat dit in Aalten veel beroering zou geven, daarom trachtte ik goed te maken wat er nog goed te maken was. In enkele gevallen heb ik nog iets ten gunste van de aangehoudenen kunnen doen.” Beschuldigde ontkende de zes gijzelaars te hebben laten arresteren. „In het rapport aan Doetinchem”, aldus beschuldigde, „heb ik het wel verklaard. Wijlen v.d. Glas, de landwachtcommandant gaf de opdracht tot arrestatie van gijzelaars. Als burgemeester moest ik het rapporteren.”

    De president: „Waarom poogde u een nieuw bevolkingsregister samen te stellen, u wist toch, dat het oude bewust was verdwenen. U was in alle opzichten een willoos werktuig in de handen van de Duitsers.” Voorts wees spreker er op, hoe gevaarlijk het was aan Vossers mede te delen, dat de secretaris der gemeente, Bijlsma, er met de gemeentepapieren en bescheiden vandoor was gegaan en genoemde Vossers te zeggen, waar B. zich waarschijnlijk bevond. President: „U was een overtuigd en fel N.S.B.-er.” Beschuldigde: „Fel niet, ik was idealist. Ik had het als roeping en taak beschouwd iets voor het Nederlandse volk te doen.”

    Nadat de verschillende punten der tenlastelegging tijdens de ambtsperiode in Breskens waren behandeld, kwam tenslotte de arrestatie van de te Aalten ondergedoken familie Baruch ter sprake. Beschuldigde gaf toe, onvoorzichtig te hebben gehandeld. Hij had het in een gesprek met de Grüne Polizei gezegd. De president: „U wist zelf, welke beestmensen de G.P. waren.” Beschuldigde: „Het is op dat moment niet tot me doorgedrongen. Ik heb kunnen verhinderen, dat de Oberleutnant de drie bedoelde Joden liet doodschieten. Op mijn aandringen zouden ze op transport naar Doetinchem worden gesteld; daar de bevrijding naderde, konden ze in Aalten blijven en bij mijn vertrek heb ik Tilbusscher gezegd, dat de Joden direct vrijgelaten konden worden, hetgeen ook is geschied.”

    Uitspraak

    Beschuldigde, die geen verdediger had, zei in zijn slotwoord dat hij thans weer in het arbeidsproces ingeschakeld is. Hij riep de clementie van het Tribunaal in. „Ik heb een les voor mijn leven gehad; bovendien werd mijn huis in Breskens weggebombardeerd, mijn 17 pensioenjaren zijn weg, ik was ambtenaar in hart en ziel, ik erken totaal fout te zijn geweest. Geef mij de gelegenheid thans weer voor mijn gezin te zorgen”, zo riep hij uit.

    Na Raadkamer zei de president, dat het billijk zou zijn, beschuldigde een internering op te leggen langer dan de voor-interneering. Het Tribunaal wenste echter rekening te houden met de omstandigheden, waarin beschuldigde zich thans bevindt. Aan hem werden de volgende maatregelen opgelegd: Internering gelijk aan de voor-internering; ontzetting uit het recht een overheids- of semi-overheidsfunctie te bekleden; ontzetting uit de beide kiesrechten en verbeurdverklaring radio.

    De Moor overleed op 17 februari 1984, op 78-jarige leeftijd, in Warnsveld.

  • Aron Jedwab (Willem Herfstink)

    Aron Jedwab (Willem Herfstink)

    Joodse ‘vondeling’, geboren in de onderduik

    In de vroege ochtend van 21 september 1943 legt Piet Hoogenkamp, de assistent van de Aaltense huisarts tevens verzetsman Joop der Weduwen, voor het huis met adres Patrimoniumstraat 12 in Aalten een pakket neer. Op dat adres woont verzetsleider Hendrik Jan Wikkerink alias Ome Jan met zijn gezin. Er wordt aangebeld.

    Het pakket blijkt een pasgeboren baby te zijn. Het is de zoon van Lena Jedwab-Kropveld en Yitzack Jedwab, rabbi (voorganger) van de Joodse gemeente in Aalten. Het echtpaar zat vanaf medio 1942 ondergedoken op de boerderij van de familie Veldboom in Lintelo. Verzetsleider Ome Jan en dokter Der Weduwen hebben het te vondeling leggen van tevoren zo afgesproken.

    Vondeling

    Dochter Jo Wikkerink vertelde daar later over:

    “We wisten dat de bevalling op komst was en het baby’tje zou bij ons gebracht worden. Vader en moeder hebben het alleen aan de oudste drie verteld. De jongsten wisten niets. Ze konden dan ook niet hun mond voorbij praten. Vader en moeder hebben ‘s avonds in de donkere kamer gewacht. Het leek voor de buurt dan net of ze naar bed waren. Toen er werd aangebeld wisten ze dat het kindje er was. Ze hebben de jongsten uit bed gehaald en verbaasd geroepen: “Kom ‘ns kieken wat d’r now is!”

    Het joodse kindje was dus in de onderduik geboren en werd drie dagen later door mevrouw Dela Wikkerink-Eppink met de naam ‘Willem Herfstink’ aangegeven en als zodanig in het geboorteregister van de gemeente Aalten ingeschreven. De naam was symbolisch gekozen. Willem verwijst naar Koningin Wilhelmina, Herfstink naar de eerste dag van de herfst (21 september) en het Saksische achtervoegsel ‘ink‘ betekent ‘behorend tot het erf of de familie van’.

    Omdat zich om één uur ’s nachts slechts enkele personen – zoals artsen – op straat mochten bevinden, werd vier uur ’s ochtends opgegeven als tijdstip waarop de baby gevonden was. Hierdoor werd het onderzoek naar de herkomst van het kind aanzienlijk bemoeilijkt. ”Ik kwam wel eens ’s avonds laat met een dikke buik thuis met de trein. Dan had ik ‘contrabande’ bij me alsof ik hoogzwanger was. Toen Wimke op de stoep gelegd werd, zeiden ze dan ook: “Dat zeggen ze nou wel, maar het zal d’r wel ene van één van de meisjes zijn.”

    Arisch verklaard

    De volgende dag moest de dienstdoende gemeente-arts, dokter Knol, de vondeling onderzoeken. De baby was niet besneden en daarom gaf hij de verklaring af dat het kind 100% Arisch was. “De volgende dag is vader meteen naar Schepers gegaan, die schuin tegenover ons woonde (hij werkte bij te Paske). Vader wist: als ik het daar vertel, dan weet meteen iedereen in Aalten het. Achter ons, naast Vossers, woonde een NSB-vrouw. Die lag op haar knieën voor het wiegje van Wimke te kijken of hij wel Arische trekken had.”

    Lennie en Yitzchak waren inmiddels verhuisd naar een andere schuilplaats in Lintelo. In juni 1944 verplaatste het verzet hen in een met hooi bedekte wagen naar het huis van Bernard en Gesina Wevers in de buurtschap Dale, achter de Ringweg, net buiten het dorp Aalten.

    Aanvankelijk wilden zij het echtpaar Jedwab niet in huis opnemen omdat zij al onderdak boden aan evacués. Een dominee van de gereformeerde kerk bracht de vrome calvinisten op andere gedachten: hij predikte dat de vervolgden geholpen moesten worden.

    Bernard, een timmerman, bouwde voor hen een kamer achter de kast waar ze al hun tijd doorbrachten. Mevrouw Wevers kookte voor haar Joodse gasten zoveel mogelijk volgens koosjere regels.

    Willem was ondertussen liefdevol in het gezin van de familie Wikkerink opgenomen. Vooral moeder Dela en oudste dochter Lien Wikkerink zorgden voor ‘Wimke’ zoals zij hem noemden. Dela Wikkerink liep met de baby in de kinderwagen regelmatig naar het onderduikadres van de Joodse ouders in Dale. Ze nam vaak wat fruit uit de moestuin mee in haar tas. Er waren mensen in Aalten die zeiden: “Wat vrouw Wikker toch altied bi-j Wevers mot?”

    Tegen het einde van de oorlog werden twee Duitse soldaten ingekwartierd in huize Wevers. Terwijl de soldaten in het huis waren, zaten Lena en Yitzack in stoelen in hun verborgen kamer en mochten ze niet bewegen of geluid maken, soms dagenlang.

    Na de oorlog

    Na de bevrijding in maart 1945 werd het gezin herenigd en kreeg de kleine zijn echte naam: Aron Jan Willem Jedwab. De naam Willem bleef bestaan en de tweede voornaam Jan verwijst naar zijn redder Jan Wikkerink. Koningin Wilhelmina kwam vrij snel na de oorlog naar Aalten en bezocht de familie Wikkerink om deze te eren voor hun daden in het verzet. Jo Bulsink-Wikkerink: “Ik zie Wilhelmina nog staan. Ze sloeg mijn opa op zijn schouder en zei: Wikkerink, u heeft een dappere zoon”.

    Het jonge kind Willem kende zijn eigen ouders niet of nauwelijks. Jo Wikkerink – de tweede dochter in het gezin – trok toen een jaar lang in bij de familie Jedwab, zodat Willem iets makkelijker kon wennen aan zijn eigen ouders en nieuwe omgeving. Het gezin Jedwab emigreerde in 1947 naar de VS en daar veranderden zij hun achternaam in Jade.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Patrimoniumstraat 12, Aalten
    Patrimoniumstraat 12, Aalten
    Koningsweg 2, Dale
    Koningsweg 2, Dale (bron)
    Aron Jedwab met Dick, Jannie en Ina Wikkerink (1943)
    Aron Jedwab met Dick, Jannie en Ina Wikkerink, 1943 (bron)
  • Patrimoniumstraat 12

    Patrimoniumstraat 12

    Aalten

    Beschrijving

    Het huis is mede bijzonder vanwege de bewoningsgeschiedenis. Het werd in WO2 namelijk bewoond door verzetsleider ‘Ome Jan’ Wikkerink en zijn gezin. Vanuit zijn godsdienstige achtergrond hield hij zich bezig met de hulp aan onderduikers. Hij werd de leider van de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers (LO) en van de Landelijke Knokploegen (KP) in Aalten.

    Op zondag 15 september 1944 werd het huis omsingeld en werd hij met anderen gearresteerd. Hij werd echter dezelfde dag nog bevrijd. Als wraak voor de bevrijdingsactie gooiden de Duitsers handgranaten in de woning aan de Patrimoniumstraat, waardoor het interieur in vlammen opging.

    Het huis is opgetrokken in de voor het Interbellum bekende traditionele baksteenarchitectuur met fors overstek en sterke horizontale elementen, zoals bij de erker aan de voorzijde van het pand.

    Eigenaren

    Kadaster 1832

    Aalten I167
    de Hervormde Armen van Bredevoort
    57570 m² bouwland

    Bewoners

    Bevolkingsregister 1930-1940

    Hendrik Jan Wikkerink (Aalten, 30-06-1896), metselaar
    Dela Gesina Eppink (Dale, 28-02-1898)

    Adresboek 1934

    Aalten C439/2 > Patrimoniumstraat 12

    H.J. Wikkerink

    Adresboek 1967

    Patrimoniumstraat 12

    G.C. Wikkerink

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken

    Kadastraal nr.I-12553
    FunctieWoonhuis
    Bouwjaar1932
    Monumentnee
  • Nieuw Nonhof

    Nieuw Nonhof

    Pasopweg, Dale (verdwenen)

    Beschrijving

    Deze boerderij werd rond 1910 gebouwd in opdracht van de eerste bewoners, Herman Bulsink, afkomstig van Nonhof, en zijn echtgenote Everdina Hendrina Blekkink. Hun pleegzoon, Adolf Melitz, werd later de volgende hoofdbewoner.

    Melitz was Duitser van geboorte, maar liet zich in 1938 naturaliseren tot Nederlander. Kort na de Duitse inval sloot hij zich aan bij de N.S.B. en trad in 1941 toe tot de Waffen SS, in de rang van Obergefreiter.

    In september van dat jaar nam hij deel aan gevechten aan het Duits-Russische front bij Dnjepropetrovsk en Rostov. Hierbij liep hij blijvend letsel op aan zijn neus en arm.

    In 1942 werd de boerderij in de telefoongids vermeld als ‘Streekboerderij’ van de N.J.S. (Nationale Jeugdstorm).

    Naar verluid werd de boerderij na de Bevrijding door mensen uit de omgeving (?) in brand gestoken als vergelding en werd daarna niet meer herbouwd.

    In 1947 werd Melitz veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, 2000 gulden boete en ontzegging van het kiesrecht.

    Eigenaren

    Overzicht is niet volledig.

    JaarPerceelEigenaarOmschrijving
    1915C-4316Herman Bulsink, landbouwer9290 m² huis, schuur en weiland

    Bewoners

    Bevolkingsregister 1900-1910

    Dale 33

    Na hun huwelijk komen op deze nieuw gebouwde boerderij wonen:

    Herman Bulsink (Dale, 04-02-1867), afkomstig van Nonhof
    trouwt op 04-05-1910 in Aalten met
    Everdina Hendrina Blekkink (Woold, 01-05-1872)

    Bevolkingsregister 1910-1920

    Dale 33 > 36

    Herman Bulsink (Dale, 04-02-1867)
    Everdina Hendrina Blekkink (Woold, 01-05-1872)

    Bevolkingsregister 1920-1930

    Dale 36

    Herman Bulsink (Dale, 04-02-1867)
    Everdina Hendrina Blekkink (Woold, 01-05-1872)

    Adolf Melitz (Alstaden (D), 12-08-1914), pleegzoon

    Adresboek 1934

    Dale 36 > 28

    H. Bulsink

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken


    Kadastraal nr.onbekend
    FunctieBoerderij
    Bouwjaarca. 1910
    Verwoest1945

    Verwante boerderijen


    Bronnen


  • Misterpoort

    Misterpoort

    Bredevoort

    Beschrijving

    De Misterpoort is een voormalige stadspoort in Bredevoort. De poort maakte deel uit van de vestingwerken van Bredevoort. Tegenwoordig herinnert een café-restaurant met deze naam nog aan de oude stadspoort, die haar naam weer dankt aan de weg naar buurtschap Miste. In een poortwachtersreglement uit 1726 werd de poort Munsterspoort genoemd.

    Na het Beleg van Bredevoort in 1606 werd vanaf eind maart begonnen met de aanleg van vestingwerken naar het ontwerp van de stedenbouwkundige Adriaen Anthonisz van Alcmaer en verdween de middeleeuwse stadsmuur met poorten. De stad werd voorzien van bastions en ravelijnen. De Misterpoort werd vervangen door een gemetseld bouwwerk in de stadswal. Wat bleef was de naam Misterpoort.

    In 1704 werden er nog verbeteringen aangebracht aan zowel de Misterpoort, als aan de tegenoverliggende Aalterpoort volgens de nieuwste inzichten van die tijd van Menno van Coehoorn.

    In 1727 werden nog twee nieuwe contrescarpen voor beide stadspoorten aangelegd. Dit werk nam twee jaren in beslag. In 1755 werden de vestingwerken opgeheven door de Raad van State en overgedragen aan de burgerlijke overheid. Enige tijd later, in 1784, bleek tijdens een overheidsinspectie voor de vestingwerken, dat burgers op twee bastions na meer dan de helft van de stadswallen tot aan het maaiveld hadden afgegraven, en de poorten en bruggen hadden gesloopt. Er werden plannen gemaakt om de vestingwerken weer te herstellen met uitbreiding van drie lunetten. Echter, deze zijn nooit meer uitgevoerd.

    Archeologie

    In 1963 en 1979 zijn er op de locatie opgravingen geweest. In 1963 was de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) aanwezig welke rapporteerde: De funderingsresten bleken met behulp van gemetselde spaarbogen te zijn aangelegd over de vulling van een gracht. Aan de binnenzijde (stadszijde) van de gracht bevonden zich in de taluds de overblijfselen van rechtstandig ingegraven buitengewoon zware eiken posten.”

    Bij de opgravingen in 1979 werd de aangetroffen muur (met een dikte van 1.70 meter) voorzien van dwarsfunderingen snel afgebroken. Aangetroffen resten zijn wel opgemeten en gefotografeerd door de juist opgerichte lokale Werkgroep Bodemonderzoek ADW. De gevonden resten roepen echter meer vragen dan antwoorden op, en het lijkt onmogelijk te concluderen welke resten uit welke tijdsperiode stammen.

    Waarschijnlijk is het enige zichtbare overblijfsel van de stadspoort bewaard gebleven in de hal van de Sint-Georgiuskerk. Het betreft hier een gevelsteen met een afbeelding van het schutspatroon van Bredevoort, St. Joris en de draak.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken

    FunctieStadspoort
    Bouwjaaronbekend
    Slooponbekend

    Bronnen

  • Aalterpoort

    Aalterpoort

    Bredevoort

    Beschrijving

    De Aalterpoort was één van de twee stadspoorten van Bredevoort en maakte deel uit van de vestingwerken van Bredevoort. De poort lag aan de westzijde van het vestingstadje en markeert het begin van de Landstraat.

    Het is niet bekend wanneer hier de eerste poort werd gebouwd. Op rekeningen uit het jaar 1500 blijkt dat er dat jaar onderhoudswerkzaamheden aan de poorten werden uitgevoerd. Op een kaart van Jacob van Deventer uit 1560 is zichtbaar een zware toren met een rondeel of barbacane daarvoor. Op belegeringkaarten (vanaf 1597) staat de stadspoort afgebeeld met ophaalbrug. De poort is geflankeerd door twee torens voorzien van torenspitsen. Voor deze poort ligt een halve maan.

    Het is bekend dat Maarten van Rossum tussen 1545 en 1555 verbeteringen heeft laten uitvoeren mogelijk is ook het poortgebouw verbouwd. Deze middeleeuwse poort wordt dan uiteindelijk in 1606 gesloopt, kort na het ontzet door Frederik Hendrik dat jaar. Vanaf die tijd krijgt Bredevoort vestingwerken volgens de nieuwste inzichten van die tijd en daarmee een nieuwe poort. Het is een gemetselde poort in de stadswal gelegen. De halve maan wordt vervangen door een groter ravelijn.

    Na het invoeren van de vestingwet werd de poort door inwoners afgebroken om onderhoudskosten te besparen. De brug werd vervangen door een dijk.

    Tegenwoordig staan er op deze locatie twee woongebouwen, in 1998 gerealiseerd op de locatie van de voormalige stadspoort, waarbij een restant van de oude stadspoort in het plan is verwerkt.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken

    FunctieStadspoort
    Bouwjaaronbekend
    Sloop19e eeuw

    Bronnen

    • ‘Breevoort can ick vergeten niet’ (blz. 126), H.A. Hauer
    • ‘Bredevoort een Heerlijkheid’, Staring Instituut
    • Wikipedia