Categorie: Religie

  • Zuiderkerk

    Zuiderkerk

    Ludgerstraat 64, Aalten

    Beschrijving

    De Zuiderkerk te Aalten was oorspronkelijk een gereformeerde kerk, tegenwoordig in gebruik als een protestantse kerk. Het is een modern, rechthoekig gebouw met een vrijstaande klokkentoren. De kerk werd in 1965 in gebruik genomen.

    De gereformeerde kerk te Aalten had al voor de oorlog besloten een bouwfonds op te richten voor de bouw van een derde kerk. Een commissie ging aan de slag met het maken van de plannen. Twee plaatselijke gereformeerde architecten maakten bouwtekeningen, waarvan die van architect W. van der Zee gekozen werden. De bouw van de nieuwe kerk zou ongeveer vijf ton gaan kosten. De aanbesteding had plaats op 21 december 1962. De befaamde gereformeerde Stichting Steun Kerkbouw (SSK) gaf een renteloze lening van ƒ 193.800 én een lening van ƒ 150.000 tegen 2%. De rijkssubsidie bedroeg bijna ƒ 178.000.

    De eerste steen voor wat de Zuiderkerk genoemd zou worden aan de Ludgerstraat werd gelegd door het oudste gemeentelid W. Kemink uit IJzerlo. De kale bouw kostte ruim vierhonderdduizend gulden en de aankleding bijna driehonderdduizend, waarbij de inrichtingskosten inbegrepen waren, zoals c.v., banken, kansel, orgel, stoelen, meubilair voor het kerkelijk bureau, de aanleg van een parkeerterrein en de tuin. Op 12 januari 1965 werd de kerk door de bouwcommissie aan de kerkenraad overgedragen.

    Ontwerp en interieur

    De Zuiderkerk heeft een plat dak. Rondom onder de dakrand werden smalle ramen geplaatst, waardoor aan alle zijden daglicht naar binnen kan treden. Aan één kant zijn langwerpige ramen, waarvoor strengen van telkens vijf lampen hangen. Graffito (een techniek voor het maken van muur- en geveldecoraties) door Harrie Dercksen werd naast de kansel aangebracht, voorstellende de visvangst bij Tiberias na Jezus’ opstanding.

    Op de achterwand van de kerkzaal werd een schildering gemaakt door gemeenteleden naar een ontwerp van Jan Haen. In deze schildering worden verschillende heilsfeiten symbolisch afgebeeld. In hetzelfde jaar werd bovendien een beschildering aangebracht aan de buitenkant (straatzijde) van de ‘orgelbak’, opnieuw naar ontwerp van Jan Haen, over Mozes bij de brandende braamstruik. Deze orgelbak is een naar buiten uitstekend deel van een kerkwand waarvoor zich aan de binnenzijde het orgel bevindt.

    Eind 1962 was aan de fa. Ahrend & Brunzema opdracht gegeven voor de bouw van een nieuw orgel, waarbij Cor Edskes als adviseur optrad. De oplevering van het instrument vond op 27 januari 1968 plaats. Het oorspronkelijke ontwerp moest gedurende de bouwtijd trouwens ingrijpend worden gewijzigd, vanwege de ongunstige akoestiek van het kerkgebouw voor het orgel. Tot de plaatsing van het orgel had trompettist C. Meijer de kerkdiensten drie lang muzikaal begeleid.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken

    Kadastraal nr.I-13373
    FunctieKerk
    Bouwjaar1962
    Monumentnee
  • Oosterkerk

    Oosterkerk

    Oosterkerkstraat 1, Aalten

    Beschrijving

    In 1834 verliet een oppositiegroep de Nederlands Hervormde kerk en stichtte de Gereformeerde Kerk. In Aalten scheidde zich ook een groep af. Aanvankelijk hielden de gereformeerden hun godsdienstoefeningen in particuliere woningen. In 1844 bouwden zijn hun eigen kerk, de ‘Afgescheiden Kerk’, ter plaatse waar nu de Oosterkerk staat. De eerste predikant was Ds. Breukelaar.

    De huidige Oosterkerk is in 1913 gebouwd en verving de oudere Oosterkerk, die te klein was geworden. De kerk werd ook wel Kerk A genoemd, waar de Westerkerk Kerk B werd genoemd. De nieuwe Oosterkerk werd gebouwd naar ontwerp van architect Ane Nauta uit Holwerd. De aannemer was D.J. te Mebel en de bouwsom bedroeg, inclusief de afbraak van de oude kerk, ongeveer 30.000 gulden

    In 1931 werd de kerk verder uitgebreid, aangezien het aantal zitplaatsen nog steeds te klein bleek. Nauta gebruikte voor het ontwerp elementen uit de neorenaissance, maar was ook beïnvloed door Hendrik Petrus Berlage.

    De kerk is oorspronkelijk gebouwd op een T-plattegrond. Voor de voorgevel die is voorzien van een tuitgevel, is een entree aangebracht die een eigen tuitgevel heeft. Boven de ingang is een raamwerk aangebracht. In de voorgevel zijn diverse rondboogvensters aangebracht, met in het midden een trifora waar gebrandschilderd glas in is aangebracht.

    De architectuur van de kerk is in alle gevels doorgezet, waarbij glas-in-loodramen zijn toegepast. Aan beide zijden van de voorgevel is een toren aangebracht, waarbij de linker beduidend groter is. Beide torens worden bekroond met een naaldspits.

    Gedenkraam

    De Oosterkerk bevat een 8 meter hoog gedenkraam, een geschenk aan de Aaltense bevolking voor de hulp die zij hebben geboden aan kinderen, Joden, onderduikers en hongerlijders tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het gedenkraam is ontworpen door Marius Richters en heeft een tekst verwijzend naar de dankbaarheid voor hulp in de Tweede Wereldoorlog.

    Het monument is onthuld op 13 juli 1946. Het is een gebrandschilderd glas-in-loodraam. Centraal staan de figuren van een boer en een boerin, omringd door hongerende kinderen en een onderduiker. Aan weerszijden is een afbeelding van marcherende Duitse soldaten met gevelde bajonet. Links beneden ziet men een schare uitgehongerde, om hulp smekende vrouwen en kinderen, rechts een groep mensen aan wie hulp is geboden en die bevoorraad naar huis terugkeren.

    Herbestemming

    Op zondag 27 juni 2021 vond de laatste kerkdienst plaats. Het kerkgebouw werd herbestemd tot ‘Oosterkerkhuis’ en bevat nu twintig studio’s voor bewoners met dementie. In de koopovereenkomst is vastgelegd dat het bijzondere gedenkraam en het orgel behouden blijven.

    Website

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken

    Kadastraal nr.I-13397
    FunctieKerk, Verzorgingshuis
    Bouwjaar1913
    MonumentRijksmonument

    Bronnen

  • Sint Elisabethklooster

    Sint Elisabethklooster

    Dijkstraat 8, Aalten

    Beschrijving

    Het Elisabethklooster in Aalten was van oorsprong het woonhuis van textielfabrikant Johann Heinrich Joseph (Heinrich) Driessen (Bocholt, 10-07-1794 – Aalten, 04-07-1879). Op 29 juni 1837 legde zijn oudste zoon Theodoor de eerste steen.

    Heinrich werd ook wel “Den veursten Driessen” genoemd (zijn neef Anton woonde ook in de toenmalige Landstraat, in villa Beekhuize, iets meer zuidelijk van het centrum. Hij werd daarom “d’n achtersten Dreessen” genoemd).

    Bij de woning waren ook bedrijfsruimten gevestigd die voornamelijk dienden als opslagplaats van garens en geweven stoffen. Deze stoffen werden met een wagen, veelal getrokken door een os, naar de blekerij in Dale vervoerd. De voerman droeg de toepasselijke bijnaam ‘Ossen Willem’.

    Na het overlijden van Heinrich kwam het huis in bezit van de rooms-katholieke kerk, waarna het als klooster van de nonnen in gebruik werd genomen. In een rijtuig, door vier paarden getrokken, werden op 30 mei 1882 zes zusters van het station Lichtenvoorde-Groenlo naar Aalten gebracht. Het klooster werd vernoemd naar Heinrich’s vrouw Elisabeth. In de volksmond werd dit ook wel het St. Elisabethgesticht genoemd.

    Onderwijs en ziekenverpleging

    Gedurende tachtig jaar hebben de zusters hier onderwijs gegeven aan de katholieke schooljeugd van Aalten. Tevens was er de ‘naai- en breischool’ van de zusters gevestigd. Niet iedereen bewaarde prettige herinneringen aan de nonnen. De naai- en breischool, later Modevakschool, stond hoog aangeschreven. Mede daarom werd hier niet alleen gebreid door katholieken, maar door alle gezindten.

    Op 23 december 1962 vertrokken de laatste zusters naar een klooster in Bennebroek. Later fungeerde het klooster nog als onderkomen voor gastarbeiders.

    Op 20 december 1980 brak een binnenbrandje uit in het totaal dichtgespijkerde klooster. Werd ooit ‘de eerste steen gelegd’, kort na de brand werd de laatste steen weggehaald. Het pand maakte plaats voor het Parochiecentrum. Dit is inmiddels ook al weer verdwenen en vervangen door een appartementengebouw dat de naam ‘Kloosterhof’ kreeg.

    Archieven

    Kadaster 1832

    Aalten I1208
    Peter Driessen
    koopman te Bocholt
    410 m² huis en erf

    Bewoners

    1813

    Aalten 45

    Gerrit Peters (Heerde, 25-07-1769), looijer

    1 man
    1 vrouw
    1 zoon
    4 dogters
    1 oude vrouw

    Bevolkingsregister 1823-1838

    Aalten 45

    Gerrit Peters (Heerde, 24-09-1769), leerloyer
    Johanna Margreta ten Dam (Aalten, 29-10-1774)

    Volgende bewoners:

    Johan Hend. Joseph Driessen (Bocholt/D, 10-07-1794), koopman
    Marie Carolina Elisabeth Sträter (Rheine/D, 13-03-1803)

    Bevolkingsregister 1838-1850

    Aalten 44

    Johan Henrich Joseph Driessen (Bocholt/D, 10-07-1794), fabrikant & koopman
    Marie Caroline Elisabeth Sträter (Rheine/D, 13-03-1803)

    Bevolkingsregister 1850-1860

    Aalten 44

    Johan Henrich Joseph Driessen (Bocholt/D, 10-07-1794), koopman
    Maria Carolina Elisabeth Sträter (Rheine/D, 13-03-1803)

    Bevolkingsregister 1860-1870

    Aalten 44

    Johan Henrich Joseph Driessen (Bocholt/D, 10-07-1794), fabriekant
    Maria Carolina Elisabeth Josephina Sträter (Rheine/D, 13-03-1803)

    Bevolkingsregister 1870-1880

    Aalten 61

    Johann Heinrich Joseph Driessen (Bocholt/D, 10-07-1794), fabriekant

    Volgende (hoofd)bewoner (1879-1882):

    Bernhard Heinrich Groot Langenhoff (Dingden/D, 13-09-1833), knecht

    Bevolkingsregister 1880-1890

    Aalten 66

    Bernhard Heinrich Groot Langenhoff (Dingden/D, 13-09-1833), landbouwer

    Volgende (hoofd)bewoner (1882-1901):

    Barbara Elizabeth Elzeman (Gouda, 06-10-1835), liefdezuster

    Bevolkingsregister 1890-1900

    Aalten 65

    Barbera Elisabeth Elseman (Gouda, 06-10-1835)

    Bevolkingsregister 1900-1910

    Aalten 82 > A20

    Barbera Elisabeth Elseman (Gouda, 06-10-1835)

    Volgende (hoofd)bewoner:

    Geertje Ruijter (Westwoud, 08-06-1857)

    Bevolkingsregister 1910-1920

    Aalten A20

    Geertje Ruijter (Westwoud, 08-06-1857), overste

    Volgende (hoofd)bewoner:

    Aalten A20 > A6

    Aafke van der Werf (Bolsward, 21-10-1872), verpleegster

    Adresboek 1934

    Aalten A6 > Dijkstraat 8

    Klooster

    Adresboek 1967

    Dijkstraat 8

    Voormalig Klooster

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken

    Kadastraal nr.I-11429
    FunctieWoonhuis,
    Klooster
    Bouwjaar1837
    Sloopca. 1981

    Bronnen

  • Westerkerk

    Westerkerk

    Hogestraat 52, Aalten

    Beschrijving

    De Westerkerk is oorspronkelijk een gereformeerde kerk in het dorp Aalten. De kerk stond ook wel bekend onder de naam Kerk B, waar de Oosterkerk Kerk A werd genoemd. De kerk is in 1891 gebouwd, enkele jaren jaren na de doleantie in 1886. De architect, H. van der Brand, maakte van de kerk een schuurkerk. In 1928 is aan de straatzijde een portaal toegevoegd, wegens ruimtegebrek.

    De kerk kent in de voorgevel diverse rondboogvensters en bovenop wordt het gebouw bekroond met een kleine torenspits. De bouwstijl is neoclassicistisch.

    Op zondag 30 januari 1944 houden Duitse SS-ers een razzia op twee kerken in Aalten, één van de twee is de Westerkerk. De bezetters weten dat de kerken in Aalten op zondag zeer vol zitten, ook met jonge mannen en onderduikers die zich onttrekken aan de arbeidsinzet of niet terugkeren van verlof.

    In 1999 werd de Westerkerk verkocht aan de Euregio Christengemeente Aalten-Bocholt.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken

    Kadastraal nr.K-2605
    FunctieKerk
    Bouwjaar1891
    MonumentGemeentelijk
    monument
  • Synagoge

    Synagoge

    Stationsstraat 7, Aalten

    Beschrijving

    In het centrum van Aalten bevindt zich een kleine, goed gerestaureerde en mooi ingerichte synagoge, die bijna een eeuw het centrum van Joods leven vormde in deze Achterhoekse gemeente. Het gebouw is thans eigendom van een stichting, Vrienden van de Aaltense Synagoge.

    Halverwege de 19e eeuw was de Joodse gemeente in Aalten zozeer in getal gegroeid, dat een woonhuis te klein werd voor de wekelijkse sabbatsvieringen. Men wilde een eigen sjoel, niet alleen voor de godsdienstoefeningen, maar ook voor het onderricht aan de jongeren. In 1857 werd daarom een synagoge gebouwd en in gebruik genomen. Het was een eenvoudig rechthoekig gebouw zonder architectonische bijzonderheden, doch functioneel voor de nog steeds niet rijke, maar wel orthodoxe Joodse gemeente in Aalten. Over een architect is niets bekend.

    De synagoge werd het centrum van een levendig gemeenschapsleven, dat voortduurde tot de ramp, die alle Joodse gemeenschappen trof in de jaren van de Duitse bezetting. De leden van de gemeente die niet op tijd konden onderduiken werden weggevoerd en vermoord.

    Tweede Wereldoorlog

    Tijdens de bezetting zijn er twee pogingen gedaan om de synagoge in brand te steken. De synagoge werd grotendeels leeggeroofd en uitgebroken om het gebouw geschikt te maken voor de opslag van munitie. Het interieur van het gebouw was vernield, maar de Tora-rollen en de rituele objecten zijn op tijd verborgen en zodoende behouden. Na de oorlog werden de wetsrollen weer in het gebouw teruggebracht. De synagoge werd hersteld, betaald van de opbrengst van het huis van de chazzan (sinds 1948 kon de gemeente het salaris voor een voorganger niet meer opbrengen).

    Een groot deel van de gemeenteleden die de oorlog hadden overleefd verhuisde echter naar elders, waardoor de Joodse gemeente niet meer de kans had om op te bloeien. Het vereiste aantal mannen (minjan) voor het houden van diensten werd steeds vaker niet meer gehaald. De synagoge raakte in onbruik en dreigde te vervallen.

    Restauratie

    In 1984 werd het gebouw verkocht aan de Stichting Vrienden van de Aaltense Synagoge, die de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen voor een grondige restauratie. Op 29 december 1986 werd de synagoge met een plechtige chanoekaviering opnieuw ingewijd.

    Aan zowel de binnen- als aan de buitenzijde zijn elementen die het bezichtigen waard zijn. Aan de binnenzijde zijn dit onder andere de heilige arke, vier thorarollen, de stenen tafelen, de neer-tamiet, de menora, de chanoekia, de bima, de vrouwengallerij en het mikwe. Aan de buitenzijde zijn dit de tekst boven de deur, de mezoeza en de plaquette aan de rechterzijde op de buitenmuur.

    De Aaltense synagoge is in de zomermaanden regelmatig te bezichtigen.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken

    Kadastraal nr.I-11944
    FunctieSynagoge
    Bouwjaar1857
    MonumentGemeentelijk
    monument
  • Oude Helenakerk

    Oude Helenakerk

    Landstraat 22, Aalten

    Beschrijving

    Midden in Aalten staat al eeuwenlang de laatgotische Oude Helenakerk.

    Rond het jaar 800, toen de Saksen door Karel de Grote werden onderworpen, gelastte hij dat iedere gemeenschap een zogenaamde hoofdhof ter beschikking stelde om er een kerk te bouwen. In de nederzetting Aladon of Alethnin was dat waarschijnlijk een stuk grond van de latere Havezate de Ahof.

    Het eerste kerkje op deze plek was vermoedelijk gebouwd in Karolingische stijl, een voorloper van de romaanse architectuur. De kerk werd gewijd aan de heilige Helena, de moeder van de Romeinse keizer Constantijn de Grote, die zich bekeerde tot het christendom.

    In de 12e eeuw werd aan dit eerste kerkje een laatromaanse toren toegevoegd. De romaanse bouwstijl kenmerkt zich door zware, massieve muren met kleine rondboogvensters. In tegenstelling tot de latere gotiek kent de romaanse bouwkunst weinig versieringen. De toren is geheel opgetrokken uit tufsteen, een zacht vulkanisch gesteente dat destijds in deze contreien veel werd gebruikt voor de bouw van kerken en burchten. De torenspits heeft de vorm van een zogenoemde ingesnoerde naaldspits.

    Tussen 1470 en 1483 werd het driebeukige schip van de kerk gebouwd, eveneens uit tufsteen. Dit deel van de kerk werd uitgevoerd in de laatgotische stijl, kenmerkend voor de 15e eeuw, met grote vensters voorzien van spitsbogen die als het ware naar de hemel wijzen. Het hogere koor aan de oostzijde van de kerk dateert uit de periode tussen 1440 en 1450. Eind 15e en begin 16e eeuw werden op de gewelven en muren muurschilderingen aangebracht.

    Reformatie

    Tot het einde van de 16e eeuw viel de parochie Aalten onder het bisdom Münster. Met de verovering van Bredevoort, het bestuurscentrum van de gelijknamige heerlijkheid waartoe Aalten behoorde, door Prins Maurits op 8 oktober 1597, bereikte de Reformatie ook deze streek.

    In die tijd werd de kerk van Aalten bediend door pastoor Theunissen, geboortig uit Bocholt. Hij verzette zich met alle macht tegen de hervorming. Volgens overlevering moest hij echter in 1601 vluchten naar het klooster Burlo, volgens anderen naar Rhede. Hij stierf later in Warendorf, waar de weliswaar niet grote maar waardevolle monstrans, welke hij uit Aalten had meegenomen, nog tot in het midden van de 19e eeuw aanwezig zou zijn geweest.

    Vermoedelijk zijn kort na 1597 ook de stenen kruiswegstaties verwijderd die de lijdensweg van Christus uitbeeldden. De staties, vermoedelijk rond 1530 gemaakt door de Westfaalse beeldhouwer Heinrich Brabender, verdwenen maar werden in de 19e eeuw teruggevonden. Tegenwoordig zijn ze te bewonderen in het Museum Catharijne Convent in Utrecht.

    De toenmalige kapelaan van Aalten, Anthonius van Keppel, afkomstig uit Doetinchem, werd in 1602 genoemd als eerste predikant van de pas naar het protestantisme overgegane kerkgemeenschap van Aalten. Hoe kwam dit tot stand? Om de reformatie uit te breiden tot het platteland had men de medewerking van de roomse geestelijken aldaar nodig. In 1598 werden velen van hen opgeroepen om op de classicale vergadering te Zutphen te verschijnen. Ook de geestelijken uit Aalten waren aanwezig. Op deze vergadering werd van de aanwezige pastoors en vicarissen verlangd, dat zij de katholieke godsdienst zouden verlaten en dat zij zouden belijden, dat de gereformeerde religie de ware was.

    In de classicale vergadering van 1603 te Zutphen verklaarden de deelnemers uit Aalten, Winterswijk en Zeddam zich bereid te conformeren met de hun gestelde conditiën. In 1633 was het aantal lidmaten al voldoende om over te kunnen gaan tot de instelling van een kerkenraad.

    Na de verovering van de Achterhoek in 1672 door troepen van de bisschop van Münster werden de kerken van Aalten, Winterswijk en Dinxperlo door de bisschoppelijke commissaris aan de Minoritenpaters gegeven. De gereformeerde gemeente te Aalten sloot met de bezetters een overeenkomst, dat de kerk te Aalten afwisselend door de katholieken en de gereformeerden gebruikt zou worden. Maar korte tijd later is het gebruik van het kerkgebouw aan de gereformeerden verboden. Deze toestand duurde evenwel niet lang. Pinksteren 1674 verlieten de Münsterse troepen Aalten en de kerk kwam weer ter beschikking aan de gereformeerden.

    Doleantie

    In 1750, ten tijde van Ds. Philippus de Roy, heerste te Aalten, kort na de Nijkerkse beroering onder Ds. Kuipers, op godsdienstig gebied veel opschudding. Bedroeg het getal van de ‘bewogenen’ te Nijkerk 1000, in Aalten waren dat er maar liefst 1700. In 1834 kreeg de beweging van de zogenaamde Afscheiding, zich manifesterend door het uittreden van Ds. H. de Cock en de kerkenraad van Ulrum (Gr) uit de Ned. Hervormde Kerk, in Aalten enige aanhang. In 1840 was de kring te Aalten zodanig gegroeid, dat een gemeente kon worden gesticht. Enkele tientallen jaren later ontstond in de Ned. Hervormde kerk de beweging van de z.g. Doleantie.

    Ds. J.H.F. Gangel was in Aalten een vurig voorstander van deze beweging. De onderlinge tegenstellingen liepen zo hoog op, dat het gemeentebestuur genoodzaakt was de hulp van militairen in te roepen om de openbare orde te kunnen handhaven. Ds. Gangel was namelijk door het classicaal bestuur van de Ned. Hervormde kerk uit zijn ambt ontzet, hetgeen hij aanvankelijk niet wilde accepteren. Opmerkelijk in dit verband is, dat de notulen van de kerkenraad van 26 november en 23 december 1885 uit het register van kerkenraadsnotulen zijn verwijderd. Wel worden lijsten van hen, die wel lid van de Ned. Herv. kerk willen blijven, in het archief aangetroffen. Deze lijsten dateren uit 1887.

    Eindresultaat was, dat de dolerenden evenals de afgescheidenen uit de Ned. Herv. kerk hebben moeten treden. Daarmede moesten zij ook afstand doen van de kerkelijke goederen. Het door de dolerenden tegen de hervormde gemeente van Aalten gevoerde proces over de kerkelijke bezittingen liep in 1888 in hun nadeel af.

    Bij deurwaardersexploit werden Ds. Gangel en de voormalige kerkenraad in 1888 gedwongen de financiële administratie van het rusthuis te Aalten aan Ds. van Oostrum-Soede en de zittende kerkenraad te overhandigen. Uit de godsdienstige samenstelling van de bevolking van Aalten kan men afleiden, welke omvang de doleantie in 1885-1888 had aangenomen: in 1901 bedroeg het aantal hervormden te Aalten 3560 zielen, het aantal gereformeerden 2497, het aantal rooms-katholieken 1287 en het aantal christelijk gereformeerden 118. Dit op een bevolking van totaal 7726 inwoners.

    Restauraties

    In 1973 moest de pleisterlaag in de kerk gerestaureerd worden. Onder de zes tot zeven lagen witkalk bleken bijzondere schilderingen schuil te gaan. Onder deze schilderingen bevinden zich afbeeldingen van de twaalf apostelen, een voorstelling van het Laatste Oordeel, de kroning van Maria en, zeer uniek in West-Europa een afbeelding van keizer Constantijn de Grote, samen met zijn moeder Helena, de naamgeefster van de kerk. De schilderingen werden gerestaureerd.

    Eveneens in 1973 stuitte timmerman Heijnen tijdens restauratiewerkzaamheden op een oude grafkelder onder het koor. Op last van het kerkbestuur werd deze kelder weer gesloten, maar daarvoor had de timmerman alles al nauwkeurig nagemeten en gefotografeerd. Hij voltooide in 2019 een replica die vanaf april 2022 in het Helenahuis, Landstraat 11 te Aalten, wordt tentoongesteld.

    Overluiden

    Al eeuwenlang luiden de klokken van de Oude Sint Helenakerk in Aalten om de bevolking op de hoogte te stellen van sterfgevallen, het zogenaamde ‘overluiden‘.

    Eigenaren

    Overzicht is niet volledig.

    JaarPerceelEigenaarOmschrijving
    1832I-1498de Hervormde Kerk van Aalten3060 m² kerk en erf

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken


    Kadastraal nr.I-11437
    FunctieKerk
    Bouwjaar12e/15e eeuw
    MonumentRijksmonument
  • Stolpersteine

    Stolpersteine

    In Aalten liggen 34 Stolpersteine voor twaalf adressen. Een Stolperstein (struikelsteen) is een gedenksteen die geplaatst wordt in het trottoir voor het huis van waaruit in de Tweede Wereldoorlog mensen door de nazi’s zijn weggevoerd naar een vernietigingskamp. Als je, meestal onverwacht, voor je voeten zo’n steen ziet met de naam van een slachtoffer, word je er weer even aan herinnerd hoe tijdens die oorlog vele miljoenen het slachtoffer zijn geworden van systematische moord.

    De stenen hebben een oppervlakte van 10 bij 10 cm. Op de bovenkant is een messing plaatje aangebracht. Daarin zijn de naam, het geboortejaar, de datum van wegvoering en de plaats en datum van overlijden gestanst. Zo herinnert elk van die stenen aan één van die slachtoffers. Een mens die op déze plek heeft gewoond en hiervandaan is gedeporteerd, om nooit meer terug te keren.

    Bedenker

    Het Stolpersteineproject is bedacht door de Duitse kunstenaar Gunter Demnig. Hij maakte het formaat van deze ‘stenen des aanstoots’ bewust niet te groot, zodat men een buiging moet maken om de opschriften te kunnen lezen.

    Demnig begon in 1997 met het leggen van de eerste Stolperstein in de Berlijnse wijk Kreuzberg. Inmiddels liggen er in vele landen al Stolpersteine. Gunter Demnig geeft ieder slachtoffer zo een eigen monument. Zijn motto luidt: “Een mens is pas vergeten als zijn of haar naam vergeten is“.

    Aanvankelijk maakte hij alle stenen één voor één zelf, want massaproductie vindt hij in strijd met de gedachte achter het project. Maar gedwongen door de stormachtige ontwikkeling van het project, laat hij zich tegenwoordig ondersteunen door een bevriende kunstenaar. Hij staat erop om de eerste stenen in een bepaalde plaats persoonlijk te leggen. De overige stenen worden tegenwoordig meestal door gemeentelijke stratenmakers geplaatst.

    Stolpersteine in Aalten

    In Aalten zijn er 34 Stolpersteine gelegd voor de volgende adressen:

    In één geval kon de steen niet voor de woning van het slachtoffer worden gelegd omdat deze woning (Industriestraat 4) niet meer bestaat. Ook is er geen trottoir om de steen in te leggen. Daarom is deze steen voor de synagoge gelegd:

  • Ds. Cornelis Gros

    Ds. Cornelis Gros

    Gereformeerd predikant

    Cornelis (Cor) Gros werd op 28 april 1933 geboren in Den Haag, als zoon van politieagent Jacob Gros en Nieske Poortinga. Na de ULO-school te hebben doorlopen, begon hij zijn loopbaan bij het ministerie van Financiën. In de avonduren studeerde hij voor het diploma gymnasium A. Zijn verdere opleiding genoot hij aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Op 10 december 1961 deed ds. Gros zijn intrede als predikant in Woudsend.

    Vanaf 8 mei 1966 was Gros verbonden aan de Gereformeerde Kerk van Aalten. Hier diende hij 32 jaar lang tot zijn emeritaat (pensioen) in 1998. Eind april van dat jaar ontving hij een Koninklijke onderscheiding van burgemeester Bouwers van Aalten.

    In een interview met regionaal weekblad Achterhoek Nieuws, gepubliceerd op 22 april 1998, deelde Gros zijn ervaringen: „Ik heb beslist bepaalde verwachtingen gehad. Maar wat het werkelijk betekent om predikant te zijn, weet je pas wanneer je het bent. Het kan tegenvallen. Het kan echter ook, zoals in mijn geval, nog mooier zijn dan je had verwacht.”

    Dat Gros predikant werd, is min of meer te danken aan de boeiende manier waarop Cor Bruijn in het boek Sil de Strandjutter het leven op een eiland beschrijft. „Als jongetje van een jaar of tien las ik Sil de Strandjutter en ik dacht bij mezelf: hoe kom ik op zo’n eiland”, vertelde Gros. „Er waren drie mogelijkheden: als predikant, als arts of als onderwijzer. Ik wist al snel, dat het predikant zou worden.”

    In 1966 verhuisde hij met zijn gezin naar Aalten, waar hij predikant werd van de wijk noord-west en dat altijd is gebleven. „Ik ben geen man die als een vlo door de kerken springt”, vertelt Gros. „En in Aalten beviel het mij en mijn gezin zo goed, dat ik er niet meer weg wilde. De Aaltenaren zijn een goed volk. Ik ervaar ze als onvoorstelbaar hartelijk. En ze weten ook afstand te bewaren, zodat ik nooit het gevoel heb gehad dat ik werd geleefd.”

    Gros genoot het meest van de omgang met de mensen in zijn wijk. „Mijn leven stond in het teken daarvan”, vertelde hij. „Ik wilde er voor ze zijn wanneer ze me nodig hadden en in die situaties in alle bescheidenheid iets voor ze mogen betekenen. De ervaring heeft geleerd, dat mijn aanwezigheid vooral in verdrietige situaties gewenst was. Ik probeerde met de mensen mee te leven, veel te luisteren en soms te spreken. Het pastoraat is voor het grootste deel luisteren. Ik heb mijn werk altijd met voldoening gedaan. Het vertrouwen en de dankbaarheid die de mensen mij gaven, waren onvoorstelbaar groot.”

    Gros bekleedde tal van kerkelijke functies op classicaal, provinciaal en landelijk niveau. Zo was hij onder andere voorzitter van de Synode van Gelderland en van de Deputaten Geestelijke Verzorging Buitenland. Na zijn emeritaat was hij vele jaren bestuurslid van de lokale omroep De Lindeboom, waar hij ook enkele programma’s presenteerde.

    De laatste maanden van zijn leven woonde Gros aan de Geurdenstraat in Aalten. Op 21 augustus 2011 overleed hij op 78-jarige leeftijd. De dienst van Woord en gebed, voorafgaand aan zijn begrafenis, vond plaats in de Oosterkerk. Cor Gros werd begraven op begraafplaats Berkenhove.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • Bernard Leezer

    Bernard Leezer

    Nieuw Israëlitisch Weekblad, 26 maart 1993

    door Loeki Abram

    Bernard Leezer (57) woont in Aalten in de Achterhoek. Hoewel hij zesentwintig jaar een slagerij heeft gehad, vindt hij zichzelf eigenlijk geen slager. Hij is vader van drie zoons en een dochter en grootvader van twee kleinkinderen. Een gesprek over vlees, onderduiken en voetballen.

    „Mijn ouders zijn allebei overleden. Mijn vader was veehandelaar en mijn moeder kwam uit een welgestelde familie in Wilhelmshaven in Noord-Duitsland. Eigenlijk paste ze helemaal niet bij mijn vader. Hij was een Groninger stijfkop die het nieuw zo nauw nam met de etiquette. Dat botste. Als mijn vader thuis kwam en voor het eten zijn handen vergat te wassen, was het huis te klein. Hij wilde zich natuurlijk ook niet zomaar onder de zoden laten schoffelen dus ging hij daar tegen in. En dan zei mijn moeder: ‘Na und wie bist du denn, wie bist du denn überhaupt’? Moeder sprak thuis Duits. Ook vloeiend Nederlands, maar dat sprak ze bijna nooit. Ik ben tweetalig opgevoed.”

    „De vader van mijn moeder was paardenhandelaar. Zij ging altijd met een sjeesje naar de tennisbaan. Wie dat in die tijd deed, behoorde tot de betere klasse. Daarom zeg ik ook dat mijn ouders elkaar uit nood hebben leren kennen. Zij is in 1932 met haar twee kinderen – mijn vader en moeder zijn beide eerder getrouwd geweest – naar Nederland gevlucht. Mijn vader had uit zijn eerste huwelijk zes kinderen. Twee van zijn kinderen, waarvan een met man en kind, zijn vergast. Ik ben het enige kind uit het tweede huwelijk.”

    „Mijn moeder was een dominante vrouw. Zij hield haar eigen kinderen de hand boven het hoofd. De kinderen van mijn vader moesten wijken. Zij moesten zich al vroeg zelf bedruipen. Het was voor hen natuurlijk ook niet eenvoudig een vrouw te accepteren die hun moeder niet was. Vader was een man die terwille van de sfeer iets had van: Laat maar. Toe maar.”

    „Ik ben erg door mijn moeder beïnvloed. Als ik op vakantie wilde zei ze: ‘Du brauchst nicht so weit weg, wenn etwas passiert. Als je oud genoeg bent zul je een vrouw zoeken en gaan werken.’ Ik ben tegen mijn zin in slager geworden. Ik wilde eigenlijk vlieger worden. Moeder wou dat niet hebben. Dus werd het slager, maar eigenlijk ben ik geen slager. Ik ben te emotioneel. Ik ben tegen ritueel slachten, want ik vind dat een dier recht heeft op bedwelming. God heeft ons de dieren gegeven. Prima, maar moet een beest zoveel pijn lijden voordat wij het opvreten?”

    „De eerste joden die werden opgehaald waren de Fuldauers. Zij woonden vlak bij ons in de buurt. Ze werden weggehaald door politieagent Dijke uit Aalten. Het was een klein fanatiek mannetje. De familie Fuldauer liep bepakt en bezakt en hij liep voorop met zijn fiets losjes aan de hand en bracht die mensen naar het Feestgebouw. Daar werden de joden bijeengebracht om vandaar naar Westerbork te worden getransporteerd. Voor het slachthuis stonden mensen en die zeiden: ‘Zo Dijke, dat kun je zo wel volhouden hè?’ Toen zei mijn moeder: ‘Het wordt tijd. We moeten weg.’ Na de oorlog kwam die Dijke een keer bij ons in de winkel. Ik liep om de toonbank heen en zei: ‘Dijke eruit en kom hier nooit weer anders klieven we je. Het was de man die de eerste jidden uit Aalten heeft weggehaald en die kwam binnen alsof er niets was gebeurd.”

    „Kees Ruizendaal bijgenaamd Zwarte Kees – ook een politieagent, maar een goede – heeft ons aan een onderduikadres geholpen. Hij is later in Doesburg gefusilleerd. Ik heb eerst met mijn halfzusje Helga bij Klein-Entink gezeten en later met mijn ouders bij Hendrik Groot-Nibbelink in de Stroete in Lintelo. We zaten bij drie wezen ondergedoken. Het waren eigenlijk nog kinderen. Drika, de oudste was 26, Hendrik en Bernard waren even in de twintig. Voor mij zijn dat helden. Je weet wat er met ze was gebeurd als we gepakt waren. Het waren christelijke mensen. Ze deden wat ze deden uit liefde en niet voor de poen. Ik denk daar vaak over na. Ik vind het ongelooflijk wat zij hebben gedaan. Hendrik is vorig jaar overleden. De dominee hield een mooie preek. Ik ben in de koffiekamer gaan zitten. Ik had zoiets van als ik de dominee aankijk, krijg ik zo’n joekel van een krop in mijn keel. Ik kan me als kerel toch niet laten gaan?”

    „Tijdens mijn onderduik ging ik ’s avonds als het donker was met Hendrik naar buiten. Naast de boerderij stond een oude appelboom. Hij stond vreselijk schuin en moest gestut worden. Daartussen was een klein stukje grond. Als Hendrik die dag bijvoorbeeld rogge had gezaaid dan ging ik ’s avonds ook rogge zaaien op dat stukje grond. Hij was mijn grote voorbeeld, daarom was ik ook zo kapot toen die man stierf. Hij was als een vader voor me.”

    „Ik bracht veel tijd door bij de koeien of bij het paard. De Duitsers hebben Lies – zo heette ze – een keer gevorderd. Het was een sodemieter. Ze beet en trapte iedereen behalve mij. Ik kon bij wijze van spreken bij haar slapen. Hendrik kon Lies weer ophalen omdat de Duitsers haar niet in bedwang konden houden. Ik was zo blij dat ze terug was. Ik kon tenminste weer met haar knuffelen. Drika deed wel spelletjes met me. Mijn vader was te oud om met mij te spelen. Hij was doodsbenauwd dat mij iets zou overkomen. Ik weet niet of hij dat zou hebben overleefd. Hij was stapelgek op me. Toen ik later uit ging en laat thuis kwam kon hij nooit gaan slapen. Hij bleef altijd wakker en zei: ‘Waar is die jonger, nou toch.’ Mijn moeder was nuchterder.”

    „We hebben ook een tijd – toen het bij Groot-Nibbelink te gevaarlijk werd – bij Pennings in Varsseveld gezeten. Het was een hele christelijke familie. In de oorlog ging hij met paard en wagen naar Delft om glas te halen. Hij zat op de bok met in de ene hand de leidsels en in zijn andere hand een bijbel. Pennings had negen kinderen. Ik zit vaak aan de beek en dan denk ik: wat moet er allemaal in die man zijn omgegaan. Hij moest de rust in zijn gezin houden, de rust bij ons houden en zelf koelbloedig blijven. Er is een keer een huiszoeking geweest bij Pennings. Wij werden met zestien andere joden en mensen uit de ondergrondse onder het stro verstopt. Een van die ‘zwarten’ stond met zijn grote laarzen op de hand van mijn moeder. Hij heeft haar hele hand kapot getrapt. Pennings speelde beneden op het orgel: Blijf bij mijn Heer. Elke keer als ik dat hoor moet ik daar weer aan denken.”

    „Wij hebben bij echte christenen ondergedoken gezeten en later heb ik op een christelijke school gezeten. Maar ik heb nooit iets gehad van ik word christen. Mijn halfzusje Helga is gereformeerd geworden. Nou, dat heeft een paar druppels water gekost, maar daar is het ook mee gezegd. Heus, je kunt een paardenstal vol met Trakehners en Hannoveranen hebben, maar als je er een Arabier tussen zet, zie je dat. Je kunt jezelf niet verloochenen. Het eerste dat ze zeggen is: ‘Dat is toch een jodenstreek.’ Thuis hielden mijn vader en moeder mij het joodse leven voor. Mijn moeder was niet echt vroom. Mijn vader was orthodox. Hij heeft zijn hele leven, ook in de oorlog, geen gasser gegeten. Je bent een jid en daar ontkom je niet aan. Ik heb altijd gezegd: ‘Ik ben als jid geboren en ik sterf als jid’.”

    „Ik zou niet in Israël kunnen wonen vanwege de warmte, maar als ik in Erets ben vind ik het heerlijk. We gaan er geregeld heen, want onze dochter woont er. Als ik hier naar sjoel ga dan denk pff, maar daar vind ik het heerlijk. Na afloop sta je lekker met een groepje te sjmoezen. Dat kan hier niet meer. Vroeger wel. Voor de oorlog woonden er zo’n honderd joden in Aalten. Na de oorlog hadden we moeite minje te maken. Het is gewoon een andere sfeer. Je kunt je toch niet voorstellen dat je in Aalten met een keppeltje over straat loopt.”

    „Ik kan niet zeggen dat ik bang ben geweest. Ik kan me alleen herinneren dat ik na de oorlog op school als de dood was voor de postbode. Ik zat op de Groen van Prinsterer. Het was een ouderwetse school met een hele lange gang waar aan het einde de toiletten waren. Als ik de wc uitkwam en meneer Terbrake stond in zijn postbode-uniform aan het andere einde van de gang dan stond ik aan de grond genageld want ik had een ‘zwarte’ gezien. Dat krijg je als je jarenlang te horen hebt gekregen: ‘Die maken je dood.’ Terbrake ging dan gauw naar juffrouw Jonker en zei: ‘Bennie staat aan het eind van de gang.’ Zij kwam mij halen. Ze sloeg een arm om me heen en nam me mee naar de klas.”

    „De Groen van Prinsterer was een fantastische school. Het was een christelijke school. Het scheldwoord jood heb ik er nooit gehoord. Dat was op de openbare school wel anders. Ik kreeg bijles omdat ik op mijn elfde nog niet eens kon lezen en schrijven. Tijdens de onderduik lazen we wel boekjes en toen de oorlog was afgelopen zei mijn vader: ‘Hij leest dat hij barst.’ Maar je moet niet vergeten dat als je mij duizend keer zon boekje voorleest, dat ik het op een gegeven moment wel uit mijn hoofd ken. Eerst trapte ze erin, maar toen ik een ander boekje voor mijn neus kreeg, begreep ik er geen bal meer van.”

    „Tijdens de oorlog was ik mij er niet van bewust dat het om een kwestie van leven of dood ging. Geen mens kan mij vertellen dat een jongetje van een jaar of acht dat begrijpt. Er werd gezegd: ‘Je mag niet naar buiten want daar lopen mensen en die maken je dood.’ Dat dringt toch niet echt tot een kind door. Je kan duizend keer tegen een hond zeggen: ‘Daar mag je niet aankomen.’ En op een gegeven moment komt hij daar ook niet meer aan. Maar waarom dat niet mag, dat begrijpt hij niet.”

    „De laatste periode van de oorlog zaten we weer bij Hendrik in de Stroete. Daar hebben we ook de eerste tijd na de bevrijding gewoond omdat we geen huis meer hadden. Mijn moeder ging op zoek naar haar meubels. Ze heeft een heleboel teruggekregen. Mijn vader heeft bij een christelijke kerk een lening gesloten. Hij was een beetje nonchalant met terugbetalen, want jaren later kregen we nog een aanmaning. Direct na de oorlog heeft hij een advertentie gezet in de krant: ‘Na tweeënhalf jaar ondergedoken te zijn geweest, heropen ik mijn slagerij‘. Mijn vader was geen goede slager. Hij was een veekoopman. Een echte handelaar. Zo van: één twee hup, teken dat beest even af.”

    „Na de lagere school ben ik naar de technische school gegaan. Dat wilde ik helemaal niet, maar mijn moeder zei: ‘Du sollst ein Handwerk lernen.’ Verder heb ik een zooitje diploma’s gehaald. Daarnaast heb ik altijd veel aan sport gedaan: tennis, hockey en voetbal. Ik kreeg van mijn vader geen geld voor voetbalschoenen. ‘Dat moet je maar verdienen’, zei hij. Ik moest mijn vader altijd helpen, maar ik kreeg er geen geld voor. Mijn zwager had een noodslachterij. Als er ’s nachts een noodslachting was belde hij mij uit bed en ging ik hem helpen. Daar kreeg ik ook geen geld voor, maar wel: de kop, de tong, de uier en de lever en dat verkocht ik. Daarvan kon ik mijn voetbalschoenen kopen.”

    „Ik heb als semi-prof bij De Graafschap gespeeld. Van voetbalclub Aalten ben ik naar de Winterswijkse Voetbal Club gegaan. WVC was een elitaire club. Doordat ik in Winterswijk naar school ging en daar in het schoolelftal zat, speelde ik mij in de kijker. Toen ik van Aalten naar Winterswijk ging was ik wel een rotjood. Waarom? Ik verloochende Aalten. WVC was een elite club, die haatten ze. Ik was een echte snelle rechtsbuiten. Maar ik was heel tenger gebouwd. Ze hoefden mij maar tegen de enkel te tikken en dan rolde ik 34 keer over de kop. Later heb ik ook op de midvoorplaats gespeeld. Eigenlijk was ik daar te klein voor, maar ik donderde altijd op de grond en dan hadden we de scheidsrechter op ons hand. Ik heb twee seizoenen bij De Graafschap gespeeld tot ik op een dag door Dick Tol bijgenaamd ‘de knoest’ uit de wedstrijd werd geschopt.”

    „Uiteindelijk heb ik 26 jaar een slagerij gehad. Nu zeg ik: ‘Ik zou het nooit meer willen doen.’ Een onsje van dit, een onsje van dat. Nooit meer, maar ik heb wel plezier gehad. Vooral in het begin van de jaren zestig kregen we veel Duitse klanten. Het vlees was in Nederland goedkoper dan in Duitsland. Je moest oppassen dat je de Duitsers niet voortrok, dan kreeg je trammelant met de Nederlanders. Nederlanders werden bij mij altijd direct geholpen door mijn knecht of door mijn vrouw. Ook al waren er drie Duitsers voor, een Nederlander werd eerst geholpen. Ik maakte een pieskapee en zei: ‘Kurt, ich hilf dir’.”

    „’s Avonds kwamen de restauranthouders uit Bocholt en die bestelden tien, vijftien strengen karbonades Er waren een paar douanebeambten die altijd vlees kwamen halen. Zij hoefden nooit te betalen. Als ze kwamen, zeiden ze: ‘Mann, heute abend habe ich wieder dienst.’ En dan ging ik ’s avonds in mijn Opeltje, het reservewiel eruit, de strengen karbonades erin, hup zo de grens over. Ik kon altijd doorrijden. Mijn vrouw wist van niets en ik dacht wat niet weet wat niet deert. Het was een tijd van avontuur en scharrelen.”

  • Het joodse leven in Aalten

    Het joodse leven in Aalten

    Nieuw Israelietisch Weekblad, 29 januari 1965

    Er staat nog een synagoge in Aalten. Men heeft het de laatste weken kunnen lezen in de binnenlandse en in de buitenlandse pers. Wel zelden zal dit Beth Haknesseth zo in de publieke belangstelling hebben gestaan. Een stoet journalisten is naar Aalten getogen. „Ik kan geen journalist meer zien,” zo tekende ik uit de mond van een der Aaltense joden op. Zij zjjn naar Aalten gereisd omdat de synagoge van Aalten is beklad. Het was een incident uit een veelheid van antisemitische uitingen, in Nederland en in het buitenland, waarvan de laatste weken melding is gemaakt. Ook van die andere incidenten heeft men kunnen kennisnemen. Niet echter in dit blad. Men kan wel aan de gang blijven.

    En dat niet alleen: het anti-semitisme is ten slotte geen kwestie van ons. Het is een ziekte die woekert en voortwoekert, meestal in stilte, een enkel maal openlijk. Wij zelf zijn er minder van ontdaan zolang er geen lijfsbehoud mee is gemoeid, dan de groepen onder wie het gezwel woedt. Wij zelf zijn zelfbewuster, zelfverzekerder geworden. Enerzijds komt dat door het ontstellende waar wij nog slechts een generatie geleden doorheen moesten — en wat kan ons nog erger gebeuren — anderzijds door de stimulerende werking die het bestaan van de staat Israël op ons uitoefent.

    Wellicht zijn dat de oorzaken, dat men in Aalten nauwelijks belangstelling van onze organisaties heeft gekregen — alleen opperrabbijn E. Berlinger en de Permanente Commissie gaven van hun meeleven blijk. De geringe belangstelling onzerzijds staat in schrille tegenstelling tot de tientallen brieven die van niet-joodse zijde zijn ontvangen. Dit staat in een van de brieven te lezen: „…Sinds de oorlog hebben pas vele mensen, waaronder ik zelf, zich rekenschap gegeven, niet alleen wat in het bijzonder een deel van ons volk is aangedaan, zonder dat wij maar iets van betekenis er tegen gedaan hebben of kunnen doen (?)… En nu dit: wat moet ik doen — hoe kunnen wij, niet-joodse medeburgers, deze belediging, deze vreselijke klap in het amper genezen, zo diep geschonden gezicht weer teniet doen. Dat is de reden, dat ik schrijven moet!!!”.

    Men neemt in Aalten kennis van de brieven, van de mondelinge belangstelling. Doet het ze goed? Ontegenzeggelijk geeft het steun. Des te feller voelt men, dat van onze zijde amper is gereageerd. Wat in de relatief grote joodse gemeenschappen in het westen nauwelijks beroering wekt, is in Aalten nog steeds het gesprek van de dag. Het behoeft niet te verwonderen, de kille is maar klein. Wat voor steun kan men elkaar geven? Niet dat er angst is, geenszins. Ook in Aalten beschouwt men het bekladden van de synagoge als een incident. Maar toch…

    Negen gezinnen vormen de kille Aalten nog maar. Negen gezinnen met tezamen 28 zielen van wie zeven kinderen. Zij bezien het besmeuren van de sjoel, het vernielen van de stenen op de begraafplaats te Winterswijk niet met een schouderophalen. Want tussen het een en het ander zit verband. Het zijn geen los van elkaar staande feiten. Het politieonderzoek heeft ten slotte aangetoond, dat degenen die op de begraafplaats van Winterswijk vernielingen aanbrachten dezelfden zijn als degenen die de sjoel in Aalten besmeurden. Het is bewezen door vergelijking van de handschriften en chemische onderzoekingen van het krijt waarmee werd gekalkt. Doch hoe actief de Aaltense politie ook is, vooralsnog is er geen sprake van dat de actieve anti-semieten konden worden gearresteerd.

    Alleen eisen

    Er staat nog een synagoge in Aalten. Maar sjoeldiensten worden op Sjabbath slechts sporadisch gehouden. En alleen met sjoeldiensten kan men in de kleine kehilloth zijn jodendom actief bewijzen. Tot verleden jaar vonden de diensten nog iedere Sjabbath plaats. Maar in de laatste vijf jaar zijn drie sjoelbezoekers overleden en enige jongeren naar elders vertrokken. Alleen als deze jongeren naar Aalten overkomen is er op Sjabbath nog wel eens een dienst. De sjoel wordt thans echter alleen op Jamiem Towien bevolkt.

    Toch had Aalten tot in 1948 nog een eigen chazan. Hij vertrok naar Amerika. Hij was de laatste chazan van de vele voortreffelijke chazaniem die deze kehilla in haar lange geschiedenis heeft gekend. Sinds zijn vertrek fungeerde een der Aaltenaren als Sjeliach Tsibboer. Tjjdens de Jamiem Noraiem komt een der jongeren uit Amsterdam. Het is in Aalten niet meer mogelijk een eigen chazan te benoemen — nog afgezien van de vraag vanwaar hij zou moeten komen. De kille kan zijn salaris uit de belastingopbrengst niet betalen.

    „De Permanente Commissie eist een deel van deze opbrengst, het ressort Arnhem eist een deel van het geld. En men vergeet dat wij onze sjoel hebben te onderhouden en dat wij (onze) grote begraafplaats moeten verzorgen. Van ons wordt geld geëist, maar wat krijgen wij ervoor terug? Als wij een bar mitswa hebben moeten wij om de komst van een chazan smeken. De rekening komt later. Als wij iemand nodig hebben voor een lewaje dan wordt later de rekening gepresenteerd: ƒ 0,25 per autokilometer, buiten het verlangde dat niet op de rekening staat.”

    Slager weet het beter

    Er staat nog een synagoge in Aalten. Zij wordt nog nauwelijks gebruikt. Er is geen chazan meer. Zij zijn in Aalten wel geweest. Sommigen waren tevens mohel, de meesten tevens sjocheet. Dat heeft in Aalten wel eens tot schermutselingen aanleiding gegeven. Want de vier kosjere slagers in het vooroorlogse Aalten waren het niet met de beslissingen van de sjocheet eens. Als de sjocheet zei: de koe is treife, dan wisten de slagers het beter. De sjochetiem kregen dan van alles naar het hoofd geslingerd. Een van hen, Levi Gasan, klein van stuk en tenger, was zeer bevreesd voor de woede van de slagers. Als hij een koe treife bevond, verliet hij stilletjes het abattoir, rende de laatste meters naar de deur toe en riep daar pas: „De koe is treife!!, omdat hij verwachtte een hakmes naar het hoofd gegooid te krijgen indien hij het in het gezicht van de slagers zou zeggen. Zijn werk plus de angst voor het lijfsbehoud werd in die jaren gehonoreerd met 1800 gulden per jaar. De respectieve opperrabbijnen hadden het ook niet bepaald op de Aaltense slagers begrepen. Vooral opperrabbijn Levisson keerde zich tegen hen.

    „De opperrabbijnen waren autoriteiten. Als zij eens per half jaar een inspectie hielden, was men zenuwachtig. Zij beslisten op meer terreinen dan waar zij formeel gezien te beslissen hadden. Zij wensten geen slagers als parnassiem. Zij hielden oog op de administratieve beslissingen van de parnassiem. Zij bemoeiden zich met de salariëring. En niemand die het waagde de opperrabbijn tegen te spreken”. Desondanks hadden de Aaltense parnassiem vaak ruzie met de opperrabbijn. Zij verweten deze veel. Maar deze verwijten bereikten de opperrabbijn echter nimmer. Hij zat dan allang weer in Arnhem. Op de hoofden van de chazaniem ontlaadde zich de toorn van de parnassiem. Zij kregen aanmerkingen op vele terreinen: ook dat zij onvoldoende onderwijs gaven. Het gebeurde ook omdat sommige gemeenteleden meer kennis bezaten dan de chazan. Want in Aalten waren vele chewres. Die zijn er niet meer. De kinderen krijgen wekelijks een uur joodse les. Voor jeugdbijeenkomsten moeten zij naar Winterswijk reizen.

    Het is in Aalten somtijds hard toegegaan. De belastingen waren gering. Wie een dubbeltje meer betaalde rekende zich tot de vooraanstaanden. Aan dat dubbeltje ontleende men vele rechten. In Sjoel werd tegen elkaar opgeboden om een mitswa te verkrijgen. Mede daardoor wisten de parnassiem soms beter wat het inkomen was van de gemeenteleden dan de inspecteur van de belastingen. Wellicht ook daarom zette men zich zo in om tot parnas te worden gekozen. De verkiezingen waren in werkelijkheid een onder-onsje. Maar ondanks de strijd om de kawod was er een grote samenhang. De ruzie van de ene dag werd de andere dag weer bijgelegd.

    Ruzie

    Maar ruzie was er veelvuldig. Want de joodse gemeenschap van Aalten bestond voor een groot deel uit veesjochriem. Op vrijdagavond maakten zij in sjoel met elkaar ruzie omdat de een bij een boer een koe had gekocht die aan de ander was toegezegd. Op Sjabbathmorgen werd de ruzie in sjoel bijgelegd. Op Sjabbathmiddag bracht men bij elkaar bezoeken, ook om elkaar uit te horen. Sjabbathavond wenste men elkaar „gut woch”.

    Aalten, dat voor de oorlog tachtig joodse zielen telde en kort voor de oorlog honderdveertig zielen; van wie vele Duitse vluchtelingen, was altijd een vrome kille. „Op Sjabbath waren hier alle joodse zaken gesloten. Geen jood die werkte. Dat zou ook niet gekund hebben. De bevolking had dat niet genomen. Eenmaal is het voorgekomen dat een joodse vertegenwoordiger van een joodse firma uit Amsterdam een winkelier op Sjabbath in Aalten bezocht. Hij werd de winkel uitgegooid en zijn monsterkoffertje werd hem achterna gesmeten. „Op Sjabbath bij mij geen jood in huis”, werd hem toegeroepen.” Nog staat er een synagoge in Aalten…

    M. KOPUIT

    Dit artikel is tot stand gekomen mede met behulp van de heren J. Weyel en S. I. de Haas te Aalten.

  • Een „Gemeente-Centrum” te Aalten

    Een „Gemeente-Centrum” te Aalten

    Aaltensche Courant, 28 februari 1947

    Plan van groote cultureele beteekenis

    Door de eeuwen heen is de Kerk de draagster geweest van de cultuur. Vooral op het platteland is de invloed van de Kerk op de cultureele vorming zeer groot geweest. Wie de geschiedenis van een dorp wil leeren kennen en doorvorschen, kan in de kerkelijke archieven een schat van gegevens vinden, daar de Kerk lang heeft gestaan als ’t middelpunt van het dorpsleven.

    Allerlei invloeden zijn oorzaak geweest, dat de Kerk deze plaats langzamerhand heeft moeten afstaan en haar centrale positie ging verliezen. Groote groepen wendden zich af van de Kerk, die hen niets meer te bieden had en leefden voort buiten elk kerkelijk verband.

    Het kerkelijk leven was verstard en bracht den mensch niet meer in aanraking met de geestelijke stroomingen, zooals ze dat door de eeuwen heen had gedaan. Nog stond het kerkgebouw, te midden van de dorpsgemeenschap, maar aan de gemeenschap zelf had ze geen deel meer. Ze had haar evangeliseerend karakter verloren. Maar onze oude Kerk heeft niet voor niets de stormen van eeuwen weten te trotseeren. Ook nu zal ze haar plaats terug weten te vinden te midden van de gemeenschap.

    Gemeente-Centrum

    In dit licht bezien zijn de plannen voor het „Gemeente-Centrum” te Aalten van groote beteekenis. Want hier neemt de Kerk een taak op haar schouders die van ontzaggelijke beteekenis is, en van een groote cultureele waarde. Het zal geen gemakkelijke taak zijn, dit plan te volvoeren, maar de Kerk heeft grooter dingen volbracht. Opnieuw zal de Kerk haar cultureele taak opvatten, door de stichting van een „Gemeente-Centrum”, een gebouw, waar het vereenigingsleven een onderkomen kan vinden en waarnaast ook een ruime gelegenheid is om goede avonden te organiseeren.

    Steeds meer en meer komt men tot de slotsom dat de thans aanwezige zalen in Aalten niet ten volle voor dit doel geschikt zijn, zoodat de mogelijkheid om eenigszins leiding te geven aan de ontspanning tot nog toe ontbroken heeft.

    Dat een zekere leiding of een stuwen in een bepaalde richting noodzakelijk is, zal wel niemand ontkennen, die de laatste jaren de ontspanning ten plattelande heeft gade geslagen. De tooneelgezelschappen, die in de dorpen komen zijn vaak 3e of 4e rangs gezelschappen, die zelfs in de provinciesteden geen toeschouwers meer kunnen trekken en nu probeeren hun boterham in de dorpen te halen. De besteding van den vrijen tijd van onze jongens en meisjes, vormt een probleem, dat dringend om een oplossing vraagt.

    De plannen

    De commissie, welke de Kerkvoogdij benoemd heeft om de plannen voor de stichting van een dergelijk gebouw voor te bereiden, heeft reeds overleg gepleegd met de Synodale Bouwcommissie, „Kerk en Wereld” en de Herv. Jeugdraad. Door den architect Ir. Boeken is een ontwerp gemaakt, waarbij met de verschillende doeleinden waarvoor het gebouw gebruikt zal worden, ten volle rekening is gehouden. Er komt een goede tooneelzaal met filmcabine.

    Ten opzichte van de beschikbaarstelling van het gebouw is het de bedoeling een zeer ruim standpunt in te nemen. Ook niet-kerkelijke vereenigingen zullen er gebruik van kunnen maken, al zullen de algemeene richtlijnen van de Synode maatgevend zijn. Over de plaats waar het gebouw zal verrijzen is nog geen beslissing genomen, al wordt sterk aan de Wheme gedacht. Hopelijk zal er dan ook architectonisch rekening mede gehouden worden, dat het past in de dorpsche sfeer.

    Zoo wordt er hard gewerkt aan de plannen voor de stichting van dit „Gemeente-Centrum”. En al zal het nog wel eenige jaren duren voordat de eerste steen gelegd zal kunnen worden, we moeten het initiatief en de durf prijzen van de Kerkvoogdij, die deze stap wil wagen. Zondagavond spreekt op een Gemeente-avond Ds. F.J. Pop, voorzitter van „Kerk en Wereld”, over het onderwerp „Kerk en Wereld en Gemeente-Centrum”.

    Bron

  • C.J.V. Timotheüs

    C.J.V. Timotheüs

    Vanaf halverwege de 19e eeuw tot ver in de 20e eeuw kende Aalten diverse kerkelijke jeugdverenigingen. Bekend zijn onder andere de Ned. Hervormde jongensverenigingen ‘Josa’, ‘De Knipperbol’, ‘het Vendel’ en de meisjesverenigingen ‘De Kaarsvlam’ en ‘Zonnestraal’. Hieronder volgen (delen van) een aantal krantenartikelen over de Christelijke Jongelingen Vereeniging (C.J.V.) ‘Timotheüs’. Meer informatie over deze en andere kerkelijke jeugdverenigingen is welkom.

    Verslag van het jaarfeest der Chr. Jongel.-Ver. „Timotheus” te Aalten

    Aaltensche Courant, 7 maart 1906 (Delpher):

    J.l. Vrijdagmiddag vierde de Chr. Jong.-Vereen. „Timotheus” alhier feestelijk haar 10-jarig bestaan. Het voorfeest dat gehouden werd in de Herv. kerk, werd geopend door ds. Barneveld, waarna ds. Veen uit Lichtenvoorde een kernachtige feestrede hield naar aanleiding van de woorden „In de menigte des volks is des Konings heerlijkheid”. Toen in ’t jaar 1855 eenige jonge mannen bij elkaar kwamen tot oprichting van een wereldbond hebben ze een grondslag vastgesteld. Waar verschillende vereenigingen in den loop der jaren hun grondslag of doel moesten veranderen, heeft de wereldbond ten vorigen jare, bij het vieren van haar 50-jarig bestaan, opnieuw trouw gezworen aan dezelfden grondslag.

    De feestrede werd afgewisseld door een 6-tal zangnummers van de zangvereen. „Exelsior” die tevens haar eerste jaarfeest vierde. Onze plaatsgenooten hebben van deze eerste uitvoering zeker gedacht, zooals later een der sprekers opmerkte, dat men van een eenjarig kind niet veel kan verwachten, maar dan heeft men zich bepaald vergist, want de verschillende liederen werden onder de voortreffelijke leiding van haren directeur den heer A. Rots, zeer goed gezongen. Jammer dat er niet meer belangstelling was. Hierna werd er ruim een uur pauze gehouden en het feest voortgezet in het Catechiseer-lokaal.

    Reeds bij het binnentreden hiervan kreeg men terstond een aangenamen indruk. Het lokaal was herschapen in een feestzaal, keurig met groen en onze driekleur versierd. Nadat was gezongen Ps. 65 : 1 opende de voorzitter het samenzijn door de talrijke aanwezigen een hartelijk welkom toe te roepen. Uit de verslagen der bestuursleden bleek dat de vereen, zich in bloei mag verheugen: Het ledental was gestegen tot 28, dat der begunstigers tot 63, terwijl de penningmeester een batig saldo had van f 44.90.

    Hierna zegt de voorzitter dat hij al dadelijk van het programma moet afwijken omreden „Timotheus” de eer heeft ds. Mense uit N.-Stadskanaal in haar midden te hebben. Ds. Mense zegt zeer verblijd te zijn dat het hem vergund is om een avond te midden van zooveel bekenden en vrienden door te brengen. Sedert mijn vertrek is de Jong.-Vereen. een zang en een Knapen-Vereen. rijker geworden. Nu moet er ook nog een Meisjes-Vereen, worden opgericht. Ook van Aalten moet het kunnen gezegd worden dat het vooruit gaat op geestelijk gebied en dat zal gebeuren wanneer ieder lid pal staat voor Koning Jezus. Onze Christelijke gemeente heeft scherpschutters noodig op geestelijk gebied.

    Na deze rede kwamen de leden aan het werk. Voordrachten en samenspraken in ernst en luim wisselden elkander om de beurt af. Vooral de samenspraken, waarvan er 3 in het geheel waren, 1 door de jongens en 2 door de meisjes, werden uitstekend weergegeven. Vervolgens werd het woord gevoerd door het oud-lid der vereen, de heer Bulten uit Beekbergen. De heer B. gaf zijn blijdschap te kennen dat het hem weer vergund was, bij oude vrienden tegenwoordig te zijn. Vervolgens vertelt spr. een en ander aangaande het ontstaan van de Jong.-Vereen. Voor ruim 50 jaren opgericht door enkele jongelingen te Amsterdam, zijn die enkelen thans aangegroeid tot een breede schaar van jongelingen, die zich scharen om de banier van het kruis.

    Nog zij vermeld dat de verschillende nummers van het programma werden afgewisseld door het zingen van liederen, begeleid door het schoon orgelspel van den heer Nijhof, terwijl enkele jonge meisjes onophoudelijk in de weer waren om de gasten van de noodige versnaperingen te voorzien. Te ruim 10 uur betrad ds. Van de Plassche het spreekgestoelte om het slotwoord te spreken. Z.Eerw. zegt dat het, nu de vreugde nog op ieders gelaat te lezen is, vrij moeilijk is om nu al het slotwoord te spreken. Evenwel aan alles komt een einde, ook aan dit zoo uitnemend geslaagde feest. Na de verschillende personen, die tot het welslagen van dezen avond hebben medegewerkt, een woord van dank te hebben gebracht, eindigde spreker met den wensch dat God „Timotheus” ook verder zegenen mag. Na het zingen van Gez. 180 : 1 keerden allen welvoldaan huiswaarts.

    Zilveren jubileum Chr. J.-V. „Timotheüs”

    De Graafschapper, 24 februari 1922 (Delpher):

    Woensdagavond werd in de Ned. Herv. Kerk alhier een vergadering gehouden ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van de Chr. J.-V. „Timotheüs”, welke geopend werd met het zingen van Psalm 68 : 10. Ds. v.d. Plassche ging in gebed voor en wees er in zijn openingswoord op, dat een 25-jarig bestaan van een J.-V. een feit is om even bij stil te staan. Spr. betreurde, dat hier slechts één J.-V. in de groote Hervormde gemeente bestaat en sprak de hoop uit, dat het jubileum het ledental der vereen. flink mocht doen toenemen. Spr. uitte ten slotte den wensch, dat de leden der J.-V. zich indachtig mochten houden de leuze van Ds. Van Noort, den overleden voorzitter van het N.J.V.: „Nooit Jezus vergeten”.

    Als feestredenaar trad hierna op Ds. J.W. van Petegem van Dinxperlo, die na zijn gelukwensch aan leden en oud-leden der vereeniging het uitsprak, dat hij, ofschoon de uitnoodiging hem eerst met eenige huivering had vervuld, toch die uitnoodiging had aangenomen, daar hij zoo gaarne vertoeft onder jonge menschen, aangezien men daar het best jong blijft. Na den strijd van Israël tegen Sisera te hebben geschetst, legde spr. er nadruk op, dat God aan de zijde was van Barak tegen Sisera; daarom heeft Barak overwonnen. Daarom jubelde Debora het ook uit, dat God het heeft gedaan. Daarop komt het aan, ook in het leven van een vereeniging. Het leven van den mensch is een leven van strijd. lederen dag moeten wij bereid zijn, het kruis op te nemen.

    Zoo is het ook met onze vereenigingen. Wij hebben den strijd tegen geestelijke boosheden, tegen den overste der wereld. De J.-V. zal ervan weten te vertellen. Misschien zijn er, die in dezen strijd zijn bezweken en thans afgedwaald. Hoe staat het met dien strijd? Welke zijn de resultaten van de 25 jaar? Kan de vereeniging waarlijk jubileeren, d.i. juichen met dankzegging aan God: wij zijn overwinnaars? De J.-V. is bij velen in minachting en menig jongeling is voor die minachting uit den weg gegaan en heeft de J.-V. den rug toegekeerd. Als gij u waarlijk geschaard hebt achter Jezus en Hem uw hart hebt gegeven, dan kunt gij op dit jubileum jubileeren: „Ik, den Heere zal ik zingen”. Hem zij de dank, de eerkroon opgedragen!

    Spr. eindigde met een krachtige opwekking tot de jonge menschen, om zich als lid bij de vereen, aan te sluiten, en tot de ouders, om voor haar te bidden.

    Geref. Knapenvereen. „Timotheüs”

    Aaltensche Courant, 12 februari 1929 (Delpher):

    De Geref. Knapenvereen. „Timotheüs” welke eiken Zondag vergadert in gebouw Irene hield Vrijdag j.l. hare jaarvergadering in genoemd gebouw. De heer P. Rhebergen (een van de leiders der vereen.) opende na het zingen van Psalm 119 vers 3 en 5 de vergadering met gebed, las Spreuken 3 vers —24 en sprak vervolgens zijn openingsrede, waarin hij de aanwezige ouders en belangstellenden een hartelijk welkom toeriep op deze 26e jaarvergadering.

    Vervolgens wees spr. op eenige achteruitgang in ledental, wat zijn oorzaak hierin vindt dat velen lid werden van de Geref. Jongelingsvereen. Verblijdend werd genoemd de belangstelling voor de Knapenvergadering van de zijde der ouders, die hun knapen eigener beweging naar de knapenvergadering zonden. Tenslotte wekte het openingswoord op tot trouw aan het beginsel.

    Hierna volgden verslagen van secretaris, penningmeester en bibliothecaris. Uit het verslag van den secr. bleek, dat 10 leden, welke allen een diploma ontvingen, waren overgegaan naar de Jongel.vereen. De vereen. telt momenteel 26 leden. Het verslag van den penningm. luidde nogal gunstig, waaruit blijkt de offervaardigheid voor de knapenvergadering. De bibliotheek telt thans 45 nummers, 15 nieuwe boeken waren verloopen jaar aangeschaft.

    Na de verslagen volgen inleidingen over „Paulus’ bekeering” door B. ter Maat, „Absalom” door W. Rhebergen, Kerkgeschiedenis John. Knox door G. Deunk en vaderlandsche geschiedenis door G. Stronks en H. Lammers. Uit deze inleidingen bleek, dat er op deze vereen. flink werk wordt verricht. De voordrachten die ten beste werden gegeven, vielen allen goed in den smaak. De heer C. Spaans, afgevaardigde van den Kerkeraad, wekte de leden op vooral veel te lezen, en in de eerste plaats in Het Boek, dat is Gods Woord. De heer G.W.J. van Lochem sprak namens de Oudercommissie over de Duitsche Zending en het leven der gezaghebbers in Ned.-Indië. Voorts spraken de afgevaardigden van de Jongel.vereenigingen Calvijn en Kuyper en Knapenvereen. Samuel een enkel woord, de vereen. Gods besten zegen toewenschende. Om des tijde wille konden verschillende personen niet aan het woord komen.

    De heer A.J. Heinen (leider der vereen.) sprak een kort slotwoord, de ouders er op wijzende, dat het noodzakelijk is dat in de gezinnen met de knapen gesproken werd over het werk der knapenvergadering. Wanneer voor de gewone wekelijksche vergadering het te behandelen onderwerp besproken wordt, kan dit niet anders dan tot grooten zegen zijn en rijke vruchten afwerpen. En hiermede behoorde deze feestvergadering weer tot het verleden. In de verschillende pauzen werd gezongen en getracteerd, zoodat alien na het zingen van Psalm 150 vers 1 en dankgebed door den heer A.J. Heinen, welvoldaan huiswaarts keerden.

    50-jarig bestaan C.J.M.V. „Timotheüs”

    Aaltensche Courant, 14 februari 1947 (Delpher):

    Dezer dagen gaat de Christelijke Jonge Mannen Vereeniging „Timotheüs” te Aalten haar gouden jubileum herdenken. In een speciale jeugddienst in de Ned. Herv. Kerk zal Zondag a.s. dit feit herdacht worden, in welke dienst Ds. Gordeau van Eibergen hoopt voor te gaan. Enkele feiten. Opgericht in 1887 door Ds. W. ten Kate, heeft „Timotheüs” zich steeds staande weten te houden, ondanks de woelige tijden. Een van de eerste leiders van de vereeniging was de heer G.A. Peters (Hoogestraat).

    Aanvankelijk werden de bijeenkomsten in het Rusthuis gehouden, maar in 1897 verhuisde de Vereeniging naar het catechisatielokaal. Van de eerste bestuursleden willen wij de namen noemen van G. Hoitink en W. Bulsink (Nonhof), waarvan eerstgenoemde jarenlang de voorzittershamer hanteerde. Het tegenwoordige bestuur bestaat uit de h.h.: J.W. Ros, J. Breukelaar, H. Stegeman, H. te Kampe en B. Meinen. Zelfs in de oorlogsjaren stond het werk niet stil. Slechts een half jaar lang werden er geen bijeenkomsten gehouden, maar verder kwam men gedurende die jaren toch telkens bijeen. Zelfs onderduikers vonden hun weg naar de bijeenkomsten van de vereeniging en stelden het op hooge prijs om hier enkele uren in de sfeer van de vereeniging te kunnen doorbrengen.

    De sfeer

    Men kan de vraag stellen: „Wat is nu eigenlijk de sfeer van een dergelijke vereeniging?” Dit is moeilijk te beantwoorden. Daarvoor moet men zelf in vereenigingsverband gewerkt hebben om dit te kunnen aanvoelen. Voorop staat H. Schrift-onderzoek, maar daarnaast wordt gewerkt aan de cultureele verheffing van de leden. Vanzelfsprekend werkt de jeugdbeweging selectief, d.w.z. ze bereikt maar een gedeelte van de kerkelijke jeugd. Een groot gedeelte wordt wel lidmaat maar schrikt terug voor een persoonlijke aansluiting bij een christelijke vereeniging. En toch zijn deze vereenigingen vooral voor het platteland van groote beteekenis. In de vereenigingen leeren de jonge menschen zich zelf kennen en wordt hen gelegenheid gegeven naar voren te komen. De opstellen dwingen hen tot binnenstudie en door deze studie komt de belangstelling.

    „Timotheüs” heeft momenteel verschillende clubs welke een apart terrein bestrijken, zelfs tot muziek toe. We herinneren nog aan de leekenspelen, welke in den loop der jaren opgevoerd werden. Zoo werkt „Timotheüs” aan de geestelijke verheffing van de leden en heeft in deze 50-jarige periode al heel wat weten te bereiken. Een frissche geest heerscht onder de leden en geeft de beste verwachtingen voor de toekomst. We twijfelen er dan ook niet aan of dit jubileum, dat op waardige wijze herdacht zal worden, zal er toe bijdragen dat meerdere jonge mannen de weg naar „Timotheüs” zullen vinden.

    C.J.V. „Timotheüs” te Aalten in het goud

    De Graafschapper, 15 februari 1947 (Delpher):

    Het was in het jaar 1897, dat op initiatief van den toenmaligen predikant der Ned. Herv. Kerk te Aalten de C.J.V. opgericht werd, die naderhand de naam „Timotheüs” kreeg. Oorspronkelijk was dit een gemengde vereeniging, die haar geregelde vergaderingen in „Avondvrede” hield. Doch kort na de oprichting van deze club werd het gebouw „Elim” de vergaderplaats, waar de leden, veelal met behulp van den predikant, hun onderwerpen bespraken. Doorgaans werd het eerste deel van den avond besteed aan de bespreking van een hoofdstuk uit den Bijbel, waarbij dan geen inleiding werd geleverd door een der leden, doch slechts tekstverklaring door den predikant of, indien deze niet aanwezig kon zijn, door de leden zelf. Verder werd er op den avond genoten van de afwisseling in den vorm van een opstel over een vrij onderwerp of een voordracht.

    Uit de beschikbare gegevens blijkt wel, dat het den leden niet aan werklust ontbroken heeft. De „kronieken” van het jaar 1899 vermeldden reeds pogingen om een zangvereeniging op te richten, waarmee men hoopte te bereiken dat er meer belangstelling zou komen voor de vereeniging. Blijkbaar zijn deze pogingen echter gestrand, doordat er nog te weinig leden waren. Een der moeilijkheden waarmee men te kampen had was de financiëele positie, de twee jaar na de oprichting een nieuwe contributieverhooging noodzakelijk maakte. Op de vergadering van 30 October 1898 werd „met algemeene stemmen besloten de contributie met… 3½ cent per kwartaal te verhoogen, waardoor de vereeniging jaarlijks van elk lid ƒ 0.60 kon innen.”

    In den loop der jaren kwam er echter een aanzienlijke verbetering en talrijke legaten stelden de leden in het bezit van een flinke bibliotheek. Was het ledental in het begin ongeveer tien, naderhand breidde zich dit zeer sterk uit, zoodat het na verloop van enkele jaren ruim verdubbeld was. Hieronder waren meerdere adspirantleden, die tenslotte een eigen club vormden als onderafdeeling van Timotheüs. Zoo is het kleine begin uitgegroeid tot een vereeniging, die thans naast de onderafdelingen van de Knapen- en Zangvereeniging, een ledental heeft van ruim 30.

    „Timotheüs” in oorlogstijd

    De gestadige vooruitgang werd echter zeer bemoeilijkt in de laatste oorlogsjaren. Toch bleek de werklust onverwoestbaar en de Duitsche dwang en dreiging stuitten af op den energieken wil die tot volhouden aanspoorde. Slechts in het laatste halfjaar van den oorlog achtte men het onverantwoordelijk het werk onder de gegeven omstandigheden voort te zetten. Een der eerste moeilijkheden waarmee de vereeniging in deze periode te kampen had was het gebrek aan brandstof. Daarom werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om in de bakkerij van de heer Vaags te vergaderen. Naderend werd „Avondvrede” de plaats van samenkomst, totdat eindelijk in 1944 ’t toenemend gevaar van bombardementen en razzia’s verdere activiteit onmogelijk maakte.

    Intusschen was echter meer leven in het vereenigingswerk gebracht, doordat op initiatief van een der leden diverse clubs in het leven geroepen waren. Zoo kwam er b.v. een inleidingsclub, die de taak had om de te behandelen onderwerpen uit te zoeken en te zorgen voor het benoodigde studiemateriaal. Daarnaast had de opstelclub tot taak om andere practische onderwerpen, die niet op den rooster van behandeling voorkwamen, te verzorgen. Tenslotte de andere groepen, b.v. zang-, muziek- en declamatieclubs, die met ’t brengen van variatie in den vereenigingsavond belast waren.

    Deze „oorlogsinstelling” vond grooten bijval, en ook thans bestaan zij nog tot volle tevredenheid van alle Timotheüs-leden. Het belangrijkste feit uit de oorlogsjaren was ongetwijfeld de herdenking van het 45-jarig jubileum in 1942. Door de omstandigheden was het echter niet mogelijk de herdenking van dit feit grootsch te vieren. In alle stilte werd het in den intiemen kring van leden en begunstigers in het gebouw „Elim” herdacht.

    Jubileum-herdenking

    Thans is het dus een 50 jaar geleden dat uit de kwijnende gemengde vereeniging de C.J.V. „Timotheüs” verrees. Ter herdenking van dit halve eeuwsch bestaan zal Zondag a.s. een jeugddienst worden gehouden in de Ned. Herv. Kerk waar als spreker zal optreden Ds. H. Gordeau van Eibergen, zoon van den vice-voorzitter van het N.J.V. Tevens zal de onderafdeeling van „Timotheüs”, de Zangvereeniging „Excelsior”, medewerking verleenen.