„I zal vinden het erg prettig, wanneer U try met mij in het Nederlands to speak” zei Wilhelmina te Slaa uit Lyndhurst – een stad in de Verenigde Staten – tegen ons, toen we vier jaar geleden met haar zaten te praten in de huiskamer van de familie Somsen, Hogestraat Aalten. Dat was Vrijdag 5 Augustus 1949. Een paar dagen daarvoor was mej. Wilhelmina te Slaa in Nederland aangekomen en omdat het juist in de periode was, waarin in Nederland, maar ook in het buitenland de kwestie Indonesië in het centrum van de belangstelling stond, wilden wij van mej. te Slaa wel eens weten hoe men in Amerika over Nederland en de verhoudingen tot Indonesië dacht.
Miss Wilhelmina te Slaa voor haar woning
Wat mej. te Slaa toen heeft verteld, doet hier niet ter zake. We zijn het vrijwel vergeten en ook het beeld van miss te Slaa is in onze gedachten vervaagd. Slechts af en toe, wanneer wij in ons fotoalbum bladeren, herinnerden wij ons plotseling deze forse dame met donkere bril, fonkelende ogen, deze dame die zo gemoedelijk praten kon en zo leuk het Engels en het Nederlands door elkaar kon spreken.
Grote hulpactie voor rampgebied
In 1911 is Wilhelmina te Slaa, samen met haar ouders en haar zusters Grada, Hanna, Betje en Drika en haar broer Dirk naar Amerika gegaan. In 1949 is zij een paar weken in Nederland geweest en daarna ging zij weer terug naar haar school in Lyndhurst, waar zij de Amerikaanse jeugd onderwijst.
Dat zij echter Nederland niet vergeten is bewijzen verschillende belangrijke gebeurtenissen uit haar leven en dat is ook nog kort geleden weer gebleken. Miss Wilhelmina te Slaa heeft namelijk, onmiddellijk na het bekend worden van de ramp, die Nederland heeft getroffen op 1 Februari j.l. in Amerika een hulpactie voor de getroffenen in Nederland georganiseerd. In de Washington School te Lyndhurst hield zij een toespraak tot de jeugd. Zij vertelde van het leed, dat velen in Nederland heeft getroffen en zij hield een enthousiast betoog over het kleine land aan de zee, haar geboorteland.
„Wij moeten kleren bijeen brengen voor de mensen in Nederland”, zei mej. te Slaa en dat hoefde zij geen twee keer te zeggen. Alle leerlingen van de school voelden voor het plan en zij gingen aan het werk. Een inzameling van kleren begon in Lyndhurst. Miss te Slaa nam persoonlijk de leiding. Iedereen, die kleren wilde missen kon het opgeven aan een der leerlingen en er waren velen in Lyndhurst, die aan de oproep van miss te Slaa gevolg gaven. „Operation Holland” noemde mej. te Slaa de actie. De plaatselijke pers in Lyndhurst verleende alle mogelijke medewerking ter stimulering van de „Operation Holland” en ging in haar ijver zelfs zo ver, dat zij schreef dat de populaire miss te Slaa was geboren in de streek, die door de ramp onder water was komen te staan… Dat laatste was wel wat overdreven, want Aalten ligt nog steeds hoog en droog aan de rustig voortkabbelende Slinge.
Kisten vol goederen naar Nederland
Het resultaat van de actie was dat de ene kist na de andere kon worden volgepakt met goederen. Dit werk werd door de leerlingen van miss te Slaa gedaan in een der bij-lokalen van de Washington School en toen alle kisten volgepakt waren – Ja, aan wie moest het toen gestuurd worden? Miss te Slaa wist het niet. Zij weet nog wel heel wat van de toestanden in Nederland, maar het is tenslotte 42 jaar geleden dat zij als een meisje van amper elf jaar Nederland verliet. Zoveel wist miss te Slaa echter wel, dat de overstroomde gebieden in de buurt van Rotterdam waren en daarom verzond zij de kisten aan de diaconieën van verschillende kerkgenootschappen in de Maasstad.
Miss Wilhelmina te Slaa met de leerlingen van de Washington School te Lyndhurst. Het voor de slachtoffers van de watersnoodramp in Nederland ingezamelde goed wordt ingepakt.
Miss te Slaa heeft getoond dat ze, hoewel ze in haar hele doen en laten Amerikaanse is, toch altijd in haar hart nog een grote plaats voor Nederland heeft behouden. Het is overigens niet de eerste keer in de afgelopen twee en veertig jaar dat miss te Slaa een hulpactie voor Nederland heeft georganiseerd. Zij weet ook van aanpakken en in dat opzicht geeft ze er blijk van evenveel ondernemingsgeest te bezitten als haar vader, Berend te Slaa, de Aaltense timmerman van de Hoogestraat die in 1911 het onderwerp van gesprek werd in vele gezinnen in Aalten omdat hij het in zijn hoofd had gehaald met vrouw en kroost naar de Verenigde Staten te gaan.
„Ik vond dat toen helemaal niet prettig”, vertelde miss te Slaa ons vier jaar geleden en mijn broer en zusters evenmin. „Ik had in Nederland juist zes klassen van de lagere school doorlopen en in Amerika moest ik, omdat ik geen woord Engels kende – uitgezonderd dan yes en no – weer in de eerste klas beginnen. Na twee jaar had ik echter de hele school doorlopen en ik sprak Engels als de beste. Ik volgde een opleiding voor onderwijzeres, slaagde en werkte achtereenvolgens in verschillende scholen. Het bevalt me best. In mijn vrije tijd ga ik naar een universiteit, want ik wil proberen nog een doctorsgraad te halen”.
Zoals gezegd, miss te Slaa draagt Nederland een warm hart toe. Dat bleek o.m. wel op 10 Mei 1940, de dag waarop Nederland door de Duitsers werd overweldigd. Nauwelijks had miss te Slaa in de V.S. door de radio het bericht van de overval gehoord of zij belde de Nederlandse ambassade op. „Nederland is overvallen”, zei ze tegen de ambassadeur, „wat hebt u voor mij te doen?”
Organiseren in het groot
„U bent de eerste, die hierover belt” antwoordde de ambassadeur. Lang wachten tot er een georganiseerde hulpactie zou komen, deed miss te Slaa niet. Zij begon ogenblikkelijk te organiseren. Vrienden en kennissen werden voor haar plan enthousiast gemaakt en begonnen onder haar leiding met het vervaardigen van kledingstukken voor de koopvaardij. Miss te Slaa breidde de actie voortdurend uit. Steeds meer vrouwenclubs en organisaties uit geheel Amerika werden ingeschakeld, zodat de hulpactie een geweldige omvang aannam. De koopvaardij had alles lang niet nodig, wat er werd vervaardigd. Miss te Slaa remde het enthousiasme echter niet af, zij moedigde het eerder aan. En zo was het mogelijk dat, kort na de bevrijding van Nederland kisten vol kledingstukken naar Nederland konden worden gezonden, die hier dankbaar werden aanvaard.
Het werk van miss te Slaa trok niet alleen de aandacht van tal van vrouwenorganisaties in de V.S., ook de Nederlandse regering wist van haar werk en het was voor „deze Nederlandse Amerikaanse” een grote voldoening, toen H.M. Koningin Wilhelmina haar het „Insigne voor maatschappelijk werk” vanuit Londen deed toekomen. Het bleef echter niet alleen bij dit insigne. Prinses Juliana kwam in de oorlogsjaren persoonlijk met miss te Slaa spreken over haar werk. Deze ontmoeting vond plaats in New York. Ook met koningin Wilhelmina had miss te Slaa naderhand een ontmoeting, waarbij over het hulpverleningswerk en de organisatie daarvan werd gesproken. Miss te Slaa is geheel het type van een Amerikaanse vrouw; een vrouw, die doelbewust door het leven gaat, maar na 42 jaar in Amerika te hebben gewoond, klopt haar hart nog even sterk voor Nederland als vroeger, toen Willemientje te Slaa op een Aaltense school zong: „Kent gij het land, der zee ontrukt…”
Wilhelmina te Slaa werd 12 november 1899 geboren aan de Hogestraat 24 in Aalten, dochter van timmerman Berend te Slaa en Berendina Gezina Somsen. Op 24 november 1911 verliet het gezin Te Slaa Aalten en emigreerde naar de Verenigde Staten.
Wilhelmina te Slaa overleed op 25 september 1981 in Ridgewood, New Jersey. De plaatselijke krant schreef na haar overlijden:
MIDLAND PARK – Wilhelmina te Slaa, 81, died Friday at the Valley Hospital, Ridgewood. Born in the Netherlands, she came to the United States at age 11, living for many years in Prospect Park before moving to Midland Park five years ago. She was a retired teacher of the Eastern Christian system for 23 years. She was a member of the Midland Park Christian Reformed Church and was a graduate of Calvin College, Michigan, and had attended Columbia and Rutgers universities. She also taught the blind at the North Jersey Training School, Totowa. She is survived by several nieces and nephews. Arrangements are by J.H. Olthuis Funeral Home, 159 Godwin Ave. John Goodrich Sr.
In 1951 keerden Johan Bosman en Riek Kraaijenbrink uit Canada even terug naar hun geboortestreek voor de kerkelijke inzegening van hun huwelijk in de Oosterkerk in Aalten.
We zitten tegenover Johan Bosman uit Barlo, een buurtschap in de gemeente Aalten. Ruim 2½ jaar is hij weg geweest, als emigrant in Canada; voor korte tijd is hij terug in zijn geboortestreek. Men kan ’t hem aanzien dat hij buiten de grenzen is geweest. Men merkt dat aan de royale snit van zijn kleding; men merkt ’t ook aan de opslag van zijn ogen, die kennelijk gewend zijn aan grotere verhoudingen…
Kenmerkend is in dit verband wat hij ons vertelt over zijn aankomst, enkele weken geleden, met de bus in Aalten: „Geweldig klein leek alles; de wegen waren zo smal en kronkelig… Ik dacht eerlijk dat de huizen allemaal bij elkaar geschoven waren…”
Vandaag is Johan Bosman de bruidegom! En Riek Kraayenbrink uit Varsseveld, het meisje dat hij al vóór zijn vertrek naar Canada had leren kennen, is de bruid. Beiden waren enkele jaren geleden – afzonderlijk – naar Canada geëmigreerd. Samen zijn ze teruggekomen om hier, in hun geboorteland, hun huwelijk kerkelijk te laten bevestigen.
Landhonger
Er is landhonger in Aalten en de omliggende buurtschappen. Voor vele boerenzoons is er geen land meer, en dus geen bestaansmogelijkheid. Er zijn dan ook uit Aalten en omgeving al zeer vele mannen en jonge gezinnen geëmigreerd. En ook thans staan er weer velen klaar om straks in het voorjaar te vertrekken.
Johan Bosman ging in April 1948, alleen. Het afscheid van thuis, en van zijn meisje, was hem zwaar gevallen. Maar het vooruitzicht dat Riek met haar ouders ook spoedig zou overkomen, gaf hem moed. Afwisselend werkte Johan, in los verband, dan op het land, dan op de fabriek. „Je verandert daar nogal gemakkelijk van betrekking of van beroep”, zegt Bosman. „Hier kom je er niet zo gauw toe.”
Ondertussen was in 1949 Riek met haar ouders en zes broers naar Canada overgestoken. Zo spoedig mogelijk maakten de jonggeliefden een afspraak voor een ontmoeting. Maar dat is nu eenmaal niet zo eenvoudig in een vreemd en groot land. De liefde maakt echter vastberaden. Chatham, in Zuid-Ontario was de ontmoetingsplaats. Hij reisde er van Montreal heen per trein, zij liftte per auto!
Het meisje vond een betrekking in Chatham, waar ze meteen gelegenheid had de Engelse taal te leren. Johan ging werken „in de buurt”. In de familiekring van Riek vierden zij hun verloving.
Trouwen in Aalten!
Hun plan was in het najaar van 1951 te trouwen. Maar dan in Aalten! Want zij wilden deze grote gebeurtenis beleven in de vertrouwde omgeving van hun geboortestreek, temidden van Johans familie en wederzijdse vrienden. Bovendien vonden zij de tijd nu nog ’t best geschikt voor een bezoek aan Nederland. Zou ’t over een paar jaar nog kunnen, als ze misschien meer in de zorgen zaten?
Johan verzocht zijn ouders de nodige formaliteiten voor hun huwelijk in Aalten in orde te maken. Hij ontving echter bericht terug, dat de burgerlijke huwelijkssluiting voor hem, als niet-ingezetene, niet meer mogelijk was in Nederland. Het jonge paar besloot toen, in ieder geval het kerkelijk huwelijk in Aalten te doen plaats vinden. Op 27 October j.l. trouwden zij voor de wet, in Chatham. Daarna reisden ze zo spoedig mogelijk af naar Nederland, waar ze op 22 November aankwamen.
En op een stormachtige donkere najaarsmiddag in December, heeft het paar de kerkelijke bevestiging van het huwelijk ontvangen in de Oosterkerk in Aalten. „Welgelukzalig hij, die de God Jacobs tot zijn hulpe heeft”, was de tekst die ds. A.A. Oostenbrink, Geref. predikant te Varsseveld, had gekozen voor zijn huwelijkspredicatie.
Wat zal er omgegaan zijn in deze jonge mensen in dit plechtige uur! Zal de bruid niet gedacht hebben aan haar moeder, die in de verte met haar meeleefde, en aan haar vader die deze dag niet meer heeft mogen beleven? En zal de bruidegom, rondziende in de kerk, niet een ogenblik hebben beseft, dat deze dag, en dit korte verblijf in Nederland, een laatste weerzien betekent met velen die hier rondom hem zitten?…
Terug!
Ja, want ze gáán terug! Ze vonden ’t fijn ouders en vrienden weer te zien; maar hier blijven, nee, dat kon niet meer. De bruid bevalt het huishouden in Canada best. „Het gaat daar allemaal meer met electriciteit” zegt ze. „Het is alles veel practischer ingericht.”
Op onze vraag of het echtpaar al voorzien is van een huis in Canada, antwoordt de bruidegom: „We hebben nog geen huis. Als ik een geschikte boer kan vinden die werk voor me heeft, dan vinden we wel onderdak op de boerderij. Kan ik een goeie baan vinden op de fabriek, dan huren we in de stad een paar kamers. Voor pas getrouwden zijn er, wat dit betreft, nog wel mogelijkheden in Canada. Maar eens hoop ik toch zelf een boerderij te kunnen kopen, want daar ben ik uiteindelijk voor geëmigreerd.”
Deze woorden tekenen de man die ze spreekt. Ze tekenen de man Johan Bosman, die uit ’t harde emigratiehout gesneden is. Ze tekenen ook de situatie in een land waar mogelijkheden zijn, waar nog een toekomst is voor jonge mensen…
Trouwkaart Johan Bosman en Riek Kraaijenbrink
Het bruidspaar Bosman-Kraaijenbrink, dat speciaal uit Canada naar Nederland kwam, om hier zijn huwelijk kerkelijk te laten bevestigen. De bruidsjapon is van satijn, afgezet met kant en kleine pareltjes en is uit Canada meegebracht.Op de verlovingsdag van Johan en Riek, ten huize van de familie Kraaijenbrink in Wallaceburg.Na de kerkelijke bevestiging ontvangt het bruidspaar uit handen van Ds. A.A. Oostenbrink een bijbel.Johan Bosman met zijn ouders in de keuken, waar Moeder hem gauw nog wat lekkers toestopt, net als vroeger…Een onderonsje van de bruid met haar zevenenzeventigjarige grootmoeder.
Heeft u interessante verhalen over familieleden die uit Aalten naar Canada zijn geëmigreerd? Stuur ons een bericht!
De laatste tijd wordt veel gesproken over emigratie. Het is een zucht naar avontuur, die talrijken doet uitzien naar een nieuw vaderland! Emigratie kan bittere noodzaak zijn. Welke factoren spelen een rol bij het opkomen van de plannen om te emigreren? Uit de gemeente Aalten in Oost-Gelderland vertrekken zeer velen naar een ander land. We hebben oorzaken en motieven onderzocht en naar aanleiding daarvan schreven wij dit artikel.
Toen kort na de bevrijding ons volk begon in te zien, dat met de huidige bevolkingsaanwas er op de duur voor velen geen emplooy meer zou kunnen zijn in ons eigen land, heeft de regering geruststellende woorden gesproken en betoogd dat dé oplossing van het probleem voor een groot deel was gelegen in de industralisatie. Het woord industrialisatie werd een soort toverwoord, waarmede het opdoemende werkloosheidsspook zou kunnen worden bestreden. Er zijn inderdaad nieuwe industrieën gevestigd, ook op het platteland, doch een afdoende oplossing brengt deze industrievestiging niet.
Een van de oorzaken hiervan is, dat er niet genoeg fabrieken worden gevestigd om allen werk te verschaffen. De industrialisatie op het platteland verloopt eigenlijk niet naar wens. Het aantal werkkrachten, dat in de dorpen en op de buurtschappen in feite overtollig is, is veel groter, dan men wel zou denken op het eerste gezicht. In de afgelopen halve eeuw zijn de boerenbedrijven verschillende keren gesplitst, soms in tweeën, doch ook wel in drieën, al naar gelang het aantal kinderen, dat in de agrarische sector aan de slag moest komen. Nu is men, wat splitsing betreft, practisch aan het eind van zijn latijn. Er zou dus, zo redeneerde men, ander werk moeten komen, vooral voor de boerenzoons.
Zo ontstond het denkbeeld van de industrievestiging op het platteland. Deze industrialisatie is slechts voor een klein gedeelte gelukt en zal, naar velen verwachten, ook in de toekomst de oplossing niet brengen, want waar, vraagt men zich af, moet het geld voor de grote investeringen vandaan komen? Het is immers heden ten dage zo, dat men het grote risico, verbonden aan de vestiging van een nieuwe industrie, zelf moet dragen, terwijl, wanneer er winsten worden gemaakt, de fiscus hier een niet onbelangrijk deel van opeist. Industrialisatie wordt zo allerminst een aantrekkelijke zaak.
Niet naar de fabriek…
Een andere kant van het geval is, dat overheveling van werkkrachten uit de agrarische sector naar de industrie niet gemakkelijk is. Velen van het platteland huiveren er voor terug, om in een fabriek te gaan werken, waar men practisch de gehele dag binnen moet verblijven en waar, naar men vreest, een belangrijk deel van de eigen zelfstandigheid verdwijnt. In Dinxperlo bijv. zijn na de oorlog verschillende industrieën gevestigd, maar er zijn niet voldoende werkkrachten in de eigen plaats te vinden, hoewel deze er volgens de statistieken wel zijn.
Hier raken wij vanzelf een andere kant van het probleem aan, nl. dat op veel kleine landbouwbedrijven meer werkkrachten zijn dan noodzakelijk is voor het verrichten van de werkzaamheden op die bedrijven. Het gevolg daarvan is, dat de inkomsten van het bedrijf moeten dienen voor ’t levensonderhoud van vier of vijf volwassen personen, terwijl er normaal slechts een lonend bestaan is te vinden voor ten hoogste twee volwaardige werkkrachten.
Het is, economisch gezien, geheel logisch, dat emigratie het uitvloeisel is van de hierboven omschreven gang van zaken. Men ziet aankomen dat er, vooral in kinderrijke gezinnen, op de duur geen boterham meer te verdienen is in de landbouw, terwijl men voor de industrie terugschrikt of daarin, gezien de huidige financiële moeilijkheden en de politiek der regering geen perspectief ziet.
Wanneer men nu nog weet dat in 1886 de doleantie in Aalten velen uit de Ned. Herv. kerk naar de latere Geref. kerk deed overgaan, dan begrijpt men des te beter, waarom wij hierboven bepaalde conclusies trokken.
Nog op veel groter schaal
In Aalten is op het ogenblik emigratie aan de orde van de dag. Van heel veel gezinnen zijn na de bevrijding een of meer personen vertrokken. Zij schreven brieven over hun bevindingen in het nieuwe vaderland en het gevolg is dat familieleden, zowel als buren ook op de idee werden gebracht om te emigreren. Ook zorgen de reeds geëmigreerden dikwijls voor werk in het nieuwe land.
Velen zijn dit jaar reeds uit Aalten naar Canada vertrokken, doch, naar men ons mededeelde, zullen nog wel ruim 200 personen in 1951 volgen. Dit zijn niet alleen boeren, doch ook zakenmensen. Deze laatsten voelen er niet langer voor te werken voor de fiscus, zoals enkelen hunner ons toevertrouwden. Daar komt wederom bij dat men geen toekomstmogelijkheden meer ziet voor de kinderen en men tenslotte zelf voor deze toekomst wil zorgen en dit niet wil zien als een taak van de staat.
De meeste emigranten zijn tot op heden vertrokken naar Canada, doch verschillenden gingen ook reeds naar Nieuw-Zeeland en naar Australië. In de regel gaan naar deze laatst genoemde landen de mannen eerst alleen, zoeken daar werk en een woning en laten dan vrouw en kinderen overkomen. Volgend jaar zullen nog veel meer Aaltenaren vertrekken. Indien de voorwaarden voor emigratie niet veranderd worden zal er, naar wordt verwacht, in 1952 een grote uittocht uit Aalten plaats vinden.
Het is opvallend dat in bepaalde streken van ons land de emigratie groter is dan in andere gebieden. Oorzaak? Het blijkt dat in Oost-Gelderland de laatste jaren de meeste emigranten zijn vertrokken uit Aalten. Aalten is, hoewel er ook verschillende belangrijke industrieën worden gevonden, voor het grootste deel agrarisch. Bedrijfssplitsing is er niet meer mogelijk. Emigratie is er het gesprek van de dag.
Het valt bij een nauwkeurige beschouwing op dat practisch alle emigranten uit Aalten behoren tot de Gereformeerde kerken welke in deze plaats van ongeveer 14.000 inwoners meer dan 5.000 leden telt. Echter ook in andere plaatsen in Oost-Gelderland behoren de meeste adspirantemigranten tot de Gereformeerde kerken. Zijn ook hier voor zijn oorzaken aan te wijzen?
In statistieken of uit opinie-onderzoek is geen materiaal betreffende deze aangelegenheid voorhanden, doch het blijkt dat de meeste emigranten uit bepaalde kringen komen. In het algemeen zijn de leden der Gereformeerde kerken lid van de A.R. partij, de partij, die de grootste oppositie heeft gevoerd tegen het na-oorlogse regeringsbeleid. Bovendien is ook hier de toekomst, van de kinderen een drijfveer. Deze argumenten, geen perspectieven en geen emplooy voor de kinderen komen telkens naar voren bij een onderzoek naar beweegredenen en oorzaken der emigratie.
Geschiedenis
Er is, althans voor wat betreft Aalten, nog een derde oorzaak bij. Deze ligt in de geschiedenis. Omstreeks het midden der vorige eeuw had een grote emigratie uit Oost-Gelderland plaats naar de Verenigde Staten van Amerika, voornamelijk uit Aalten en Winterswijk. De grootste oorzaken lagen toen in de grote verarming en werkloosheid in en na de Napoleontische tijd (het mislukken van de aardappeloogst, in 1845 en latere jaren was een ramp geweest), welke velen deed uitzien naar een beter bestaan. Men had gehoord dat in Amerika daartoe mogelijkheden bestonden, vooral door ontginning van daartoe van Staatswege uitgegeven gronden.
Verder namen velen uit Aalten en Winterswijk, behorende tot de „Afgescheidenen” aan de emigratie deel wegens de beperking van de geloofsvrijheid, welke hun van regeringswege werd opgelegd en om de bejegening, welke zij uit hoofde van hun godsdienstig standpunt van vele medeburgers ondervonden. Zo werd meermalen aan de „Afgescheidenen” de pacht van boerderij of grond opgezegd.
Een grote groep van hen vertrok in 1845. Op het Eriemeer is hun schip echter in brand geraakt en alle opvarenden zijn in de vlammen of in het water omgekomen. Bijna hadden zij het doel van hun tocht bereikt. Een groot aantal leden van de afgescheiden gemeente van de Keurhorst bij Varsseveld bevond zich onder deze emigranten.
In 1853 vertrokken uit Aalten 25 emigranten. In 1854 bedroeg het aantal echter reeds 194, terwijl er in 1855 39 vertrokken. Wij geven hieronder nog enkele cijfers van de daaropvolgende jaren: 1856: 62, 1857: 50, 1858: 44, 1868: 118, 1869: 206, 1870: 36 en 1879: 84. Het inwonertal van de gemeente Aalten bedroeg in die tijd ongeveer 5000. Het is dus geen wonder, dat vrijwel alle oude Aaltense ingezetenen familie in Amerika hebben.
Reisverslag van een Nederlandse emigrant, Hendrik Jan Tuininga, die met zijn vrouw en dochter het oude vaderland –en ook Aalten –bezoekt.
De laatste 4 jaren hebben vele oud-Hollanders in Amerika woonachtig, deze reis gedaan, ’t zij over Engeland of per “Holland America Line“. Velen van dezen hebben geen aandrang om er in een courant van te melden, welke reis ze hadden, of hoe ze het oude vaderland met hun familie en vrienden weer vonden. En toch, indien er iemand is die het genoegen den “Volksvriend” wil doen om iets te melden dienaangaande, sla ik nooit zulke reisbeschrijvingen over met lezen. Om laatstgenoemde reden en omdat de Volksvriend ook wel van zulken aard haar lezers wil, geven, ben ik er ook maar toe overgegaan om onze reis, die mijn vrouw en ik en onze jongste dochter Gertrude, met zijn drieën deden, hier weer te geven.
Vertrek uit Orange City
Aankomst van de Nieuw Amsterdam in Rotterdam (1946)
Op Vrijdagmiddag goed 2 uur gingen we uit Orange City, toen onze zoon Harry van Boyden ons haalde en ’s avonds op de trein bracht, die 6.01 van Sheldon vertrok. In Madison stopte de trein 20 minuten voor koffie, het was toen 5.10 a.m. Het was overal nat op het land. We stopten een paar dagen bij onzen zoon in Chicago en na wat bijzonderheden te hebben gezien, gingen we per trein naar Hoboken en stopten ook nog een nacht in Paterson, en zagen New York wat en gingen 28 April aan boord van de “Nieuw Amsterdam“, een ontzaglijk groot schip, 700 voet lang en 108 voet breed. Ik denk deze boot is van stuurbrug tot de waterlijn wel 60 a 70 voet hoog.
We hoorden dat de Maatschappij 16 millioen had gemaakt verleden jaar. De reiskosten zijn hoog, maar het eten en de bediening is naar rata. In 1908 gaven we voor een ticket per persoon van Rotterdam naar Rock Valley, lowa, 200 gulden, toen 80 dollars en per tweede klas. Het weer was ook mooi en dit heeft men kosteloos en dan kan men zoo van ’t andere genieten. Men maakt dan met veel passagiers aangenaam kennis, met enkelen zoo, dat men elkaar nooit weer vergeet. We hadden zondags voormiddag dienst des Woords, door een zakenman.
Het was Zaterdagmorgen 6 Mei toen we meerden aan de pier te Rotterdam van de Holland America Line. Eerst onze bagage nagezien door de kommiezen en toen onze retour-reisbiljetten in orde laten maken. Toen zagen we mijn zuster Mrs. W. Obbink van Aalten al spoedig en na het middagmaal in een café te hebben genomen, gingen we tezamen naar het Maasstation per taxi, om ’s middags 4 uur te Aalten, Gelderland uit te stappen.
Aalten
We zagen in Aalten en omliggende dorpen vele huizen tusschen de anderen missen, die gebombardeerd waren en vele waar men aan het opbouwen was en vele waren ook klaar. De verordeningen zijn daar zoo, dat wanneer men een nieuw huis bouwt moet het beslist modern zijn. Maar in oude huizen al zijn het ook nette huizen, is bijna alles nog primitief. In Arnhem, waar ook zooveel gebombardeerd was, is bijna alles weer opgebouwd.
In Aalten kerkten we ’s zondags, waar zooveel jongens op een zondagmiddag door de Duitschers werden opgehaald voor de werkkampen. In Aalten worden des zomers elke zaterdagavond om half negen straatpredikaties gehouden, om de beurt; de eene zaterdagavond door de predikant der Geref. Kerk, den heer Jan Nawijn en de volgende zaterdagavond door een der Darbisten broeders. Ik heb van beiden genoten.
Er zijn in Aalten drie groote kerkgebouwen die aan de Gereformeerden toebehoren; een groote Hervormde kerk; een Darbisten bijeenkomst en een Roomsche kerk en een Synagoge. Zoover ik weet zijn er in Aalten geen die bij de uitgetredenen behooren. Aalten is alleszins godsdienstig.
De omgeving van Aalten is prachtig. Ik heb nog nergens zoo’n boomengroei gezien. Eikenboomen zoo mooi en recht en een geheele prachtlaan.
Des werkmans toestanden zijn enorm verbeterd bij 50 jaar geleden. Op een zekere ouderdom worden ze voorzien van pensioen. De Rijksbeambten met 55 jaar, de gewone werkman 60 en 65 en dan mag er niet gewerkt worden bij anderen, dat betaald wordt. Ook heeft men in Nederland een vrije Zaterdagmiddag. Bijna alles kan weer vrij gekocht worden, alles, behalve koffie. Er wordt weer royaal geleefd, een groot verschil bij vroeger. Koek en candy wordt er goed gebruikt. Koffie is schaarsch en wordt daarom gedronken met 8/10e heete melk.
Er was een zenuwachtige gedachte over de Communisten. En men wilde allemaal gaarne naar Amerika. We hebben het weinigen aangeraden.
Amsterdam
We bezochten de hoofdstad van Nederland, Amsterdam. Dit is een der mooiste steden van Holland, met haar vier groote lange grachten, Prinsen-, Keizer-, Heerengracht en Singel en met haar vele bruggen. Zou er wel een stad in de wereld zijn die zooveel bruggen telt? Amsterdam kan haar eigen waterpeil regelen, doordat ze een compleet sluizen systeem heeft.
Amsterdams Jodenbuurt is uitgestorven. Men vertelde me, menschen die in die buurt woonden, dat men ’s avonds en des nachts vrouwen en kinderen kon hooren schreeuwen, wanneer door de Duitschers autovrachten werden opgehaald naar Duitschland. En onderweg, zoo vertelde men me deden ze een slang in de tank of truck waar ze zaten en lieten die vol gas, zoodat ze dood in Duitschland aankwamen, en daar direct in ovens werden verteerd.
De huizen in de Jodenbreestraat staan er nog. Men kan zien, wat branden wilde is er uitgesloopt in de oorlogsjaren. En nog is Israël blind, en heeft het een deksel op haar aangezicht. Hoopt op den Heer, gij overblijfsel, is Israël in nood, er zal verlossing komen. Zijn goedheid is zeer groot. Hij maakt op de gebeden van het overblijfsel gansch Israël eens vrij van ongerechtigheden, (uit Ps. 130).
Friesland
Op een zondagmorgen gingen we per bus naar Makkum ter kerk. Hier zagen we een nogal beroemde scheepswerf, welks directeur zaken deed met Palestina Joden. Er werden nu vier 70 ton visscherschepen gemaakt. Een was gereed en zou de volgende dag op eigen kracht naar Palestina varen, met Joodsche bemanning en Joodsche Davids vlag op.
Veel waren we in Bolsward, daar daar familie woonde en veel vrienden uit mijn schooljeugd en ook tot mijn achttiende jaar, waar we toen als beurtman op Amsterdam voeren. Waar nu de heer Jurian Kok kaptein is en eigenaar. Het schip dat Kok van mijn vader kocht en nu 50 jaar oud is, vaart nog. Het was me een groot genoegen het vooronder en de achteronder kajuit nog even voor het laatst te zien.
We waren ook een dag bij Ulbe Faber en gade te Wieringermeer. Veel is daar geleden, maar ook hielp God daar weer uit, door de onder water gezette polder weer te herstellen en weer rijke gewassen te doen groeien.
Terug naar huis
Na veel genoten te hebben bij mijn vrouws broer Klaas van der Kooi en vrouw te Longerhou, gingen we in ’t laatst van Juni daar vandaan naar Aalten en toen weer op de Holland America Line te Rotterdam aan, om 30 Juni met de Veendam, ’s middags 3 uur te vertrekken. We hadden op de heenreis fijne vrienden. Op de terugreis vergeten we vrienden Mr. Bakker van Amsterdam en Mrs. van der Lely van Naaldwijk niet spoedig.
We zijn weer in Orange City. Als we het eens weer kunnen doen, gaan we het niet laten. Het was ook op zee mooi de beide reizen. Als ge gaat en kunt, ga in ’t voorjaar. Holland is een prachtig land en haar voorjaar is teekenend.
Boerengezin van veertien personen gaat er zijn geluk beproeven
Het was 1949 en de familie Scholten, bestaande uit vader Hendrik Willem Scholten, moeder Grada Everdina Scholten-Kemink en hun twaalf (!) kinderen woonden op boerderij „Lankhof” in Barlo. Van de twaalf kinderen, zeven jongens en vijf meisjes, was de oudste 22 en de jongste 7 jaar oud.
Zoon Roelof, geboren in 1940, vertelde in een interview in 2015 dat hij zich de nervositeit herinnerde die er tijdens de Tweede Wereldoorlog in de familie heerste. Het was een zeer gevaarlijke tijd. Ze verstopten ook mensen op zolder. Vaak kwamen de Duitsers controleren of ze iemand konden vinden. Als er ’s nachts bommen vielen, gingen ze allemaal naar de schuilkelder en beschermden zichzelf zo goed als ze konden.
Na de oorlog rees bij het echtpaar Scholten de wens om hun geluk in Canada te zoeken, niet in de eerste plaats met het oog op hun eigen toekomst, maar vooral voor die van hun kinderen. Een belangrijke reden was de bevolkingsaanwas in Nederland; het land raakte vol!
Ook in de Achterhoek was zowat alle grond al in cultuur gebracht. De oudste zoon kon het bedrijf van zijn vader voortzetten, zoals vroeger gebruikelijk was, maar de andere jongens konden geen eigen bedrijf beginnen, omdat daarvoor de landbouwgrond ontbrak. Als zij hun vleugels wilden uitslaan, moesten zij hun geluk dus elders beproeven.
In 1949 besloot het gezin Scholten de sprong te wagen en te emigreren naar Canada. Hendrik Willem verhuurde het bedrijf in Barlo, want je kon nooit weten. Stel ze zouden heimwee krijgen, dan was het goed om niet alle schepen achter zich te verbranden.
De lange reis
In de nacht van zondag op maandag 7 maart 1949 vertrok het echtpaar Scholten uit Barlo met twaalf kinderen per trein naar Rotterdam. Het was het eerste deel van de lange reis die zij nog voor de boeg hadden. Bij de verhuizing namen ze een legertruck en een trailer mee. Daarop stonden drie houten containers met hun overige bezittingen.
In de loop van de ochtend scheepten zij zich in op de „Prinses Beatrix”, de veerboot naar Harwich. Zij maakten deel uit van een gezelschap van 220 personen, afkomstig uit alle delen van het land. Het waren voornamelijk agrariërs met hun gezinnen, die aan de overzijde van de Atlantische Oceaan een nieuw leven gingen beginnen.
Aaltensche Courant, 11 maart 1949Boerderij Lankhof in Barlo
RMS Aquitania
Van Harwich reisden ze verder met de trein naar Londen, waar het ondernemende gezelschap overnachtte. Vervolgens ging het per schip naar Southampton om daar over te stappen op de „Aquitania”, een groot passagiersschip van de Cunard White Star Line.
De „Aquitania” was een schip van 46.000 ton en was, na de „Queen-schepen”, eveneens van de Cunard White Star Line, het grootste schip ter wereld. Het kon 1500 passagiers vervoeren en de overtocht naar Halifax in Canada duurde ongeveer zes dagen. Het was het enige stoomschip ter wereld met vier schoorstenen. Een bijkomstige omstandigheid? Zeker niet! Er is een tijd geweest, dat emigranten per se met schepen met veel schoorstenen wilden varen. Sommige reisbureaus lieten de gegadigden foto’s zien, waarop op een schip een schoorsteen bijgemaakt was… Hoe meer schoorstenen, des te groter veiligheid, meenden de in het reizen onervaren emigranten.
In elk geval zouden de 220 Nederlanders in de toeristenklasse, met slaapzaaltjes voor zes tot twaalf personen, een behoorlijke overtocht hebben. Vanaf Halifax zou de familie Scholten dan nog vijf dagen in de trein moeten zitten om via Medicine Hat en Lethbridge hun plaats van bestemming te bereiken: het plaatsje Picture Butte in de Canadese provincie Alberta.
Bestemming bereikt
Het gezin Scholten arriveerde op 18 maart per trein in Picture Butte. Het was erg koud. Bij aankomst leek het wel alsof alle 500 inwoners van het plaatsje aanwezig waren. Wellicht dachten ze dat de Derde Wereldoorlog begon, toen er een legertruck uit de treinwagon rolde. Ze vestigden zich in twee barakken net ten noorden van Picture Butte, op de boerderij van J.E. Lawlor.
De omstandigheden in die barakken waren niet ideaal. Het was binnen net zo koud als buiten. In één van de barakken sliepen vader en moeder en daar was ook de keuken. De kinderen sliepen allemaal in de andere barak. Vader plaatste tweepersoonsbedden boven elkaar met ongeveer 60 centimeter ertussen. De meisjes sliepen aan de ene kant en de jongens aan de andere kant. Voorin was een kleedruimte.
Roelof & Diny Scholten, 2016
In het begin was het moeilijk. Het loon bedroeg ongeveer $0,25 per uur. Vader en moeder maakten zich in die jaren veel zorgen hoe ze genoeg eten konden kopen voor het gezin. Hoewel de plaatselijke supermarkten, Woodruff en Stella-Lacey, zeer behulpzaam waren. Ze konden daar op rekening kopen en soms kregen ze zelfs iets gratis. Maar in de winter was er heel weinig werk. De jongens gingen naar Burmis en werkten daar op de houtwerf. Ook al verdienden ze nauwelijks geld, ze hadden tenminste een plek om te verblijven, kleding en eten.
Ongeveer drie jaar na aankomst in Canada verhuisde de familie Scholten naar een andere boerderij, net ten oosten van Picture Butte. Daar bleven ze een jaar en verbouwden er bieten. Toen kocht Hendrik Willem in 1953 een boerderij, ongeveer zeven kilometer van Picture Butte, met ongeveer 130 hectare land. Roelof ging in Picture Butte naar school en hielp daarnaast zijn vader op de boerderij. Sommige van zijn broers werden ook boer, en sommigen kozen voor een ander beroep. Twee werden leraar en verhuisden naar een ander deel van Alberta. Roelof bleef op de boerderij van zijn ouders en hielp zijn vader bij het boerenwerk.
Aan de Exodus van Hollandse emigranten naar Canada schijnt voorlopig nog geen einde te komen. Al deze mensen worden hier uit hun enge begrenzing geperst en opgeslokt door het grote land aan de overzijde van de Oceaan, met zijn geweldige oppervlakte, voor wie deze bevolkingsaanwas niet meer dan een druppel in een emmer betekent.
Het is een sterk geloof in een goede toekomst en een onverwoestbaar enthousiasme voor Canada met zijn enorme mogelijkheden, dat het vertrek van deze Hollandse boeren stimuleert. Maar het is ook de geest van hun voorvaderen, de pioniers van het Oosten en het Westen, die in deze stoere werkers van polderland en akker voort leeft en waarin het ware trekkersbloed van de Hollander zich niet verloochent.
Afscheid nemen
Telkenmale als er een schip met emigranten vertrekt en wij van dit vertrek getuige zijn, moeten wij denken aan het bekende gezegde: „Afscheid nemen is een weinig sterven.” Want voor de meesten van deze emigranten betekent dit vertrek een afscheid voor altijd van het land waar hun wieg eens gestaan heeft. En daar het niet het slechtste deel van ons volk is dat emigreert, voelt men het vertrek als een verlies.
Emigrantenschip ‘Tabinta’
Heel wat hartroerende tonelen spelen zich dikwijls hierbij af. Wenende moeders die zich slechts met moeite van hun zoons, kunnen losscheuren, wanneer deze zich moeten inschepen, maar ook vaders die met tranen in de ogen afscheid nemen van hun kinderen, terwijl de overige familieleden zich meestal slechts met moeite kunnen bedwingen. Dit is geen overdreven sentimentaliteit. Het is veeleer een demonstratie van aanhankelijkheid welke aan echtheid niets te wensen overlaat.
Ditmaal is het de „Tabinta” van de Mij. Nederland, die een groot contingent emigranten naar Canada zal brengen. Het is de tweede afvaart in een maand naar Canada, wel een bewijs, dat er schot begint te komen in het uitvoeren van de emigratieplannen. Dit jaar hoopt men 10.000 mensen met de „Kota Inten” en de „Tabinta” naar Canada te brengen en het volgend jaar wil men dit aantal zelfs verdubbelen.
Het is vandaag een bijzondere mooie dag voor de afvaart. Uit alle delen van het land zijn de emigranten naar Rotterdam gekomen en ook de Achterhoek is weer vertegenwoordigd.
Mensen
Hendrik Winkelhorst uit Aalten wil de grote stap wagen en in Canada een bestaansmogelijkheid zoeken. Z’n vrouw Grada gaat natuurlijk mee, evenals de drie kinderen: Willemien, Arie en Wim. Hun bestemming is Ontario en zij komen op een gemengd bedrijf van 50 H.A. Hendrik heeft zijn broer, waar hij de laatste tijd als chauffeur werkzaam was in de steek gelaten en hij hoopt z’n wagen daar voor een tractor te verwisselen. Hier in Holland werd het hem te eng. Te veel ambtenarij. In Canada zal het wel beter gaan, meent hij. Hij zal z’n familieleden schrijven als het hem goed gaat, maar ook als het hem slecht gaat. Hij is echter vol goede moed. Wat anderen lukt, zal ook hem wel lukken.
De 22-jarige Albert te Winkel uit Barlo komt ons vrolijk lachend tegemoet. Hij is niet het minst onder de indruk van dit vertrek. De boerderij Oosterink in Barlo zal het nu wel zonder hem moeten stellen. Hij heeft daar niet minder dan 4½ jaar gewerkt. Hij weet dus wel van aanpakken, trouwens hij is een van de tien thuis en dan leer je dat al vroeg, vertelt hij. Hij weet nog niet bij welke boer hij daar te werk zal worden gesteld. Wel weet hij de plaats van bestemming en dat is West Meath, in Ontario. Hij vertelt ons voorts, dat hij in Canada wel een vrouw zal zoeken. Hij meent, dat er daar genoeg zijn. We wensen hem hiermede veel succes.
De Graafschapper, 9 april 1948
Smid Klein Nibbelink uit Bredevoort heeft vandaag z’n smederij in de steek gelaten – om z’n zoon Hendrik uitgeleide te doen. Hendrik is reeds op het schip, doch zijn vader vertelt ons dat Hendrik 24 jaar oud is en in Bredevoort een eigen bedrijfje had. Hendrik zag hier echter weinig toekomst, maar hoopt die te vinden in Duchess in Alberta. Hendrik is nog niet getrouwd, dus hij heeft alleen maar voor zichzelf te zorgen. Vader Nibbelink gelooft wel dat hij daarin zal slagen.
Jan Hendrik Geurkink van de Krosenbrink in Miste, is de Benjamin van de Achterhoekers. Hij is pas 18 jaar, heeft thuis op de boerderij gewerkt en de landbouwschool gevolgd. Het wordt hem hier te benauwd en hoewel hij nog erg jong is, wil hij het toch proberen in Canada. Z’n zuster is er nog niet zo zeker van dat dit zal lukken, maar in dit geval kan hij altijd nog terug komen, zegt ze. Bovendien komt Jan Geurkink op dezelfde boerderij als Hendrik Klein Nibbelink. Daar is werk genoeg voor hen beiden, want het is een gemengd bedrijf van 285 H.A. Ze vinden het prettig om samen te gaan.
Er is ook nog een Aaltense onderduiker op de boot. Het is Maarten Schinkelshoek uit Rotterdam, die in Aalten geruime tijd was ondergedoken op de boerderij van de Wed. Luiten, „’t Olde Mulder”. Hij heeft daar veel geleerd en wil dat in Canada in de practijk brengen. Hij heeft reeds vriendschap gesloten met de andere Aaltense jongens. Ze kunnen het met hun drieën best vinden.
Vaarwel!!
Omstreeks 5 uur blaast de „Tabinta” voor de derde keer op z’n stoomfluit. Dit is het sein tot vertrek. Wanneer het schip zich van de kade losmaakt wordt het Wilhelmus gespeeld. Zoals altijd weer een plechtig en ontroerend moment, dat de emigranten niet licht zullen vergeten. Langzaam wordt de afstand tussen het schip en de achterblijvenden groter, totdat het voorgoed uit het gezicht verdwijnt. Daar gaan ze, de voor hun onbekende verten tegemoet. Onze beste wensen vergezellen hen hierbij.
Onze streek heeft ook vandaag wederom zijn tol aan de emigratie betaald. Nog verscheidene andere Achterhoekers zijn met de Tabinta naar Canada vertrokken, doch ’t was ons niet mogelijk met allen een persoonlijk onderhoud te hebben, terwijl wij ook niet de beschikking hadden over de namen van alle Achterhoekse emigranten.
Heeft u interessante verhalen over familieleden die uit Aalten naar Canada zijn geëmigreerd? Stuur ons een bericht!
Enige maanden geleden werkte Johan Hoftiezer uit de Aaltense Heurne nog in de Noord-Oostpolder en omstreeks die tijd molk z’n neef Jan Hoftiezer, eveneens uit de Heurne, nog rustig de koeien van boer Westerveld uit IJzerlo. Thans bekijken deze beide Aaltense jongens de wit-zwarte lijnen van de „Nieuw-Amsterdam”, het vlaggeschip van de Holland-Amerika Lijn, dat hen naar Amerika zal brengen. Ter gelegenheid van hun vertrek zijn de beide families Hoftiezer van „Meirika” en „’t Oude Hondorp” j.l. vrijdag per bus van Aalten naar Rotterdam gekomen, om Johan en Jan uitgeleide te doen.
De ‘Nieuw-Amsterdam’ van de Holland-Amerika-Lijn
Zij staan nog een beetje onwennig op de Wilhelminakade, verwonderd over de geweldige afmetingen van dit trotse zeekasteel, dat hun beide verwanten straks naar de overzijde van de oceaan zal brengen, naar Amerika, het land van de onbegrensde mogelijkheden. Met de hand boven het hoofd turen zij over het water van de Maas, dat als een zilveren slang Rotterdam in tweeën snijdt en hun ogen zoeken het drukke scheepvaartverkeer op Rotterdams grote rivier. Intussen is de inscheping in volle gang en ook Jan en Johan maken aanstalten om zich aan boord te begeven. „Het valt niet mee”, zegt moeder Hoftiezer, „om je kind af te staan, maar het is voor z’n toekomst en er zijn daar veel meer mogelijkheden”.
Even later gaan ook wij aan boord, want wij willen Johan en Jan nog wat vragen. Door een labyrint van gangen en trappen bereiken wij eindelijk het sloependek en vinden daar onze toekomstige emigranten. Johan heeft 2½ jaar in de Noord-Oostpolder gewerkt. „Het was daar wel goed”, zegt hij, „maar het zou toch nog 5 of 6 jaar geduurd hebben, voordat ik in aanmerking zou zijn gekomen om een boerderij te pachten en in Aalten heb je zeker geen kans”.
Jan is altijd boerenknecht geweest, maar heeft het nooit zover gezocht als z’n neef. „In de oorlog moest ik onderduiken en na de oorlog ik in IJzerlo gewerkt. Natuurlijk heb ik ook geen kans hier in Holland. Wij zijn niet getrouwd en niet eens verloofd ook, dus wenende vrouwen of verloofden laten wij niet achter”.
Zij vertellen ons verder, dat zij naar Woodstock, in de staat Minnesota, gaan. Zij hebben vooraf gecorrespondeerd met de fam. Kruisselbrink, die vroeger op „Groot Kappers” woonde en deze hebben zich borg voor hen gesteld. Zij zullen te werk gesteld worden op een gemengd bedrijf van 200 hectaren. „Dat is tenminste wat groter dan bij ons, want wij hebben thuis maar 7 hectaren”, zegt Johan laconiek.
Als de bel gaat, moeten de bezoekers het schip verlaten en wij nemen afscheid van de beide neven. „Doe ze via de krant allemaal de groeten van ons in Aalten”, vraagt Johan en wij bevestigen dit. Langzaam beginnen 2 sleepboten de kolos naar het midden van de rivier te trekken. De achterblijvenden op de kade wuiven met dassen en zakdoeken en de „Nieuw-Amsterdam” verdwijnt in een nevel van rook. Voor de twee Aaltense jongens is de reis naar Amerika begonnen. Zij zullen daar moeten aanpakken, maar wij zijn er van overtuigd, dat zij de naam van hun dorp Aalten in Minnesota zullen hoog houden. Goede reis, behouden vaart en veel succes toegewenst.
Passagierskaart ‘Nieuw-Amsterdam’, Albert J. Hoftiezer
Passagierskaart ‘Nieuw-Amsterdam’, Gerrit J. Hoftiezer
Onderstaande lijst bevat landverhuizers uit de gemeente Aalten die naar Canada zijn geëmigreerd, de meesten na de Tweede Oorlog. Een deel van hen is inmiddels overleden. We proberen zoveel mogelijk hun graf te vinden op findagrave.com. Deze lijst is bij lange na (nog) niet compleet. Werk in uitvoering, fouten voorbehouden, aanvullingen en correcties zijn welkom!
Onderstaande lijst bevat vrijwel alle landverhuizers naar de Verenigde Staten in de periode 1835-1920, die op het moment van emigratie in Aalten woonachtig waren. We proberen zoveel mogelijk ook hun graf te vinden op findagrave.com. Werk in uitvoering en fouten voorbehouden.
In de 19e eeuw emigreerden veel Aaltenaren naar het buitenland, vooral naar Noord-Amerika. De emigratiegolf begon rond 1844. Onder de eerste groep landverhuizers bevonden zich veel Afgescheidenen die om geloofsredenen vertrokken. Onder invloed van mislukte oogsten vertrokken later ook veel anderen om economische redenen. Alleen al uit de Achterhoek emigreerden in vijftig jaar tijd zes- tot zevenduizend mensen, bijna een derde van de plattelandsbevolking.
Veel Aaltense emigranten vestigden zich in Sheboygan County, Wisconsin. Sommigen reisden (later) door naar onder andere Iowa, Minnesota, en Nebraska. Ook in de staten New York, New Jersey en Michigan vond menig Aaltenaar een nieuw thuis.
De Amerikaanse Burgeroorlog (1861–1865) was een conflict in de Verenigde Staten tussen de Noordelijke Staten (de Unie) en de Zuidelijke Staten (de Confederatie). In vele staten vonden bloedige veldslagen en veldtochten plaats. De oorlog begon met een aanval door de Confederatie op Fort Sumter, South Carolina, op 12 april 1861. In juni 1865 gaf het Zuiden zich over en wonnen de Noordelijken.
Van een aantal emigranten uit Aalten is bekend dat zij in deze oorlog hebben meegevochten. Voor zover bekend vochten ze allen aan de zijde van de Noorderlingen (de Unie).
Oud-Aaltense strijders
De volgende lijst is vermoedelijk nog niet compleet:
Jan Derk Ansink (Barlo, 30-04-1840 – 02-07-1868) ‘John Ansink’ meldde zich op 06-08-1862 aan bij het 108th New York Volunteer Infantry Regiment, company E, in Rochester, Monroe County, New York. Hij raakte ‘wounded in action’ op 03-07-1863 tijdens de Slag bij Gettysburg. In mei of juni 1864 werd hij overgeplaatst naar company A van het 21st Regiment of the Veteran Reserve Corps. Hij werd na de Burgeroorlog op 07-06-1865 ontslagen in Trenton, New Jersey.
Gerrit Hendrik Duenk (IJzerlo, 19-07-1825 – Milwaukee, WI, 14-08-1883) ‘Gerritt H Duenk’ diende van 20-08-1862 tot 10-06-1865 in het 24th Wisconsin Infantry Regiment, company I. Hij is afgezwaaid op order van de War Department. In 1883 komt hij in aanmerking voor een ‘national home for disabled volunteer soldiers’. Hij leed aan reuma. Hij woonde op dat moment samen met zijn vrouw Clara en drie kinderen onder de 16 jaar in Milwaukee, WI, waar hij als arbeider werkte. Op 31 mei 1883 werd hij opgenomen in het tehuis. Op 14 augustus 1883 werd hij dood gevonden, hij was verdronken in de Milwaukee rivier. Een dag later is hij begraven.
Gerrit Jan Duenk (IJzerlo, 23-09-1845 – Milwaukee, WI, 19-04-1897) ‘Garrett Dunck’ diende van 15-08-1862 tot 10-06-1865 in het 24th Wisconsin Infantry Regiment, company E. Hij raakte gewond op 02-06-1864 in Georgia in de buurt van Dallas, New Hope Church en Allatoona Hills. Hij werd na de Burgeroorlog op 10-06-1865 ontslagen.
Arent Jan Geurink (IJzerlo, 24-03-1822 – Sheboygan, WI, 21-02-1899) Bij zijn graf staat een GAR-marker die aangeeft dat hij gevochten heeft in de Amerikaanse Burgeroorlog.
Gradus Heinen (Aalten, 19-10-1827 – Holland, WI, 24-10-1908) ‘Grades Heinen’ meldde zich op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, company F. Dit regiment vertrok op 16-03-1863 uit Milwaukee, Wisconsin, naar Columbus, Kentucky. Gradus raakte gewond bij Jenkins’ Ferry, Arkansas tijdens één van de bloedigste veldslagen van de Burgeroorlog, uitgevochten op 29/30-04-1864 op de gezwollen Saline River, na dagen van hevige regenval. Hij werd na de Burgeroorlog op 29-08-1865 ontslagen.
Gradus Lambertus (Lammert) Kolste (Heurne, 15-03-1847 – 30-12-1872) Bij zijn graf staat een GAR-marker die aangeeft dat hij gevochten heeft in de Amerikaanse Burgeroorlog.
Antonij ter Maat (Dale, 07-02-1836 – Columbus, KY, 04-06-1863) Hij meldde zich, tegelijk met zijn broer Jan Hendrik, op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, F company. Hij werd ziek en overleed.
Jan Hendrik ter Maat (Dale, 25-03-1841 – Memphis, TN, 03-10-1863) Hij meldde zich, tegelijk met zijn broer Antonij, op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, F company. Hij werd ziek en overleed.
Evert Jan Ongena (Aalten, 04-02-1845 – Clymer, NY, 03-05-1921) Hij diende bij het 15th New York Engineer Regiment tot het einde van de oorlog.
Hendrik Willem Pietenpol (Haart, 04-09-1836 – Gibbsville, WI, 01-02-1914) Bij zijn graf staat een marker die aangeeft dat hij gevochten heeft in de Amerikaanse Burgeroorlog.
Lammert Reimes (Aalten, 21-11-1834 – New Jersey, 08-08-1912) ‘Lambert Reymers’ werd in 1861 ingelijfd als soldaat bij het 2nd Delaware Infantry Regiment, I company. Hij diende gedurende de hele Burgeroorlog.
Gerrit Jan te Slaa (Lintelo, 20-10-1831 – Missouri, 30-08-1863) Hij meldde zich op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, F company. Hij werd ziek en overleed op een Hospital Boat die lag afgemeerd in de Missouri River.
Willem Tammel (Hakstege / Barlo, 19-09-1832 – Greenleafton, MN, 04-10-1893) Hij vocht van 18-10-1864 tot 26-06-1865 in het Unieleger en maakte deel uit van het 1st Wisconsin Heavy Artillery Regiment, G company.
Bernadus Vervelde (Aalten, 16-02-1816 – Sherman, NY, 08-04-1891) ‘Benardus Felton’ meldde zich op 22-08-1862 in Westfield, NY als soldaat. Op 24-09-1862 werd hij ingedeeld bij het 154th New York Infantry Regiment, E company. Op 02-05-1863 werd hij in Virginia krijgsgevangen genomen tijdens de Slag om Chancellorsville en op 14-05-1863 werd hij voorwaardelijk vrijgelaten in City Point, VA. Op 21-05-1864 werd hij ontslagen wegens invaliditeit. Zijn zoon Derk Jan (in de VS ‘Garrett J Felton’ genoemd) vocht ook in de Burgeroorlog.
Derk Jan Vervelde (Haart, 16-02-1843 – Ripley, NY, 05-09-1903) ‘Garrett J. Felton’ meldde zich op 31-07-1862 in Westfield, NY als soldaat. Op 15-08-1862 werd hij ingedeeld bij het 112th New York Volunteer Infantry Regiment, E company. Op 30 juli 1864 raakte hij gewond tijdens het Beleg van Petersburg en werd op 06-07-1865 uitgeschreven in Lovel Hospital, Portsmouth Grove, RI. Zijn vader, ‘Benardus Felton’ vocht ook in de Burgeroorlog.
Heeft u meer informatie over (bovengenoemde of andere) Aaltense emigranten die in de Amerikaanse Burgeroorlog hebben gevochten? Reageer dan hieronder of stuur ons een bericht!
Op de hoek van de Kerkstraat en de tegenwoordige Hofstraat stond ooit een huis waar de familie Heebink woonde. In 1801 huwde Gradus Heebink (Aalten, 1773) met Dersken te Stroete (Aalten, 1776). Zij woonden in dit huis en gebruikten een deel ervan als taveerne. Hun ‘adres’ luidde Aalten 5.
Midden op de foto, met de ronde deur: het Heebinkhuis in de Kerkstraat, Aalten
Zij kregen hier zeven kinderen, de eerste was een dochter, Elisabeth (1802). Zij was een kwetsbaar kind met een misvorming van de wervelkolom. Daarna volgde een zoon, Gerrit Jan (1804), genoemd naar zijn grootvader. Hij was een stevig kereltje met alle trekken van zijn Nederlandse afkomst. Zij konden niet bevroeden dat hij later de vader en grootvader van een hele gemeenschap in Amerika zou worden.
In 1806 werd dochter Hendrika geboren en daarna weer een zoon, Derk Jan (1809). Hij overleed echter een week na zijn geboorte. Daarna volgden nog een zoon, Derk Hendrik (1810) en twee dochters, Gerharda Johanna (1813) en Johanna Geertruid (1817).
Om het gezinsinkomen aan te vullen, vervaardigde Gradus naast het beheer van de taveerne ook hoeden. Omdat het de gewoonte was dat de oudste zoon het vak van zijn vader zou volgen, leerde ook Gerrit Jan het vak van hoedenmaker. Hij werd er behoorlijk bedreven in. Derk Hendrik diende als leerling bij een kuiper en volgde uiteindelijk dat vak.
Achterzijde voormalige Heebinkhuis vanaf de Hofstraat, ca. 1920
De andere kinderen hielpen mee in huis en in de tuin, waar ze groenten verbouwden voor het gezin. Ze hielpen ook bij de verzorging van een klein stuk land buiten de dorpsgrenzen, waar rogge en klaver werden gekweekt als voedsel voor hun twee koeien. Deze koeien werden tijdens de zomermaanden geweid op de gemeenschappelijke dorpsweide.
Kinderen in de armere klassen kregen destijds maar heel weinig onderwijs. Terwijl Gerrit Jan goed leesbaar leerde schrijven, las hij slecht. Dit kwam deels door een gebrek aan oefening en deels omdat hij slechte ogen had.
Militaire dienst was in deze tijd verplicht. Gerrit Jan diende in de periode 1830-1833 drie jaar en vier maanden als huiswacht in Breda. België scheidde zich in deze jaren af van Nederland en het was één van zijn taken om afvalligen te dwingen loyaal te zijn aan hun land. Omdat België grotendeels katholiek was, stonden veel Nederlandse katholieken positief tegenover dat land en werd hun loyaliteit aan Nederland in twijfel getrokken.
Volwassen
De jaren waren snel verstreken voor Gradus en Dersken en hun familie was volwassen geworden. Elizabeth was in 1831 op negenentwintigjarige leeftijd overleden. Ze was altijd al broos geweest vanwege haar spinale zwakte.
Hendrika was in 1840 getrouwd met Willem Heinen en zij hadden een dochter genaamd Johanna Aleida (1842).
Gerharda Johanna was in 1845 getrouwd met Lammert te Grotenhuis en zij hadden twee zonen, Gerhardus Johannes (1847) en twee dochters, Dersken (1849) en Tonia Johanna (1852). Zij zouden in Amerika nog een zoon krijgen, Lambertus of Bart (1856).
Derk Hendrik was in 1839 in Amsterdam getrouwd met Hendrika Geertruida van Buul. Hij had zich daar als kuiper gevestigd in de Jordaan. Zij kregen twee zonen, Gerhardus (1840) en Jan (1844). De oudste zoon was zeer behulpzaam geweest voor zijn ouders en zij waren voor een groot deel van hem afhankelijk voor financiële steun. Hij was zeeman en tijdens één van zijn reizen werd hij erg ziek van dysenterie. Hij stierf op zee en werd begraven in Batavia. De andere zoon kwam om het leven tijdens een storm op één van zijn reizen en werd op zee begraven. Na het overleden zijn eerste vrouw hertrouwde Derk Hendrik in 1850 met Elisabeth Fransiena Schagt. Zij kregen een dochter genaamd Elisabeth Francina Hester (1853).
De jongste dochter, Johanna Geertruid, trouwde met Christoffel Schoemaker, die ook hoedenmaker was. Ze emigreerden in 1848 naar Amerika. Hij bleef daar nog een tijdje hoeden maken, tot hij baptistenpredikant werd. Hij was een leergierig man en beheerste drie talen uitstekend – Engels, Nederlands en Duits. Johanna, zijn vrouw, stierf kort na haar komst naar Amerika en werd begraven in Baltimore. Er waren twee zonen geboren, maar ze stierven op jonge leeftijd.
Na zijn terugkeer uit militaire dienst hervatte Gerrit Jan de hoedenmakerij van zijn vader en hielp hij bij het beheer van de herberg. Hij raakte geïnteresseerd in een dochter van de familie Snoejenbos genaamd Johanna. Zij woonde op boerderij ‘Snoeijenbosch’ op de Haart. Zij trouwden in 1843. Gerrit Jan was toen negenendertig jaar en Johanna vierentwintig.
Gerrit Jan nam geleidelijk zijn vaders bedrijf over. Het was gebruikelijk dat de oudste zoon het bedrijf van zijn vader voortzette en zijn ouders ondersteunde tijdens hun gevorderde jaren. Na het overlijden van de ouders werd een schikking getroffen met de andere broers en zussen voor hun deel van de nalatenschap. Gradus was de leeftijd van tachtig jaar gepasseerd en was blij dat hij van de zakelijke zorg was verlost.
Gerrit Jan en Johanna kregen vier zonen, Gerhardus Harmanus (1844), Herman (1846), Engelbert (1848) en Derk Johan (1852). De zorg voor vier jonge zonen viel Johanna nogal zwaar en haar gezondheid leed daaronder. Ze werd neurotisch en was vaak ziek. Gerrit Jan was een vriendelijke echtgenoot en vader en hielp op zijn kalme, troostende manier om haar lasten op alle mogelijke manieren te delen.
Amerika lonkt
In deze periode in de geschiedenis raakten veel Europeanen geïnteresseerd in de kansen die Amerika hen bood en veel families en hele gemeenschappen emigreerden over de Atlantische Oceaan en vestigden zich in de Verenigde Staten. In augustus 1846 had Christiaan (Chris John) Snoeyenbos, Johanna’s jongste broer, zich aangesloten bij een groep emigranten op weg naar Amerika. Hij had zich gevestigd in Oostburg, Wisconsin, en was inmiddels goed ingeburgerd in het nieuwe land.
Hij schreef hen brieven, die zeer enthousiast waren over de mogelijkheden in Amerika. Hij drong er bij hen op aan om ook naar Amerika te komen, waar land goedkoop was en voedsel in overvloed, waar de wetten zo rechtvaardig en onpartijdig waren dat iedereen gelijke rechten had. Gerrit Jan en zijn vrouw raakten gemotiveerd en zagen dat wel zitten. Ze waren echter bang om hun wens te delen met vader Gradus, die bij hen woonde. Ze geloofden dat hij te oud was om zo’n lange en inspannende reis te ondernemen. Dus hielden ze de brieven van Christiaan zorgvuldig voor hem verborgen. Op een dag vond Gradus toch één van de brieven en hij stelde voor dat ook zij plannen zouden maken om de reis naar Amerika te maken.
Gradus was zo opgewonden als een kind over de emigratie en begon ondanks zijn hoge leeftijd plannen te maken voor de onderneming. Hij verzamelde zijn tuinzaden en visnetten voor gebruik in het nieuwe land. Helaas was zijn vreugde van korte duur. Hij liep dysenterie op en werd ernstig ziek. Volgens de dokter had hij slechts enkele dagen te leven. De plannen voor de reis werden uiteraard gestaakt. Kort voor zijn dood riep Gradus zijn kinderen bij elkaar en sprak hen toe. Hij vertelde hen dat hij begraven wilde worden in zijn geboorteland, waar hij van hield, maar dat ze hun emigratieplannen moesten voortzetten. Gradus Heebink stierf op 13 augustus 1854, vlak voor hun geplande vertrek naar de VS.
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 19 augustus 1854
Ondanks het verdriet om de dood van hun vriendelijke, nobele vader, vertrok de familie Heebink enkele dagen later, naar hun beloofde land. Voor het vertrek van de landverhuizers werd er een gebedsbijeenkomst voor hen gehouden. Dominee Pape van de Gereformeerde Kerk in Aalten hield een afscheidsdienst. Hij verklaarde dat hij de twijfels en angsten begreep die ze zouden hebben om deze stap te zetten, maar hij moedigde hen aan om geloof te hebben in God, die hen zou helpen hun moeilijkheden te overwinnen en hen veilig naar het beloofde land, Amerika, te brengen.
Neven en nichten
Sheboygan Nieuwsbode, 24 juni 1856
In 1852 emigreerde nicht Hendrina Heebink (Varsseveld, 1818) ook al naar Amerika. Zij was een dochter van Christiaan Heebink – een broer van Gradus – en Dora Willemina Doornink. Hendrina was tot dat moment als meid in dienst bij ‘heel- en vroedmeester’ Servaas van Leuven en zijn vrouw Henrietta Wilhelmina Christina Theodora Rost. Zij woonde tot haar emigratie bij het gezin Van Leuven in huis, aan de Bredevoortsestraatweg (tegenwoordig nr. 7). Hendrina trouwde in 1856 in Oostburg met Arend Jan Prange (Aalten, 1823).
Ook haar zus Elisabeth (Varsseveld, 1819) en broer Gerrit Jan (Vriezenveen, 1829) emigreerden naar de VS. Hoewel het aannemelijk klinkt, is het ons (nog) niet bekend of ze samen gingen. Beiden trouwden aldaar met emigranten uit Winterswijk. Elisabeth reist net als Hendrina naar Sheboygan, maar verhuist later naar Iowa. Gerrit Jan komt terecht in Clymer, New York. Zijn tak van de familie wordt vanaf 1860 als ‘Habink’ geschreven.
Over de Atlantische Oceaan
Haven Rotterdam, 19e eeuw
Het eerste deel van hun reis, van Aalten naar Arnhem, maakten ze in huifkarren en duurde tien uur. Bij Arnhem gingen ze aan boord van een boot die hen naar Rotterdam bracht, waar het schip voor anker lag dat hen over de Atlantische Oceaan zou brengen.
In Rotterdam werden ze opgewacht door Derk Hendrik Heebink, de broer van Gerrit Jan. Hij woonde in Amsterdam, maar was met de trein naar Rotterdam gekomen. Hij kwam in een kleine roeiboot het schip tegemoet en bracht snoep en eten als afscheidscadeaus. Dit was een gedenkwaardige dag in hun leven, 18 augustus 1854.
Het schip was een Engels zeilschip genaamd ‘Leila’, met kapitein W.J. Stafford aan het hoofd. Er waren driehonderdzestig passagiers aan boord. Bijna een derde van hen was afkomstig uit Aalten. De condities aan boord waren zeer onaangenaam. De emigranten waren tussendekpassagiers – het enige type accommodatie dat werd aangeboden. Voordat men aan boord ging, moest elke passagier zijn voedsel tonen om te bepalen of het voldoende was voor de reis.
Rotterdamsche Courant, 23 augustus 1854
Elk gezin zorgde voor zijn eigen beddengoed. De stapelbedden waren hard en smal. Tijdens een storm waarin de boot zwaar schommelde was het onmogelijk om in de stapelbedden te blijven. De watervoorziening werd in grote vaten aan dek gehouden. Het smaakte slecht. Het aanbod was beperkt en elke passagier mocht slechts een klein deel nemen.
Tijdens dergelijke reizen waren sterfgevallen onder reizigers geen uitzondering. Ook niet tijdens deze reis. Op 1 september 1954 overleed de vierendertigjarige Anna Geertruid te Gantvoort, volgens het scheepslogboek aan tbc. Het was gebruikelijk om zware stormen op zee tegen te komen. Eén ervan duurde twee dagen. Het schip was in totale duisternis en het was onmogelijk om iemand te vinden. De tienjarige Gerhardus Harmanus (Gerrit) Heebink verdween tijdens deze storm. Toen de kapitein het bevel gaf het dek te verlaten, was hij nergens te bekennen.
Meneer Vrieze doorzocht alle hoeken van het schip, maar kon hem niet vinden. De enorme valdeuren moesten worden gesloten zonder dat men wist waar Gerrit was. Zijn ouders waren bijna uitzinnig, omdat ze dachten dat hij van het dek in de oceaan was gespoeld. Er zat niets anders op dan te wachten tot de storm voorbij was om de zoektocht te hervatten. De storm eindigde uiteindelijk en een matroos vond hem vastgeklampt aan een touw waarmee hij zichzelf tijdens de storm had gered. Op een ander moment raakte de boot een zandbank en alle passagiers moesten heen en weer lopen in een poging om het van de bank te krijgen, wat hen uiteindelijk lukte.
De reis werd erg vermoeiend. Weken sleepten zich voort in een maand en ze hadden geen land gezien. De emigranten raakten bezorgd dat hun voedselvoorraad niet voldoende zou zijn en ze baden dagelijks dat ze snel land zouden zien. Uiteindelijk, op de tweeënveertigste dag van hun reis, verspreidde zich het bericht dat er in de verte land was gezien en de passagiers schreeuwden van vreugde. Eindelijk was Amerika in zicht en op 30 september 1854 komt aan hun lange oceaanreis, die bijna anderhalve maand had geduurd, een eind.
Aankomst in New York
Haven New York, circa 1855, door Samuel Bell Waugh / Museum of the City of New York
Omdat het water te ondiep was voor de ‘Leila’ om dicht bij de kust te komen werden de passagiers in kleinere boten geladen en aan wal gebracht. Voordat ze van boord mochten, kwamen er eerst nog artsen aan boord om hen te onderzoeken en vast te stellen of er sprake was van pestilentie of ziekten onder de emigranten. Alles was goed en de emigranten waren erg blij en opgelucht toen ze eindelijk weer voet aan wal zetten.
Eén van de eerste problemen ter plekke was de moeilijkheid om zich verstaanbaar te maken, omdat geen van hen Engels sprak. Gerrit Jan sprak vloeiend Duits en omdat veel mensen in Amerika deze taal spraken, hielp het hen aanzienlijk. Hij nam vanaf die tijd de leiding op zich en was de woordvoerder van de emigranten.
Hun volgende probleem was om een hotel voor de nacht te bemachtigen en opslagruimte te vinden voor hun bagage en bezittingen. Ze kregen het advies om naar een bepaald hotel te gaan, niet ver van het dok. Het was een tweederangs hotel, maar ze waren er blij mee want ze waren hongerig en moe en niet in staat om ver te reizen. Ook vonden ze een plek om hun bagage op te slaan.
Na het bereiken van het hotel was Gerrit Jan aan het onderhandelen met de manager, terwijl de andere medereizigers in de lobby bij de eetzaal stonden te wachten. Bessie Vrieze en Gerrit Grotenhuis hadden veel honger en namen een cracker. Eén van de obers had hen in de gaten gehouden en de jongeren boos geslagen. Gerrit Jan hoorde hun uitbarstingen en schoot hen te hulp en sloeg de ober op het hoofd. De manager van het hotel werd gebeld en hij schold de ober uit omdat hij zo ongeduldig was geweest met de hongerige kinderen.
Ze hadden de nacht goed doorgebracht in het hotel en besloten daarna hun reis per trein te vervolgen. Toen Gerrit Jan de hotelrekening wilde voldoen, probeerde de klerk hem te veel aan te rekenen. Gerrit Jan maakte hevig bezwaar en kwam uiteindelijk tot een redelijke schikking. Ze waren nog steeds zo’n 1600 kilometer verwijderd van hun eindbestemming en er zouden hen onderweg nog veel meer uitdagingen te wachten staan.
Doorreis naar Sheboygan County
Ze namen de trein van New York naar Buffalo. Van Buffalo naar Toledo maakten ze de reis per schip. Gerrit Jan verdiende eten voor zichzelf en zijn familie door op de boot te stoken. Toen ze Toledo bereikten, verlieten ze het schip en regelden ze de doorgang per spoor. Er waren geen passagiersrijtuigen beschikbaar en men moest plaatsnemen in een goederenwagon zonder zitplaatsen. De reis van Toledo naar Chicago duurde drie dagen. De trein stopte onderweg op stations zodat ze brood en koffie konden kopen. Hun voedselvoorziening was echter zeer karig. Als de trein toevallig stopte in de buurt van een appelboomgaard, plukten ze vaak appels.
De route, geprojecteerd op een kaart uit die tijd
Na drie dagen kwamen ze aan in Chicago. Ze verwachtten meer moeilijkheden omdat ze geen Engels spraken, maar gelukkig kwamen ze in het depot een landgenoot tegen. Hij was een man uit Zeeland. Hij wilde hen graag helpen en zorgde voor accommodatie voor de groep in een eersteklas Duits hotel. Sommige emigranten besloten dat ze hun koffers en bagage beter konden bewaken als ze in de openlucht kampeerden, dus deze gingen niet naar het hotel.
Het kostte noodzakelijkerwijs meer tijd om hun maaltijden boven hun kampvuur te koken. Dit had als gevolg dat ze niet gereed waren om te vertrekken, toen het tijd was om aan boord van het schip te gaan dat hen naar Sheboygan zou brengen. De Heebink-groep was met een platte kar van het hotel naar het dok gebracht en kwam op tijd aan boord van het schip, dat om acht uur vertrok. De anderen bleven achter voor het volgende schip.
Men verwachtte dat het schip zou stoppen in Milwaukee, maar tot teleurstelling van hun vrienden en familieleden die daar stonden te wachten om hen te begroeten, deed het dat niet. Grace Decker was één van de wachtenden op de pier van Milwaukee. De landverhuizers bereikten hun bestemming Sheboygan om middernacht. Ze werden naar het oude Wisconsin House gebracht, dat eigendom was van een Duitse hotelhouder, Joseph Schrage, die hen zeer hartelijk behandelde.
Het was nu nog maar tien mijl naar hun bestemming, Oostburg. Gerrit Jan en de kleine Gerrit Heebink besloten naar Oostburg te lopen naar het huis van Chris John Snoeyenbos en het nieuws van hun aankomst te verspreiden. Dan konden wagens en ossenkarren worden gebracht om ze vanuit Sheboygan naar Oostburg te brengen. Ze waren nog niet ver toen ze één van hun oude vrienden uit Nederland, meneer Walfort, tegen het lijf liepen. Hij was te paard en stemde ermee in om met hen terug te keren. Hij bood hen zijn paard aan om te rijden. Om de beurt reden ze terug naar Oostburg.
Aankomst in Oostburg
Omdat er in die tijd geen andere communicatiemiddelen waren dan een trage postdienst, wisten de familieleden en vrienden in Oostburg de exacte datum van hun aankomst niet, maar ze hadden afgesproken dat de eerste die het nieuws hoorde op een ‘dinner horn’ zou blazen en dit zou worden doorgegeven aan degenen die op grotere afstand van Sheboygan woonden. Onmiddellijk nadat Gerrit Jan en de kleine Gerrit arriveerden werd dit gedaan.
De eerste boerderij waar Gerrit Jan naartoe kwam was die van de familie Te Stroete. Ze waren druk bezig met het dorsen van graan, maar staakten alle werkzaamheden om de nieuwkomers te verwelkomen. Men vond een wagen om hen naar het huis van Chris Snoeyenbos te brengen, hun eindbestemming. Het nieuws van hun aankomst had zich inmiddels verspreid en een karavaan van wagens en karren was verzameld om hen te ontmoeten. Ze vertrokken snel naar Sheboygan waar ze de aldaar wachtende emigranten zouden ontmoeten en naar hun verschillende bestemmingen zouden brengen.
De reis van tien mijl was een langdurige, langzame rit, maar voor de emigranten leek niet lang, omdat het de laatste etappe was van hun lange reis uit Europa. Hun bestemming was bijna in zicht en hun nieuwe thuis waar lang gescheiden broers, zussen, familieleden en vrienden op hen wachtten. Eindelijk arriveerden ze en wat was het een vreugdevolle ontmoeting! De dagelijkse werkzaamheden werden opzij gelegd en de dag werd besteed aan het bezoeken en verwelkomen van de nieuwkomers. Groeten en herinneringen werden uitgewisseld, plannen geformuleerd en het was een dag die men nooit meer zou vergeten.
Pionieren
Nu volgde de uitdaging om de emigranten te helpen bij het vinden van een woning. Het duurde natuurlijk even voordat men zelf een boerderij kon kopen of een huis huren. Ze stonden allemaal te popelen om een eigen woning te vinden voordat de winter kwam. Hun vrienden en familieleden deelden het weinige dat ze hadden graag met hen. Deze eigenschap was kenmerkend onder de vroege pioniers en al snel waren er voor hen allemaal woonruimten geregeld.
Een 19e-eeuwse blokhut van Nederlandse emigranten in Wisconsin (niet van de familie Heebink)
Chris John Snoeyenbos bood de Heebinks een thuis bij hem aan. Ze accepteerden graag totdat ze in staat zouden zijn om een eigen hut te bouwen. Gerrit Jan Heebink runde van 1855 tot 1861 een plattelandswinkel voor het gemak van zijn buren en een klein deel van het huis werd hiervoor bestemd. Hij kocht ook dertig hectare zwaar houtland dat ze begonnen te ontginnen. Later bouwde hij er een kleine hut voor zijn familie.
In het jaar 1856 kregen Gerrit Jan en zijn vrouw Johanna hun vijfde kind. Het was een zoon en ze noemden hem George.
Het waren moeilijke jaren – niet alleen voor de nieuwkomers, maar ook voor de oudere kolonisten. In 1857 ondergingen ze een depressie die bekend staat als de Panic of 1857. Geld was erg schaars en iedereen leefde van goedkoop voedsel. Er was weinig voedsel voor het vee. De varkens werden gevoed met beukennoten, die er in overvloed waren. De Heebinks wisten een redelijk bestaan te verdienen aan hun winkeltje en hun houtland en leden er daarom niet onder.
Burgeroorlog
Toen kwam de Burgeroorlog (1861-1865). In het begin leek het erop dat het van korte duur zou zijn, maar de ware omstandigheden waren op dat moment nog niet bekend. Depressie trof de gemeenschap – in feite het hele land. Voedsel was schaars. De gewassen waren tegengevallen. De lentetarwe was een totale mislukking geweest, dus meel was schaars. Gelukkig had Gerrit Jan wintertarwe en winterrogge gezaaid en beide gewassen hadden een behoorlijke opbrengst opgeleverd. Zo was hij beter voorbereid dan veel van zijn buren. Hij was een vrijgevige, vriendelijke man en wanneer zijn klanten geen meel konden kopen, leende hij het hen totdat ze het konden betalen.
De oorlog sleepte zich voort. President Lincoln had meer manschappen nodig, dus werden mannen opgeroepen voor het leger. Steeds meer van hen vertrokken, totdat er niemand meer over was om het werk op de boerderij te doen en het aan de vrouwen werd overgelaten. Ze zorgden voor de voorraad, werkten op het land en het was een gebruikelijk gezicht om dorsploegen te zien die volledig uit vrouwen bestonden.
De oorlog sleepte zich voort tot het bittere einde. Er was grote vreugde in deze patriottische gemeenschap toen men hoorde dat de Unie had gewonnen. Ze rouwden echter om de velen die hun leven hadden verloren in de oorlog. De moord op president Lincoln op 14 april 1865 bezorgde iedereen veel verdriet, want ze hadden naar hem opgekeken als de enige leider die orde kon scheppen in deze onrustige periode.
De opwinding van de Burgeroorlog was nauwelijks weggeëbd toen in Minnesota en Wisconsin Indianenopstanden uitbraken. In Minnesota waren verschillende bloedbaden gemeld en Wisconsin vreesde ook aanvallen. Bruggen naar Sheboygan City werden verhoogd en op strategische punten werden kanonnen gestationeerd, maar gelukkig bleken de rapporten vals. De Sauk-stam passeerde echter wel door de gemeenschap en veroorzaakte veel angst en bezorgdheid – maar er werd eigenlijk weinig schade aangericht.
Een Sauk Indian Chief kwam naar Gerrit Jan’s winkel en eiste ‘vuurwater’. Hij werd de winkel uit gesommeerd, maar voor hij vertrok toonde hij heel dreigend een langbladig mes. Gerrit Jan was niet bang en sloeg de deur achter hem dicht. Zijn zoontje Bart was echter zo erg geschrokken dat hij flauwviel.
In 1862 kregen Gerrit Jan en Johanna hun zesde en laatste kind. Het was hun eerste en enige dochter en ze noemden haar Johanna. Het jaar daarop trouwde hun oudste zoon Gerhardus Harmanus (Gerrit) met Gertrude Lemmenes, eveneens een emigrant, geboren in Meddo.
Ruim tien jaar na hun vertrek uit Aalten waren ze daar nog niet vergeten. In 1865 schreef hun nicht Johanna Aleida Heinen (1842-1925) in een brief aan haar familie in Amerika: “… want ik ben nu zoo heel alleen hier. Ik kom nog al gedurig uw huis voorbij en ook oome Heebink het zijne en ik zie er nog wel eens met aandacht in.”
Happy Valley
Eén van de andere Aaltense kolonisten in Oostburg was Arent Jan (John) Westendorp, geboren in Dale. Hij was geïnteresseerd geraakt in land in het westelijke deel van Wisconsin dat bekend stond als Happy Valley in St. Croix County, 500 kilometer verwijderd van Oostburg. John besloot dit gebied te verkennen hij kwam terug met het bericht dat er uitstekende landbouwgrond te koop was. Hij had daar een perceel gekocht en was voornemens zich daar op korte termijn te vestigen.
Kort daarna nam hij zijn vrouw, Willemina (ter Haar), en zijn gezin, samen met hun persoonlijke bezittingen mee naar zijn nieuwe boerderij. Chris John Snoeyenbos en Gerrit Heebink Jr. vergezelden hen op deze reis. Niet lang daarna kregen ook Herman Heebink en Lammert Vrieze de drang om dit pioniersland te zien en ook zij vertrokken op 1 april 1869 naar St. Croix County.
Ze gingen van Sheboygan Falls naar Fond du Lac en vervolgens met de trein naar La Crosse, waar ze een boot namen naar Prescott. Er was zoveel ijs in de rivier dat de boot niet verder kwamen dan Winona, dus namen ze van daaruit een trein. Ze wisten niet dat de trein rechtstreeks door Prescott ging, dus gingen ze door naar St. Paul (Minnesota). De Milwaukee and St. Paul Railway was op dat moment de enige in Minnesota en strekte zich alleen uit tot St. Paul. Er was een klein, slecht gebouwd depot in de buurt van de Wabasha-brug en een tolheffing van vijf cent werd geïnd om de brug over te steken. Dit was in het jaar 1869 en St. Paul had een bevolking van slechts achtduizend. Ze overnachtten in St. Paul in een klein Duits hotel in Third Street.
De route van Oostburg naar Happy Valley
Ze vertrokken de volgende ochtend te voet naar Happy Valley. Toen ze Afton bereikten, informeerden ze bij een boerderij hoe ze de St. Croix rivier moesten oversteken. De vrouw die de deur opende, was koekjes aan het bakken en nodigde hen uit om wat van haar warme koekjes te eten. Ze waren zo hongerig en moe dat dit voor hen als ‘manna uit de hemel’ kwam. De vrouw adviseerde hen om naar de oever te lopen waar ze een trappersboot zouden vinden. Ze deden dat en wachtten op de trapper, die om vier uur kwam. Hij was dronken en ze aarzelden om met hem over te steken, maar het was hun enige alternatief, dus besloten ze het risico te nemen. In Hudson lieten ze hun bagage achter en informeerden naar de weg naar Happy Valley. Ze werden abusievelijk naar Pleasant Valley geleid en na anderhalve kilometer heen en weer dwalen beseften ze hun fout en keerden ze terug naar de hoofdweg.
De wegen waren nat en modderig, met her en der korsten van ijs en sneeuw. Dit maakte het reizen te voet erg moeilijk en het dwong hen om onderweg regelmatig te rusten. Tijdens één van hun frequente rustperiodes hoorden ze in de verte een voertuig naderen. Het waren Chris McCabe en George Tubman die terugkeerden uit Hudson met een wagenlading railheknagels. Ze stopten om te informeren waar de jongens naartoe gingen en toen ze hoorden dat het John Westendorp in Happy Valley was, werden ze uitgenodigd om mee te rijden terwijl McCabe en Tubman liepen. De vermoeide jongens waren erg dankbaar en zouden hun vriendelijkheid nooit vergeten. Het gaf hen een hele fijne indruk van hun nieuwe buren.
Om drie uur ’s nachts kwamen ze aan bij huize Westendorp in Happy Valley, moe, nat en bijna kapot. Omdat ze langer onderweg waren geweest dan ze hadden verwacht, was hun geld bijna op – Herman had drieënveertig cent over en Lammert had tweeënhalve dollar. Ze hadden maar liefst 70 kilometer gelopen. De Westendorps verwelkomden hen hartelijk en gaven Herman korte tijd een baan bij hen. De Herrick boerderij was te huur en Herman, Gerrit en Lammert besloten deze te huren. Ze kochten elk een juk van ossen en huurden nog drie jukken zodat ze hun boerenwerk goed konden doen.
Baldwin, St. Croix
In 1869 was St. Croix County nog zeer dunbevolkt. Er woonden slechts honderd mensen in Hammond. Aan de oostgrens van de township Baldwin woonden vier gezinnen. Baldwin lag ruim 30 kilometer van transportfaciliteiten bij Hudson en de mensen wachtten vol spanning op de komst van de spoorweg.
Main Street, Baldwin, november 1912
Herman Heebink en Lammert Vrieze vonden spoedig werk. Een strook land van Woodville naar Baldwin moest kaal worden gemaakt om de spoorlijn mogelijk te maken. Ze sloten een contract om een ruimte van 30 meter breed vrij te maken en 20 meter hiervan moest worden ontdaan van kreupelhout. Het was zwaar werk om het land te ontdoen van pijnbomen en stronken en het kappen van hardhout leverde maar weinig geld op, maar ze waren blij met het weinige werk dat er te vinden was.
Bijna een jaar lang vervoerde Herman voorraden voor het postkoetsbedrijf en de spoorweg. Voor het postkoetsbedrijf was een mooie weg aangelegd. Omdat er geen andere manier van reizen was, deden de postkoetsen goede zaken.
Op 24 november 1871 kwam de eerste trein met passagiers vanuit Menomonie aan in Baldwin. Dit was een gedenkwaardige dag. In de jaren erna verrezen er steeds meer gebouwen in Baldwin. Winkels, een hotel, een saloon, zaag- en graanmolens en een kleine school van zes bij negen meter. De kleine nederzetting begon langzamerhand alle kenmerken van een dorp aan te nemen.
Verhuizing
In 1872 was Herman teruggekeerd voor een bezoek aan Oostburg en nam zijn broer Bart mee terug. Toen kwam hun moeder bij hen op bezoek en Bart nam haar weer mee terug naar Oostburg. Bart probeerde zijn ouders over te halen om hun eigendom daar te verkopen en met hem terug te keren naar St. Croix County en daar een huis te stichten. Na zorgvuldige overweging besloten ze dit te doen en Herman begon een klein huis voor hen te bouwen. Ze verlieten Oostburg op de dag na Thanksgiving Day in 1872, met Derk Johan (John), George en Johanna. De familie Snoeyenbos had voor hen een afscheidsfeest georganiseerd waar ze afscheid namen van hun vrienden, buren en familieleden in Sheboygan County. Daarna begonnen ze aan hun reis door Wisconsin naar Baldwin.
Ze werden door hun neef Gerrit te Grotenhuis naar het station gebracht. Al hun persoonlijke bezittingen werden in een wagen gepakt en ze zaten op de ingepakte dozen. Omdat de reisomstandigheden per trein erg slecht waren, duurde het twee dagen om de relatief korte afstand van Oostburg naar Baldwin te overbruggen. Bij aankomst in Baldwin was er niemand die hen opwachtte, dus wachtten ze in het depot tot Gerrit hen zou komen ophalen. Na enige tijd arriveerden Herman en Gerrit met een span paarden en een bobslee om hen naar hun nieuwe huis te brengen.
Kaart van Baldwin en omgeving uit 1897 (klik voor een grotere versie). We komen er vele Aaltense en Winterswijkse namen tegen.
Herman had tien hectare grond een mijl ten zuiden van Baldwin gekocht en daar een huis voor hen gebouwd. Er was geen tijd geweest om het interieur af te maken dus Herman, Bart en John maakten het voor hen af. Later kochten ze het huis van Herman.
Bart kocht in Hammond 22 hectare grond, ontgon het land en zette er gebouwen neer. In 1874 trouwde Bart met Gertrude Brethouwer uit Oostburg, eveneens een dochter van emigranten uit Aalten, namelijk Adrianus Brethouwer en Geziena Rensink. Een tijdlang deed hij aan gediversifieerde landbouw en verkocht de grond toen weer, om elders in Hammond 65 hectare te verwerven. Hij bracht het in cultuur en bouwde er in 1890 een comfortabel huis. Bart teelde de gebruikelijke gewassen en specialiseerde zich in Hereford-runderen en Poland-China varkens. Hij hield ook bruine Leghorn hoenders en fokte paarden. Bart was een fervent democraat en zat zes jaar in het schoolbestuur van het district Hammond en Baldwin. Hij was lid van de Presbyteriaanse kerk.
Enige jaren later, in 1877 trouwde zijn broer Herman met Dena te Stroete uit Oostburg, emigrantendochter van oud-Aaltenaar Gerrit Jan te Stroete en Janna Geertruid Peters, geboren Winterswijkse. Herman, Gerrit en Bart hadden in Baldwin een klein kruideniers- en handelszaakje opgezet en deden prima zaken.
In 1885 trouwde John met Plona van Driest uit Cedar Grove, dochter van Zeeuwse emigranten. Ze brachten de eerste anderhalf jaar van hun huwelijk door bij Johns ouders, waarna ze twee kilometer ten noorden van Baldwin een boerderij kochten.
Gerrit en Bart verloren beiden hun eerste vrouw. Gerrit hertrouwde in 1886 met Alice Flipse, dochter van Zeeuwse emigranten, en Bart in hetzelfde jaar met Anna Maria (Mary) Esselink, geboren in Winterswijk.
Einde van een tijdperk
Ondertussen nam de gezondheid van pater familias Gerrit Jan Heebink geleidelijk af. Hoewel hij niet lang ziek was, overleed hij op 17 december 1887. Zijn vrouw en familie misten hem enorm, want hij was een vriendelijke, vrijgevige man geweest, geliefd en gerespecteerd door iedereen.
Herman had zich teruggetrokken uit de handelsfirma en had in Baldwin een kleine houtwerf opgezet. Ook George trouwde, namelijk in 1892 met Dena Hoopman, dochter van oud-Aaltenaren Abraham Hoopman en Johanna Berendina Wentink. Het eerste jaar van hun huwelijk woonden ze in Baldwin en verhuisden later naar een boerderij in de buurt van Dahl, vijf mijl ten noordoosten van Baldwin, waar een deel van hun acht kinderen werd geboren.
Na de dood van Gerrit Jan woonde zijn weduwe, Johanna Sr., een tijdje bij haar dochter Johanna en George in hun huis ten zuiden van Baldwin. Later verhuisden ze naar Baldwin in het oude Norby-huis. Hier runde Johanna een klein pension. Later trouwde Johanna met Neal Beaton. Hij was fotograaf en bouwde een etablissement in Hammond waar ze enkele jaren woonden.
Moeder Johanna Heebink-Snoejenbos ging vervolgens om de beurt bij haar zonen wonen. Ze had een zeer slechte gezondheid en leed aan ernstige reuma. Ze was de laatste zeven jaar van haar leven niet meer in staat om te lopen en werd hulpeloos als een kind. Op 20 oktober 1898 overleed ze. Ze was een vriendelijke, sympathieke moeder geweest, maar vanwege haar hooggespannen, nerveuze temperament en emotionele aard, had ze veel geleden in een tijd waarin ontberingen overvloedig waren.
De kinderen Heebink en hun echtgenoten (v.l.n.r.), staand: Herman, Neil Beaton, Johanna, Bart, Mary (Esselink), George, Dena (Hoopman), John en Gerrit. Zittend: Dena (te Stroete), Plona (van Driest) en Alice (Flipse).
De twintigste eeuw
De vijf broers hadden zich allemaal gevestigd in de gemeenschap in of rond Baldwin. De handels- en kruideniershandel bloeide, maar Gerrit had zich als partner teruggetrokken en keerde terug naar de landbouw. Bart behield een tijdlang zijn interesse, maar het actieve werk werd overgenomen door Barts zoon, George B. Heebink.
John en George hadden enkele jaren een vleeswinkel in Baldwin, maar stopten daarmee om te gaan boeren. George verhuisde later naar Souris, North Dakota. Johanna en Neil Beaton verkochten hun fotozaak en verhuisden naar Quebec, Canada (waar Neil was geboren). Hermans houthandel floreerde.
Na een korte periode van ziekte overleed Gerhardus Harmanus (Gerrit) op 16 maart 1910. Zijn jongere broer George stierf op 9 december 1919 aan darmkanker. Engelbert (Bart) overleed op 9 april 1934 als gevolg van nierkwalen. Herman bereikte de leeftijd van negenentachtig jaar, na een korte ziekte die uiteindelijk leidde tot een longontsteking waar hij op 5 december 1935 aan overleed. Derk Johan (John) stierf op 16 september 1940 in Baldwin. Het overlijden van Johanna in 1947 in Canada markeerde het einde van deze generatie Heebinks.
Rond 1940 telde het nageslacht bijna 300 personen. De meesten van hen woonden in Baldwin en omgeving. Velen hadden zich ook verspreid over Wisconsin, terwijl anderen in North Dakota, Montana, Washington, Oregon, Californië en West Virginia woonden. De kinderen van Johanna woonden in verschillende delen van Canada.
Dit verhaal is grotendeels gebaseerd op ‘The Heebink History’, in 1940 opgetekend door Nell A. Heebink – dochter van Derk Johan (John) Heebink.
Zij schreef in haar voorwoord het volgende:
“Details van familiegeschiedenis, tenzij vastgelegd, worden alleen opgeslagen in de hoofden en herinneringen van onze ouders en voorouders. Als zij overlijden gaan ze vaak verloren voor de huidige generatie. Om een deel van de geschiedenis voor onze huidige generatie te behouden, heb ik in dit boekje anekdotes, verhalen en ervaringen verzameld die voor hen mogelijk interessant zijn. Het heeft vooral betrekking op hun vroegere leven in Nederland, migratie naar Amerika, pionieren in het oosten van Wisconsin aan de oevers van Lake Michigan en hun definitieve vestiging als gemeenschap in het westen van Wisconsin. Herman en John Heebink hebben alle historische gegevens in dit boekje geleverd.”
Dit verhaal is in 1998 uitgewerkt en online gepubliceerd door nazaat Joel Heebink en in 2022 in het Nederlands vertaald en aangevuld door Remco Neerhof.