Ondernemer, fotograaf, decoratie- en kunstschilder en levensgenieter
Gerrit Hendrik Heinen (Aalten, 01-08-1851 – Aalten, 26-09-1930) werd geboren aan de Varsseveldsestraat in Aalten. Zijn ouders waren Jan Willem Heinen en Antonetta Piepers.
Op negentienjarige leeftijd vertrok Gerrit Hendrik naar Warnsveld, na een jaar kwam hij in 1871 weer terug in Aalten. In 1877 vertrok hij opnieuw. Ditmaal naar Rotterdam, om het vak van huis- en decoratieschilder te leren. Twee jaar later kwam hij in Amsterdam terecht. Daar begon hij een schildersbedrijf en had na enige jaren meer dan honderd gezellen in dienst.
Heinen maakte het zogezegd en investeerde in onroerend goed. Hotel-Café Schiller aan het Rembrandtplein was de ontmoetingsplaats voor de huizenhandel en Heinen was daar dan ook vaak te vinden.
Daar werkte destijds ook Gerrit Jan Prins uit Aalten, de latere eigenaar van het café aan de Prinsenstraat. Door bemiddeling van Heinen werd op 1 april 1901 de officiële opening gevierd van ‘Sociëteit Schiller Prins’ in aanwezigheid van de heer Schiller uit Amsterdam. In 1902 schonk Heinen vier wandschilderingen, samen de vier jaargetijden vormend, voor de nieuw aangebouwde serre van Schiller.
Heinen bleef ook Aalten vaak bezoeken. Hij was een levensgenieter, stedeling en natuurlijk kunstenaar in het decoratieve. Hij droomde ervan om van Aalten een kunstplaats te maken en stelde enkele werken beschikbaar aan de Oudheidkamer. De drommen mensen bleven echter uit.
Op een van zijn reizen naar het buitenland leerde Heinen de Zwitserse Marie Streuli kennen. In 1880 trouwde hij met haar en samen kregen ze negen kinderen. Ze woonden aan de Keizersgracht. Gerrit Hendrik Heinen is de vader van onder anderen Marie Heinen, directrice van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid. Gerrit Heinen en Marie Streuli scheidden in 1911.
Fotografie
In 1894 maakte Heinen een serie foto’s van Amsterdam die hij in eigen beheer uitgaf onder de titel ‘Panorama’s en stadsgezichten van Amsterdam’ met 26 opnames. Voor zijn fotografie koos hij hoge standpunten, zoals het Rijksmuseum, het Centraal Station, het Paleis voor Volksvlijt en het Doelen Hotel, maar ook watertoren van Nieuweramstel en de zolders van gewone woonhuizen. In het Centraal Station in Amsterdam zijn nog steeds schilderingen van Heinen aanwezig.
Heinen verdiende zoveel geld als ondernemer dat hij in 1913 kon ophouden met werken. Hij bleef wel bas-reliëfs schilderen. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door in Italië, waar hij kennis maakte met Pietro Armati, een Italiaans kunstschilder, die hij naar Aalten bracht en aan opdrachten hielp.
’t Centrum in Bredevoort is een van de weinige jongerencentra in de gemeente Aalten die de eeuwwisseling heeft doorstaan. Op zaterdag 23 november 2019 vierde ’t Centrum haar 50-jarig bestaan.
JC ’t Centrum werd in 1969 opgericht door de toenmalige Nederlands Hervormde Jeugdraad en is na een halve eeuw nog steeds gevestigd op dezelfde bovenverdieping van het Koppelhuis aan de Markt. Het is echter een zelfstandige stichting, zonder bestuurlijke banden met de kerk. Van oudsher stond ’t Centrum bekend als het ‘nettere’ broertje van het beruchte Et in Terra in de Koppelstraat.
De jaren ’70 en ’80 waren de hoogtijdagen van het jongerencentrum. “Ze hingen er soms met de benen uit.” Op sommige avonden gingen er wel veertig kratten bier doorheen. Er was vaak een overschot aan jongens, maar de meisjes werden geronseld met flyers op de huishoudschool. In die tijd kwamen ook groepen jongeren uit Aalten naar ’t Centrum, terwijl tegenwoordig het merendeel van de bezoekers uit Bredevoort zelf komt.
Met trots kijkt men terug op optredens van grote bands zoals Solution, Alquin en CCC Inc., waarvoor de Misterpoort werd afgehuurd. ’t Centrum kende ook mindere tijden en werd zelfs enkele keren met de ondergang bedreigd. Dankzij de inzet van vrijwilligers overleefde het echter de veranderingen in het uitgaansleven van jongeren.
Het Bredevoorts volkslied is het volkslied van het Gelderse stadje Bredevoort. De tekst en de muziek zijn aan het begin van de 20e eeuw geschreven door dichter en organist Gerrit Rijks (24-03-1905 – 17-09-1987). Rijks was van 1921 tot 1984 organist van de Sint Joriskerk. Het lied wordt regelmatig op officiële gelegenheden ten gehore gebracht door onder andere het Bredevoorts stadskoor die het lied in haar repertoire heeft staan.
Tekst
Tussen natte, lage gronden, Tussen ‘t ruisend korenveld, Wordt “de heerlijkheid” gevonden, Die d’ historie vaak vermeldt. Daar waar in ’t grijs verleden, Zeer, zeer veel geleden is, Daar waar ook om onze vrijheid, Harde strijd gestreden is.
Daar waar eens mijn ouders woonden, Lief en leed steeds werd gedeeld, Daar, waar koning “Eendracht” troonde, En geen wanklank werd verheeld. Daar waar men elkander kende, En elkander steeds begreep, Open stond voor ieders noden, Samen torste menig leed.
Buiten dit beminde stadje; met zijn wallen en zijn gracht; Zijn de malse groene weiden, En de bossen vol van pracht; Daar hoort men de voog’lenkoren, Teder, lieflijk, ongestoord, Daar lacht de natuur u tegen, Wat den wand’laar steeds bekoort.
Is er door de loop der tijden, Zeer veel ouds te niet gegaan, De vaak onvolprezen “Eendracht”, Zal gewis niet ondergaan. Men waardeert elkanders streven, Men begrijpt elkanders taak, En vervult der buren plichten, Als de doodgewoonste zaak.
Bredevoort, mijn oude stadje, Met jouw grote kinderschaar, Blozend, stralend van gezondheid, Altijd lustig helpend klaar. Jullie zijn de hoop der toekomst, Maakt uw leven zo ’t behoort. Denkt vol trots aan het verleden, Van ons roemrijk Bredevoort.
Bredevoort, mijn oude stadje, Wat ge aan natuur ons biedt, Vindt men zeker, onomwonden, In de grote steden niet, Daarom zal mijn hartewens zijn, En van ieder, die het hoort: “Leve lang! M’n dierbaar plekje, Leve lang m’n Bredevoort”!
Bredevoort, m’n oude stadje, Bredevoort, m’n troetelkind, Bredevoort, m’n dierbaar plekje, Bredevoort de kindervrind, Bredevoort, de vriend van ouden, Bredevoort ons aller oord. Bredevoort, m’n oude stadje, Bredevoort, mijn Bredevoort.
Waar de ambachtslieden werken, En de nijv’re boerenstand Onverpoosd en onverdroten, ’t Land bewerkt met vaste hand, Waar men in volmaakte vrijheid, Mening en geloof waardeert, En de kennis van een ander, Met gepaste eerheid eert.
De tekst en de muziek van het Aaltens volkslied werden in 1935 geschreven en gecomponeerd door Johan Herman Janssen (16-02-1896 – 21-11-1966). Janssen werd geboren in Varsseveld en verhuisde op 14-jarige leeftijd met zijn ouders naar boerderij de Hiedtuunte in Lintelo. Later woonde hij in Doesburg.
Janssen was onder andere politieagent, fotograaf, wasbaas, orgelbouwer en carillonbouwer. Hij speelde trompet, piano, orgel en accordeon. Ook schreef hij revues en operettes en trad op als ‘Het boertje uut den Achterhoek’. Naast het volkslied van Aalten, schreef en componeerde Janssen ook het volkslied van Doesburg, Heelweg en Westendorp.
Het Aaltens volkslied wordt ook wel gezongen op de melodie van het Gelders volkslied. Maar hoewel dat ook heel mooi klinkt, is het – volgens onze bronnen – niet correct.
Muziek en tekst
Waar het oude Slingebeekje door een rustig dorpje vliedt waar een golvend heuvellandschap ons een prachtig uitzicht biedt waar de schitt’rende omgeving door een ieder wordt geroemd daar ligt in de oude Graafschap ’t dorp dat Aalten wordt genoemd. daar ligt in de oude Graafschap ’t dorp dat Aalten wordt genoemd.
Waar in ’t Loohuis en de Wolboom ons ’t natuurschoon tegenlacht waar het Walfort ons herinnert aan een vroeger voorgeslacht waar het bord “Verboden Toegang” ’t oog des wandlaars niet verstoort dat is Aalten, dat veel mensen kennen als hun liev’lingsoord. dat is Aalten, dat veel mensen kennen als hun liev’lingsoord.
Waar de nijvere bevolking ’t werk nog opgewekt verricht waar gastvrijheid vele jaren wordt beschouwd als ereplicht waar nog burenplicht vervuld wordt ’t zij bij vreugde of bij leed dat is ’t nooit volprezen Aalten ’t dorpje dat ik nooit vergeet dat is ’t nooit volprezen Aalten ’t dorpje dat ik nooit vergeet
Bronnen
‘Aalten, zoals het was – zoals het is’ (deel 2), E.M. Smilda & G.J. Timmer
Een paasvuur is een soort vreugdevuur dat tijdens Pasen in delen van Europa wordt aangestoken. Hiervoor wordt hout verzameld en op een grote stapel gelegd, die soms tientallen meters hoog is. Als het duister invalt wordt het geheel aangestoken. Het spektakel trekt vaak veel toeschouwers en meestal is het een echt dorpsgebeuren. Van oorsprong was het een Germaans feest, gewijd aan Ostara, de godin van de lente. Na de kerstening kreeg de traditie een christelijke invulling.
G.H. Rots beschreef de Aaltense paasvuurtraditie in 1937 als volgt:
“Ieder voorjaar als Pasen naderde verzamelden zich de jongens uit een ‘rot‘ (= wijk/buurt) om plannen te bespreken voor het “paaschvuur”. Zij benoemden een bestuur, waarvan vooral de penningmeester een gewichtige rol vervulde.
Er werd langs de huizen gegaan om te vragen of men ook nog wat over had voor ’t paaschvuur. Wie geen hout had, offerde meestal een kleinigheid in klinkende munt, waardoor een ‘kas’ werd gevormd. De penningmeester moest deze kas beheeren, welke soms tot dertig centen kon oploopen. ’t Gebeurde wel eens dat de penningmeester de kas of een gedeelte daarvan voor eigen doeleinden gebruikte. Dan was Holland in last. Er werd soms zwaar gevochten, en onderlinge ruzies waren aan de orde van den dag.
Maar ’t einde van ’t liedje was toch: er kwam een paaschvuur. Elk rot had zoo’n vuur, en ’t ging er maar om wie het grootste had. Niet zelden gebeurde het dat de eene groep jongens er ’s avonds laat nog op uittrokken om hout van een andere groep te kapen, en hun eigen voorraad daarmee aan te vullen.
Den eersten Paaschdag werd het vuur ontstoken. In ‘t midden een paal, waarboven een teerton gehangen was, waardoor het vuur hoog oplaaide. En zoo zag men om Aalten eenige vuren branden, welk schouwspel tal van kijkers had.”
Palmpasen
“Het eieren gooien werd ’s morgens door kleine kinderen nog veel gedaan. Als men ze mooi bruin gekleurd wilde hebben, werden ze in cichorijpap gekookt. Op Palmzondag kon men de kinderen met mooie versierde dennentakken zien loopen, z.g.n. „palmpaschen”, waarbij de kinderen dan de palmpaaschliederen zongen, oa. dit:
Eikorij, eikorij, As ’t nog eenen Zondag is kriege wi’j een poaschei. Eén ei is geen ei. Twee ei is een paoschei.
Dit soort liedjes, werd in andere gemeenten nog wel aangevuld. In folklorische bijdragen over paaschgebruiken zijn die liedjes wel vermeld.”
Aaltensche Courant, 6 april 1907Aaltensche Courant, 9 april 1935Dagblad Tubantia, 15 april 1960Dagblad Tubantia, 12 april 1966De Graafschapbode, 15 april 1930
In het oosten van Nederland is het begrip naoberschap algemeen bekend. Dit fenomeen, dat ook wel burenplicht of burenhulp wordt genoemd, verwijst naar de traditie waarbij buren elkaar ondersteunen, zowel bij vreugdevolle als bij droevige gebeurtenissen.
In 1874 beschreef J. ter Gouw, met medewerking van E.F. Avenarius, onderwijzer te Lintelo en Is. de Waal, voormalig predikant te Aalten, de gebruiken en plichten van het naoberschap zoals die destijds in Aalten gangbaar waren.1 Hieronder wordt het artikel weergegeven.
N.B. In het oorspronkelijke artikel wordt naoberschap gespeld met oa. Omdat wij Oud Aalten zijn en het artikel over Aalten gaat, hebben wij ervoor gekozen deze term aan te passen aan de WALD-spelling, met ao dus.2
“Ofschoon deze gebruiken nog in de gemeente Aalten in zwang gaan, behooren zij evenwel tot den ouden tijd. Zij zijn overblijfselen van de voorvaderlijke zeden, fragmenten slechts, die daar nog voortleven, maar mogelijk na weinig jaren ook al verdwijnen zullen.“
Nieuwbouw
‘Foezel’ als dank voor de (naober)hulp
Bij het bouwen eener nieuwe woning gaat de toekomstige bewoner bij acht of twaalf der naaste buren en vraagt him of zij “naober” van hem willen worden. Meestentijds wordt dit aangenomen, daar eene weigering eene beleediging is, en het opzeggen der naoberschap tevens het afbreken van alle onderling verkeer is.
Op de naobers rusten wederkeerige verpligtingen. Zoo is elk naober verpligt bij het bouwen eener woning de houten gebindten en den kap kosteloos te helpen oprigten. Des avonds zetten dan de naober-jongelui de meiboomen (een paar dennen) voor het huis, waarvoor de eigenaar hen trakteeren moet.
Hierop volgt een zoogenaamd “rigtemaal” voor de naobers, die ook te dezer gelegenheid het nieuwe gebouw eenen naam geven, bij welken naam de bewoner verder almede genoemd, en veelal beter dan bij zijn familienaam gekend wordt.
Eer de nieuwe woning betrokken wordt, komen de naobervrouwen, of hare dochters of dienstboden, met manden vol turf en hout aandragen, om het vuur “aan te bueten”, dat wil zeggen: aan te leggen. En als de nieuwe bewoner tot de behoeftigen behoort, dan wordt hem door zijne meergegoede naobers dikwijls zulk eene groote hoeveelheid brandstof gebragt, dat hij daar verscheidene maanden lang zijnen haard van voorzien kan.
J. ter Gouw
Huwelijk
Zal een jongeling of jongedochter in ’t huwelijk treden, dan gaan de andere jongelui uit de naoberschap, voordat de tweede huwelijks-afkondiging plaats heeft, naar de bewoners, bij wie de jonggehuwden hunnen intrek zullen nemen, en vragen aan den bruidegom of de bruid, of zij mogen “mooi maken”. Dit mooi maken bestaat in het planten van vier hooge denneboomen voor de deur, die onderling verbonden worden met bogen, en omwonden met palm, en bestoken met vlaggetjes van gekleurd papier; terwijl in het midden een kroon gehangen wordt, die met geknipt papier omwonden en met vergulde eijeren vercierd is. In ’t binnenste van deze kroon hangt een houten duif, als het zinnebeeld der liefde, die netjes met goudpapier beplakt is.
Deze bruiloftskroonen worden zeer in eere gehouden, en zoo lang mogelijk bewaard. Bij vele boeren kan men nog de kroonen zien, die bij huns grootvaders huwelijk zijn opgehangen.
Het afhalen van den bruidegom of de bruid, om hen naar hunne bestemde woning te brengen, geschiedt ook door de naober-jongelui. De wagen is met groen vercierd, en dikwijls met vier paarden bespannen; de meisjes uit de naoberschap nemen daarop plaats, en onder het zingen of liever uitschreeuwen van: “Naar Oostenrijk willen wij varen, Schier over de heide, enz.”, begeven zij zich op weg.
Is het, dat een bruidegom zijne bruid haalt, dan zit deze voor in den wagen, eene lange Goudsche pijp ‒ zoo mogelijk een staalpijp, door zijne naobermeisjes met rood, wit en blaauw zijden lint vercierd, te rooken. Nu is dat natuurlijk allang uit de mode; de bruigoms rooken nu sigaren of rooken niet. Maar in den pijpentijd moest een bruigom rooken. Ik heb er gezien, die werkelijk behoorden tot de niet-rookers, en evenwel op de bruidstranen en op de bruiloft met de bruigomspijp tusschen de tanden zitten, en nu en dan stoppen en aansteken moesten.
Aan de woning der bruid gekomen, wordt aan de linkerzijde van zijnen hoed een bouquet van gekleurd en verguld papier vastgemaakt, zoodat menigeen hem dan voor een koetsier, met eene kokarde aan den hoed, zou aanzien. De bruid krijgt een dito bouquet op de linkerzijde der borst.
Achterhoekse boerenbruiloft; men danst de ‘Driekusman‘
Als er nu eerst wat brood en koffij gebruikt is, wordt de bruid door een naoberjongen en de bruidegom door een naobermeisje naar den wagen geleid, terwijl de andere naoberjongens de “bruidskoe” uit den stal halen en achter den wagen medevoeren. Zijn de ouders der bruid welgestelde lieden, dan nemen de naoberjongens de vrijheid, ook wat worst, spek, vleesch, kippen en meer van dien aard voor de jonggehuwden mede te nemen.
Veelal is daags te voren reeds de kast der bruid, goed voorzien van rollen linnen, servet- en tafelgoed, benevens acht of twaalf stoelen, een spinnewiel en een haspel, naar de toekomstige woning gebragt.
Is de bruidswagen daar aangekomen, dan brengen de naober-jongelui, niet alleen den avond, maar ook een groot gedeelte van den nacht, door met het drinken van “foesel” (jenever) en ’t uitschreeuwen van allerlei liedjes, want zingen kan men het niet noemen, en keeren dan eindelijk naar hunne woning terug, om den volgenden dag het veelvuldig gebruik van dien “pestdrank” zooals sommigen hem noemen met hoofdpijn en lusteloosheid te bezuren.
Somtijds volgt de bruiloft of “broedlagt” weken, ja, maanden later, of wordt vereenigd met het kinderbier van ’t eerste spruitje.
J. ter Gouw
Overlijden
Bij sterfgeval zijn de verpligtingen der naobers nog veelvuldiger. Zoodra er in een huisgezin iemand sterft, wordt hiervan aan een der naastbijgelegene naobers, indien er geen tegenwoordig is, kennis gegeven, en deze gaat onverwijld de geheele naoberschap rond, en daarna gaan de naobers te zamen naar het sterfhuis, om den doode te “verhennekleeden”, dat is: van zijne kleeren ontdoen en in ’t lijkgewaad hullen.
’s Anderendaags wordt de doode overluid, en moeten de naobers aan de familie, zelfs tot op een afstand van vijf uren, het overlijden bekend maken. Des avonds brengen twee of drie naobers de kist en leggen het lijk er in. Is de overledene aan eene besmettelijke ziekte gestorven, of geeft de onaangename reuk reeds ontbinding te kennen, dan wordt hem een glas “pestdrank” gegeven. Maar dit is dan ook de eenigste jenever, die in een sterfhuis wordt gebruikt.
Begrafenis
Van den dood tot de begrafenis beredderen de naobers alles. Zij moeten het zaad, voor ’t begrafenismaal benoodigd, naar den molen brengen, en alles wat er verder noodig is, bezorgen. De naobervrouwen moeten het meel ziften en brood bakken, en hierdoor heerscht er in het sterfhuis eene drukte, welke voor de nabestaanden hinderlijk is, die zich gaarne met den geliefden doode alleen zouden bevinden. Van die drukte kan men zich een denkbeeld maken, als men weet, dat op eene begrafenis of groeve wel meer dan honderd huisgezinnen genoodigd worden.
(Bij een mijner boeren, die vrij welgesteld was, maar toch slechts eene kleine hoeve had, was zulks het geval, toen er, bij ’t overlijden zijner hoogbejaarde moeder, eene groeve aan huis was. Er werd bij die gelegenheid vier mud rogge verbakken, waaruit 75 brooden kwamen, en daar ’t brood voor vier man bestemd was, had men op driehonderd eters gerekend. Voorts was er ingeslagen: een volle Leidsche kaas en een bijna volle, te zamen 33 oude ponden; twaalf oude ponden koffij, en 5/4 oude ponden witte klontjes. Bij den brouwer werd een ton bier besteld, waarmee men echter rekende niet te kunnen volstaan. De luiders dronken voor drie gulden aan jenever.)
Op den dag der begrafenis wordt des morgens om tien uren het lijk op “den deel” (den dorschvloer) gezet, en de kist zoover geopend, dat het gelaat van den doode zigtbaar is. De naobervrouwen schenken nu koffij en presenteeren brood aan de genoodigden, terwijl die naobervrouw, wier man het lijk naar de begraafplaats moet rijden, het voorregt heeft, de naaste familie te bedienen, en zoo heeft elke naobervrouw naar haren rang en stand hare bepaalde werkzaamheid.
Nadat alle genoodigden, waarbij de naobers en de bewoners van het rot (de wijk) behooren, zich met brood en koffij verzadigd hebben, gaan allen naar den deel, om den afgestorvene voor ’t laatst te zien. Is er een predikant tegenwoordig, dan houdt deze bij de geopende lijkkist een toespraak; hij tracht de bedroefden te troosten, houdt allen het memento mori voor, en eindigt met een toepasselijk gebed.
Nu wordt de kist achter op eenen wagen geplaatst, en gaan de twee naaste betrekkingen van den overledene op het voeteinde der kist zitten, daarnaast de twee daaraanvolgenden, en zoo voort totdat alle plaatsen bezet zijn. De vrouwen hebben een zwart regenkleed of folie over haar hoofd hangen, en weten, door zich hiermede geheel of gedeeltelijk te bedekken, haar verwantschap tot den overledene zeer nauwkeurig aan te duiden.
De optogt naar het graf vormt eene lange, soms onafzienbare rij, daar niet slechts de betrekkingen, maar ook de naobers en zij, die tot het rot behooren, het lijk volgen, en bovendien, zoodra de lijkstoet het dorp nadert, ook velen van daar zich er bij aansluiten; zoodat niet zelden anderhalf honderd mannen, vrouwen en kinderen aan dien optogt deelnemen.
Begrafenisstoet
Van ’t oogenblik af, dat de stoet in ’t gezigt van het dorp komt, totdat die de begraafplaats weer heeft verlaten, worden alle klokken geluid, en van het graf gaat het naar den brouwer, waar enkelen thee, maar de meesten bier drinken, en dit laatste in zeer ruime mate. Van den brouwer gaat het weer naar het sterfhuis terug; hier wordt dan andermaal brood en koffij gebruikt, en de plegtigheid is afgeloopen.
Maar ’s anderendaags volgt er nog een kleine nabetrachting. Reeds met het krieken van den dag staan de armen voor de deur (vijftig of honderd soms), om ook nog “een spierken” van het sterfhuis te kunnen wegdragen. Men geeft hun de niet heel angstig uitgezifte zemelen van de verbruikte rogge en het overgeschoten brood.
’s Namiddags komen de naobervrouwen nogmaals aan het sterfhuis; zij gebruiken weer koffij en een boterham, en daarna zoekt elk hare geleende kopjes, schoteltjes, messen, enz. bij elkaar, en verwijdert zich met het gebruikelijke: “ik wunsch oe het beste.”
Lintelo, E.F. Avenarius
In het dorp
Hetgeen door mijnen vriend Avenarius is medegedeeld, en waar ik een paar opmerkingen bijgevoegd heb, betreft bepaaldelijk de naoberschap bij de buitenlieden. In de kom der gemeente heeft men wel hetzelfde thema maar met eenige variatie.
Bij ’t betrekken eener woning komt er spoedig van de naobers, die tot het huis (naar eenmaal gedane keuze) behooren, het aanbod om “een vuurtje te bueten”, d.i. aan te leggen. Dit aangenomen en het uur bepaald zijnde, zenden de naobers dochters of maagden (dienstboden) met brandstof “kluwen” of baggerturf de een, hout de ander en alles wordt aan den ledigen haard opgestapeld, als moest er zoo dadelijk de brand in gestoken worden. Wil men ’t eens regt mooi maken, dan gaat over alles heen een krans van gekleurd papier. Na dit “vuurtje-bueten” verwacht men al dadelijk een glaasje “foesel” (jenever), en is er nog iets bij, des te beter; daarna worden de naobers zelven “geneugd” (genoodigd), en krijgt men dientengevolge de hoofden der gezinnen op “een kupken koffij” met “kluntje,” krentenwigge, en ten slotte “foesel met soeker” (jenever met suiker).
Ook na den afloop van bruiloft en begrafenis worden de naobers op gelijke wijze genoodigd, en dan zitten jood en christen, roomsch en on-roomsch, rijk en arm, vriend-broederlijk bij elkander; en zulk een avond laat genoegelijke herinneringen achter, terwijl men op nieuw zich gestemd gevoelt, om elkander over en weer al de diensten te bewijzen, die de naoberschapspligten voorschrijven.
Binnen de plaats is het bij begrafenissen wel doorgaans niet op zoo groote schaal aangelegd als wij zooeven vernamen; maar toch is de vergadering somtijds zoo talrijk, dat de predikant, die bij ’t geen er gebruikt zal worden in den gebede voorgaat, zich weleens moet plaatsen tusschen twee ruime vertrekken, ten einde in beide verstaan te worden. ’t Gebeurt zelfs, dat er nog een derde kamer noodig is, waar de gasten het dan met eenige klanken uit de verte voor lief nemen moeten.
De Klepperklumpkes van ’t Walfort was een folkloristische dansgroep uit Aalten. De groep werd opgericht op 10 mei 1954 met het doel om de Gelderse streekfolklore te bewaren voor het nageslacht. De leden van de groep waren gekleed in originele Gelderse (Achterhoekse) klederdracht, zoals deze omstreeks 1900 werd gedragen.
Het dansrepertoire bestond uit ongeveer 35 oude, meest Achterhoekse en Twentse dansen, die ook dateren uit die tijd. De meest bekende dansen zijn de Driekesman, Pot met bonen en de Hôksebarger, gedanst uiteraard op blank geschuurde klompen.
Graag geziene gast
De Klepperklumpkes was een actieve vereniging. Gedurende de afgelopen decennia traden zij op in diverse instellingen, op braderies en in vele landen. Zo was men een graag geziene gast op festivals in onder meer België, Denemarken, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Oostenrijk, Slowakije, Spanje, Zweden en Zwitserland. Zelfs in China hebben ze opgetreden.
In de hoogtijdagen organiseerden de Klepperklumkes om de vier jaar een groot internationaal festival in Aalten, met vele buitenlandse gasten. Deze werden ondergebracht bij gastgezinnen en dat was voor velen van hen een bijzondere kennismaking met de buitenlandse dansers en hun folklore.
De dansgroep oefende de laatste jaren in de zaal van café Setz.
Na bijna 70 jaar zijn De Klepperklumpkes er in 2022 mee gestopt. De laatste jaren nam het aantal activiteiten steeds verder af. Veel leden waren op leeftijd, de conditie werd minder en nieuwe ledenaanwas ontbrak.
In 1919 kwamen een aantal Aaltenaren met dezelfde wens bijeen: ‘het oprichten van een strijkorkest’. Deze Aaltenaren waren de oprichters van de Aaltensche Orkest Vereeniging (AOV) in september 1919. Dit ging niet zonder slag of stoot. Er moesten meerdere besprekingen plaatsvinden, maar uiteindelijk startte de AOV met 12 leden, onder leiding van de heer P.J.J. Collard, die tevens de rol als voorzitter op zich nam.
Harmonieorkest
Een strijkorkest met maar 12 leden is natuurlijk niet groot genoeg. Toch heeft de AOV dit een aantal jaren zo volgehouden, tot de AOV in 1935 een verzoek kreeg van een andere vereniging, ‘Sempre Con Zelo’ genaamd. Sempre Con Zelo was een harmonieorkest dat in 1901 was opgericht, maar in 1935 werd ontbonden. Zij verzochten daarom de AOV om een harmonieafdeling op te richten.
Een lastige keuze voor het toenmalige bestuur van de AOV. Het bestuur kon het er niet over eens worden en lastte een ledenvergadering in. De uitkomst daarvan was, dat de AOV het voor een jaar wilde proberen. Dit bleek prima te verlopen en de harmonie en het strijkorkest (de symfonie) werden definitief samengevoegd. In de loop van de jaren bleek echter dat de belangstelling voor het symfonische gedeelte steeds minder werd. Daarom is de symfonie in 1953 opgeheven en werd de AOV een harmonieorkest.
In 1964 werd er een nieuw onderdeel aan de AOV toegevoegd, namelijk het tamboerkorps dat later de slagwerkgroep werd. Tevens is er enige tijd een majorettegroep actief geweest voor de AOV, maar deze is wegens te weinig belangstelling weer opgeheven. Ook had de AOV enkele jaren een dweilorkest, maar deze moest helaas stoppen.
Fusie
Begin 2023 werd bekend gemaakt dat de muziekverenigingen AOV uit Aalten en DeMB (Drumband en Muziekband Bredevoort) samen verder gaan als één harmonieorkest. DeMB komt voort uit muziekvereniging Excelsior Bredevoort die uit 1925 dateert.
Op zaterdag 1 april 2023 gaven zij een fusieconcert in ’t Grachthuys in Bredevoort en werd de nieuwe naam onthuld: ‘Bredevoort Aalten Muziek Makerij’, oftewel BAMM.
Fotograaf, kunstschilder, tekenaar en amateur-natuurgeneeskundige
De Goosen, Lintelo, geschilderd door Paul Hagemann
Johannes Paul (roepnaam: Paul) Hagemann werd op 3 maart 1882 geboren te Münster (Duitsland). Op 15 november 1923 trouwde hij in Amsterdam met Francina Gijsberta (Bep) van Arkel. Vanaf 1933 woonde hij met zijn echtgenote in Aalten.
Hagemann was fotograaf, kunstschilder en tekenaar. Hij heeft onder andere veel boerderijen op doek vastgelegd. Daarnaast was hij ook nog amateur-natuurgeneeskundige. Eén van zijn gezondheidsproducten was een doosje met metaal en iets van elektriciteit.
Hij overleed op 8 augustus 1960 en ligt begraven op de RK begraafplaats aan de Piet Heinstraat.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Piet te Lintum (1909-1985) was een columnist, illustrator, tekenaar en kunstschilder. Hij schilderde een groot aantal landschappen en dorpstaferelen van zijn geboortestreek, de Achterhoek. Hij wordt daarom ook wel de “schilderende ambassadeur van de Achterhoek” genoemd.
Pieter (Piet) te Lintum werd op 13 januari 1909 in Aalten geboren als zoon van Jan te Lintum, kruidenier, en Johanna Christina Adolphina te Giffel. Het gezin woonde aan de Dijkstraat 4, waar tot 2022 bakker Van den Dobbelsteen was gevestigd. Hij trouwde op 15 augustus 1942 met Elisabeth Maria Schenk met wie hij twee kinderen kreeg.
Piet te Lintum werd bekend als columnist, illustrator, tekenaar en kunstschilder. Hij heeft een groot aantal landschappen en dorpstaferelen geschilderd van zijn geboortestreek, de Achterhoek. Hij wordt daarom ook weleens de “schilderende ambassadeur van de Achterhoek” genoemd.
Vanaf zijn kindertijd bleek dat hij talentvol was en op de leeftijd van elf jaar tekende hij goed gelijkende portretten. Zijn eerste lessen ontving hij van een kunstenaar die juist afgestudeerd was van de kunstacademie. Tevens volgde hij een jaar lang schriftelijke cursussen van een instituut in Parijs.
Toen hij 18 werd volgde hij lessen op de Kunstnijverheidsschool in Arnhem. Daar kreeg hij les van Hendrik Valk en Gerard van Lerven. Daarna volgde hij drie jaar lessen op de Rotterdamse Kunstacademie van David Bautz en Herman Mees. Maar bovenal van professor Johannes Hendricus Jurres, op de Rijksschool voor Kunstnijverheid in Amsterdam.
Na zijn studie werkte Te Lintum als illustrator voor diverse uitgeverijen, onder andere tekende hij de illustraties voor de avonturen van Aornt Peppelenkamp van Frans Roes die onder het pseudoniem Herman van Velzen schreef. Verder voor Misset in Doetinchem, uitgeverij van De Graafschapbode maar ook als columnist voor dagblad Tubantia, met nieuws in een stripvorm. In die tijd tekende hij ook reclamewerk en ansichtkaarten.
Piet te Lintum overleed op 1 mei 1985 in Winterswijk.
Oeuvre
Piet te Lintum staat vooral bekend om het schilderen van bouwvallige gebouwen. Voor Piet gold: hoe ouder en rotter het gebouw, des te mooier het geheel. Het moderne, rechtlijnige was iets wat hij meed. Hierbij ging het hem niet alleen om het romantische dat te zien was achter verwaarloosde huizen en boerderijen.
Te Lintum vroeg met zijn werken aandacht voor een stukje historie. Hij zag destijds al met lede ogen aan dat er steeds meer oude gebouwen met een verleden werden gesloopt voor herinrichting van het Achterhoekse landschap. Het boerderijtje van Bernard Schluter in het Duitse Südlohn en het Kuupershuusken in Bredevoort zijn om deze reden steen voor steen wederopgebouwd. Allemaal ten behoeve van rijke, lokale geschiedenis.
In het boek ‘Wat ik te zeggen heb…’, geschreven door Hans de Beukelaer wordt een ode gedaan aan de herinnering van de persoon en het werk van Te Lintum. De omvang van zijn oeuvre is moeilijk in te schatten, maar voor dit boek zijn ruim 500 werken opgespoord. Naast aangezichten van lokale gebouwen en boerderijen, schilderde Piet te Lintum ook profielen van gezichten en maakte hij muurschilderingen. De meesten hebben de tijd echter niet doorstaan.
Een aantal voorbeelden uit Te Lintums omvangrijke werk:
Oude Helenakerk, Aalten, tekening door Piet te LintumDe Olde Trepkes, door Piet te LintumKelder Ambthuis, tekening door Piet te LintumOud hoekje in Bredevoort, door Piet te LintumHet oude café De Leeuw, getekend door Piet te LintumPaasvuur, tekening uit 1934 door Piet te LintumWesterkerk, AaltenKasteel Bredevoort, door Piet te LintumHofstraat AaltenKerst in Aalten, 1935„De Hozze” (zij-aanzicht), door Piet te LintumDe Pellewever, geschilderd door Piet te LintumHet Stiemenshuus, geschilderd door Piet te Lintum (foto van Ron Kuiperij)School IJzerlo, geschilderd door Piet te Lintum„De Hozze” met zijn eeuwenoude huisjes en markante geveltjesDe bruidswagen steet achter, ’t huus; den zwartbonten, daor ze altied zoo gek met was, krig ze met en Mientjen en de knecht bunt der met an ’t optuugen.Molen Bredevoort, door Piet te Lintum (bron: Dagblad Tubantia, 7 februari 1961)‘Het eerste driemanschap’ van de Coöp. Landbouwvereniging, tekening door Piet te LintumTekening: Piet te LintumDe Hogestraat, door Piet te LintumDe OLS te Lintelo, in 1953 geschilderd door Piet te LintumEen drietal arbeiders springen op aan den rand van een dennebosch en houden een „sliet” over den weg als tolboom en één schut een geweer in de lucht af om als van oudsher de kwade geesten op den weg van ’t bruidspaar te verjagen.
Leestip
‘Wat ik te zeggen heb…‘, Piet te Lintums schilderrijke reis door de Achterhoek en het nabije grensgebied Hans de Beukelaer en Jos Betting
In het Cultuurhistorisch tijdschrift voor Achterhoek en Liemers, Oer/39 van maart 2021, verscheen een artikel over Piet te Lintum. Dit tijdschrift is nog verkrijgbaar bij het ECAL in Doetinchem.
Om de exacte oorsprong van muziekvereniging De Eendracht te ontdekken moeten we teruggaan naar 14 maart 1896. We lezen daar in de ‘Aaltensche Courant’, (uitgever firma gebr. de Boer, Aalten) een verslag van een uitvoering ter gelegenheid van het éénjarig bestaan van de chr. zangvereniging ‘Door Oefening tot Stichting’. Citerend uit dit verslag lezen we:
“De heer Staal, hoofd van de oude school aan de Bredevoortsestraatweg, hield onder het uitdelen der versnaperingen een toespraak over het schoone in de verschillende vormen, maar vooral in de muziek.”
Misschien ligt hierin wel de oorsprong van muziekvereniging De Eendracht, want in de krant van 31 oktober 1896 vinden we onder het plaatselijk nieuws het volgende:
“AALTEN – Bij de Chr. Zangvereeniging, onder leiding van den heer A. Rots, bestaat het voornemen een muziekkoor op te richten. Een lijst voor vrijwillige bijdragen circuleerde dezer dagen bij de ingezetenen, teneinde voor de aanschaffing der instrumenten het noodige geld bijeen te krijgen.”
En op 6 maart 1897 lezen we in de ‘Aaltense Courant’:
“Vrijdag 26 februari, herdacht de zangver. ‘Door Oefening tot Stichting’ haar tweejarig bestaan door onderlinge feestviering, zoals men zich herinneren zal, werd door enige leden in ’t laatst van het vorig jaar moeite gedaan gelden bijeen te brengen tot aanschaffing van enige instrumenten voor hoornmuziek. De moeite is in zoverre beloond, dat dankzij het eendrachtig samenwerken der leden en de leiding van den directeur en de steun van de Aaltense ingezetenen, dat op dezen avond de zangstukken konden worden afgewisseld door muziek.”
Zo was De Eendracht een feit geworden en er bleek ook animo voor te zijn, want zestien leden gaven zich op. Zij betaalden elk vijf gulden, totaal dus 80 gulden. Een begin was aanwezig, de rest werd bij de Aaltense ingezetenen opgehaald. Dhr. A. Rots werd in die tijd aangewezen als directeur (dirigent) en hij bestelde van het ingezamelde geld de eerste instrumenten. De eerste instrumenten waren twee cornets, twee bugels, twee alten, één tenor en één tuba. Samen acht instrumenten voor zestien muzikanten, zodat men om de beurt moest oefenen.
Beginjaren
De Eendracht was van oorsprong een fanfare, maar in latere jaren is gepoogd om van De Eendracht een harmoniecorps te maken. Oorzaak hiervan was dat het korps altijd maar 10 tot 15 leden had. Men was in de veronderstelling dat als men overschakelde naar een harmonie, de meer ‘gegoede burgers’ van Aalten lid zouden worden. Volgens sommigen klonk een harmonie nu eenmaal beter. Maar het liep op niets uit, want later werd het gewoon weer een fanfare.
Het programma van de concerten in die tijd waren over het algemeen van veel Franse titels voorzien. Nederlandse componisten voor harmonie en fanfare waren er niet of nauwelijks. In de periode 1914-1918 werd het een tijdje stil rond De Eendracht. De wereld was in oorlog. En ondanks dat Nederland niet direct bij deze oorlog betrokken was, zal dit toch wel invloed hebben gehad. In 1921 vierde de fanfare haar 25-jarig bestaan.
Langzamerhand kreeg De Eendracht behoefte om aan concoursen deel te nemen. In 1926 namen de leden van De Eendracht het initiatief tot het oprichten van een ‘Gelderse Chr. Bond van Harmonie- en Fanfarecorpsen’. Het eerste festival werd gehouden op 2 oktober 1926. Op tweede paasdag 1929 werd door Ds. Stegeman het vaandel aan De Eendracht aangeboden.
Crisisjaren
Van de jaren 1939-1940 is alleen nog een gecombineerd verslag te vinden. Hierin schreef de secretaris dat het moeilijk was in die tijd een muziekvereniging op de been te houden, doch schreef hij: “Meer dan ooit moeten wij nu opzien naar de naam welke in gouden letters op ons vaandel staat, want ‘Eendracht maakt macht’“. Daarna zwijgen de notulen even, alleen de penningmeester ging nog een poosje door, tot 1944. Daarna moesten alle culturele verenigingen op last van de bezetter lid worden van de zogenaamde ‘Kulturkammer’. De meeste verenigingen voelden daar niets voor en stelden zich tijdelijk op non-actief. In 1945 maakte men weer volop muziek en De Eendracht ging ook weer de straat op.
Tamboerkorps
In 1949, schafte men een tamboermaitrestok aan van de opbrengst van een bazar. Vanaf toen ging De Eendracht over straat met een tamboerkorps ervoor. In 1969 ging het niet zo goed met het tamboerkorps, de repetities werden slecht bezocht en de voornamelijk oudere leden verlieten dit korps. Na verloop van tijd ging het tamboerkorps min of meer verloren. Men besloot hierna een geheel nieuwe groep op te starten, met voornamelijk jongere leden.
Uniformen
In 1962 was het dan zover, De Eendracht werd in haar eerste uniform gestoken. Door veel feestweken en de gulheid van de Aaltense bevolking werd het mogelijk dergelijk materiaal aan te schaffen. Ook werd er in dat jaar een ‘muziekschool’ opgericht. In 1972 bestond ‘De Eendracht’ 75 jaar, en kreeg symbolisch een nieuwe vaandel aangeboden, maar pas in 1973 had ‘De Eendracht’ er beschikking over. Enige jaren later, in 1977, organiseerde De Eendracht een grandioze eendagsactie, die genoeg geld opbracht om nieuwe uniformen aan te schaffen.
100-jarig jubileum
Als opmaat naar het honderdjarig bestaan gaf De Eendracht in januari 1996 een nieuwjaarsconcert. Het jaar 1996 stond bol van activiteiten. Maar de grootste wens was een CD uitbrengen, met fanfaremuziek van de fanfare, maar ook het tamboer- en lyrakorps (inmiddels omgedoopt tot Melody-en Percussion Ensemble) werkte mee aan de opnames. Om het hele gebeuren rond het eeuwfeest te promoten werd een dweilorkest geformeerd uit vrijwillige muzikanten. Er bleek duidelijk behoefte aan een dergelijke groep, want ze werden veelvuldig gevraagd om festiviteiten op te luisteren, waaronder de Gerard Tebroke Memorialloop en de Aaltendagen.
Op vrijdag 29 november vond in De Pol een receptie plaats waar vele sprekers en ander bezoekers waaronder oud-leden De Eendracht geluk wensten met het honderdjarig bestaan. Burgemeester Bouwers van Aalten onderscheidde De Eendracht namens de koningin met de Koninklijke Erepenning. Tijdens de receptie kreeg de honderdjarige een serenade van de plaatselijke zusterverenigingen en de vendeliers van Sint Helena. Ook het dweilorkest van De Eendracht bracht een muzikale groet. Op 30 november 1996 gaf De Eendracht een jubileumconcert in De Pol, waar alle geledingen van De Eendracht aan meewerkten.
Tien jaar eerder, in 1986, verscheen een boekje ”de geschiedenis van een fanfarekorps“, geschreven door A.J.A. Stronks en uitgegeven door Drukkerij Wikkerink.
Eigen gebouw
Rond de eeuwwisseling kwam de wens weer naar boven om over een eigen gebouw te beschikken voor De Eendracht. Er was in het verleden ook al eens geprobeerd iets dergelijks op poten te zetten, maar dat strandde door geldgebrek. Men ging op zoek naar een geschikte locatie. Nadat verschillende locaties de revue waren gepasseerd kwam een perceel aan de Nijverheidsweg in beeld. Dit was de plek waar het gebouw van muziekvereniging De Eendracht zou komen. Op 22 november 2008 was het muziekgebouw klaar en kreeg de naam ‘De Opmaat’.
In 1960 werd een comité gevormd dat zich ten doel stelde het stichten van een gereformeerd jeugdcentrum. Het jeugdwerk van de Aaltense kerk floreerde als nooit te voren en had meer ruimte nodig. In oktober 1960 ging de kerkenraad er mee akkoord en besloten werd het jeugdcentrum te laten verrijzen achter de Westerkerk.
Het Gereformeerd Jeugdcentrum werd geopend in september 1967. Later kreeg het de naam ’t Ankertje.