Vanaf halverwege de 19e eeuw tot ver in de 20e eeuw kende Aalten diverse kerkelijke jeugdverenigingen. Hieronder volgen (delen van) een aantal krantenartikelen over de Gereformeerde Meisjesvereniging ‘Lydia’. Meer informatie over deze en andere kerkelijke jeugdverenigingen is welkom.
Onder de velen die in onze dagen jubileeren, behoort ook de Meisjesvereeniging „Lydia”. Gisteren, 6 Februari, was het 25 jaren geleden, dat zij in de Westerkerk onder leiding van Ds. Schouten, haar eerste vergadering hield. Het ledental bedroeg toen 16, welk getal in den loop der jaren is geklommen en gedaald. De jeugdvereenigingen hebben nu éénmaal een vlottende bevolking. De meeste leden bezoeken haar slechts 4—6 jaren zoodat het aantal leden steeds aan schommelingen onderhevig is. Ook deze vereeniging heeft dezen natuurlijken gang ondergaan.
De eerste schrede die zij op het levenspad zette was bescheiden, doch de zegen, dien zij heeft verspreid over tal van vrouwen en meisjes is van niet te onderschatten beteekenis. De werkzaamheden werden in 1905 aangevangen met bijbelbesprekingen over de Handelingen der Apostelen, terwijl verder opstellen over gewijde geschiedenis werden gehouden. De heeren Verlaan en Gussinklo Sr. vertelden er later over verschillende onderwerpen.
De taak van de jeugdvereenigingen was in die dagen nog niet zoo goed omschreven als thans; een werkplan, door bekwame leidsters samengesteld ontbrak nog geheel, vandaar dat de krachtsontplooiing nog niet zoo goed was. Ook in deze vereeniigng zagen we de ontwikkeling geleidelijk voortgaan. Omstreeks 1916 ging men de catechismus behandelen; later begreep men de taak beter, en veranderde dit in geloofsleer. In 1921 stelde men zich onder kerkelijk toezicht en in 1922 sloot men zich aan bij den Ned. Bond van M.V. op G.G. Deze laatste daad was voor de jubilaresse van groote beteekenis. Sinds dien werd er gewerkt langs vast getrokken lijnen. Het werkprogram werd uitgebreid met Maatsch. onderwerpen, Opvoedkunde, Zendings- en Kerkgeschiedenis, hetgeen aan de vorming der leden natuurlijk belangrijk ten goede kwam.
Op de hier afgedrukte kiek zien we bestuur en leden der vereeniging. Haar ledental is thans 30 en zij heeft het voorrecht haar jubileum hedenavond, onder leiding van haar oprichter te vieren. Wij wenschen de vereen. met dit heugelijk feit van harte geluk en hopen, dat zij in de toekomst velen nog tot rijken zegen zal zijn.
In gebouw „Patrimonium” werd gisteravond het vijftigjarig bestaan van de Geref. meisjesvereniging „Lydia” gevierd. Het is de eerste Geref. meisjesvereniging, die in Aalten werd opgericht, zoals bleek uit het verslag, dat door de beide secretaressen werd uitgebracht, want de vereniging is thans gesplitst in twee afdelingen. Uit het historisch overzicht, dat zeer summier was, mede omdat van de eerste jaren niet veel gegevens meer te vinden waren, bleek dat het aanvankelijk niet zo gemakkelijk ging in Aalten een meisjesvereniging op te richten. Het was nog iets nieuws.
De jubileumavond, die door de presidente, mej. A. Wevers werd geopend met Schriftlezing en gebed, werd bezocht door afgevaardigden van verschillende andere Aaltense jeugdverenigingen, door een vrij groot aantal begunstigers en tal van oud-leden.
Mej. B. Wassink las een inleiding over Ruth, waarop een tableau in zeven onderdelen volgde, eveneens over Ruth. De avond werd verder gevuld met een toespraak van ds. J. van Wijngaarden over de betekenis van het zich ontwikkelen van het meisje en de noodzaak van onderzoek van de Bijbel en de daarin vervatte beginselen. Een zangkoor zong verschillende liederen en enkele korte schetsjes werden opgevoerd. Mevr. Wikkerink-Eppink, die veertig jaar geleden de vereniging bezocht, haalde herinneringen op aan die tijd, waarna de bijeenkomst door ds. J. van Wijngaarden met dankgebed werd gesloten.
Nieuwe Aaltensche Courant, 22 september 1922De Graafschapper, 7 februari 1930Dagblad Tubantia, 7 april 1951
AI was het wat laat in den tijd, er zou toch dit jaar weer een Schuttersfeest gehouden worden, wat sinds 1900 niet het geval was geweest. In 1901, 1902 en 1903 was het de wielerclub „Houd Moed”, die óf alleen óf in samenwerking met „Floralia” nog eens een feestje organiseerde. Doch daar de wielerclub, naar wij hoorden, ontbonden is, was van dien kant geen feestelijkheid te verwachten.
Het was daarom van eenige werklieden een goede gedachte om te trachten een Schuttersfeest te organiseeren en door de flinke medewerking van de burgerij, die daarvoor milde bijdragen schonk, en door de aanmelding vaneen groot aantal liefhebbers van schieten was dat mogelijk. Het getal schutters was dan ook meer dan het dubbele van het laatst gehouden schuttersfeest.
De optocht, die Woensdagmorgen door het dorp trok, had dan ook veel bekijk en mocht best gezien worden. Met een goed muziekkorps voorop ging het in goede orde door de verschillende straten en werd voor de huizen van den Burgemeester, den Pastoor en enkele particulieren het vaandel geslagen. Op het feestterrein stonden de masten reeds klaar, met den vogel en den fladder in top, waar de schutters hun geoefendheid op konden toonen.
De vogel was zeer zwaar gemaakt en daardoor duurde het verbazend lang, voordat bekend werd, wie als koning van het Schuttersfeest moest worden gehuldigd, Ten laatste werd de vogel toch bij de verschillende gedeelten afgeschoten en werd de eerste prijs voor de romp toegekend aan A. H. Huinink, die daardoor koning werd. De 2e prijs voor het afschieten der rechtervleugel verkreeg D. Dibbets. De 3e prijs voor den linkervleugel viel bij loting ten deel aan J.H. Papenborg, terwijl de 4e prijs voor den kop aan J. Walvoort en de 5e prijs voor de staart aan G.J. Wensink werd toegekend.
Bij het fladderschieten bleken de knapste schutters te zijn: H.J. Degenaar, die dele, G.W. van Eerden, die de 2e, H.A. Hoopman, die de 3e, G.J. Brunink, die de 4e, en Chr. Bijen, die de 5e prijs bekwam. Bij het ringrijden te paard werden de prijzen gewonnen als volgt: H. Bouhuis dele, W. H. Veldkamp de 2e, J. Heersink de 3e, J.B. Bouhuis de 4e, en A. J. Mateman de 5e prijs.
Tegen 6 uur, toen de wedstrijden waren afgeloopen, trok men weer in optocht door het dorp naar het feestgebouw van den heer P. Lelivelt bij het station, waar de prijzen met een toepasselijk woord door den voorzitter der feestcommissie, de heer de Wit, aan de winners werden uitgereikt, en waar men nog lang in opgewekte stemming bij elkaar bleef. Daar het feest goed is geslaagd en alles in de beste orde afliep, mag het bestuur van het Schuttersfeest met trots op haar arbeid terugzien, aan welken arbeid altijd veel moeite en opofferingen verbonden zijn. Zij heeft velen een prettige dag bezorgd en dit is voor haar al een mooie belooning.
Het Gasthuis of Armenhuis was een instelling van de hervormde diaconie aan de toenmalige Gasthuisstraat, tegenwoordig Haartsestraat, in Aalten.
Op de kadasterkaart uit 1832 rechts (klik om te vergroten) zien we de exacte locatie, tegenwoordig ongeveer op de plek van Haartsestraat 14 t/m 18.
Bovenstaande foto toont de Gasthuisstraat rond 1900. Rechts, voorbij de burgemeesterswoning – het latere postkantoor – zien we nog net een gedeelte van het Gasthuis. Helemaal achteraan zien we ook nog net het Luutenshuus.
Het Gasthuis telde aan de straatzijde en aan de tuinzijde elk tien vertrekken, elk met een oppervlakte van 17 tot 22 m². Elk vertrek telde twee bedsteden. Men had met een aantal vertrekken samen een privaat (toilet). In de tuin had menigeen dan nog een ‘sikkestal’.
De bewoners behoorden niet alleen tot de meest arme bevolking, maar ook doorgaans tot de minst ontwikkelden. Om en in het Gasthuis hoorde men dan ook nog al eens scheldpartijen, onderlinge ruzietjes en dergelijke. De bewoners waren vaak mikpunt van pesterijen door de Aaltense jeugd.
Eén van de bewoners bezorgde voor een cent huis aan huis een kruiwagen fijn wit zand om de stenen vloeren mee te bestrooien. Had hij een paar centen, dan werd er gauw een borrel voor gehaald om vervolgens weer te gaan ‘sparen’ voor de volgende.
In 1904 werd het Gasthuis afgebroken. De oudjes er op dat moment nog woonden verhuisden naar het Rusthuis aan de Hogestraat.
Eigenaren
Overzicht is niet volledig.
Jaar
Perceel
Eigenaar
Omschrijving
1832
I1116 – I1135
de Hervormde Armen van Aalten
Huisnummering
In het bevolkingsregister wordt iedere kamer / huishouden op een aparte gezinskaart vermeld. Onderstaand overzicht bevat voor iedere periode een link naar de eerste gezinskaart in het bevolkingsregister waarvan wij denken dat het bij het armenhuis aan de Haartsestraat hoort. Van daaruit kun je verder bladeren om alle bewoners in de betreffende periode te vinden.
We willen later nog een meer uitgebreide tabel maken waarin alle bewoners worden vermeld, zodat het – voor bijvoorbeeld genealogen – nog eenvoudiger is om te zien wie er hebben gewoond. Fouten voorbehouden!
Aalten had vroeger ook nog een katholiek gasthuis. Het Armenpad tussen de Hogestraat en de Stationsstraat, één van de typisch Aaltense Gängeskes, herinnert hier nog aan.
Kenmerken
Kadastraal nr.
I-8761/8762/ 13144/13140
Functie
Armenhuis
Bouwjaar
onbekend
Sloop
1904
Kadaster 1832, Bron: hisgis.nlFragment kadasterkaart, 1905Zutphensche Courant, 19 maart 1883Nieuwe Winterswijksche Courant, 25 mei 1904Aaltensche Courant, 9 juli 1904
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina. Bij voorkeur voorzien van bronvermelding.
Vrijdagavond waren er in de Sociëteit een 40tal belangstellenden opgekomen om nog iets naders van de tram te vernemen, terwijl de meesten ook schenen gekomen te zijn om door het nemen van aandeelen aan de totstandkoming mede te werken.
Op een vraag van een der aanwezigen of de Pruisische regeering ook subsidie zou geven voor het gedeelte op Duitsch grondgebied, meende men ontkennend te moeten antwoorden. Ook kwam nog ter sprake de wenschelijkheid van aansluiting aan het station te Bocholt, doch men meende dat de Bocholters dit zelf wel zouden zien gedaan te krijgen wanneer de lijn er maar eerst was. Een ander betwijfelde dit, omdat men thans veel kosten aan de Aa besteedt en er niet opgerekend wordt, zoodat er dan later weer veel kosten uit zouden voortvloeien.
Deze en nog enkele andere punten werden besproken naar aanleiding van het voorgelezen rapport, waarvan wij hier enkele aanhalingen weergeven:
Op 19 Februari j.l. werd een richtingskaart met beschrijving aan Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid gezonden en werd in een daarbij gevoegd adres eene ondersteuning aangevraagd van een derde der aanlegkosten incl. rollend materieel. De plannen, begrooting, beschrijving enz. van het gedeelte stoomtram Nederl.-Pruis. grenzen–Bocholt werden door den heer Regierungsbaumeister G. Küchler opgemaakt en zijn deze stukken aan den heer Regierungsrath-Präsident te Munster toegezonden en mochten wij reeds het bericht ontvangen, dat die stukken aan den heer Landrath te Borken en aan den heer Burgemeester van Bocholt ter beoordeeling enz. waren ingezonden. De „landespolizeiliche Vorprüfung” der plannen heeft door de betrokken besturen op Maandag 27 Augustus j.l. plaats gehad.
De keuze der richting van de lijn Lichtenvoorde–Ned. Pruiss. grenzen gaf tot eenige moeilijkheden aanleiding. In de eerste plaats hebben wij het van belang geacht Bredevoort in het plan op te nemen; om daaraan te kunnen voldoen was aankoop van een huis in de kom van het dorp noodig. Alvorens de lijn door Bredevoort uit te bakenen hebben wij ons verzekerd van het bezit van een gedeelte van het huis.
In de tweede plaats om of dóór Aalten. Nadat verschillende waterpassingen bij en in Aalten waren gedaan, kwamen wij tot de overtuiging, dat met het oog op de sterke hellingen die later bij de exploitatie van den stoomtramweg vele zwarigheden zouden opleveren, de richting oostelijk van Aalten de voorkeur moest verdienen, boven die door de kom der gemeente. Van de zijde van het Gemeentebestuur van Aalten en particulieren was veel oppositie tegen die richting. Na besprekingen met eene Commissie uit den Raad werd nogmaals onderzocht op welke wijze aan de bezwaren kon worden tegemoet gekomen.
Het gevolg daarvan was dat twee nieuwe richtingen aan het oordeel van den Raad werden onderworpen. Deze richtingen konden evenmin de goedkeuring van dien Raad verkrijgen; deze bleef bij zijn verlangen dat de stoomtramweg zoo mogelijk door de Kerkstraat moest worden aangelegd. Nadat wij de verlangde richting door de Kerkstraat opnieuw hebben laten opnemen en hoewel ons wederom gebleken is dat de gevolgen niet zullen uitblijven van duurder exploitatie bij deze richting, hebben wij gemeend, met het oog op het welslagen der onderneming, bij den wensch van het Gemeentebestuur van Aalten ons te moeten neerleggen.
Tramhalte Domme Aanleg
Door een en ander zal de richting Lichtenvoorde–Bocholt de navolgende zijn: De lijn vangt aan bij den tweesprong gevormd door den grindweg Lichtenvoorde–Groenlo en den grindweg Lichtenvoorde–Aalten, zoodat aansluiting wordt verkregen, zoowel in de richting van Lichtenvoorde station N.W.S. als in de richting Zeddam. Vanaf bovengenoemden tweesprong volgt de tramlijn den rechterberm van den grindweg naar Aalten tot aan de herberg „de Domme Aanleg”, van daar den rechterberm van den grindweg naar Bredevoort tot ongeveer 100 Meter voor de hoeve „het Nieuwe Bouwhuis”, waar zij den weg kruisende dezen verlaat en op eigen baan in nagenoeg oostelijke richting verder gaat. Vervolgens zuidelijk afbuigende wordt de Kloosterdijk gekruist en komt de tramweg weder op den linkerberm op ongeveer 300 Meter voor de kom van Bredevoort. De lijn loopt door Bredevoort en verlaat de plaats over den Zuidelijken berm van den grindweg naar Aalten. Daarna over de Markt door de Kerkstraat, om vervolgens de oostzijde van den Bocholterweg te volgen. Nabij de grens wordt de weg gekruist en wordt op Duitsch grondgebied de westzijde van den weg tot Bocholt gevolgd.
Zoowel op Nederlandsch als op Duitsch grondgebied wordt een douanestation gevestigd. Aan het westelijk einde van het dorp Lichtenvoorde zal een loods voor locomotieven en rijtuigen worden gebouwd, met werkplaats en woning (tevens kantoor), voorts station en goederenloods benevens woning voor den stationschef; nabij Zeddam is een hulploods voor locomotieven en rijtuigen ontworpen. Te Aalten en Bocholt worden eveneens loodsen voor locomotieven en rijtuigen gebouwd. Behalve op bovengenoemde plaatsen zijn wisselplaatsen ontworpen nabij Harreveld, in den Heelweg, Varsseveld, Westendorp, en Etten. Verder te Bredevoort en aan de Nederl. Pruiss. grenzen. In Lichtenvoorde, Varsseveld, Zeddam, Aalten en Bocholt zullen eenvoudige inrichtingen worden gemaakt ten behoeve der watervoorziening van de locomotieven en verder haltegebouwen enz. waar deze later zullen blijken noodig te zijn.
Langs de ontworpen tramlijnen zal een telefoonleiding worden aangelegd, (waarvan echter voorloopig door het publiek geen gebruik mag worden gemaakt).
Tramstation Aalten
Voorgesteld wordt aan te schaffen: 8 locomotieven, 10 personenrijtuigen en 45 goederenwagens. Met de Geldersche Stoomtram-Maatschappij te Doetinchem zijn onderhandelingen geopend over het medegebruik van het gedeelte Stoomtramweg dier Maatschappij en van de Gendringsche tramwegmaatschappij onder Terborg, terwijl eveneens met het Waterschap van den „Ouden IJssel” en met de beheerders van den weg Terborg–Etten onderhandelingen worden gevoerd over de voorwaarden voor het passeeren van de stoomtram over den Ouden IJsselbrug.
Wij hebben ons in verbinding gesteld met de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij te Amsterdam over de kruising van den G.-O. Lokaalspoorweg bij Aalten en bij Terborg en over het leggen van rails op het stationsemplacement te Lichtenvoorde.
De aanlegkosten voor de lijn Lichtenvoorde–Zeddam zijn begroot op ƒ 453.000,– waarvan worden afgetrokken rentelooze voorschotten van rijk en provincie tot een bedrag van ƒ 196,300,– zoodat een aandeelenkapitaal moet gevonden worden in ronde cijfers van ƒ 260,000. Die voor de lijn Lichtenvoorde–Bocholt zijn begroot op ƒ 360.000,–. Men verwacht dat rijk en provincie een renteloos voorschot zullen verlenen van samen ƒ 104.000,–, zoodat ook voor deze lijn een kapitaal in ronde cijfers van ƒ 260.000,– moet gevonden worden. Gedurende de eerste twintig jaren is over het maatschappelijk kapitaal van ƒ 520.000,– door de reeds toegezegde en door de nog aan te vragen rentegarantie ad ƒ 16.900,– een rente verzekerd van 3¼ % ’s jaars.
Reeds van zeer vroegere tijden hebben tusschen de gemeenten Lichtenvoorde, Aalten en Bocholt veel handelsbetrekkingen bestaan en dat deze nog niet zijn verdwenen, doch voortbestaan, blijkt uit de aanzienlijke ontvangsten (± M. 80000) van het Duitsche grenskantoor. Op dit oogenblik gaan een groot aantal arbeiders uit Bredevoort en Aalten hetzij te voet, per fiets of per wagen naar de fabrieken te Bocholt. Deze arbeiders zullen ongetwijfeld van de tram gebruik maken, wanneer er werktreinen loopen, omdat zij dan niet voor dag en dauw op weg behoeven te gaan, en ’s avonds bij tijds weder tehuis kunnen zijn. Op een dagelijksch vervoer van minstens 200 arbeiders naar Bocholt kan met gerustheid gerekend worden, benevens op een belangrijk vervoer van levensmiddelen naar Pruisen. De stad Bocholt is eene zeer bloeiende fabrieksplaats met een steeds aangroeiende bevolking. Een belangrijk verkeer tusschen Aalten en Bocholt is te verwachten.
De ontworpen stoomtramlijnen kunnen, wat ligging enz. betreft, ongeveer gelijk gesteld worden met den Gendringschen Tramweg. Volgens het verslag van den Directeur der Geldersche Stoomtram-Maatschappij (exploitant van den stoomtramweg Terborg–Gendringen) bedroegen de ontvangsten van genoemden tramweg over het boekjaar 1899/00 per dagkilometer: reizigers ƒ 2,76, goederen ƒ 3,49, te zamen ƒ 6,25.
Ofschoon wij geene reden kunnen vinden om voor de ontworpen lijnen een mindere opbrengst te verwachten, willen wij voorzichtigheidshalve de opbrengst per dagkilometer van Terborg–Gendringen à ƒ 6,25, met 25 % verminderen, alzoo ƒ 4,69, als maatstaf voor de nieuwe lijnen aannemen, makende voor 49,2 kilometer x ƒ 4,69 x 365 dagen (rond) ƒ 84.300,– de exploitatiekosten, ruim genomen, zullen bedragen ƒ 50.200,– en afschrijving 1 % van aanleg ƒ 8.100,–, samen ƒ 58.300,–, zoodat een batig saldo blijft van ƒ 26.000,– d.i. 5 % van het aandeelenkapitaal.
Uit het vorenstaande moge dus blijken, dat wanneer al de uitkomst in de eerste jaren niet zoo gunstig mocht zijn als uit de vrij nauwkeurige berekeningen is af te leiden, de onderneming voor de aandeelhouders eene vrij soliede geldbelegging zal blijken te zijn, en voor de streek een aangenaam en vlug verkeersmiddel, welk voorzeker een krachtige stoot zal geven aan de ontwikkeling van het buurt- en vreemdelingenverkeer en handel en nijverheid zal doen toenemen. De naam zal zijn: Geldersch-Westfaalsche Stoomtram weg-Maatschappij.
Na eenig gepraat onder elkaar worden enkele op de verschillende tafeltjes gelegde lijsten ter hand genomen en ingevuld, doch het verzoek wordt gedaan om de lijst, waar de leden van het comité op geteekend hebben, te mogen zien en daarop worden nu door een aantal personen hunne handteekening met het te nemen aantal aandeelen geplaatst. De lijst wordt op verzoek voorgelezen en toen bleek, dat voor een bedrag van ƒ 24.500 was geteekend.
Toen de leden van het comité op de vraag van den heer W.H. Lammers, verklaarden niet voornemens te zijn om met de lijsten bij de ingezetenen rond te gaan, teneinde nog meer aandeelen te plaatsen, meende deze dat er dan van de zaak niet veel terecht zou komen. Hij en een paar andere heeren verklaarden zich echter bereid lijsten mede te nemen om te beproeven het getal der geplaatste aandeelen nog te vergrooten, waarna de vergadering wordt gesloten.
N.B. De foto’s op deze pagina zijn toegevoegd ter illustratie en horen niet bij het oorspronkelijke artikel.
Het Armenpad, dat de Hogestraat en de Stationsstraat met elkaar verbindt, is één van de typisch Aaltense Gängeskes. De naam herinnert aan het rooms-katholieke gasthuis (armenhuis) dat hier ooit stond.
Dit armenhuis bestond uit acht kamers van elk 4 bij 4 meter en stond op grond van Dr. Hartman. De bewoners ontvingen steun van de Rooms-Katholieke Kerk, die hen voorzag van kleding en voedsel. Daarnaast hadden ze een klein tuintje, waarin ze bijvoorbeeld een geit konden houden. In 1937 kwam er een einde aan het gasthuis, toen de familie Hartman besloot de bewoners niet langer op hun grond te laten wonen.1
Rond 1912 werden de acht woningen opnieuw ingedeeld tot vier woningen.
Behalve het katholieke gasthuis had Aalten vroeger ook een hervormd gasthuis aan de huidige Haartsestraat.
14 m² huis & erf (8x) inclusief huisnummers, tussen haakjes achter perceelnr.)
1894
I-4581
de Roomsch Cath. armen van Aalten
1600 m² armenhuis, schuur & erf
1913
I-4581
de Roomsch Cath. armen van Aalten
1700 m² huis, armenhuis, schuur en erf
1914
I-5615 I-5616
de Roomsch Cath. armen van Aalten
40 m² armhuis 1660 m² huis, schuur en bouwland
Bewoners
Onderstaand overzicht bevat van 1860 t/m 1910 per periode en kamer/huishouden een link naar de bijbehorende gezinskaart in het bevolkingsregister.56 Wat ons opviel: het lijkt erop dat bewoners wel eens van kamer wisselden; de bewoners waren meestal alleenstaande vrouwen (weduwen); en veel hebben als geboorteplaats Bocholt. Ons onderzoek is nog gaande, fouten voorbehouden!
Allerlei ware en onware geruchten omtrent het oprichten van een electrische fabriek in de gemeente Aalten doen de rondte; reden waarom het goed kan zijn het volgende onder de aandacht van het publiek te brengen. De Maatschappij „De Laval” te Amsterdam heeft inderdaad het plan, om eene installatie voor licht- en kracht-overbrenging in de gemeente Aalten op te richten. In de vorige week zond zij reeds hare ingenieurs tot voorloopige besprekingen en onderzoekingen, tot welk doel die heeren ook een langdurig onderhoud hadden met onzen edelachtbaren heer Burgemeester.
Of nu die installatie voor de gemeente Aalten van belang is? Dat electrische verlichting niet alleen mooi en gemakkelijk is, maar ook het brandgevaar grootelijks vermindert, is genoeg bekend.
„Ja, maar de kosten! De electrische verlichting zal de gemeente geld kosten!”
De heer Rittershaussen, ingenieur der „De Laval”-Maatschappij, verklaarde aan ondergeteekende, dat zijne Maatschappij de gemeente electrisch verlichten zal voor denzelfden prijs die nu de petroleum-verlichting kost. Dus betere verlichting zonder meerdere kosten.
„Maar, voor particulieren zal dat nieuwe licht te duur zijn!”
De ingenieur verzekerde, dat men voor ƒ 12.– per jaar, dat is dus voor even drie centen per dag naar hartelust een lamp kan laten branden van voldoende lichtsterkte; desgewenscht brengt de Maatschappij ook een lamp aan in het slaapvertrek, die in afwisseling met de lamp in het woonvertrek, zonder prijsverhooging kan gebruikt worden. Bij dergelijke inrichting blijven de kosten van een Meter bespaard.
„Maar die zaak zal hier niet kunnen bestaan!”
De heer Rittershaussen antwoordt, zoo zij geen tegenwerking ondervindt zal zijne Maatschappij binnen een half jaar de installatie gereed hebben, en is er zeker van, dat zij binnen twee jaar te Aalten en Breedevoort genoegzaam lampen zal geplaatst hebben, om met goed gevolg hare zaak te kunnen drijven. Te voren aanvragen wie aansluiting wenscht, acht hij geheel overbodig. Doch, van nog meer belang voor onze gemeente is het, dat de Maatschappij „De Laval” bij de electrische verlichting ook gelegenheid geeft aan ieder, die zulks wenscht, kracht te huren om machines in beweging te brengen.
Op die wijze zal de klein-industrie, die door de concurrentie met de stoomfabrieken in onze gemeente evenals elders langzaam te gronde gaat, op nieuw krachtig kunnen opbloeien. Hout-, pijp- en knoopendraaiers, molenaars en meelfabrikanten, tabakskervers, houtzagers, boekdrukkers, schoenmakers, waschinrichtingen, in een woord allen, die drijfkracht voor hun bedrijf noodig hebben, kunnen door de electrische installatie in staat gesteld worden, om zonder groote bezwaren de concurrentie het hoofd te bieden.
Bovengenoemde ingenieur verklaarde dat zijne Maatschappij ook genegen is de zoo lang gewenschte tramverbinding Lievelde–Bocholt tot stand te brengen door den aanleg en exploitatie van een electrische tram. Dat het de Maatschappij bij hare aanvrage om concessie’s niet te doen is om geld te slaan uit zulke concessie’s, maar om werkelijk de plannen uit te voeren, blijkt wel hieruit, dat zij reeds ruim 1500 Laval-Turbines met circa 33,000 eff. paardekracht in werking heeft.
Uit een en ander is duidelijk van welk belang eene electrische installatie voor licht- en kracht-overbrenging voor onze gemeente is.
Onder beleefde dankbetuiging voor de plaatsing heb ik de eer te zijn van U, Mijnheer de Redacteur,
de dw. dienaar B.S. MULDER, Pastoor. Breedevoort, 15 Febr. 1899.
Aaltensche Courant, 9 september 1899
Ingezonden – Eene bijdrage en toelichting omtrent de electrische verlichting van Aalten en Breedevoort.
Buiten verantwoordelijkheid der redactie.
Het is nu reeds eenige maanden geleden, dat door de Maatschappij „de Laval” te Amsterdam het plan gemaakt werd om onze gemeente te voorzien van electrisch licht en electrische krachtoverbrenging om de inwoners in de gelegenheid te stellen hunne huizen mooi, goedkoop en gemakkelijk te verlichten, maar bovenal ook om hunne industrie te vergrooten of te vergemakkelijken door middel van electriciteit. Hierdoor toch worden veel arbeidskrachten gespaard en kan men veel goedkooper werken dan wel door middel van stoommachines of motoren, welke betrekkelijk duur zijn en veel arbeid medebrengen.
Onze geachte Gemeenteraad heeft eenige zittingen gewijd aan het wel- of niet-verleenen van verlof tot oprichting van deze voor onze gemeente zoo nuttige instelling. Evenwel is er tot nu toe nog niets beslist en m.i. staan de zaken slechter dan voor een paar maanden, want uitstel wordt zoo gemakkelijk afstel, en zoo zouden we ons zelven schade berokkenen. De hoofdzaak van dezen stilstand is echter dat eenige Raadsleden in de dwaling verkeeren dat electrisch licht gevaarlijk zoude zijn, zelfs het Raadslid de heer Th. Driessen is van dit gevoelen, ofschoon zijne fabriek door electriciteit verlicht wordt.
Het tegendeel is evenwel waar, het volgende diene ten bewijze:
1°. Electrisch licht kan aangebracht worden door middel van kabels, welke geisoleerd zijn, d.i. door kabels, welke zoodanig omwonden of bedekt zijn, dat ze niet het minste gevaar opleveren bij contacten met menschen of dieren. Derhalve bestaat van deze zijde geen gevaar om kabels aan te leggen van Breedevoort naar Aalten en vice versa of om in Aalten en Breedevoort geleidingen langs de huizen te maken.
2°. Bij het verbinden van de te verlichten gebouwen met den hoofdkabel neemt men de grootste voorzorg in acht doordat men op de plaats waar de stroom het huis binnen komt een stukje looden draad of wel ander week metaal aanbrengt, waardoor de stroom het huis binnen gaat. Wordt nu de stroom te sterk, dan smelt het tusschengevoegde weeke metaal en alle gevaar (hetwelk trouwens niet groot en gevaarlijk is) is geweken. Door middel van een ander stukje week metaal kan men gemakkelijk den in tusschentijd getemperden stroom in contact brengen met de lampen.
3°. Electrisch licht is feitelijk alléén een stroom welke door zeer dun draad gaat, welk draad zich bevindt in eene luchtledige glazen bol of peer. Mocht dus deze bol of peer breken, dan komt dat dunne draadje direct in verbinding met de lucht, het verkoolt in een minimum van tijd, waardoor de stroom afgebroken wordt en geen gevaar meer voorhanden is.
Ik meen hierdoor genoegzaam bewezen te hebben dat electrisch licht niet het minste gevaar oplevert, doch wel een zeer groot voordeel medebrengt; want de wel eens zeer hooge prijzen der petroleum blijven zonder invloed op onze gemeente en daarenboven kan men voor den zeer lagen prijs van ƒ 12 het geheele jaar mooi licht hebben, en zeer gemakkelijk gaat alles te werk, nl. door eenvoudig een hefboom om te halen, en alles is klaar.
Het grootste voordeel bestaat echter hierin, dat men door middel van electrische kracht allerhande machineriën kan drijven, om niet te gewagen van een tram. Het kan dienen tot het in beweging brengen van weefgetouwen, draaimachines, molens, etc. etc., zooals in Duitschland reeds veel geschiedt. Alléén door middel van electriciteit kan men goedkoop en mooi vernikkelen en vergulden en verschillende apparaten als groote microscopen etc. verlichten door middel van koolstaven.
Bewijzen genoeg dat electrisch licht en krachtoverbrenging voor onze gemeente niet alleen voordeelig, doch zeer gewenscht is. Overal in Duitschland heeft men electrische trams, welke zelfs langs kabels loopen, welke niet geisoleerd zijn, als bijv. in Duisburg, Oberhausen en omgeving en van Krefeld naar Dusseldorf etc., verder heeft men daar ook overal electrisch licht en electrische werkkrachten.
Ik hoop en verwacht dat de heer Driessen, alsmede de geheele Raad, tot andere gevoelens is gekomen en na de eerstvolgende raadsvergadering een toestemmend antwoord aan de Maatschappij „de Laval” gezonden worde, opdat uitstel hier geen weigering worde. Mocht evenwel de Raad niet overtuigd zijn of deze bewijzen niet gelooven, dan hoop ik dat ze een kijkje gaan nemen in de opgegeven Duitsche plaatsen.
Breedevoort, 4 Sept. 1899. a QUERCU.
Arnhemsche Courant, 19 februari 1900
Aalten, 17 Febr. – Aan de firma Hofstede Crull, te Borne, is door den Raad van Aalten concessie verleend voor het aanbrengen van electrische verlichting al daar.
‘Het komende licht’ – De Nieuwe Aaltensche Courant, 29 juni 1923 (klik om te vergroten)
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina. Bij voorkeur voorzien van bronvermelding.
Bronnen
Aaltensche Courant, 18 februari 1899 (via delpher.nl)
Aaltensche Courant, 9 september 1899 (via delpher.nl)
Arnhemsche Courant, 19 februari 1900 (via delpher.nl)
De Nieuwe Aaltensche Courant, 29 juni 1923 (via delpher.nl)
Op 6 september 1898 kreeg Nederland een nieuwe vorstin: koningin Wilhelmina. Op 31 augustus 1898 was Wilhelmina achttien jaar geworden en daarmee kreeg ze ook de bevoegdheid om de regering op zich te nemen. De inhuldiging vond een week na haar achttiende verjaardag plaats in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Deze feestelijke gebeurtenis werd in het hele land uitbundig gevierd. Ook in Aalten en Bredevoort werd het kroningsfeest gevierd.
Ter gelegenheid van het 40-jarig regeringsjubileum van de Koningin, blikte de Aaltense Courant in 1938 terug op het kroningsfeest voor Wilhelmina:
Nu de voorbije feestdagen ter gelegenheid van het 40-jarig regeeringsjubileum van H. M. de Koningin nog versch in het geheugen liggen, is het misschien niet onaardig – en de ouderen onder onze lezers en vooral zij, die deze feesten meer van nabij meemaakten, zullen het zeker ten zeerste op prijs stellen – wanneer wij eens het een en ander mededeelen over de Kroningsfeesten, welke hier te Aalten zoowel als elders met eenzelfde geestdrift gevierd werden als dit nu met het 40-jarig regeeringsjubileum het geval was. Kortheidshalve moeten wij ons hierbij in hoofdzaak beperken tot de gemeente Aalten. Ons courantenarchief bewijst ons hier uitstekende diensten.
Wij schrijven Woensdagavond 5 Januari 1898: vergadering van het comité voor de viering van het Kroningsfeest in de Sociëteit op het Blik. Ons nummer van den 8en Januari 1898 geeft daarvan het volgende verslag:
Aaltensche Courant, 20 augustus 1898
„Onder voorzitterschap van den heer A.P. Slicher van Bath vergadert de commissie voor de viering van het Kroningsfeest. Ook de verschillende buurtschappen waren hierbij vertegenwoordigd doch van één deel der gemeente n.l. Bredevoort waren geen afgevaardigden in de commissie gekozen, omdat men verwachtte, dat aldaar wel een afzonderlijk feest gevierd zal worden. Al spoedig bleek, dat er verdeeldheid was en een warm debat over enkele punten bleef dan ook niet achterwege. Uiteindelijk werd besloten dat, als de muziek zich wil laten vinden, er op 31 Augustus en 1 September feest gevierd zal worden. Van het gemeentebestuur zal een bijdrage gevraagd worden ten behoeve van een kinderfeest voor alle in de gemeente bestaande scholen en voor een uitdeeling aan behoeftigen en ouden van dagen.”
Het door de commissie aan den raad dezer gemeente gerichte adres om een subsidie voor de te houden feesten, als in haar vergadering van 5 Januari, vond in den Raad een gunstig onthaal, al kon men het in de zitting van 12 Februari niet eens worden over de grootte van het toe te kennen bedrag, waarna deze zaak werd aangehouden tot een volgende vergadering. Hier bleek meer overeenstemming te bestaan. Ons nummer van 12 Maart 1898 bericht hierover:
„In de hedenochtend gehouden raadsvergadering werd met eenparige stemmen besloten aan het Kroningscomité een subsidie te verleenen van f 300.– met de bedoeling, dat daarvan f 150.– zal worden bestemd voor de schoolkinderen en f 150.– om daarmede ook den armen dezer gemeente een vroolijken dag te bezorgen”.
Het Comité was meer dan tevreden met dit bedrag. Een dergelijke som beteekende in die dagen heel wat en de heer Slicher van Bath was dan ook wel de tolk van heel de bevolking, wanneer hij in de daaropvolgende vergadering van het comité den raad den diepgevoelden dank overbracht voor deze toekenning. Het is ons niet bekend of door middel van lijsten ook bijdragen werden gevraagd van de ingezetenen ter bestrijding van de kosten der te houden feestelijkheden. Wij konden hierover geen enkele mededeeling vinden.
Wat de verdere werkzaamheden van het comité betreft, hierover kunnen wij geen nadere mededeelingen doen, daar ons deze niet bekend zijn. Wel kunnen wij constateeren, dat het in den opzet der feestelijkheden naar ieders wensch geslaagd is en Aalten toendertijd feest gevierd heeft, waarop het nog lange jaren met voldoening kon terugzien. Men oordeele slechts over het volgende programma:
Zie afbeelding rechts (klik om te vergroten).
Verslag der feestelijkheden
Tenslotte laten wij hier volgen het verslag der feestelijkheden zooals dat voorkomt in ons nummer van 3 September 1898:
Aaltensche Courant, 10 september 1898
„Nadat ten 7 ure alle klokken gedurende een half uur waren geluid, werd te half negen een muziekuitvoering op de Markt gegeven en werd vervolgens in de verschillende Kerkgebouwen Gods zegen afgesmeekt voor het welzijn van de jeugdige Vorstin en hare door Nederland zoo hoog gewaardeerde Moeder. De aanspraak van den Burgemeester, welke voor een groot gedeelte onverstaanbaar was, werd gevolgd door een uitvoering van de voor deze gelegenheid opgerichte zangvereeniging onder leiding van den heer Veldkamp. De gezongen liederen klonken flink over het plein en de woorden waren wel geschikt om de geestdrift op te wekken.”
Van 12—3 uur vond de tentoonstelling „Floralia” in de Sociëteit plaats, welke honderden bezoekers trok. Prijswinnaars waren: Eerste prijzen: Dirk Wiggers, J. Hoogenkamp, D.J. Heinen en J.W. te Hennepe; tweede prijzen: Derk Mijnen, Toon Schepers, E.J. Vreeman en J. Oberink; derde prijzen: Jan te Sla, H. Winkelhorst, G.J. Hoitink en Bern. te Brake; vierde prijzen: vrouw Wechgelaer-Doornink, Mina te Loo, Hendrik Koelman en Chr. Hoens. Onder de 105 inzenders werden 72 prijzen verloot. Als eene verrassing werd aan Derk Mijnen en Derk Peters ieder een zilveren remontoir-horloge uitgereikt, omdat zij gedurende de laatste elf jaren de meeste eerste prijzen hadden behaald.
Een even gunstig oordeel als over de verlichting in den tuin der Sociëteit, wordt door bijna allen geveld over den optocht en roemt men als om strijd de fraai versierde wagens en fietsen en de keurige costumes van de twee herauten en de knapen en meisjes. ’t Was in een woord prachtig en het is dan ook wel zeker dat het veler verwachting heeft overtroffen. De optocht werd besloten door de kinderen van de openbare dorps- en buurtscholen, die in de feesttent onthaald werden en zich om beurt konden vermaken in de op het terrein aanwezige draaimolen.
De tweede dag was meer gewijd aan de verschillende wedstrijden, als in het schieten, vliegerwedstrijd en ringrijden. Ten getale van 228 trokken de schutters, waaronder velen te paard, voorafgegaan door herauten, muziek en feestcommissie ’s morgens door het dorp en werd voor de huizen van den burgemeester en van den heer Slicher van Bath halt gehouden en door den banierdrager „het vaandel geslagen”.
In den schietwedstrijd werden overwinnaars: 1e prijs (regulateur) A.J.G. Beernink, 2e (flobert-karabijn) G.W. van Eerden, 3e (horloge) W. Meerdink, 4e (petroleumstel) J. Probst, 5e (porceleinen servies) H. Hoopman, 6e (twee kistjes sigaren, H.J. Degenaar. Vreemdelingenprijs (wandelstok) H. Weenink uit Bocholt. Door den heer Slicher van Bath waren voor de beide eerste prijswinnaars ieder een medaille beschikbaar gesteld, welke gedurende 3 jaren door het opnieuw winnen van een prijs moeten worden verdedigd. Van de ringrijderij, waaraan door 20 personen werd deelgenomen, was de uitslag: 1e prijs bij loting (12 gulden) J. Berendsen, 2e (een trens) H. Berendsen), 3e (singeldeken) B. Westerveld, 4e (wekker) M. Bongers, 5e (horloge) H. Bouhuis. In den vliegerwedstrijd behaalde W. Huinink 3 prijzen, n.l. voor de schoonste vlieger een horlogeketting, voor de grootste een portemonnaie, en voor het hoogste de 1ste prijs een horloge; de 2e prijs kreeg E. Fles en de 3e Chr. Mengerink.
De feestvreugde is in Aalten, zoover wij weten, door geen enkelen wanklank gestoord. Op beide feestterreinen is alles in goede orde afgeloopen. Van alle huizen, op een enkele uitzondering na, wapperde de driekleur, doch van versiering der woningen en straten was niet veel te bespeuren. Ook de versiering van het gemeentehuis had weinig te beteekenen, en de verlichting liet veel te wenschen over.
Kroningsfeest Bredevoort
Wat de feestelijkheden in Bredevoort betreft, ook hier was voor een uitgebreid programma gezorgd. Deze vonden plaats op 6 en 7 September.
6 September: ’s morgens 6 uur: reveille; 7–7½ uur: klokgelui; 7½–8 uur: muziek op den toren; 8½ uur; planting van den Wilhelminaboom; 9 uur: optocht; 10 uur: schietwedstrijd; 12–12½ uur; muziek op het Zand; 2–6 uur: verschillende volksspelen, wo. wedloop van drievoeters enz. enz.; 7 uur verlichting van het Zand; 8½ uur: fakkeloptocht.
7 September: ’s middags 2 uur: schoolfeest.
Uit het verslag der feestelijkheden nemen we o.a. het volgende over:
„’s Morgens te 9 uur werd op het Zand de optocht georganiseerd die er, met zijn ruiters en schoolkinderen en banieren zeer kleurig en schoon uitzag.Eerst werden de eere-leden, de hh. B.S. Mulder, pastoor, en A.J. Wartena, predikant, afgehaald, waarna de stoet zich naar het Marktplein begaf ter planting van den Wilhelminaboom (geschonken door den heer Bulten te Aalten). Na een kort woord van den voorzitter der feestcommissie, den heer Stöcker, zetten de eere-leden pastoor Mulder en Ds. Wartena de beteekenis van den te planten Wilhelminaboom uiteen, waarna tot planting werd overgegaan. Een „Leve de Koningin” besloot deze plechtigheid.
Des middags vonden de schietwedstrijden plaats. Winnaars werden: 1e prijs: J. Piek H.J.zn.; 2e prijs J. Piek J.Dzn.; 3e prijs: J. Thomson; 4e prijs: H. den Hartogh en 5e prijs: H. Veldkamp Azn. Bekroningen van eerepoorten: Poort Landstraat–Prinsenstraat bij den heer J. B. Voltman 1e prijs; Landstraat–Markt bij den heer B.G. Lammers 2e prijs; bij den heer Van Heerde, Hosse, 3e prijs; bij de pastorie, Zand, 4e prijs, en bij den heer ten Barge, Ganzenmarkt, 5e prijs.”
Bronnen
Aaltensche Courant, 20 augustus 1898 (via Delpher)
Aaltensche courant, 10 september 1898 (via Delpher)
Aaltensche Courant, 13 september 1938 (via Delpher)
Op 9 april 1896 behandelde de Aaltense gemeenteraad een verzoek van het christelijke werkliedenverbond Patrimonium tot “afschaffing der publieke vermakelijkheden (kermis, dansen in herbergen op marktdagen als anderszins), waardoor zedelijkheid en godsdienstzin zullen worden bevorderd”. Een verhitte discussie tussen vóór- en tegenstanders volgde. De raadsvergadering werd voorgezeten door burgemeester Tack.
De Graafschapbode deed verslag:
Alvorens deze zaak te behandelen, wordt een adres voorgelezen van een aantal neringdoenden dezer gemeente, die – vernomen hebbende dat bovenstaand adres zou worden behandeld – te kennen geven, dat hunne belangen worden bedreigd. De afschaffing dier vermakeljjkheden zullen vele bewoners van andere plaatsen weerhouden in onze gemeente te komen, waarvan groote schade voor hen het gevolg zal zijn. Zij verzoeken derhalve den Raad afwijzend op het adres te beschikken.
De Voorz. verklaart zich ten gunste van het laatste adres. De afschaffing zou voor de neringdoenden zeer nadeelig werken. Hij weet dat de gemeente Aalten vredelievend is en eene der eerste plaatsen waar goede orde en tucht heerscht en eene gunstige uitzondering maakt in vergelijking met tal van andere plaatsen. Het lid Lammers is ook van dat gevoelen. De maatregel zou niet baten. Het kwaad zou slechts verplaatst worden naar gesloten bijeenkomsten. Hij ziet in het dansen geen zedeloosheid.
Toen de Verloren Zoon, in de gelijkenis van Jezus, in de ouderlijke woning terugkeerde, hoorde men gerij en gezang, en „gerij” is dansen. Als Jezus tegen dansen was zou Hij dit niet in de gelijkenis toepassen; ook met andere voorbeelden uit de Heilige Schrift toonde hij aan, dat in het dansen zelf geen zonde is. De boog kan niet altijd gespannen zijn, dan wordt de pees slap. Zo ook met de jongelui. Wanneer hun alle genoegens wordt ontzegd zoeken ze het elders. Ook heeft hij nooit gehoord dat op zoo’n avond buitengewone zedeloosheid in de gemeente geschiedde.
De Voorz. heeft eens nagegaan hoe het steeds stond met de processen-verbaal bij dergelijke gelegenheden opgemaakt en kan verzekeren dat het aantal zeer gering is. Het lid W. te Gussinklo heeft met verwondering gehoord, dat de Voorz. Aalten eene der eerste plaatsen noemt die gunstig bekend staan, maar wijst op de f 25000 accijns, welke in één jaar voor jenever wordt betaald. Een massa inwoners heeft aan aan den gemeenen jenever haar ongeluk te danken. De Raad kan het gebruik van den jenever niet geheel den kop indrukken, maar spr. zou doen wat hij kon om het kwaad te bestrijden.
Op de processen-verbaal kon men niet rekenen. Hij kan voorbeelden aanhalen, waarbij dronkenschap de hoofdrol speelde zonder van processen-verbaal te hooren. Hiermede wilde hij de politie niet beschuldigen maar zou een verscherpt toezicht noodig achten. Hij noemt de aanhaling uit de Heilige Schrift door het lid Lammers een dwaallicht. Gods woord leent zich niet om het kwaad te vergoeielijken.
Het lid Pennings zegt dat men veel kan doen om het misbruik te bestrijden, door het sluitingsuur der herbergen en kroegen te vervroegen. Het lid Lammers protesteert tegen de uitdrukking van het lid W. te Gussinklo, als zou zijne aanhaling een dwaallicht zijn. Hij kon evengoed het gezegde van het lid te Gusslinko een dwaallicht noemen. Het lid W. te Gussinklo meende duidelijk gesproken te hebben. Hij wenscht Gods Woord niet te bezigen om het kwaad te verschoonen, maar brengt hulde aan Patrimonium voor haar genomen besluit.
Het lid v. Eerden vindt in het adres wel waar hij vóór, maar ook veel waar hij tegen is. Wat aangaat het vroeger sluiten der herbergen kan hij zich zelf goed mede vereenigen. De Voorz. geeft den raad de verzekering, dat hij het gewone sluitingsuur op kermis, Mei- en St. Nicolaasmarkten zal toepassen. Het lid v. Eerden brengt in ’t midden, dat bij zeer tegen het dansen is op christelijke feestdagen, zooals dit bij Weenink op den jongsten 2e Paaschdag geschiedde. Daarvoor moest geen toestemming gegeven worden.
Het lid ten Dam is het hiermede niet eens. Op den 2e Paaschdag ziet hij er geen kwaad in als er muziek gemaakt wordt. Dit geschiedt door het geheele land. Door afschaffing der vermakelijkheden treft men het doel niet. Het is hier te doen om de dronkaards te treffen, maar men verkort de rechten tevens van anderen. Men moest de zaak aan den Burgemeester overlaten. De jongelui worden van alles teruggehouden en komen later in vele moeilijkheden om staande te blijven. Er zijn andere machten die daarvoor moeten waken, namelijk: de ouders, de geestelijken en de onderwijzers.
Het lid W. te Gussinklo spijt het, dat het lid ten Dam het adres niet verdedigt. Hij weet wel dat deze maatregelen het kwaad niet geheel zullen doen ophouden, maar de Raad mag den tegenwoordigen toestand niet bestendigen.
Hierna gaat men tot stemmen over. Met 6 tegen 5 stemmen wordt het voorstel verworpen. Vóór waren de leden W. te Gussinklo, S. Gussinklo, Pennings, Bulsink en Luiten.
Dit was zeker niet de enige keer dat dit onderwerp ter sprake kwam. Twee jaar later bijvoorbeeld, vonden de voorbereidingen plaats van het kroningsfeest ter gelegenheid van de inhuldiging van koningin Wilhelmina. In een vergadering van het organiserende comité waren “wereldsche vermakelijkheden” opnieuw onderwerp van discussie. Echter ook hier werd “de danspret met groote meerderheid van stemmen op het programma gehandhaafd”.
AALTEN – 24 Juli. Een vreeselijk ongeluk had heden avond, omstreeks 6½ uur, in het naburig Bredevoort plaats. Zijne Doorluchtige Hoogheid de Bisschop van Utrecht, was heden aldaar, om het Heilig Sacrament des Vormsels toe te dienen aan parochianen van Aalten, Bredevoort, Winterswijk en Vragender.
De stad was bij die gelegenheid versierd met vlaggen en groen, terwijl de kerk, zoowel binnen als buiten, getooid was met bloemen en schilden, waarop toepasselijke spreuken, en aan weerskanten van het altaar waren het Pauselijk en het Bisschoppelijk wapen aangebracht.
Een oud kanon, destijds opgegraven bij het slechten der wallen, en afkomstig, naar men wil, uit den tijd der fransche revolutie, dat steeds bij feestelijke gelegenheden gebruikt wordt, deed ook heden weer trouw dienst. Reeds was Z. D. H. tien minuten vertrokken, toen nog als een laatste eerbewijs het oude kanon zou worden afgeschoten, zooals geschiedde.
Helaas! het oude stuk, waarvan de wanden circa 15 cent. dikte hadden, sprong in verscheidene stukken; een der stukken nam twee knaapjes op van ongeveer 10 jaren, slingerde ze 20 meter ver door de lucht, met ’t treurig gevolg, dat van een het hoofdje van den romp werd gescheiden, terwijl het andere zoodanig werd gewond, dat ’t eenige minuten daarna overleed.
Steller dezes begaf zich onmiddellijk naar het terrein des onheils en zag, dat het stuk van het kanon, waarmede de arme kinderen waren weggeslingerd, de sporen droeg van het onheil. Bloed, stukjes vleesch en hersenen waren er aan vastgekleefd.
Rave, de lader van het oude stuk, een onlangs uit Indië teruggekeerd militair, kreeg belangrijke wonden aan het hoofd, die echter gelukkig niet levensgevaarlijk moeten zijn. De verongelukte kinderen zijn: het een van de echtelieden J.L. Heyink en het andere van de echtelieden A. Klompenhouwer. De ouders zijn radeloos, hun toestand te beschrijven is onmogelijk. Arme ouders.
Zoo nu en dan deelen de couranten enkele brokstukken mede over uittreden van Gangel met zijn kerkeraad, van schorsing, afzetting, ’t gesloten houden der kerkdeuren, oproer, soldaten, huzaren enz. enz. en met dat alles blijft de zaak den slakkengang gaan. Wanneer zal hierin verandering komen? De een zegt, ’t blijft zoo, een ander, de kerk kan nog wel 6 weken gesloten blijven, een derde spreekt van transigeeren, maar met dat al: men vordert niet. Wat is hier aan te doen?
Een duidelijke uiteenzetting der zaken, een krachtig handelen, ja zich in ’t bezit stellen van de kerk. Alles goed en wel, maar wijs ons den weg, om daartoe te geraken. Welnu, wij willen trachten u door dit schrijven daartoe op ’t spoor te leiden, en den weg aanwijzen dien de gemeente heeft in te slaan.
De heer Gangel, gewezen predikant van de Ned. Herv. Gemeente te Aalten, heeft zich met zijn kerkeraad afgescheiden, m.a.w. het Synodale juk, zooals ZEd. dat gelieft te noemen, afgeschud. Vóóraf heeft een deel der kerkeraad nl. 3 personen, welke tevens als kerkvoogden fungeerden, bedankt als lid van den kerkeraad, doch de betrekking van kerkvoogd aan zich gehouden, totdat het klassikaal bestuur, doende wat des kerkeraads is, genoemde heeren in hun lidmaatschap als leden der Ned. Herv. Kerk te Aalten geschorst, en later afgezet heeft.
Nu spreekt het van zelf, dat, wanneer iemand afgezet is als lid v. d. kerk, er geen sprake meer kan zijn van het beheer over de kerk enz. te mogen noch te kunnen behouden. Immers kerkvoogden zijn geen eigenaars van de kerk en deszelfs goederen, slechts door de notabelen gekozen als beheerders; zie: Algem. Regl., op het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van de Hervormde gemeenten in Nederland en het toezicht daar op: 1 Oct. 1870.
Deze kerkvoogden verhinderen thans de bediening aan wettige predikanten, die voor de gemeente moeten optreden, onthouden daardoor de gaven aan de armen en verhinderen feitelijk, de gaven te innen ter instandhouding van den Openb. godsdienst.
Reeds twee Zondagen is de gemeente voor de gesloten kerkdeur gekomen, en tweemaal zijn wettige predikanten verhinderd hun dienstwerk te verrichten. Wij bewonderen in dezen de kalmte der gemeente, doch staan er niet voor in, dat zulks langer zoo zal blijven. De partijen komen met den dag scherper en vijandiger tegen elkander over te staan, ’t verwekt twist tusschen leden van hetzelfde huisgezin, en van verbroedering is geen sprake meer.
Wie zijn daar van de oorzaak? Niemand anders dan deze kerkvoogden en de doleerende kerkeraad met hun aanvoerder, Gangel.
Maar heeft de gemeente dan geen rechten? Wel zeker. Bij de leden van de gemeente berust het recht, en wel op de volgende wijze: De wettige stemgerechtigde leden stemmen de notabelen, notabelen stemmen kerkvoogden en deze nemen het beheer op zich. Waar nu de kerkvoogden uit eigen beweging hebben bedankt of ontslagen zijn of uit hun ambt zijn ontzet, moet onverwijld worden overgegaan tot het stemmen van nieuwe kerkvoogden.
In het geval te Aalten, zal de gemeente de lijst der notabelen eerst moeten aanvullen of geheel vernieuwen en deze nieuwe notabelen benoemen h. h. kerkvoogden. Deze nieuwe kerkvoogden nemen het beheer over van het oude, en de zaken zijn in ’t reine. Bij verzet tegen deze wettige orde kan men zich wenden tot het klassikaal bestuur en verder tot het provinciaal best.
Baat dit alles niet, zooals ’t te Aalten schijnt het geval te zijn, en houden de afgezette kerkvoogden de deuren van het gemeentegoed gesloten, dan treden eenvoudig de leden als rechthebbenden op, en maken zich meester van de kerk. Wij willen hiermede niet zeggen, de kerk met geweld te veroveren want van verovering is geen sprake, als men rechtmatig eigenaar is, maar men roepe dan de rechterlijke (burgerlijke) macht in. Een kerk mag op de gewone Godsdienstdagen niet voor ’t volk gesloten blijven zoolang er kerkgangers en wettige predikanten zijn om optegaan. Zie verder hierover de kerk Regl. 1870 1 October.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina. Bij voorkeur voorzien van bronvermelding.
Ned. Herv. kerk te AaltenZutphensche Courant, 14 maart 1887Zutphensche Courant, 14 maart 1887Tubantia, 16 maart 1887De Tijd, 16 maart 1887Bataviaasch Handelsblad, 19 april 1887
Aan de Havenstraat in Rotterdam-Delfshaven staat een huis uit 1886 met boven in de gevel het wapen van Aalten, de Lindeboom (klik hier voor Google Streetview).
Het is ons vooralsnog onbekend wat de relatie is tussen de opdrachtgever, Fred(e)rik van Aalten (Woudenberg, 1820 – Rotterdam, 1904), en de gemeente Aalten. De naam doet uiteraard vermoeden dat er een historische relatie bestaat, al gaat deze wellicht wel heel ver terug. Mogelijk heeft Frederik deze band tot uitdrukking willen brengen, zonder zelf te weten hoe de relatie precies in elkaar stak. Meer informatie is welkom!
Algemeen Handelsblad, 7 augustus 1886Algemeen Handelsblad, 10 augustus 1886Fragment Stadsarchief Rotterdam
Vanaf halverwege de 19e eeuw tot ver in de 20e eeuw kende Aalten diverse kerkelijke jeugdverenigingen. Hieronder volgen (delen van) een aantal krantenartikelen over de Gereformeerde Jongelingsvereeniging ‘Maranatha’, later hernoemd tot ‘Calvijn’. Meer informatie over deze en andere kerkelijke jeugdverenigingen is welkom.
19e Jaarfeest
Nieuwe Winterswijksche Courant, 10 mei 1902 (Delpher):
De Geref. Jongelingsvereeniging „Maranatha” vierde gisteren (Hemelvaartsdag) haar 19de jaarfeest in kerk B. alhier. Ds. Eelderhof uit Doesburg was uitgenoodigd de feestrede uit te spreken en deze nam tot onderwerp: „Maranatha”. Spreker behandelde de geschiedenis van Jezus’ Hemelvaart en zijn beloofde wederkomst. Aan het eind der wereld, als het Maranatha weerklinken zal, zullen we zien dat de overwinning de onze is. Om dien strijd goed te strijden, moeten we mannen hebben, die willen, die weten wat zij willen en die in de kracht Gods willen wat ze weten. De Jongelingsvereen. is een kweekplaats van zulke mannen, die nog wel geen strijders zijn, maar toch leerlingen. Hierna richtte spr. een ernstig woord tot de vereen. ter opwekking voor den strijd des levens om met een lied van Da Costa te eindigen. Jammer, dat er zoo weinig belangstelling was.
50-jarig bestaan
Nieuwe Aaltensche Courant, 3 maart 1933 (Delpher):
Nieuwe Aaltensche Courant, 3 maart 1933
Calvijn, één der oudste J.-V. op G.G. in onze plaats, heeft deze week, zij het dan ook een paar maanden te vroeg, haar gouden jubileum gevierd. Haar geschiedenis. Deze vereeniging is eigenlijk de vrucht van het werken van Ds. J.H.F. Gangel. Op zijn initiatief werd de vereeniging opgericht onder den naam „Maranatha”. In 1887 werd het de Gereformeerde Jongelingsvereeniging „Maranatha”, terwijl in 1897, op verzoek, werd ingewilligd het houden van toezicht door de Geref. Kerk B.
Omstreeks 1907 werd de Vereeniging omgedoopt met den naam van „Calvijn”, terwijl het jaar daaropvolgende, in Februari 1908, de grondslag en het doel der Vereeniging reglementair werd vastgelegd. Haar doel werd thans omschreven als volgt: Hare leden te doen kennen en belijden de Gereformeerde beginselen voor Kerk, Staat en Maatschappij.
Ongeveer gelijktijdig met het tot stand komen van de Geldersche Afdeeling van den Bond van Jongelingsvereenigingen op Geref. Grondslag (1893), sloot zich de Vereeniging ook aan bij den Bond, dat haar in vele opzichten ten goede gekomen is. De vereeniging heeft in dezen gang doorgewerkt tot in 1926 de splitsing plaats had, waaruit de J.-V. Dr. A. Kuyper ontstond. Tot op dezen dag staat „Calvijn” met eere in de rij van onze Geref. J.-V.
In de Westerkerk had Woensdagavond een herdenkingssamenkomst plaats ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Jongel.vereen. „Calvijn“. De eere-voorz., ds. A. Schouten Sr., opende met gebed en sprak een korte openingsrede, waarin zijne eerw. o.m. opmerkte, dat deze vereen., die een halve eeuw bestaan heeft, mannen voortbracht die leiding geven in talrijke colleges en wier namen er borg voor staan, dat ze ook op critieke momenten staan voor de eere Gods. Spr. heet voorts welkom mr. H. Bijleveld, welke hierna den kansel betreedt. Een zangkoor zong enkele liederen, waarna mr. Bijleveld zijn rede hield over: „Om te doen gedenken“.
Achttien honderd drie en tachtig is een tijd van bijna leven in holen en spelonken. Doch een tijd waarin God licht deed schijnen. Een beginselprogram werd opgesteld, dat sindsdien bijna nooit gewijzigd werd. En het voornaamste is, dat de volksgeest werd omgezet. Voor dat hier een soc.-dem. partij was opgericht, bestond Patrimonium reeds. Een bewijs dat Christenen zich ook hieraan wijden en God daarop zijn zegen wil schenken. Zoo zal het gedenken zich uiten in het lied „Die gunst heeft God Zijn volk bewezen“. Mocht er opnieuw een onstuimige golf op u aankomen, wijk dan nimmer. Laat u niet afleiden door het kan zus en het kan zoo zijn, maar houdt u bij het „Ik ben de weg, de waarheid en het leven”. Spr. bepaalde zich tenslotte nog even bij de politieke toestand van deze dagen, zijn gehoor wijzend op de groote verantwoordelijkheid. Gezongen werd Psalm 25 vers 2, waarna spr. eindigde met dankgebed.
Gisteravond (donderdag, red.) vierde de Geref. Jongelingsvereen, „Calvijn” haar 50-jarig bestaan in gebouw Patrimonium alhier. De secr., de heer A. Lammers, gaf een historisch overzicht, terwijl de heeren F.H. Somsen, wethouder van Aalten, en A. Stapelkamp, secr. van het Chr. Nat. Vakverbond te Utrecht, beiden oud-leden van Calvijn, een toespraak hielden. Voordrachten, zangkoor en tableaux wisselden een en ander af. Het slotwoord werd gesproken door den eere-voorz., de eerw. heer ds. A. Schouten, em.-pred. alhier.
Op 27 februari 1880 werd een man, die zijn gevangenisstraf in Bocholt had uitgezeten, door een gendarme naar de Nederlandse grens bij Aalten gebracht. Dankzij de goede samenwerking tussen de Nederlandse en Pruisische grenspolitie werd hij bij de grensovergang netjes ontvangen door rijksveldwachter Schaars Prins uit Aalten, om aan de Nederlandse justitie te worden overgedragen, die ook nog een appeltje met hem te schillen had.
Het vervoer naar Aalten gebeurde per rijtuig. Aldaar aangekomen, werd de man naar het huis van arrest gebracht. Alles verliep rustig en ordelijk, totdat een persoon die, zoals later bleek, het rijtuig op een draf had gevolgd, de gevangenis binnentrad.
Toen hem werd gevraagd wat hij daar kwam doen, ontstond er plotseling een gevecht op leven en dood tussen de gevangene en zijn vriend aan de ene kant, en Schaars Prins, gemeenteveldwachter Heersink en de toevallig aanwezige gemeentebode Gerhard Rots aan de andere kant.
Nadat een paar knuppels op de lichamen van de aanvallende boeven waren stukgeslagen, deelde Rots enkele slagen uit met een soort koekenpan, die daardoor buiten fatsoen geraakte. Bij dit gevecht liepen de veldwachters slechts enkele schrammen en blauwe plekken op, maar de flinke Rots werd zelfs gebeten in zijn neus, hand en in zeker achterdeel van zijn lichaam.
Schaars Prins, die een paar jaar eerder was gedecoreerd door de Duitse keizer, vanwege een ontmoeting met boeven in Aalten, die, uit de gevangenis te Bocholt ontsnapt, door dien snorrebaard gesnapt werden, hield zich nu ook stevig staande, maar zou toch zonder Rots met zijn eigen sabel neergesabeld zijn.
De voormalige gevangenis aan de Prinsenstraat in Aalten
Uiteindelijk liep alles goed af – de brutale bevrijdingspoging mislukte en de vrienden werden achter slot en grendel gezet. Ze werden naar Zutphen vervoerd om daar hun zaak te laten behandelen en ongetwijfeld hun verdiende loon te ontvangen.
Tijdens de Franse overheersing van ons land (1795-1813) vond er een belangrijke verandering plaats in de bestaande rechtsorde. Nadat Nederland in 1810 door Napoleon Bonaparte bij Frankrijk werd ingelijfd, werd ook hier de Franse wetgeving ingevoerd.
Vredegerecht
Bij Keizerlijk Decreet van 9 juli 1810 werd Nederland verdeeld in departementen, arrondissementen, kantons en gemeenten. In elke hoofdplaats van een kanton werd een vredegerecht gevestigd, ook in Aalten. Het kanton Aalten bestond uit de gemeenten Aalten en Dinxperlo.
De taak van de vrederechter was het vredevol oplossen van een conflict voordat het voor de ‘echte’ rechter werd gebracht om zo een hoop kosten te besparen. Daarnaast had de vrederechter ook de bevoegdheid om kleine, goedkope zaken te behandelen. Andere bevoegdheden van de vrederechter lagen vooral in het personen- en familierecht.
Kantongerecht
In 1838 werd de rechtsorde opnieuw gereorganiseerd en werd de vrederechter vervangen door de kantonrechter. De vredegerechten Aalten en Winterswijk werden toen samengevoegd tot het kantongerecht Aalten. Dit gerecht bestreek het vierde kanton van het derde arrondissement (Zutphen) van het Gelderse gerechtshof en was op basis van de Wet van 1 juli 1830 geklasseerd als kantongerecht der vijfde klasse.
Het Aaltense kantongerecht hield zitting in het gemeentehuis aan de Markt. In 1861 werd in de Prinsenstraat een kantonaal huis van bewaring gebouwd, met zes cellen en een cipierswoning.
Het kantongerecht Aalten werd in 1877 opgeheven. De gemeenten Aalten en Winterswijk behoorden vanaf dat moment tot het kanton Groenlo. De gemeente Dinxperlo ging over naar het kanton Terborg.
Archief
Het archief van het voormalige kantongerecht Aalten is in 1968 samen met het oudste deel van het Groenlose archief naar het Rijksarchief in Gelderland overgebracht. In 1961 heeft de overdracht plaatsgevonden van het archief van het Openbaar Ministerie, dat zich nog in het gemeentehuis van Aalten bevond.
Lakstempel kantongerecht Aalten (foto: Hans Schutte)Nederlandsche Staatscourant, 6 november 1828
Rechters en griffiers van het vrede- en kantongerecht te Aalten 1811-1877 (nog incompleet)
Bredevoort, 12 Mei. ’t Kroningsfeest heeft hier gisteren volgens programma plaats gehad. Reeds in den vroegen morgen kondigden ’t kanongebulder en ’t luiden van alle klokken aan, dat Bredevoort feest zou vieren. En inderdaad, nog nimmer te voren had ons stadje een zoo feestelijk voorkomen als gisteren. Immers geene straat- ’t zij hoofd – of meer afgelegene, of zij was keurig met groen versierd en telde hare eerebogen, waarvan sommige van zeer gepaste opschriften voorzien waren. Tal van banieren wapperden, zoowel van den torentrans als van de huizen der inwoners. Bekroond door allerschoonst lenteweder, bracht het feest eene ontelbare volksmenigte op de been, onder welke massa echter eene niet gestoorde, vroolijke opgewektheid en zeldzame eenstemmigheid bleven heerschen.
Bij den wedstrijd in het schieten waren 8 prijzen uitgeloofd. Zij werden behaald: de 1ste prijs door H. Frenken te Bredevoort, de 2de door Wechelaar te Varsseveld, de 3de door Ormel le Haart, de 4de door Schaapveld te Bredevoort, de 5de door Dammers te Bredevoort, de 6de door Voltman te Eibergen , de 7de door Brethouwer te Barlo , en de Bste door Heijink te Bredevoort.
De feestrede, gehouden door den heer D.B. Moll, hoofdonderwijzer te Bredevoort, werd beantwoord door den burgemeester mr. L. Roelvink, die op gepaste wijze den Spreker dank zeide voor de vervulling zijner niet gemakkelijke taak. De volksspelen, bestaande in mastklimmen, koekhappen en zakloopen, gaven eene aangename afwisseling. De vroolijke opgewektheid der jeugd deed menigen aanschouwer goed, vooral ook, omdat hunne liederen begeleid werden door hoornmuziek. De verlichting van „’t Zand” was prachtig en ’t vuurwerk voldeed wel. Lang – zeer lang zal dit feest in herinnering blijven bij de ingezetenen van Bredevoort.
Aalten, 8 Oct. Mocht men reeds genoeg in de gelegenheid geweest zijn om te kunnen weten dat de dag van gisteren een feestdag zou worden, het vroegtijdig wapperen onzer geliefde driekleur meldde het ons nog bovendien. Door de afdeeling Winterswijk der Geldersche maatschappij van Landbouw werd hier namelijk eene tentoonstelling gehouden van paarden, vee, landbouw-producten enz. die ten 11 ure met eene rede van den heer president Veeren uit Winterswijk werd geopend. Aan de regelingscommissie in ’t algemeen en aan den heer Slicher in ’t bijzonder komt alle hulde toe wegens de flinke organisatie, waardoor het program stipt kon worden gevolgd en uitgevoerd.
Toen ten 1 uur de bekrooning in de beste orde was afgeloopen nam de matinée musicale een aanvang, die evenwel wegens een snel opgekomen regen aanbrengende onweersbui niet dat genot kon opleveren ’t welk men zich er van had voorgesteld. Ten 3 uur begaven de leden der maatschappij zich ten huize van den heer Oosthout (Hotel de Roskam, OA), waar een smakelijk diner hen wachtte. De grondtoon was er vroolijk, terwijl menige dronk, aan verschillenden rang en stand werd gewijd.
De uitvoering van het concert, dat op 7 uur was bepaald, werd helaas! gestoord door een onaangenaam incident. Tegen het programma in, wilden enkelen om spoediger hun danslust te kunnen voldoen, dat het vuurwerk, ’t welk het bal vooraf ging, 2 uur vroeger zou worden afgestoken. Een nog al ernstig conflict was hiervan met een hevig tumult ’t gevolg. Ofschoon dit later, alles weer als vergeten werd beschouwd, bracht zulks toch, vooral in ’t eerst, een zekeren schok in de feestviering te weeg.
Ten 9 uur werd volgens programma het door den heer Ruijsch van Utrecht geleverd vuurwerk afgestoken, dat, blijkbaar uit de daverende bravo’s ten zeerste voldeed. Men ging vervolgens over tot het uiterst druk bezocht en zeer levendige bal, dat onder de vroolijkste stemming tot laat in den nacht voortduurde. Daarmede was het feest ten einde, dat naar wij hopen en vertrouwen, bij allen eene aangename en blijvende herinnering zal achterlaten.
Onze buren van Oud Winterswijk hebben een reconstructie gemaakt van het hele gebeuren: lees het hier.
In de 19e eeuw emigreerden veel Aaltenaren naar het buitenland, vooral naar Noord-Amerika. De emigratiegolf begon rond 1844. Onder de eerste groep landverhuizers bevonden zich veel Afgescheidenen die om geloofsredenen vertrokken. Onder invloed van mislukte oogsten vertrokken later ook veel anderen om economische redenen. Alleen al uit de Achterhoek emigreerden in vijftig jaar tijd zes- tot zevenduizend mensen, bijna een derde van de plattelandsbevolking.
Veel Aaltense emigranten vestigden zich in Sheboygan County, Wisconsin. Sommigen reisden (later) door naar onder andere Iowa, Minnesota, en Nebraska. Ook in de staten New York, New Jersey en Michigan vond menig Aaltenaar een nieuw thuis.
Vanaf halverwege de 19e eeuw tot ver in de 20e eeuw kende Aalten diverse kerkelijke jeugdverenigingen. Hieronder volgen (delen van) een aantal krantenartikelen over de Gereformeerde Jongelingsvereeniging ‘Uw Koninkrijk Kome’ (U.K.K.). Meer informatie over deze en andere kerkelijke jeugdverenigingen is welkom.
De Geref. Jongelingsvereeniging »Uw Koninkrijk Kome«, te Aalten, zal 11 Februari haar 40-jarig bestaan feestelijk vieren. De feestrede zal gehouden worden door den Heer J. Gommer, predikant bij de Geref. Gemeente aldaar.
Zooals reeds onder plaatselijk nieuws is meegedeeld, hopen binnenkort twee Gereformeerde Jongelingsvereenigingen in deze omgeving, die te Varsseveld en „Uw Koninkrijk Kome“ te Aalten, haar 50-jarig bestaan te gedenken. Geen zilveren jubileum dus als van „Patrimonium“ te Aalten maar een gouden feest. Jammer dat de omstandigheden er niet naar zijn, om dit merkwaardige feit zoodanig te vieren als in normalen tijd verwacht mocht worden. Van feest houden is thans geen sprake. Herdenking op waardige wijze mag evenwel niet achterwege blijven. Niet-herdenking zou gelijk staan met negeering van de weldaden, die God zoowel in Varsseveld als in Aalten in de jongelingsvereenigingen heeft geschonken.
58-jarig bestaan
Nieuwe Winterswijksche Courant, 19 maart 1926 (Delpher):
In de jaarvergadering van de Jongelingenvereeniging „Uw Koninkrijk Kome“, werd het 58-jarig bestaan der vereeniging herdacht, onder leiding van den voorzitter, den heer J.D. van Lochem. De secretaris de heer Krajenbrink, bracht verslag uit over hetgeen verricht werd. Hieruit bleek dat 46 vergaderingen gehouden en tal van onderwerpen behandeld werden. De vereeniging heeft 37 leden en telt 80 begunstigers. Uit het verslag van den penningmeester, den heer C.H.J. Heij, bleek dat de ontvangsten bedroegen ƒ 307 en dat er een voordeelig saldo was van ƒ 43.
De bibliothecaris, de heer L.C. Winkelhorst, deelde mede dat gelezen waren 340 boeken en dat de vereeniging in het bezit is van 412 boeken, verdeeld over 5 afdeelingen. De avond werd verder gevuld met een inleiding, samenspraak, muziek, voordrachten en tableaux en het welslagen werd bovendien bevorderd door het verstrekken van broodjes, koekjes, koffie en sigaren. De heer G. Breekveldt sprak het slotwoord en eindigde met dankgebed.
60-jarig jubileum
Nieuwe Aaltensche Courant, 24 januari 1928 (Delpher):
Van deze plaats een hartelijke gelukwensch aan de Jongelingsvereeniging „Uw Koninkrijk kome”, welker oprichting den naam van den Weleerw. heer D. Breukelaar in de herinnering terugroept. Moge zij nog vele jaren in de richting, door den oprichter bedoeld, voortgaan.
Donderdagavond om 6½ uur was de Oosterkerk reeds geheel gevuld. De versieringen op het podium verwezen naar het groote feit van den dag. Ds. Gommer treedt nu op als eerste spreker. Nadat gezongen is Ps. 138 vs 1, gaat hij voor in gebed en leest Ps. 138. Nu volgt een kort openingswoord, waarin spr. begint met te wijzen op het groote voorrecht dat „U.K.K.” dezen avond mag gedenken. Spr. wenscht haar veel geluk daarmede. Hij herinnert aan de belangstelling in onzen tijd voor de Jeugdorganisaties.
Voor zestig jaren telde men de Chr. Jeugdver, niet, en zij die daar hun vorming ontvingen, werden gesmaad. Thans denkt men daar anders over; ieder erkent de waarde der Chr. J.-V. en vele richtingen maakten zich op om op dezelfde wijze zich aan de jeugd te wijden. De J.-V. op Ger. grondslag brengt, zegt spr., een rijken zegen voor geheel het leven, zoo althans aan God en Zijn Woord de band blijft trekken.
Spr. richt een woord van welkom aan Dr. K. Dijk uit Den Haag, die uitgenoodigd werd om de feestrede te houden en zoo bereidwillig was daartoe uit de residentie over te komen. Eerst doet een zangkoor nu eenige liederen hooren onder leiding van den heer K. Broos. Dit kwijt zich daarvan óp voortreffelijke wijze, vooral zoo in aanmerking genomen wordt de daartoe aan den geringen vrijen tijd ontwoekerde uren. Met name „Rust mijn ziel, uw God is Koning” klonk goed in de flinke ruimte der Oosterkerk. In bijzondere mate mag dit van de solo gezegd worden. Alsnu volgde het glanspunt van den avond, de rede van Dr. Dijk „Den boog leeren”.
Na ’t zingen van Ps. 72 vs 11 gaat spr. voor in dankzegging. Het was een avond, voor de jubileerende vereeniging onvergetelijk; op waardige en treffende wijze mocht zij het groote feit van den dag op die wijze gedenken.
Wie gisteravond in het gebouw Irene te Aalten is geweest en getuige was van de belangstelling die er bestond voor de viering van het 80-jarig bestaan van de Jongelingsvereniging op G.G. „Uw Koninkrijk Kome”, kan zich moeilijk voorstellen dat 80 jaren geleden, ds. Breukelaar, toen Geref. predikant te Aalten, met moeite een vereniging met 8 leden wist op te richten en in stand te houden. Een foto van ds. Breukelaar hing gisteren boven het podium, omlijst met de nationale kleuren.
Het was als wilde men het verleden en de toekomst op deze avond door middel van die foto met elkaar confronteren. Inderdaad, dat wilde men, zoals de voorzitter de heer H. Luimes in zijn openingswoord ook zei en naderhand door Prof. Dr. Dijk en ds. Zwart nog eens werd geaccentueerd. Deze Jongelingsvereniging is de oudste in jaren. Met nadruk werd gewezen op de noodzakelijkheid om ook in deze tijd – vooral in deze tijd – zich voor te bereiden voor de taak in het volle leven. „Onze gedachten gaan ook uit naar de militairen in Nederland en in Indië”.
Ter gelegenheid van het 90-jarig bestaan van de J.V. op G.G. „Uw Koninkrijk Kome” te Aalten werd maandagavond in de Geref. Oosterkerk een herdenkingsbijeenkomst gehouden. De bijeenkomst werd geopend met samenzang, waarna de voorzitter, de heer G. te Brake in een kort overzicht het wel en wee der vereniging de revue liet passeren. Vervolgens hield de heer H. Algra uit Leeuwarden, oud-bondsvoorzitter en lid der Eerste Kamer, een toespraak over het onderwerp „Dankbaarheid en roeping”. Verder werd het woord gevoerd door het oud-lid van „U.K.K.”, ds. G. Hengeveld te Woubrugge, over „Wij leven maar eens”. Een en ander werd afgewisseld met samenzang, koorzang van het Evangeliesatiezangkoor o.l.v. J. Debbink, orgelspel van Jan Luijmes en declamatie van J. Kraaijenbrink. Ds. L. Blijdorp, geref. predikant te Aalten, sprak het slotwoord.
De Amerikaanse Burgeroorlog (1861–1865) was een conflict in de Verenigde Staten tussen de Noordelijke Staten (de Unie) en de Zuidelijke Staten (de Confederatie). In vele staten vonden bloedige veldslagen en veldtochten plaats. De oorlog begon met een aanval door de Confederatie op Fort Sumter, South Carolina, op 12 april 1861. In juni 1865 gaf het Zuiden zich over en wonnen de Noordelijken.
Van een aantal emigranten uit Aalten is bekend dat zij in deze oorlog hebben meegevochten. Voor zover bekend vochten ze allen aan de zijde van de Noorderlingen (de Unie).
Oud-Aaltense strijders
De volgende lijst is vermoedelijk nog niet compleet:
Jan Derk Ansink (Barlo, 30-04-1840 – 02-07-1868) ‘John Ansink’ meldde zich op 06-08-1862 aan bij het 108th New York Volunteer Infantry Regiment, company E, in Rochester, Monroe County, New York. Hij raakte ‘wounded in action’ op 03-07-1863 tijdens de Slag bij Gettysburg. In mei of juni 1864 werd hij overgeplaatst naar company A van het 21st Regiment of the Veteran Reserve Corps. Hij werd na de Burgeroorlog op 07-06-1865 ontslagen in Trenton, New Jersey.
Gerrit Hendrik Duenk (IJzerlo, 19-07-1825 – Milwaukee, WI, 14-08-1883) ‘Gerritt H Duenk’ diende van 20-08-1862 tot 10-06-1865 in het 24th Wisconsin Infantry Regiment, company I. Hij is afgezwaaid op order van de War Department. In 1883 komt hij in aanmerking voor een ‘national home for disabled volunteer soldiers’. Hij leed aan reuma. Hij woonde op dat moment samen met zijn vrouw Clara en drie kinderen onder de 16 jaar in Milwaukee, WI, waar hij als arbeider werkte. Op 31 mei 1883 werd hij opgenomen in het tehuis. Op 14 augustus 1883 werd hij dood gevonden, hij was verdronken in de Milwaukee rivier. Een dag later is hij begraven.
Gerrit Jan Duenk (IJzerlo, 23-09-1845 – Milwaukee, WI, 19-04-1897) ‘Garrett Dunck’ diende van 15-08-1862 tot 10-06-1865 in het 24th Wisconsin Infantry Regiment, company E. Hij raakte gewond op 02-06-1864 in Georgia in de buurt van Dallas, New Hope Church en Allatoona Hills. Hij werd na de Burgeroorlog op 10-06-1865 ontslagen.
Arent Jan Geurink (IJzerlo, 24-03-1822 – Sheboygan, WI, 21-02-1899) Bij zijn graf staat een GAR-marker die aangeeft dat hij gevochten heeft in de Amerikaanse Burgeroorlog.
Gradus Heinen (Aalten, 19-10-1827 – Holland, WI, 24-10-1908) ‘Grades Heinen’ meldde zich op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, company F. Dit regiment vertrok op 16-03-1863 uit Milwaukee, Wisconsin, naar Columbus, Kentucky. Gradus raakte gewond bij Jenkins’ Ferry, Arkansas tijdens één van de bloedigste veldslagen van de Burgeroorlog, uitgevochten op 29/30-04-1864 op de gezwollen Saline River, na dagen van hevige regenval. Hij werd na de Burgeroorlog op 29-08-1865 ontslagen.
Gradus Lambertus (Lammert) Kolste (Heurne, 15-03-1847 – 30-12-1872) Bij zijn graf staat een GAR-marker die aangeeft dat hij gevochten heeft in de Amerikaanse Burgeroorlog.
Antonij ter Maat (Dale, 07-02-1836 – Columbus, KY, 04-06-1863) Hij meldde zich, tegelijk met zijn broer Jan Hendrik, op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, F company. Hij werd ziek en overleed.
Jan Hendrik ter Maat (Dale, 25-03-1841 – Memphis, TN, 03-10-1863) Hij meldde zich, tegelijk met zijn broer Antonij, op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, F company. Hij werd ziek en overleed.
Evert Jan Ongena (Aalten, 04-02-1845 – Clymer, NY, 03-05-1921) Hij diende bij het 15th New York Engineer Regiment tot het einde van de oorlog.
Hendrik Willem Pietenpol (Haart, 04-09-1836 – Gibbsville, WI, 01-02-1914) Bij zijn graf staat een marker die aangeeft dat hij gevochten heeft in de Amerikaanse Burgeroorlog.
Lammert Reimes (Aalten, 21-11-1834 – New Jersey, 08-08-1912) ‘Lambert Reymers’ werd in 1861 ingelijfd als soldaat bij het 2nd Delaware Infantry Regiment, I company. Hij diende gedurende de hele Burgeroorlog.
Gerrit Jan te Slaa (Lintelo, 20-10-1831 – Missouri, 30-08-1863) Hij meldde zich op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, F company. Hij werd ziek en overleed op een Hospital Boat die lag afgemeerd in de Missouri River.
Willem Tammel (Hakstege / Barlo, 19-09-1832 – Greenleafton, MN, 04-10-1893) Hij vocht van 18-10-1864 tot 26-06-1865 in het Unieleger en maakte deel uit van het 1st Wisconsin Heavy Artillery Regiment, G company.
Bernadus Vervelde (Aalten, 16-02-1816 – Sherman, NY, 08-04-1891) ‘Benardus Felton’ meldde zich op 22-08-1862 in Westfield, NY als soldaat. Op 24-09-1862 werd hij ingedeeld bij het 154th New York Infantry Regiment, E company. Op 02-05-1863 werd hij in Virginia krijgsgevangen genomen tijdens de Slag om Chancellorsville en op 14-05-1863 werd hij voorwaardelijk vrijgelaten in City Point, VA. Op 21-05-1864 werd hij ontslagen wegens invaliditeit. Zijn zoon Derk Jan (in de VS ‘Garrett J Felton’ genoemd) vocht ook in de Burgeroorlog.
Derk Jan Vervelde (Haart, 16-02-1843 – Ripley, NY, 05-09-1903) ‘Garrett J. Felton’ meldde zich op 31-07-1862 in Westfield, NY als soldaat. Op 15-08-1862 werd hij ingedeeld bij het 112th New York Volunteer Infantry Regiment, E company. Op 30 juli 1864 raakte hij gewond tijdens het Beleg van Petersburg en werd op 06-07-1865 uitgeschreven in Lovel Hospital, Portsmouth Grove, RI. Zijn vader, ‘Benardus Felton’ vocht ook in de Burgeroorlog.
Heeft u meer informatie over (bovengenoemde of andere) Aaltense emigranten die in de Amerikaanse Burgeroorlog hebben gevochten? Reageer dan hieronder of stuur ons een bericht!
Op de hoek van de Kerkstraat en de tegenwoordige Hofstraat stond ooit een huis waar de familie Heebink woonde. In 1801 huwde Gradus Heebink (Aalten, 1773) met Dersken te Stroete (Aalten, 1776). Zij woonden in dit huis en gebruikten een deel ervan als taveerne. Hun ‘adres’ luidde Aalten 5.
Midden op de foto, met de ronde deur: het Heebinkhuis in de Kerkstraat, Aalten
Zij kregen hier zeven kinderen, de eerste was een dochter, Elisabeth (1802). Zij was een kwetsbaar kind met een misvorming van de wervelkolom. Daarna volgde een zoon, Gerrit Jan (1804), genoemd naar zijn grootvader. Hij was een stevig kereltje met alle trekken van zijn Nederlandse afkomst. Zij konden niet bevroeden dat hij later de vader en grootvader van een hele gemeenschap in Amerika zou worden.
In 1806 werd dochter Hendrika geboren en daarna weer een zoon, Derk Jan (1809). Hij overleed echter een week na zijn geboorte. Daarna volgden nog een zoon, Derk Hendrik (1810) en twee dochters, Gerharda Johanna (1813) en Johanna Geertruid (1817).
Om het gezinsinkomen aan te vullen, vervaardigde Gradus naast het beheer van de taveerne ook hoeden. Omdat het de gewoonte was dat de oudste zoon het vak van zijn vader zou volgen, leerde ook Gerrit Jan het vak van hoedenmaker. Hij werd er behoorlijk bedreven in. Derk Hendrik diende als leerling bij een kuiper en volgde uiteindelijk dat vak.
Achterzijde voormalige Heebinkhuis vanaf de Hofstraat, ca. 1920
De andere kinderen hielpen mee in huis en in de tuin, waar ze groenten verbouwden voor het gezin. Ze hielpen ook bij de verzorging van een klein stuk land buiten de dorpsgrenzen, waar rogge en klaver werden gekweekt als voedsel voor hun twee koeien. Deze koeien werden tijdens de zomermaanden geweid op de gemeenschappelijke dorpsweide.
Kinderen in de armere klassen kregen destijds maar heel weinig onderwijs. Terwijl Gerrit Jan goed leesbaar leerde schrijven, las hij slecht. Dit kwam deels door een gebrek aan oefening en deels omdat hij slechte ogen had.
Militaire dienst was in deze tijd verplicht. Gerrit Jan diende in de periode 1830-1833 drie jaar en vier maanden als huiswacht in Breda. België scheidde zich in deze jaren af van Nederland en het was één van zijn taken om afvalligen te dwingen loyaal te zijn aan hun land. Omdat België grotendeels katholiek was, stonden veel Nederlandse katholieken positief tegenover dat land en werd hun loyaliteit aan Nederland in twijfel getrokken.
Volwassen
De jaren waren snel verstreken voor Gradus en Dersken en hun familie was volwassen geworden. Elizabeth was in 1831 op negenentwintigjarige leeftijd overleden. Ze was altijd al broos geweest vanwege haar spinale zwakte.
Hendrika was in 1840 getrouwd met Willem Heinen en zij hadden een dochter genaamd Johanna Aleida (1842).
Gerharda Johanna was in 1845 getrouwd met Lammert te Grotenhuis en zij hadden twee zonen, Gerhardus Johannes (1847) en twee dochters, Dersken (1849) en Tonia Johanna (1852). Zij zouden in Amerika nog een zoon krijgen, Lambertus of Bart (1856).
Derk Hendrik was in 1839 in Amsterdam getrouwd met Hendrika Geertruida van Buul. Hij had zich daar als kuiper gevestigd in de Jordaan. Zij kregen twee zonen, Gerhardus (1840) en Jan (1844). De oudste zoon was zeer behulpzaam geweest voor zijn ouders en zij waren voor een groot deel van hem afhankelijk voor financiële steun. Hij was zeeman en tijdens één van zijn reizen werd hij erg ziek van dysenterie. Hij stierf op zee en werd begraven in Batavia. De andere zoon kwam om het leven tijdens een storm op één van zijn reizen en werd op zee begraven. Na het overleden zijn eerste vrouw hertrouwde Derk Hendrik in 1850 met Elisabeth Fransiena Schagt. Zij kregen een dochter genaamd Elisabeth Francina Hester (1853).
De jongste dochter, Johanna Geertruid, trouwde met Christoffel Schoemaker, die ook hoedenmaker was. Ze emigreerden in 1848 naar Amerika. Hij bleef daar nog een tijdje hoeden maken, tot hij baptistenpredikant werd. Hij was een leergierig man en beheerste drie talen uitstekend – Engels, Nederlands en Duits. Johanna, zijn vrouw, stierf kort na haar komst naar Amerika en werd begraven in Baltimore. Er waren twee zonen geboren, maar ze stierven op jonge leeftijd.
Na zijn terugkeer uit militaire dienst hervatte Gerrit Jan de hoedenmakerij van zijn vader en hielp hij bij het beheer van de herberg. Hij raakte geïnteresseerd in een dochter van de familie Snoejenbos genaamd Johanna. Zij woonde op boerderij ‘Snoeijenbosch’ op de Haart. Zij trouwden in 1843. Gerrit Jan was toen negenendertig jaar en Johanna vierentwintig.
Gerrit Jan nam geleidelijk zijn vaders bedrijf over. Het was gebruikelijk dat de oudste zoon het bedrijf van zijn vader voortzette en zijn ouders ondersteunde tijdens hun gevorderde jaren. Na het overlijden van de ouders werd een schikking getroffen met de andere broers en zussen voor hun deel van de nalatenschap. Gradus was de leeftijd van tachtig jaar gepasseerd en was blij dat hij van de zakelijke zorg was verlost.
Gerrit Jan en Johanna kregen vier zonen, Gerhardus Harmanus (1844), Herman (1846), Engelbert (1848) en Derk Johan (1852). De zorg voor vier jonge zonen viel Johanna nogal zwaar en haar gezondheid leed daaronder. Ze werd neurotisch en was vaak ziek. Gerrit Jan was een vriendelijke echtgenoot en vader en hielp op zijn kalme, troostende manier om haar lasten op alle mogelijke manieren te delen.
Amerika lonkt
In deze periode in de geschiedenis raakten veel Europeanen geïnteresseerd in de kansen die Amerika hen bood en veel families en hele gemeenschappen emigreerden over de Atlantische Oceaan en vestigden zich in de Verenigde Staten. In augustus 1846 had Christiaan (Chris John) Snoeyenbos, Johanna’s jongste broer, zich aangesloten bij een groep emigranten op weg naar Amerika. Hij had zich gevestigd in Oostburg, Wisconsin, en was inmiddels goed ingeburgerd in het nieuwe land.
Hij schreef hen brieven, die zeer enthousiast waren over de mogelijkheden in Amerika. Hij drong er bij hen op aan om ook naar Amerika te komen, waar land goedkoop was en voedsel in overvloed, waar de wetten zo rechtvaardig en onpartijdig waren dat iedereen gelijke rechten had. Gerrit Jan en zijn vrouw raakten gemotiveerd en zagen dat wel zitten. Ze waren echter bang om hun wens te delen met vader Gradus, die bij hen woonde. Ze geloofden dat hij te oud was om zo’n lange en inspannende reis te ondernemen. Dus hielden ze de brieven van Christiaan zorgvuldig voor hem verborgen. Op een dag vond Gradus toch één van de brieven en hij stelde voor dat ook zij plannen zouden maken om de reis naar Amerika te maken.
Gradus was zo opgewonden als een kind over de emigratie en begon ondanks zijn hoge leeftijd plannen te maken voor de onderneming. Hij verzamelde zijn tuinzaden en visnetten voor gebruik in het nieuwe land. Helaas was zijn vreugde van korte duur. Hij liep dysenterie op en werd ernstig ziek. Volgens de dokter had hij slechts enkele dagen te leven. De plannen voor de reis werden uiteraard gestaakt. Kort voor zijn dood riep Gradus zijn kinderen bij elkaar en sprak hen toe. Hij vertelde hen dat hij begraven wilde worden in zijn geboorteland, waar hij van hield, maar dat ze hun emigratieplannen moesten voortzetten. Gradus Heebink stierf op 13 augustus 1854, vlak voor hun geplande vertrek naar de VS.
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 19 augustus 1854
Ondanks het verdriet om de dood van hun vriendelijke, nobele vader, vertrok de familie Heebink enkele dagen later, naar hun beloofde land. Voor het vertrek van de landverhuizers werd er een gebedsbijeenkomst voor hen gehouden. Dominee Pape van de Gereformeerde Kerk in Aalten hield een afscheidsdienst. Hij verklaarde dat hij de twijfels en angsten begreep die ze zouden hebben om deze stap te zetten, maar hij moedigde hen aan om geloof te hebben in God, die hen zou helpen hun moeilijkheden te overwinnen en hen veilig naar het beloofde land, Amerika, te brengen.
Neven en nichten
Sheboygan Nieuwsbode, 24 juni 1856
In 1852 emigreerde nicht Hendrina Heebink (Varsseveld, 1818) ook al naar Amerika. Zij was een dochter van Christiaan Heebink – een broer van Gradus – en Dora Willemina Doornink. Hendrina was tot dat moment als meid in dienst bij ‘heel- en vroedmeester’ Servaas van Leuven en zijn vrouw Henrietta Wilhelmina Christina Theodora Rost. Zij woonde tot haar emigratie bij het gezin Van Leuven in huis, aan de Bredevoortsestraatweg (tegenwoordig nr. 7). Hendrina trouwde in 1856 in Oostburg met Arend Jan Prange (Aalten, 1823).
Ook haar zus Elisabeth (Varsseveld, 1819) en broer Gerrit Jan (Vriezenveen, 1829) emigreerden naar de VS. Hoewel het aannemelijk klinkt, is het ons (nog) niet bekend of ze samen gingen. Beiden trouwden aldaar met emigranten uit Winterswijk. Elisabeth reist net als Hendrina naar Sheboygan, maar verhuist later naar Iowa. Gerrit Jan komt terecht in Clymer, New York. Zijn tak van de familie wordt vanaf 1860 als ‘Habink’ geschreven.
Over de Atlantische Oceaan
Haven Rotterdam, 19e eeuw
Het eerste deel van hun reis, van Aalten naar Arnhem, maakten ze in huifkarren en duurde tien uur. Bij Arnhem gingen ze aan boord van een boot die hen naar Rotterdam bracht, waar het schip voor anker lag dat hen over de Atlantische Oceaan zou brengen.
In Rotterdam werden ze opgewacht door Derk Hendrik Heebink, de broer van Gerrit Jan. Hij woonde in Amsterdam, maar was met de trein naar Rotterdam gekomen. Hij kwam in een kleine roeiboot het schip tegemoet en bracht snoep en eten als afscheidscadeaus. Dit was een gedenkwaardige dag in hun leven, 18 augustus 1854.
Het schip was een Engels zeilschip genaamd ‘Leila’, met kapitein W.J. Stafford aan het hoofd. Er waren driehonderdzestig passagiers aan boord. Bijna een derde van hen was afkomstig uit Aalten. De condities aan boord waren zeer onaangenaam. De emigranten waren tussendekpassagiers – het enige type accommodatie dat werd aangeboden. Voordat men aan boord ging, moest elke passagier zijn voedsel tonen om te bepalen of het voldoende was voor de reis.
Rotterdamsche Courant, 23 augustus 1854
Elk gezin zorgde voor zijn eigen beddengoed. De stapelbedden waren hard en smal. Tijdens een storm waarin de boot zwaar schommelde was het onmogelijk om in de stapelbedden te blijven. De watervoorziening werd in grote vaten aan dek gehouden. Het smaakte slecht. Het aanbod was beperkt en elke passagier mocht slechts een klein deel nemen.
Tijdens dergelijke reizen waren sterfgevallen onder reizigers geen uitzondering. Ook niet tijdens deze reis. Op 1 september 1954 overleed de vierendertigjarige Anna Geertruid te Gantvoort, volgens het scheepslogboek aan tbc. Het was gebruikelijk om zware stormen op zee tegen te komen. Eén ervan duurde twee dagen. Het schip was in totale duisternis en het was onmogelijk om iemand te vinden. De tienjarige Gerhardus Harmanus (Gerrit) Heebink verdween tijdens deze storm. Toen de kapitein het bevel gaf het dek te verlaten, was hij nergens te bekennen.
Meneer Vrieze doorzocht alle hoeken van het schip, maar kon hem niet vinden. De enorme valdeuren moesten worden gesloten zonder dat men wist waar Gerrit was. Zijn ouders waren bijna uitzinnig, omdat ze dachten dat hij van het dek in de oceaan was gespoeld. Er zat niets anders op dan te wachten tot de storm voorbij was om de zoektocht te hervatten. De storm eindigde uiteindelijk en een matroos vond hem vastgeklampt aan een touw waarmee hij zichzelf tijdens de storm had gered. Op een ander moment raakte de boot een zandbank en alle passagiers moesten heen en weer lopen in een poging om het van de bank te krijgen, wat hen uiteindelijk lukte.
De reis werd erg vermoeiend. Weken sleepten zich voort in een maand en ze hadden geen land gezien. De emigranten raakten bezorgd dat hun voedselvoorraad niet voldoende zou zijn en ze baden dagelijks dat ze snel land zouden zien. Uiteindelijk, op de tweeënveertigste dag van hun reis, verspreidde zich het bericht dat er in de verte land was gezien en de passagiers schreeuwden van vreugde. Eindelijk was Amerika in zicht en op 30 september 1854 komt aan hun lange oceaanreis, die bijna anderhalve maand had geduurd, een eind.
Aankomst in New York
Haven New York, circa 1855, door Samuel Bell Waugh / Museum of the City of New York
Omdat het water te ondiep was voor de ‘Leila’ om dicht bij de kust te komen werden de passagiers in kleinere boten geladen en aan wal gebracht. Voordat ze van boord mochten, kwamen er eerst nog artsen aan boord om hen te onderzoeken en vast te stellen of er sprake was van pestilentie of ziekten onder de emigranten. Alles was goed en de emigranten waren erg blij en opgelucht toen ze eindelijk weer voet aan wal zetten.
Eén van de eerste problemen ter plekke was de moeilijkheid om zich verstaanbaar te maken, omdat geen van hen Engels sprak. Gerrit Jan sprak vloeiend Duits en omdat veel mensen in Amerika deze taal spraken, hielp het hen aanzienlijk. Hij nam vanaf die tijd de leiding op zich en was de woordvoerder van de emigranten.
Hun volgende probleem was om een hotel voor de nacht te bemachtigen en opslagruimte te vinden voor hun bagage en bezittingen. Ze kregen het advies om naar een bepaald hotel te gaan, niet ver van het dok. Het was een tweederangs hotel, maar ze waren er blij mee want ze waren hongerig en moe en niet in staat om ver te reizen. Ook vonden ze een plek om hun bagage op te slaan.
Na het bereiken van het hotel was Gerrit Jan aan het onderhandelen met de manager, terwijl de andere medereizigers in de lobby bij de eetzaal stonden te wachten. Bessie Vrieze en Gerrit Grotenhuis hadden veel honger en namen een cracker. Eén van de obers had hen in de gaten gehouden en de jongeren boos geslagen. Gerrit Jan hoorde hun uitbarstingen en schoot hen te hulp en sloeg de ober op het hoofd. De manager van het hotel werd gebeld en hij schold de ober uit omdat hij zo ongeduldig was geweest met de hongerige kinderen.
Ze hadden de nacht goed doorgebracht in het hotel en besloten daarna hun reis per trein te vervolgen. Toen Gerrit Jan de hotelrekening wilde voldoen, probeerde de klerk hem te veel aan te rekenen. Gerrit Jan maakte hevig bezwaar en kwam uiteindelijk tot een redelijke schikking. Ze waren nog steeds zo’n 1600 kilometer verwijderd van hun eindbestemming en er zouden hen onderweg nog veel meer uitdagingen te wachten staan.
Doorreis naar Sheboygan County
Ze namen de trein van New York naar Buffalo. Van Buffalo naar Toledo maakten ze de reis per schip. Gerrit Jan verdiende eten voor zichzelf en zijn familie door op de boot te stoken. Toen ze Toledo bereikten, verlieten ze het schip en regelden ze de doorgang per spoor. Er waren geen passagiersrijtuigen beschikbaar en men moest plaatsnemen in een goederenwagon zonder zitplaatsen. De reis van Toledo naar Chicago duurde drie dagen. De trein stopte onderweg op stations zodat ze brood en koffie konden kopen. Hun voedselvoorziening was echter zeer karig. Als de trein toevallig stopte in de buurt van een appelboomgaard, plukten ze vaak appels.
De route, geprojecteerd op een kaart uit die tijd
Na drie dagen kwamen ze aan in Chicago. Ze verwachtten meer moeilijkheden omdat ze geen Engels spraken, maar gelukkig kwamen ze in het depot een landgenoot tegen. Hij was een man uit Zeeland. Hij wilde hen graag helpen en zorgde voor accommodatie voor de groep in een eersteklas Duits hotel. Sommige emigranten besloten dat ze hun koffers en bagage beter konden bewaken als ze in de openlucht kampeerden, dus deze gingen niet naar het hotel.
Het kostte noodzakelijkerwijs meer tijd om hun maaltijden boven hun kampvuur te koken. Dit had als gevolg dat ze niet gereed waren om te vertrekken, toen het tijd was om aan boord van het schip te gaan dat hen naar Sheboygan zou brengen. De Heebink-groep was met een platte kar van het hotel naar het dok gebracht en kwam op tijd aan boord van het schip, dat om acht uur vertrok. De anderen bleven achter voor het volgende schip.
Men verwachtte dat het schip zou stoppen in Milwaukee, maar tot teleurstelling van hun vrienden en familieleden die daar stonden te wachten om hen te begroeten, deed het dat niet. Grace Decker was één van de wachtenden op de pier van Milwaukee. De landverhuizers bereikten hun bestemming Sheboygan om middernacht. Ze werden naar het oude Wisconsin House gebracht, dat eigendom was van een Duitse hotelhouder, Joseph Schrage, die hen zeer hartelijk behandelde.
Het was nu nog maar tien mijl naar hun bestemming, Oostburg. Gerrit Jan en de kleine Gerrit Heebink besloten naar Oostburg te lopen naar het huis van Chris John Snoeyenbos en het nieuws van hun aankomst te verspreiden. Dan konden wagens en ossenkarren worden gebracht om ze vanuit Sheboygan naar Oostburg te brengen. Ze waren nog niet ver toen ze één van hun oude vrienden uit Nederland, meneer Walfort, tegen het lijf liepen. Hij was te paard en stemde ermee in om met hen terug te keren. Hij bood hen zijn paard aan om te rijden. Om de beurt reden ze terug naar Oostburg.
Aankomst in Oostburg
Omdat er in die tijd geen andere communicatiemiddelen waren dan een trage postdienst, wisten de familieleden en vrienden in Oostburg de exacte datum van hun aankomst niet, maar ze hadden afgesproken dat de eerste die het nieuws hoorde op een ‘dinner horn’ zou blazen en dit zou worden doorgegeven aan degenen die op grotere afstand van Sheboygan woonden. Onmiddellijk nadat Gerrit Jan en de kleine Gerrit arriveerden werd dit gedaan.
De eerste boerderij waar Gerrit Jan naartoe kwam was die van de familie Te Stroete. Ze waren druk bezig met het dorsen van graan, maar staakten alle werkzaamheden om de nieuwkomers te verwelkomen. Men vond een wagen om hen naar het huis van Chris Snoeyenbos te brengen, hun eindbestemming. Het nieuws van hun aankomst had zich inmiddels verspreid en een karavaan van wagens en karren was verzameld om hen te ontmoeten. Ze vertrokken snel naar Sheboygan waar ze de aldaar wachtende emigranten zouden ontmoeten en naar hun verschillende bestemmingen zouden brengen.
De reis van tien mijl was een langdurige, langzame rit, maar voor de emigranten leek niet lang, omdat het de laatste etappe was van hun lange reis uit Europa. Hun bestemming was bijna in zicht en hun nieuwe thuis waar lang gescheiden broers, zussen, familieleden en vrienden op hen wachtten. Eindelijk arriveerden ze en wat was het een vreugdevolle ontmoeting! De dagelijkse werkzaamheden werden opzij gelegd en de dag werd besteed aan het bezoeken en verwelkomen van de nieuwkomers. Groeten en herinneringen werden uitgewisseld, plannen geformuleerd en het was een dag die men nooit meer zou vergeten.
Pionieren
Nu volgde de uitdaging om de emigranten te helpen bij het vinden van een woning. Het duurde natuurlijk even voordat men zelf een boerderij kon kopen of een huis huren. Ze stonden allemaal te popelen om een eigen woning te vinden voordat de winter kwam. Hun vrienden en familieleden deelden het weinige dat ze hadden graag met hen. Deze eigenschap was kenmerkend onder de vroege pioniers en al snel waren er voor hen allemaal woonruimten geregeld.
Een 19e-eeuwse blokhut van Nederlandse emigranten in Wisconsin (niet van de familie Heebink)
Chris John Snoeyenbos bood de Heebinks een thuis bij hem aan. Ze accepteerden graag totdat ze in staat zouden zijn om een eigen hut te bouwen. Gerrit Jan Heebink runde van 1855 tot 1861 een plattelandswinkel voor het gemak van zijn buren en een klein deel van het huis werd hiervoor bestemd. Hij kocht ook dertig hectare zwaar houtland dat ze begonnen te ontginnen. Later bouwde hij er een kleine hut voor zijn familie.
In het jaar 1856 kregen Gerrit Jan en zijn vrouw Johanna hun vijfde kind. Het was een zoon en ze noemden hem George.
Het waren moeilijke jaren – niet alleen voor de nieuwkomers, maar ook voor de oudere kolonisten. In 1857 ondergingen ze een depressie die bekend staat als de Panic of 1857. Geld was erg schaars en iedereen leefde van goedkoop voedsel. Er was weinig voedsel voor het vee. De varkens werden gevoed met beukennoten, die er in overvloed waren. De Heebinks wisten een redelijk bestaan te verdienen aan hun winkeltje en hun houtland en leden er daarom niet onder.
Burgeroorlog
Toen kwam de Burgeroorlog (1861-1865). In het begin leek het erop dat het van korte duur zou zijn, maar de ware omstandigheden waren op dat moment nog niet bekend. Depressie trof de gemeenschap – in feite het hele land. Voedsel was schaars. De gewassen waren tegengevallen. De lentetarwe was een totale mislukking geweest, dus meel was schaars. Gelukkig had Gerrit Jan wintertarwe en winterrogge gezaaid en beide gewassen hadden een behoorlijke opbrengst opgeleverd. Zo was hij beter voorbereid dan veel van zijn buren. Hij was een vrijgevige, vriendelijke man en wanneer zijn klanten geen meel konden kopen, leende hij het hen totdat ze het konden betalen.
De oorlog sleepte zich voort. President Lincoln had meer manschappen nodig, dus werden mannen opgeroepen voor het leger. Steeds meer van hen vertrokken, totdat er niemand meer over was om het werk op de boerderij te doen en het aan de vrouwen werd overgelaten. Ze zorgden voor de voorraad, werkten op het land en het was een gebruikelijk gezicht om dorsploegen te zien die volledig uit vrouwen bestonden.
De oorlog sleepte zich voort tot het bittere einde. Er was grote vreugde in deze patriottische gemeenschap toen men hoorde dat de Unie had gewonnen. Ze rouwden echter om de velen die hun leven hadden verloren in de oorlog. De moord op president Lincoln op 14 april 1865 bezorgde iedereen veel verdriet, want ze hadden naar hem opgekeken als de enige leider die orde kon scheppen in deze onrustige periode.
De opwinding van de Burgeroorlog was nauwelijks weggeëbd toen in Minnesota en Wisconsin Indianenopstanden uitbraken. In Minnesota waren verschillende bloedbaden gemeld en Wisconsin vreesde ook aanvallen. Bruggen naar Sheboygan City werden verhoogd en op strategische punten werden kanonnen gestationeerd, maar gelukkig bleken de rapporten vals. De Sauk-stam passeerde echter wel door de gemeenschap en veroorzaakte veel angst en bezorgdheid – maar er werd eigenlijk weinig schade aangericht.
Een Sauk Indian Chief kwam naar Gerrit Jan’s winkel en eiste ‘vuurwater’. Hij werd de winkel uit gesommeerd, maar voor hij vertrok toonde hij heel dreigend een langbladig mes. Gerrit Jan was niet bang en sloeg de deur achter hem dicht. Zijn zoontje Bart was echter zo erg geschrokken dat hij flauwviel.
In 1862 kregen Gerrit Jan en Johanna hun zesde en laatste kind. Het was hun eerste en enige dochter en ze noemden haar Johanna. Het jaar daarop trouwde hun oudste zoon Gerhardus Harmanus (Gerrit) met Gertrude Lemmenes, eveneens een emigrant, geboren in Meddo.
Ruim tien jaar na hun vertrek uit Aalten waren ze daar nog niet vergeten. In 1865 schreef hun nicht Johanna Aleida Heinen (1842-1925) in een brief aan haar familie in Amerika: “… want ik ben nu zoo heel alleen hier. Ik kom nog al gedurig uw huis voorbij en ook oome Heebink het zijne en ik zie er nog wel eens met aandacht in.”
Happy Valley
Eén van de andere Aaltense kolonisten in Oostburg was Arent Jan (John) Westendorp, geboren in Dale. Hij was geïnteresseerd geraakt in land in het westelijke deel van Wisconsin dat bekend stond als Happy Valley in St. Croix County, 500 kilometer verwijderd van Oostburg. John besloot dit gebied te verkennen hij kwam terug met het bericht dat er uitstekende landbouwgrond te koop was. Hij had daar een perceel gekocht en was voornemens zich daar op korte termijn te vestigen.
Kort daarna nam hij zijn vrouw, Willemina (ter Haar), en zijn gezin, samen met hun persoonlijke bezittingen mee naar zijn nieuwe boerderij. Chris John Snoeyenbos en Gerrit Heebink Jr. vergezelden hen op deze reis. Niet lang daarna kregen ook Herman Heebink en Lammert Vrieze de drang om dit pioniersland te zien en ook zij vertrokken op 1 april 1869 naar St. Croix County.
Ze gingen van Sheboygan Falls naar Fond du Lac en vervolgens met de trein naar La Crosse, waar ze een boot namen naar Prescott. Er was zoveel ijs in de rivier dat de boot niet verder kwamen dan Winona, dus namen ze van daaruit een trein. Ze wisten niet dat de trein rechtstreeks door Prescott ging, dus gingen ze door naar St. Paul (Minnesota). De Milwaukee and St. Paul Railway was op dat moment de enige in Minnesota en strekte zich alleen uit tot St. Paul. Er was een klein, slecht gebouwd depot in de buurt van de Wabasha-brug en een tolheffing van vijf cent werd geïnd om de brug over te steken. Dit was in het jaar 1869 en St. Paul had een bevolking van slechts achtduizend. Ze overnachtten in St. Paul in een klein Duits hotel in Third Street.
De route van Oostburg naar Happy Valley
Ze vertrokken de volgende ochtend te voet naar Happy Valley. Toen ze Afton bereikten, informeerden ze bij een boerderij hoe ze de St. Croix rivier moesten oversteken. De vrouw die de deur opende, was koekjes aan het bakken en nodigde hen uit om wat van haar warme koekjes te eten. Ze waren zo hongerig en moe dat dit voor hen als ‘manna uit de hemel’ kwam. De vrouw adviseerde hen om naar de oever te lopen waar ze een trappersboot zouden vinden. Ze deden dat en wachtten op de trapper, die om vier uur kwam. Hij was dronken en ze aarzelden om met hem over te steken, maar het was hun enige alternatief, dus besloten ze het risico te nemen. In Hudson lieten ze hun bagage achter en informeerden naar de weg naar Happy Valley. Ze werden abusievelijk naar Pleasant Valley geleid en na anderhalve kilometer heen en weer dwalen beseften ze hun fout en keerden ze terug naar de hoofdweg.
De wegen waren nat en modderig, met her en der korsten van ijs en sneeuw. Dit maakte het reizen te voet erg moeilijk en het dwong hen om onderweg regelmatig te rusten. Tijdens één van hun frequente rustperiodes hoorden ze in de verte een voertuig naderen. Het waren Chris McCabe en George Tubman die terugkeerden uit Hudson met een wagenlading railheknagels. Ze stopten om te informeren waar de jongens naartoe gingen en toen ze hoorden dat het John Westendorp in Happy Valley was, werden ze uitgenodigd om mee te rijden terwijl McCabe en Tubman liepen. De vermoeide jongens waren erg dankbaar en zouden hun vriendelijkheid nooit vergeten. Het gaf hen een hele fijne indruk van hun nieuwe buren.
Om drie uur ’s nachts kwamen ze aan bij huize Westendorp in Happy Valley, moe, nat en bijna kapot. Omdat ze langer onderweg waren geweest dan ze hadden verwacht, was hun geld bijna op – Herman had drieënveertig cent over en Lammert had tweeënhalve dollar. Ze hadden maar liefst 70 kilometer gelopen. De Westendorps verwelkomden hen hartelijk en gaven Herman korte tijd een baan bij hen. De Herrick boerderij was te huur en Herman, Gerrit en Lammert besloten deze te huren. Ze kochten elk een juk van ossen en huurden nog drie jukken zodat ze hun boerenwerk goed konden doen.
Baldwin, St. Croix
In 1869 was St. Croix County nog zeer dunbevolkt. Er woonden slechts honderd mensen in Hammond. Aan de oostgrens van de township Baldwin woonden vier gezinnen. Baldwin lag ruim 30 kilometer van transportfaciliteiten bij Hudson en de mensen wachtten vol spanning op de komst van de spoorweg.
Main Street, Baldwin, november 1912
Herman Heebink en Lammert Vrieze vonden spoedig werk. Een strook land van Woodville naar Baldwin moest kaal worden gemaakt om de spoorlijn mogelijk te maken. Ze sloten een contract om een ruimte van 30 meter breed vrij te maken en 20 meter hiervan moest worden ontdaan van kreupelhout. Het was zwaar werk om het land te ontdoen van pijnbomen en stronken en het kappen van hardhout leverde maar weinig geld op, maar ze waren blij met het weinige werk dat er te vinden was.
Bijna een jaar lang vervoerde Herman voorraden voor het postkoetsbedrijf en de spoorweg. Voor het postkoetsbedrijf was een mooie weg aangelegd. Omdat er geen andere manier van reizen was, deden de postkoetsen goede zaken.
Op 24 november 1871 kwam de eerste trein met passagiers vanuit Menomonie aan in Baldwin. Dit was een gedenkwaardige dag. In de jaren erna verrezen er steeds meer gebouwen in Baldwin. Winkels, een hotel, een saloon, zaag- en graanmolens en een kleine school van zes bij negen meter. De kleine nederzetting begon langzamerhand alle kenmerken van een dorp aan te nemen.
Verhuizing
In 1872 was Herman teruggekeerd voor een bezoek aan Oostburg en nam zijn broer Bart mee terug. Toen kwam hun moeder bij hen op bezoek en Bart nam haar weer mee terug naar Oostburg. Bart probeerde zijn ouders over te halen om hun eigendom daar te verkopen en met hem terug te keren naar St. Croix County en daar een huis te stichten. Na zorgvuldige overweging besloten ze dit te doen en Herman begon een klein huis voor hen te bouwen. Ze verlieten Oostburg op de dag na Thanksgiving Day in 1872, met Derk Johan (John), George en Johanna. De familie Snoeyenbos had voor hen een afscheidsfeest georganiseerd waar ze afscheid namen van hun vrienden, buren en familieleden in Sheboygan County. Daarna begonnen ze aan hun reis door Wisconsin naar Baldwin.
Ze werden door hun neef Gerrit te Grotenhuis naar het station gebracht. Al hun persoonlijke bezittingen werden in een wagen gepakt en ze zaten op de ingepakte dozen. Omdat de reisomstandigheden per trein erg slecht waren, duurde het twee dagen om de relatief korte afstand van Oostburg naar Baldwin te overbruggen. Bij aankomst in Baldwin was er niemand die hen opwachtte, dus wachtten ze in het depot tot Gerrit hen zou komen ophalen. Na enige tijd arriveerden Herman en Gerrit met een span paarden en een bobslee om hen naar hun nieuwe huis te brengen.
Kaart van Baldwin en omgeving uit 1897 (klik voor een grotere versie). We komen er vele Aaltense en Winterswijkse namen tegen.
Herman had tien hectare grond een mijl ten zuiden van Baldwin gekocht en daar een huis voor hen gebouwd. Er was geen tijd geweest om het interieur af te maken dus Herman, Bart en John maakten het voor hen af. Later kochten ze het huis van Herman.
Bart kocht in Hammond 22 hectare grond, ontgon het land en zette er gebouwen neer. In 1874 trouwde Bart met Gertrude Brethouwer uit Oostburg, eveneens een dochter van emigranten uit Aalten, namelijk Adrianus Brethouwer en Geziena Rensink. Een tijdlang deed hij aan gediversifieerde landbouw en verkocht de grond toen weer, om elders in Hammond 65 hectare te verwerven. Hij bracht het in cultuur en bouwde er in 1890 een comfortabel huis. Bart teelde de gebruikelijke gewassen en specialiseerde zich in Hereford-runderen en Poland-China varkens. Hij hield ook bruine Leghorn hoenders en fokte paarden. Bart was een fervent democraat en zat zes jaar in het schoolbestuur van het district Hammond en Baldwin. Hij was lid van de Presbyteriaanse kerk.
Enige jaren later, in 1877 trouwde zijn broer Herman met Dena te Stroete uit Oostburg, emigrantendochter van oud-Aaltenaar Gerrit Jan te Stroete en Janna Geertruid Peters, geboren Winterswijkse. Herman, Gerrit en Bart hadden in Baldwin een klein kruideniers- en handelszaakje opgezet en deden prima zaken.
In 1885 trouwde John met Plona van Driest uit Cedar Grove, dochter van Zeeuwse emigranten. Ze brachten de eerste anderhalf jaar van hun huwelijk door bij Johns ouders, waarna ze twee kilometer ten noorden van Baldwin een boerderij kochten.
Gerrit en Bart verloren beiden hun eerste vrouw. Gerrit hertrouwde in 1886 met Alice Flipse, dochter van Zeeuwse emigranten, en Bart in hetzelfde jaar met Anna Maria (Mary) Esselink, geboren in Winterswijk.
Einde van een tijdperk
Ondertussen nam de gezondheid van pater familias Gerrit Jan Heebink geleidelijk af. Hoewel hij niet lang ziek was, overleed hij op 17 december 1887. Zijn vrouw en familie misten hem enorm, want hij was een vriendelijke, vrijgevige man geweest, geliefd en gerespecteerd door iedereen.
Herman had zich teruggetrokken uit de handelsfirma en had in Baldwin een kleine houtwerf opgezet. Ook George trouwde, namelijk in 1892 met Dena Hoopman, dochter van oud-Aaltenaren Abraham Hoopman en Johanna Berendina Wentink. Het eerste jaar van hun huwelijk woonden ze in Baldwin en verhuisden later naar een boerderij in de buurt van Dahl, vijf mijl ten noordoosten van Baldwin, waar een deel van hun acht kinderen werd geboren.
Na de dood van Gerrit Jan woonde zijn weduwe, Johanna Sr., een tijdje bij haar dochter Johanna en George in hun huis ten zuiden van Baldwin. Later verhuisden ze naar Baldwin in het oude Norby-huis. Hier runde Johanna een klein pension. Later trouwde Johanna met Neal Beaton. Hij was fotograaf en bouwde een etablissement in Hammond waar ze enkele jaren woonden.
Moeder Johanna Heebink-Snoejenbos ging vervolgens om de beurt bij haar zonen wonen. Ze had een zeer slechte gezondheid en leed aan ernstige reuma. Ze was de laatste zeven jaar van haar leven niet meer in staat om te lopen en werd hulpeloos als een kind. Op 20 oktober 1898 overleed ze. Ze was een vriendelijke, sympathieke moeder geweest, maar vanwege haar hooggespannen, nerveuze temperament en emotionele aard, had ze veel geleden in een tijd waarin ontberingen overvloedig waren.
De kinderen Heebink en hun echtgenoten (v.l.n.r.), staand: Herman, Neil Beaton, Johanna, Bart, Mary (Esselink), George, Dena (Hoopman), John en Gerrit. Zittend: Dena (te Stroete), Plona (van Driest) en Alice (Flipse).
De twintigste eeuw
De vijf broers hadden zich allemaal gevestigd in de gemeenschap in of rond Baldwin. De handels- en kruideniershandel bloeide, maar Gerrit had zich als partner teruggetrokken en keerde terug naar de landbouw. Bart behield een tijdlang zijn interesse, maar het actieve werk werd overgenomen door Barts zoon, George B. Heebink.
John en George hadden enkele jaren een vleeswinkel in Baldwin, maar stopten daarmee om te gaan boeren. George verhuisde later naar Souris, North Dakota. Johanna en Neil Beaton verkochten hun fotozaak en verhuisden naar Quebec, Canada (waar Neil was geboren). Hermans houthandel floreerde.
Na een korte periode van ziekte overleed Gerhardus Harmanus (Gerrit) op 16 maart 1910. Zijn jongere broer George stierf op 9 december 1919 aan darmkanker. Engelbert (Bart) overleed op 9 april 1934 als gevolg van nierkwalen. Herman bereikte de leeftijd van negenentachtig jaar, na een korte ziekte die uiteindelijk leidde tot een longontsteking waar hij op 5 december 1935 aan overleed. Derk Johan (John) stierf op 16 september 1940 in Baldwin. Het overlijden van Johanna in 1947 in Canada markeerde het einde van deze generatie Heebinks.
Rond 1940 telde het nageslacht bijna 300 personen. De meesten van hen woonden in Baldwin en omgeving. Velen hadden zich ook verspreid over Wisconsin, terwijl anderen in North Dakota, Montana, Washington, Oregon, Californië en West Virginia woonden. De kinderen van Johanna woonden in verschillende delen van Canada.
Dit verhaal is grotendeels gebaseerd op ‘The Heebink History’, in 1940 opgetekend door Nell A. Heebink – dochter van Derk Johan (John) Heebink.
Zij schreef in haar voorwoord het volgende:
“Details van familiegeschiedenis, tenzij vastgelegd, worden alleen opgeslagen in de hoofden en herinneringen van onze ouders en voorouders. Als zij overlijden gaan ze vaak verloren voor de huidige generatie. Om een deel van de geschiedenis voor onze huidige generatie te behouden, heb ik in dit boekje anekdotes, verhalen en ervaringen verzameld die voor hen mogelijk interessant zijn. Het heeft vooral betrekking op hun vroegere leven in Nederland, migratie naar Amerika, pionieren in het oosten van Wisconsin aan de oevers van Lake Michigan en hun definitieve vestiging als gemeenschap in het westen van Wisconsin. Herman en John Heebink hebben alle historische gegevens in dit boekje geleverd.”
Dit verhaal is in 1998 uitgewerkt en online gepubliceerd door nazaat Joel Heebink en in 2022 in het Nederlands vertaald en aangevuld door Remco Neerhof.
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door je Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een site of over verschillende sites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.