Tag: Aalten Achteruit

  • De Slingerbeek

    De Slingerbeek

    De Graafschapbode, 16 september 1924

    Zoo menig mooi plekje is er nog aan de oevers van de Slingerbeek te vinden, waar het wemelt van vogels, vlinders en bloemen, maar het gaat niet aan ze alle in bijzonderheden te beschrijven. In Miste zijn haar zoomen betrekkelijk weinig boschrijk. Daar kronkelt ze veel door ’t open veld, langs akkerland en malsche weiden. Op verscheidene plaatsen heeft men haar bochten afgesneden, haar bedding verbreed en uitgediept. Ook tracht men haar met dijkjes te beteugelen, want in natte tijden zwelt ze snel aan tot een wild stroompje en zet dan vaak alles in haar omgeving blank.

    Bij Breedevoort wordt het landschap heelemaal beheerscht door de populier. Overal oude, statige boomen en pas geplante telgen, alle slank, in lange reeksen, langs de oevers der beek, langs slooten, langs wallen en wegen. Het is er een voortdurend gewriemel van beweeglijk groen, een zacht gezwatel zonder ophouden.

    In den najaarstijd, als er al veel gele bladeren op den grond liggen en de kruinen ijl zijn geworden, maken al die popels een weemoedigen indruk. Dan hoort men een droevig suizen van den wind en een zielig zuchten der dorrende loovers, in de steeds kaler wordende twijgen. Dan ligt daar het oude stadje zoo eenzaam en vergeten, tusschen de drassige broeklanden en de ondergeloopen weiden. Gedeeltelijk is die laag gelegen omgeving al ontwaterd en er wordt thans weer verder in die richting gewerkt.

    In vroeger eeuwen had Breedevoort zijn belangrijkheid als vesting juist aan de ligging temidden der moerassen te danken. Toen werd hier door Staatsche en Spaansche legers gestreden om het bezit van de veste met het sterke kasteel. Breedevoort heeft veel wereldsche pracht en praal gezien, het heeft veel ellende beleefd, het heeft rampen ondervonden, — nu ligt het daar stil aan de boorden van de Slinge, gedeeltelijk verscholen achter een laatste rest van den ouden vestingwal, half omringd door de oude gracht, vol riet en ruigte, temidden van de populierenrijen, — en droomt van zijn grootsch verleden en van de ijdelheid der menschelijke berekeningen.

    Een kwartiertje verder stroomafwaarts ligt het Walfort of Walvoord, een oud kasteel, waarvan het verleden ook al glorierijker is dan het heden. Eens vond men hier den zetel van den vrijgraaf, de voorzitter en leider van het geheimzinnige veemgericht, dat tot ver in de Middeleeuwen bleef bestaan. De Sleehegge heette de plek, waar onder den blooten hemel, bij rijzende zonne, zonder aanzien des persoons, werd recht gesproken. Een der vrijgraven, Bernd de Dücker, was berucht om zijn gestrengheid en zijn naam leefde nog voort in den volksmond tot op den huidigen dag.

    Bij ’t Walfort neemt de Slingerbeek een zijstroompje op, een smal, onaanzienlijk beekje, de Schaarsbeek. Men wil deze verbreeden en uitdiepen, teneinde een goede afwatering te verkrijgen voor het Groote Goor. Die Schaarsbeek heeft veel natuurschoon langs haar oevers. Ze komt heelemaal uit het Korenburgerveen en stroomt een poos op de grens van het Klooster en ’t Groote Goor.

    De Slingerbeek nadert Aalten en bereikt dit dorp bij „De Pol”, voorheen een der machtigste havezaten in den omtrek, thans een vervallen grootheid. — Aalten is een zeer mooi dorp, tegen de helling van een heuvel gebouwd. In de omgeving heeft men urnen gevonden, een bewijs dat het een oude nederzetting is, evenals het meer westelijk gelegen Varsseveld. Door sommigen wordt de naam Varsseveld zelfs in verband gebracht met den Romeinschen legeraanvoerder Varus.

    Tusschen Aalten en Varsseveld zijn de oevers van de Slingerbeek hier en daar weer vrij boschrijk. Schilderachtige plekjes zijn er in overvloed, o.a. bij de Bleekerij en verder in den Elshoek. Niet ver van Varsseveld vond men de uitgestrekte bosschen van het landgoed De Breukelaar, maar de meeste boomen zijn thans gerooid. Verderop komt men in het houtrijke Noorderbroek en eindelijk in de bosschen van den Slangenburg. Hier kan men nog uren en uren omdwalen onder hoog geboomte en tusschen dicht struikgewas, bij bloemengeur en vogelzang.

    Intusschen heeft de Slingerbeek zich in tweeën gesplitst. De voornaamste tak, de zuidelijkste, kronkelt onder den naam van Bielheimerbeek, dicht langs het kasteel Slangenburg, met zijn torens en bijgebouwen, zijn hertenkamp en boerderijen, zijn schaduwrijke bosschen, met breede lanen doorsneden.

    Het meeste water van de Slingerbeek wordt meegenomen door de Bielheimerbeek, de rest gaat naar Doetinchem. De Bielheimerbeek zal haar naam wel te danken hebben aan ’t voormalige klooster Bethlehem te Gaanderen. Het werd hier in het laatst van de twaalfde eeuw gesticht door een zekeren Franco met een kluizenaar Gijselbrecht. Het houten kerkje werd door den bisschop van Utrecht in eigen persoon gewijd. De stichting kwam tot grooten bloei. Het klooster breidde zich uit, geraakte tot rijkdom, macht en aanzien. Zijn invloed liet zich tot ver in den omtrek gelden. — Daarna volgde een tijd van verval. — In de dagen van de hervorming werd het klooster beroofd en geplunderd. — De prachtige bezitting ging eindelijk langzaam te gronde. Een rijk archief is er nog van over gebleven.

    In 1659 kreeg een Rotterdamsch koopman van de Staten octrooi tot het bouwen van een watermolen aan de Bielheimerbeek. Een klapperend molenrad heeft er jaar op jaar, eeuwen lang gewenteld tot in den jongsten tijd. Thans is het rad verdwenen en klinkt ook daar het puffend geluid van een zwoegende machine. Gaanderen ligt bij en tusschen zandige heuvels, rivierduinen, vanwaar men vaak mooie vergezichten kan genieten. —

    Zoo zijn we dan weer eens de Slingerbeek gevolgd. Och, ’t is eigenlijk een nietig stroompje. Maar mooi is ze toch, in de lente, als de sleutelbloemen bloeien en de blanke anemonen, in den zomer als de varens en de schermbloemigen zich spiegelen in haar water, in den herfst, als de eiken pronken met bronzen en de beuken met geel- en rood-koperen loover, in den winter, als de sneeuw de velden heeft toegedekt en alles heel stil is geworden…

    G.J.M.

    Bronnen


  • Wolven in Aalten

    Wolven in Aalten

    In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen in de Aaltensche Courant hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over de wolvenjacht:

    “Gelijk men tegenwoordig vossenjachten organiseert om de enkele langstaarten die er nog zijn te verdelgen, deed men dit vroeger om een grooter en schadelijker roofdier uit te roeien. In de jaren waarin de bevolking onder de rooverijen der soldaten veel te lijden had, was de wolf nog het gevreesde roofdier in deze streken.

    Men denke zich even de situatie in van die dagen. Uitgestrekte bosschen en in de laagten de boerenhoeven. Het vee graasde in de weiden omzoomd door houtgewas. Ook om de esschen groeide het slaghout welig op. Een eldorado dus voor het wild. De wolf ging op roof uit en den gedunden veestapel der boeren werd nog belaagd door den natuurlijken vijand. Dan organiseerde men groote klopjachten.

    Groote netten werden ergens gespannen en daar het wild ingedreven, terwijl de jagers op de loer lagen om met het geweer, toegerust met ‘pan en steen’, het wild neer te leggen. Door de voortschrijdende ontbossching zullen echter de wolven wel meer verdwenen zijn dan door de klopjachten. Vooral toen de oorlogsfakkel niet meer brandde en de boerenbevolking zich overal vestigde, was het met de wolvenheerschappij afgeloopen.”

    Juni 1923

    En ongeveer een eeuw geleden was er sprake van de aanwezigheid van een wolf in de bossen van ’t Walfort.

    December 1847

    In de nacht van 5 op 6 december richtten twee ‘grote honden’ een bloedbad aan in het schapenhok van boerderij Kortbeek in de Aaltense Heurne.

    Bronnen


  • Voedselhulp aan Bocholt (1922)

    Voedselhulp aan Bocholt (1922)

    Eind 1922 stuurden de inwoners van Aalten voedselhulp naar de noodlijdende bevolking van de Duitse buurstad Bocholt.

    De nederlaag van Duitsland in de Eerste Wereldoorlog had ingrijpende gevolgen. In 1919 dwongen de geallieerden Duitsland om alle schulden voor de oorlog op zich te nemen en werden enorme herstelbetalingen opgelegd aan het land. De torenhoge schuldenlast aan de geallieerden leidde tot hyperinflatie en een zware economische crisis. Dit leidde tot ernstige armoede en hongersnood voor de meerderheid van de Duitse bevolking.

    Op 28 september 1922 besloot het gemeentebestuur van Aalten om de noodlijdende bevolking van de Duitse buurstad Bocholt te helpen, “als erkenning van het goede, dat Aalten vóór den oorlog van deze fabrieksstad heeft genoten”. De hulp bestond uit het sturen van levensmiddelen die men hier in overvloed had.

    Op 17 november meldde de Aaltensche Courant:

    „Hedenmorgen ging de tweede zending levensmiddelen, door de burgerij der gemeente Aalten bijeengebracht, naar Bocholt. In de weken erna brachten de inwoners van de gemeente Aalten meerdere zendingen levensmiddelen bijeen en stuurden deze naar Bocholt. Dinsdag gingen een zevental wagens met aardappelen, kool, rogge enz., de streep over, terwijl volgende week nog een tweetal transporten zullen vertrekken. Dat een en ander met groote vreugde wordt ontvangen, behoeft, gezien de nijpende nood, geen betoog, en zeer zeker zal deze humane daad medewerken tot het (door den oorlog verbroken) weder opvatten der vriendschappelijke betrekkingen met onze naburen.”

    Dr. Otto Schmitz, burgemeester van Bocholt (1920-1933)
    Dr. Schmitz, burgemeester van Bocholt

    Tien dagen later schreef de Zutphense Courant:

    „26 Nov. – In de raadsvergadering der grensstad Bocholt heeft de burgemeester een rede gehouden om zijn dank uit te spreken voor de groote opoffering die zich de bevolking der gemeente Aalten getroost om de armen der stad Bocholt van alle soorten levensmiddelen zooals aardappelen, meel, vet, groenten enz. te voorzien. Reeds waren 14 wagenvrachten ontvangen, die de Aaltensche landbouwers zelf naar Bocholt brachten. De burgemeester beschouwde deze hulp van de Hollandsche grensbewoners als een bewijs van toenadering tot hun Duitsche naburen.”

    Bronnen


    • Zutphensche Courant, 29 september 1922 (Delpher)
    • Aaltensche Courant, 17 november 1922 (Delpher)
    • Dagblad Tubantia, 27 november 1922 (Delpher)
    • Wikipedia
  • Zwager met bijl vermoord

    Zwager met bijl vermoord

    Dinsdag 26 juli 1921

    Te Aalten is in den nacht van Dinsdag op Woensdag een zekeren H.J. Jansen, terwijl hij reeds te bed lag, door zijn zwager S., met een bijl de hersenpan verbrijzeld. Hoewel zijn toestand bijna hopeloos was, werd hij met den trein naar Arnhem vervoerd. Met denzelfden trein kwam zijn zwager, die te Winterswijk was gearresteerd, geboeid te Aalten aan. Hij werd door den veldwachter Blom uit Aalten en den rijksveldwachter Hendriks uit Winterswijk naar het gemeentehuis gebracht om daar te worden verhoord.

    Het slachtoffer is den volgenden nacht in Arnhem overleden. Hij laat een weduwe met zes kinderen achter. De zwager S., de vermoedelijke dader, werd woensdag naar Zutphen overgebracht. Hij is ongehuwd. De oorzaken van dit drama zijn familietwisten.

    De Rechtbank te Zutphen behandelde op 24 augustus 1921 de zaak tegen H.H. S., arbeider te Aalten, verdacht op of omstreeks 25 Juli, aldaar, na een feest, zijn zwager H.J. Jansen in zijn huis met een bijl te hebben vermoord, terwijl hij te bed lag, tengevolge waarvan zijn schedel is gespleten en hij eenige dagen later is overleden.

    Beklaagde beweert zich niets meer te herinneren en zegt, dat hij dronken was. Tegen een der getuigen, een zekeren P., heeft hij echter in den bewusten nacht gezegd: „Ik heb H. wat gedaan. Hij kan wel dood gaan”. J. is op ongeveer 15 meter afstand van zijn slaapkamer in een zijkamertje gevonden. In de slaapkamer, op den muur en op het bed waren bloedspatten te bespeuren. De Officier van Justitie eischte 4 jaar gevangenisstraf. De verdediger, mr. Wildervank de Blécourt, pleitte clementie.

    De Rechtbank te Zutphen veroordeelde verdachte S. overeenkomstig den eisch tot 4 jaar gevangenisstraf, met aftrek der preventieve hechtenis.

    In 1922 vinden we H.H. S. in de strafgevangenis aan de Pompstationsweg in Den Haag / Scheveningen, bekend vanwege haar markante poortgebouw.

    Bronnen


  • Als de Gasten komen

    Als de Gasten komen

    Aaltensche Courant, 12 juli 1921

    Nu de zomervacantie reeds gedeeltelijk is ingetreden en al enkele zomergasten naar Aalten zijn gekomen, straks zeker nog gevolgd door meerderen, wanneer de vacantie algemeen is, zullen die gasten zeker wel verwonderd opzien van de veranderingen die ons dorp ondergaan heeft, veranderingen welke dan ook met recht verbeteringen genoemd mogen worden.

    Het meest opvallend heeft wel de Gasthuisstraat een verbetering ondergaan, waar vanaf smid Buesink tot aan de Ormelstraat een mooi trottoir is aangelegd. Door ruiling van grond met den heer Buesink was het mogelijk dit mooie geheel te verkrijgen. Het smalle gangetje van de Gasthuisstraat naar de Sociëteit is verdwenen, om vrij wat breeder weer te voorschijn te komen, hoewel het nog niet geheel op de breedte gemaakt is, welke het in de toekomst, die wel niet zoo ver meer af zal zijn, zal krijgen en waarvan het model reeds aangegeven is vanaf de villa van den heer Jos. Driessen tot het schoolplein. ’t Hield er eerst wel voor, om van de tuinen van de heeren Manschot en Kalf de benoodigde grond voor den breeden weg te krijgen, maar eindelijk kon men het toch met de eigenaren eens worden. Van den grooten tuin van mevr. Ed. Driessen was de benoodigde grond reeds veel eerder kosteloos afgestaan.

    Ook van den tuin van „bode Driessen” kon men een schuin naar de Gasthuisstraat loopende strook bekomen, waardoor de aansluiting aan de Kruisstraat verbeterde, maar toch niet zóó kon worden als wel gewenscht werd. Smid Hoopman bleek echter ook niet ongenegen mede te werken om aldaar een verbeterden toestand te helpen tot stand brengen, en door afstand van een strook langs de Kruisstr., met afgeronde hoeken aan Gasthuisstr. en Bredevoortschestraat is daar een heel wat mooiere toestand geschapen, vooral nu de veldkeien hebben plaats moeten maken voor kleine, vierkante keitjes. Geen wonder dat de menschen, die nu niet al te vaak dien kant uitkomen, verwonderd blijven staan en zeggen: „Wat is dat hier fijn ’eworden”.

    Dezelfde of een dergelijke opmerking zullen de zomergasten ook wel maken, als zij een en ander in oogenschouw nemen. Wij spraken daar juist van verdwijning van de veldkeien. Die ouderwetsche bestrating is gelukkig ook verdwenen uit de van de Kerkstraat naar den Pol loopenden weg over het Blik, waarvan het eerste gedeelte bestraat heette te zijn en het verdere gedeelte grintweg was. De geheele weg is nu in goede conditie, wat ook van de Damstraat gezegd mag worden, waar de arbeiders van de Kammenfabriek en de talrijke kerkbezoekers des Zondags niet bevreesd meer behoeven te zijn dat zij hun voeten verzwikken op de hobbelige keien, want dat straatje was wel een van de ongelukkigste, evenals de Achterstraat, die ook herschapen is een uitstekend begaanbare weg, zoowel voor voetgangers als voor fietsers, motorrijders en auto’s, die er tegenwoordig dan ook in vrij wat grooter getale doorgaan dan vroeger.

    De op de Achterstraat uitloopende Veemarkt is ook heel wat verbeterd en verruimd door medewerking van de aangrenzende bewoners, die „hun grond”, waar ze trouwens weinig aan hadden, hebben afgestaan, waarna ook daar alle veldkeien door kleine platte zijn vervangen. Die verwisseling van straatsteenen is verder doorgetrokken vanaf de Veemarkt tot aan Firma Wed. D.G.J. Lammers, zoodat de weg naar den „doodenakker” ook vrij wat gelijkmatiger is geworden.

    De uitgekomen veldkeien liggen gedeeltelijk aan den weg vanaf het Kerkhof tot aan den „Tol” en op den Meiberg, op hun bestemming wachtende, waar of op welke wijze zij nog van dienst zullen kunnen zijn. Vanaf de Westerkerk was vroeger de weg naar beneden ook nog voorzien van veldkeien, en ook daar zijn ze door de betere soort vervangen, zoodat de inkomst in ons dorp vanaf den Varsseveldschen kant een vrij wat beter indruk maakt dan vroeger.

    Ook de inkomst van den kant van Winterswijk maakt een niet minder goeden indruk, want de Breedevoortsche weg ziet er tegenwoordig keurig uit en zal hierover zeker wel niet door de toeristen geklaagd worden, even min als over de wegen naar Lichtenvoorde, Dinxperlo en Bocholt.

    In het centrum van de plaats is voor hen, die in een paar jaren niet in Aalten geweest zijn, ook wel verandering te zien. Immers het bekende hotel „de Roskam” van mej. de wed. Voorderman is in andere handen overgegaan en verbouwd in een tweetal keurige winkels van de heeren Degenaar en Flint, drogisterij en manufacturenzaak, terwijl op den hoek van de Markt bij de Herv. Kerk een mooi bankgebouw is geplaatst door de Geld.-Overijsselsche Bankvereeniging.

    Nu zou men denken dat ook het Marktplein bij de aangebrachte verbeteringen niet achtergebleven zou zijn, maar dat is toch wel het geval, want daar is de bestrating nog wat men noemt „middeleeuwsch”. Wij twijfelen echter niet, of dat zal ook wel eens in orde komen, maar ons Gemeentebestuur zal wel rekening houden met de onkosten en niet alles tegelijk onderhanden nemen.

    Wèl heeft het onmiddellijk bij de Markt gelegen Peperstraatje een verbetering ondergaan, wat werkelijk geen weelde was, want dit zeer druk begane straatje verkeerde over ’t algemeen steeds in een ellendigen toestand. Toen daar de nieuwe steenen gelegd werden, waren de bewoners ervan het spoedig met elkaar eens, om ook langs hunne huizen de keien er uit te gooien en door een trottoir van de mooie vierkante grijze zerken te vervangen, loopende tot aan het huis van smid Buesink, dat nog altijd is: de sta-in-den-weg.

    Dat er ook buiten het dorp veel gedaan is aan wegen, kan men hier en daar zeer goed bemerken, vooral is dit het geval met den Breedevoortschen Stationsweg, die er nu keurig uitziet en met zijn dubbele rij hooge boomen zeker een der mooiste wegen van den omtrek is. Wij hopen dat ons actief gemeentebestuur in staat gesteld zal kunnen worden om met de verbeteringen door te kunnen gaan, want er is nog heel wat te doen om onze woonplaats eenigszins in overeenstemming te brengen met de zoo schoone natuur om ons heen.

    Bron


  • Undercover in Aalten

    Undercover in Aalten

    AALTEN, 6 mei 1920 – Het was een drukke dag voor de heer G. de Vries, directeur van de plaatselijke boterfabriek. Samen met zijn assistent, de heer Kempink, had hij ƒ 14.094,40 in zakjes afgepast en in de brandkast opgeborgen. Het geld was bedoeld om de melkleveranciers de volgende ochtend te betalen. Aan het eind van de dag verliet De Vries als laatste het kantoor en sloot de deur achter zich. De brandkast stond echter nog open, met de sleutel in het slot.

    De volgende ochtend was het geld verdwenen. Alleen aan een touw van een gordijn dat buiten het raam hing was iets van inbraak te merken. De directeur had de deur van het kantoor weliswaar gesloten, maar de ramen, met uitzicht op straat, konden gemakkelijk van buiten opengeschoven worden.

    De Nieuwe Aaltensche Courant berichtte op 7 mei over de diefstal: “Uit de brandkast van de Aaltensche Coöp. Zuivelfabriek is den afgeloopen nacht een bedrag van ƒ 14000 gestolen. Op verzoek van de politie deelen we geen nadere bijzonderheden mee.”

    Onderzoek

    In de maanden die volgden bleef het stil in de media. Op de achtergrond werd echter hard gewerkt aan deze geruchtmakende zaak. De marechaussee te Winterswijk stelde een onderzoek in, en arresteerde enkele verdachten die later weer moesten worden vrijgelaten, wegens gebrek aan bewijs. Daarna werd de zaak nog eens onderzocht door de rijks-, gemeente- en militaire politie, zonder succes. Ook een rijksveldwachter-rechercheur keerde onverrichterzake huiswaarts.

    Ten slotte werd de Wachtmeester der Marechaussee Woerts te Zutphen het onderzoek opgedragen. Woerts ging undercover en zwierf in Aalten een tijd als landloper rond, verbleef in een logement en werkte op een fabriek. Na aldus veel informatie te hebben verzameld, ging geheim agent Woerts, Evert Jan Woerts, naar Duitsland en wist het daar zo te schikken, dat hij in een gevangenis werd opgesloten bij een persoon die er meer van wist…

    Ook dat leverde veel waardevolle informatie op en dit alles leidde tot de arrestatie van twee verdachten: Gerrit Jan W. (29 jaar, opperman) uit Enschede, voorheen wonende in Aalten, en Hendrikus P. (28 jaar, klompenmaker) uit Aalten.

    Gerrit Jan W. uit E.

    Verschillende kranten deden verslag van de rechtszaak, die plaatsvond in december 1920 in de rechtbank te Zutphen. Als eerste stond Gerrit Jan W. terecht. Hij verklaarde dat hij en medeverdachte P. door een raam waren binnengeklommen en de zakjes met geld uit de brandkast hadden ontvreemd. Buiten gekomen deden ze de zakjes in een grote juten zak en zijn toen naar W’s huis gegaan, waar ze het geld telden. P. gaf daarvan aan verdachte ƒ 110 en vertrok met de rest van de buit, ongeveer ƒ 14000. P. zou de rest in de “Schaapsche hei” verstoppen (werd hier wellicht de Schaarsheide bedoeld?). De zakjes waarin het geld had gezeten had W. verbrand.

    De verdediger mr. C.C. de Jonge wees er op dat verdachte epilepticus is – verdachte kreeg ook een toeval tijdens de verdediging – en verzocht een onderzoek naar diens geestvermogens. Volgens hem was P. in deze zaak de hoofddader en zou W. waarschijnlijk hebben verleid. In elk geval drong hij aan op een lichtere straf.

    De Officier van Justitie prees wachtmeester Woerts, door wiens nasporingen en tact van optreden deze verdachte tot bekentenis was gebracht. Volgens hem was gebleken, dat deze beklaagde de minst schuldige was. Daarom kon voor hem de straf lichter zijn en eiste de Officier 1½ jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.

    Hendrikus P. uit A.

    Hierna stond Hendrikus P. terecht wegens medeplichtigheid in dezelfde zaak. P. ontkende echter alles. Hij verklaarde dat hij die avond niet bij W. is geweest, wel acht dagen tevoren. Voor die bewuste avond had P. een alibi: hij was tussen 10 en 11 thuis geweest en had geslapen. De volgende ochtend was hij naar “Heersen” (?) gefietst. P. hield dan ook vol dat hij niets met de inbraak te maken had en dat W. een heleboel mensen in deze zaak verdacht heeft gemaakt. Ook de vrouw van W. was volgens hem onbetrouwbaar.

    Getuige Hendrika Geessink, de vrouw van W. verklaarde dat medeverdachte P. op de avond van 6 mei haar man kwam halen, zeggende: “Gerrit, ga je mee, er is bij de boterfabriek wat te halen”, of iets dergelijks. Haar man had eerst geweigerd, maar nadat P. bleef aandringen is W. uiteindelijk. toch meegegaan. Of het precies kwart over elf was, toen P. kwam en één uur toen ze terugkwamen, dat wist de getuige niet meer precies. Toen ze terugkwamen, lag getuige in bed, doch ze heeft wél geld gezien en ook papieren zakjes. Hoeveel weet zij niet.

    Getuige bevestigt dat ze na 6 mei met een auto met de hele familie naar Enschede zijn gegaan. Er is Duits en Nederlands geld bij haar in beslag genomen op 17 september. Zij ontkent dat het 4000 mark zou zijn geweest. Ook schijnt het, dat zij wel voor ƒ 800 allerlei dingen gekocht had na 1 mei. Haar man had haar niet alles verteld, immers: “geen man doet dat!” Op 16 mei had ze 10.000 mark gestort bij een bank in Enschede. Getuige zegt dat dat eerlijk verdiend geld van haar man was.

    Het O.M. achtte desondanks bewezen dat P. het meest schuldig was in deze zaak en eiste drie jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. De verdediger echter, bestreed het bewijs; de getuigenverklaringen van de vrouw van W. achtte hij weinig betrouwbaar, maar zelfs al waren zij juist, dan was omtrent de inbraak nog niets bewezen. Voorts wees hij op de grote uitgaven door het gezin W. na 6 mei gedaan. Uit niets zou P.’s schuld zijn gebleken. Aangezien W. voortdurend  op het terrein van de fabriek werkzaam was, lag het meer voor de hand dat W. naar P. zou zijn gegaan om hem te halen. De verdediging vroeg daarom vrijspraak voor P.

    Uitspraak

    Op 5 januari 1921 veroordeelde de Rechtbank in Zutphen Hendrikus P. tot 2 jaar en Gerrit Jan W. tot 6 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, wegens diefstal door inklimming in de Aaltense boterfabriek.

    De verdachten werden opvallend genoeg niet veroordeeld tot terugbetaling van de gestolen geldsom. De boterfabriek draaide dus zelf op voor het verlies. Tweede-Kamerlid Weitkamp vond dat vreemd en heeft daarop de minister van Justitie nog gevraagd of deze bereid was de eigenaars van de boterfabriek “van Rijkwege schadeloos te stellen voor het groot geldelijk nadeel, door hen geleden ten gevolge van eigenaardige opvattingen bij een rechterlijk ambtenaar?

    De minister was echter van mening dat “niet gebleken is, dat de eigenaars der gestolen gelden door enig verzuim vanwege de justitiële autoriteiten geldelijk nadeel hebben geleden” en dat er daarom voor hem geen reden was om een schadeloosstelling te overwegen.

    Bronnen


    • De Nieuwe Aaltensche Courant, 7 mei 1920 (via delpher.nl)
    • De Telegraaf, 19 november 1920 (via delpher.nl)
    • De Nieuwe Aaltensche Courant, 28 december 1920 (via delpher.nl)
    • Overijsselsch Dagblad, 28 december 1920 (via delpher.nl)
    • Overijsselsch Dagblad, 5 januari 1921 (via delpher.nl)
    • De Nieuwe Aaltensche Courant, 11 februari 1921 (via delpher.nl)
    • Nieuwsblad van het Zuiden, 23 april 1921 (via delpher.nl)
    • wiewaswie.nl
  • Spaanse Griep

    Spaanse Griep

    Eind mei 1918 verschenen de eerste berichten in Nederlandse kranten over een ‘geheimzinnige ziekte’ in Spanje. Al lag de oorsprong waarschijnlijk elders, sprak men al snel over de Spaanse griep. Deze pandemie hield het land bijna twee jaar in zijn greep en eiste 38.000 slachtoffers. In 1920 verdween de ziekte even raadselachtig als hij was gekomen.

    Ook de gemeente Aalten ontkwam niet aan de Spaanse Griep. Het aantal dodelijke slachtoffers bedroeg hier naar schatting circa 60, op een bevolking van destijds ongeveer 10.000 inwoners.

    Krantenberichten

    Aalten, 16 oktober 1918 “De Spaansche ziekte neemt te Aalten in omvang toe. In vele gezinnen liggen een of meer huisgenooten ziek. Ook op scholen is het geducht merkbaar, waar vele kinderen gemist worden. De Chr. school a.d. Breedevoortsestraat is daarom gesloten. Gelukkig, dat de ziekte nog geen kwaadaardig verloop heeft. Alleen hij enkelen doen zich longaandoeningen voor.”
    De Standaard

    Aalten, 29 oktober 1918 “De Spaansche griep, waar in het eerst wel eens schertsend over gesproken werd, treedt thans hier en daar schrikwekkend op. Zoo ook hier in onze gemeente. Bij de zeer talrijke gevallen zijn er ook eenige met doodelijken afloop voorgekomen en dit gebeurt soms zoo plotseling dat de menschen in een paar dagen overleden zijn. Het getal aangegeven sterfgevallen is op het gemeentehuis alhier dan ook nog nooit zoo groot geweest in één dag, als gisteren het geval was, toen niet minder dan elf aangiften van overlijden werden gedaan. Algemeen is men erg begaan met de huisgezinnen waar de dood zoo onverwachts zijn intrede deed.”

    Breedevoort, 29 oktober 1918 “Was hier tot nu toe de Spaansche griep eigenlijk maar bij name bekend, wijl met met een paar dagen weer in orde was, thans is het heel anders geworden en krijgt zij een ernstiger karakter. Reeds zijn enkele slachtoffers aan deze ziekte overleden, terwijl er velen ernstig krank aan zijn. De openbare school is gisteren (Maandagmorgen) gesloten.”
    Aaltensche Courant

    Aalten, 5 november 1918 “De griep blijft hier in dezelfde hevige mate woeden en haar slachtoffers eischen. Gister stierven in deze gemeente vier personen aan de ziekte.”
    De Graafschapper

    Aalten, 20 februari 1919 “In de gemeente Aalten is thans voor de derde maal de Spaansche griep uitgebroken. In vele gezinnen werd de ziekte geconstateerd, waarbij sommige gevallen reeds met doodelijken afloop.”
    Arnhemsche Courant

    Aalten, 22 februari 1919 “Te Aalten komen weer eenige gevallen van Spaansche griep voor. Zes hadden reeds een doodelijken afloop.”
    Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant

    Aalten, 5 maart 1919 “De Spaansche griep blijft in Aalten nog steeds offers vragen. Het aantal ziektegevallen is nog altijd beduidend hoog, terwijl tal van sterfgevallen voorkomen.”
    Arnhemsche Courant

    Wondermiddelen

    Ondernemers zagen ook commerciële kansen en verkochten allerlei middeltjes tegen de griep, zoals Abdijsiroop, wat feitelijk niets meer was dan suikerwater met kaneel. Ook werden onder andere “sublimaat-injecties, berookingen met salpeterig zuur, eucalyptusolie, suikerbieten…” gepropageerd.

  • Vluchtelingen in Aalten tijdens WO1

    Vluchtelingen in Aalten tijdens WO1

    Tijdens de Eerste Wereldoorlog bood Aalten onderdak aan vele buitenlandse vluchtelingen.

    Het is 28 juli 1914 als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. Twee dagen later verklaart Nederland zich neutraal. Hierdoor bleven de grote verschrikkingen van deze oorlog ons bespaard. Maar al snel kreeg Nederland een heel ander probleem voor haar kiezen: vluchtelingen. Vele ontsnapte krijgsgevangenen, deserteurs maar ook burgers kwamen vanuit de ons omringende landen om hier een veilig heenkomen te vinden. Ook in Aalten.

    Krantenberichten

    “Italiaansche vluchtelingen. Te Aalten is de Pastorie en de predikantswoning der Chr. Gereformeerde gemeente ingeruimd voor eenige Italiaansche gezinnen, welke uit Duitschland zijn gevlucht.”
    Het Vaderland, 22-05-1915

    “Men schrijft ons van de Oostgrens: Dat het voor ontvluchte krijgsgevangenen nog niet zoo heel gemakkelijk is, de grens te passeeren, moge wel daaruit blijken, dat door den Feldwebel, die bij de buurtschap Kotten aan de grens der gemeente Winterswijk dienst doet, werd medegedeeld, dat in de laatste paar weken in de grensstrook gelegen langs de gemeenten Winterswijk en Aalten niet minder dan 70 vluchtelingen zijn aangehouden. Toch kwamen in dien tijd nog circa 20 krijgsgevangen, Franschen, Russen, Belgen en ook een Engelschman in die buurt op Nederlandsch grondgebied.”
    Arnhemsche Courant, 25-03-1916

    “De stroom houdt aan. Te Aalten zijn Dinsdag twee Oostenrijksche en een Duitsche deserteur over de grens gekomen.”
    Nieuwsblad van het Noorden, 01-09-1916

    “Aalten, 29 Dec. Het aantal vluchtelingen, krijgsgevangenen, deserteurs en burgers, die hier dezer dagen over de grens zijn aangekomen is bijzonder groot. Niet minder dan 25 Russen kwamen hier aan die in de kolenmijnen in Duitschland hadden gewerkt. Allen werden naar Rotterdam getransporteerd. Voorts 17 Polen, van wie twee hun vrouw en kinderen bij zich hadden. Ze waren uit Koerland afkomstig en hadden in de mijnen gewerkt tegen een loon van 9 à 10 mark per dag; de slechte voeding had hen gedwongen naar ons land te trekken. Zij hadden een zeer moeitevollen tocht gehad. Verder arriveerden 4 deserteurs en 1 ontsnapte Fransche krijgsgevangene. Woensdag is hier nog een Fransche krijgsgevangene aangekomen, die was ontsnapt met twee anderen uit een gevangenkamp in Duitschland. Een er van werd, voor hij bij de grens was, doodgeschoten, en de andere gewond en gevangen genomen. Gisterenmiddag zijn wederom twee Russen en een Duitsch deserteur aangekomen en hedenmorgen meldde zich nog een Duitsch deserteur bij de grenswacht aan.”
    Zutphensche Courant, 30-12-1916

    “Zaterdagavond, en Zondagmorgen zijn bij Aalten 9 Russische Polen, een Belg en een Russische cavalerist-onderofficier over de grens gekomen.”
    Het Nieuws van den Dag, 16-01-1917

    “Te Aalten kwamen over de grens en vertrokken Maandag naar Amsterdam een Duitsche deserteur met vrouw, twee kinderen en een dienstbode. De vrouw was geboren in Argentinië.”
    Het Nieuws van den Dag, 23-01-1917

    “De laatste dagen zijn er weer heel wat vluchtelingen en deserteurs over onze grens gekomen. Te Aalten kwamen gistermorgen 15 Russen aan, ontvlucht uit Duitsche gevangenschap.”
    Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 26-01-1917

    “Te Aalten kwamen Zondag over de grens drie Duitsche deserteurs en drie Fransche militairen die uit het kamp te Muhlheim waren ontvlucht. Onder dit zestal bevond zich de bewaker van genoemd kamp, die als geleider van de vluchtelingen was opgetreden.”
    Het Nieuws van den Dag, 20-11-1917

    “Te Aalten zijn Zaterdag twee Fransche krijgsgevangen over de grens gekomen. Zij waren uit een kamp te Friedrichsfeld ontvlucht.”
    Het Nieuws van den Dag, 10-06-1918

    “Vandaag, Vrijdag, werden uit Winterswijk hier verwacht: 316 Fransche-, 22 Belgische- en 2 Italiaansche krijgsgevangenen.”
    Aaltensche Courant, 29-11-1918

    Franse vluchtelingen in het Feestgebouw

    Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog kwam er vanuit Noord-Frankrijk een tweede vluchtelingengolf op gang van voornamelijk Franse, maar ook Belgische burgers.

    Vrijdag 27 september 1918 – In Noord-Frankrijk had de Duitse bezetter de bevolking van zo’n 250 steden en dorpen, die zich tussen de door de Duitsers opgerichte Hindenburglinie en de grens met België bevonden, opgeroepen om huis en haard te verlaten. Men verwachtte er hevige gevechten nu de geallieerden de Duitsers terugdrongen richting België, waardoor het beter zou zijn de regio te evacueren. Diegenen die aan de oproep gehoor gaven, trokken veelal te voet door het bezette België, hun schamele bezittingen met zich meenemend. Nederland had toegezegd een grote groep tijdelijk onderdak te verschaffen.

    Zaterdag 26 oktober 1918 – Arnhem was een doorgangsoord voor Franse vluchtelingen. Om 18.00 uur kwamen hier 350 vluchtelingen aan. Zij zouden de volgende dag naar Borculo, Groenlo en Aalten worden overgebracht. Zondagavond arriveerden nog eens 800 à 900 vluchtelingen, die maandag naar verschillende plaatsen in Gelderland zouden gaan. Leden van een bepaalde groep droegen als onderscheidingsteken banden van eenzelfde kleur om hun arm.

    Zondag 27 oktober 1918 – ’t Was een roerige zondag voor het normaal zo rustige Aalten. Zaterdag had de burgemeester bericht ontvangen dat in zijn gemeente, evenals in andere plaatsen in Gelderland, een groot aantal vluchtelingen, mannen en vrouwen, moest worden ondergebracht. In allerijl werd een vergadering bijeengeroepen van het in 1914 opgerichte Comité tot Hulp van Vluchtelingen. Besloten werd dat de mannen in gebouw Elim en de vrouwen en kinderen in het Feestgebouw zouden worden ondergebracht. Voorts werden de nodige maatregelen getroffen, om de vluchtelingen van eten en drinken te voorzien.

    Zondagmiddag 13.00 uur had zich een grote menigte mensen bij het station verzameld. Op het perron bevonden zich de leden van de brandweer, om de nodige hulp bij het overbrengen van de gasten te verlenen. ’t Was een lange trein die behalve voor Aalten ook een honderd vluchtelingen voor Winterswijk en Groenlo vervoerde. De begeleider, een koopman uit Antwerpen, stapte uit en nodigde de 108 mannen die hij begeleidde uit om zijn voorbeeld te volgen. Per vier stelde men zich op, de bagage werd op een vrachtwagen geladen, en zo begaf zich de stoet, omringd door een grote menigte, naar het Feestgebouw.

    Salle Maréchal Foch

    Het Feestgebouw werd voor de gelegenheid omgedoopt in ‘Salle Maréchal Foch‘, naar Frankrijk’s befaamde opperbevelhebber.

    Alles was hier netjes ingericht als slaapplaats van de vreemdelingen. Lange tafels waren geplaatst, waaraan de maaltijden konden plaatsvinden. Op een tafel prijkten kannen van de brandweer, die dienst konden doen als wasstel. Sommige vluchtelingen waren zo vermoeid dat ze terstond op hun legerbed van stro gingen liggen. Geen wonder, want ze hadden allemaal de week ervoor van Rijsel (Lille) of Tourcoing naar Brussel gelopen. In de Belgische hoofdstad waren ze feitelijk bestemd voor Duitse dienst, maar door een list – de meesten van hen hadden een valse pas – hebben ze, met duizenden anderen, de Nederlandsche grens weten over te steken.

    Nadat de gasten zich hadden verkwikt met koffie en brood, werden hun namen met woonplaats en beroep opgetekend. Er waren bij: een stationschef en twee onderwijzers, die met hun drieën als regelingscommissie werden aangewezen, tot wie de vluchtelingen zich met verzoeken en klachten konden wenden.

    Natuurlijk hadden velen van hen de behoefte om hun verwanten te laten weten dat zij veilig en wel in het gastvrije Nederland waren. Daarom werd hun papier en inkt ter beschikking gesteld, terwijl de heren Johs. Driessen en Jongen ervoor zorgden, dat zij hun vreemde munt voor Nederlands geld konden inruilen. Dankzij de actie van het comité, onder de uitnemende leiding van mej. Hesselink kon tegen 18.00 uur het middagmaal worden opgediend, dat de Fransen zich wel lieten smaken.

    Om de orde te handhaven waren bepaalde maatregelen getroffen. Zo moest iedereen ’s avonds om 21.00 uur binnen zijn en de café’s mochten hen geen sterke drank schenken.

    Volgens de begeleider zouden de vluchtelingen in geen geval langer dan 14 dagen blijven. Ze zouden zo spoedig mogelijk via Zeeland door ’t bevrijde België naar hun vaderland worden teruggebracht. De onderhandelingen daarover waren al gaande. Het zouden vier weken worden.

    Dinsdag 29 oktober 1918 – Twee dagen na hun aankomst besloten drie van de in Aalten ondergebrachte vluchtelingen te vluchten. Na het ontbijt hadden ze bepakt en bezakt het gebouw verlaten, met een routebeschrijving van Aalten, via Varsseveld en Terborg naar Arnhem. Ze werden echter door de politie achterhaald en teruggebracht naar ’t Feestgebouw.

    Italianen

    In een interview met burgemeester Monnik vertelt deze nog over Italiaanse krijgsgevangenen, die in de fabriek der N.V. Textiel Mij. waren ondergebracht: “Met die Italianen beleefden we nog wat eigenaardigs. We hadden ze allemaal wat van onze prachtige zeep, waarvan we toen een heelen voorraad hadden, gegeven om zich eens frisch te kunnen wasschen, maar den volgenden dag was alle zeep door de Italianen opgegeten!

    Einde van de Eerste Wereldoorlog

    Maandag 11 november 1918 – In een bos bij het Franse stadje Compiègne, ongeveer tachtig kilometer ten noorden van Parijs, werd de wapenstilstand gesloten waarmee de Eerste Wereldoorlog ten einde kwam. De ruim 40.000 Franse vluchtelingen in Nederland konden weer naar huis. Dit was nogal een logistieke organisatie, waardoor het nog tot januari 1919 zou duren voor de laatste Fransen konden vertrekken. Daar kwam bij dat de Duitsers hun krijgsgevangenen vrijlieten, en deze wilden uiteraard ook zo snel mogelijk terug naar hun vaderland. Een enorme stroom vluchtelingen kwam op gang, deels via Nederland.

    Zaterdag 16 november 1918 – In Aalten werd alles in gereedheid gebracht om de stroom Engelse vluchtelingen, die vanuit Duitsland werd verwacht, te kunnen ontvangen. In de scholen en andere gebouwen werd daartoe alles ingericht zodat er 900 man geborgen kon worden. De rest zou worden doorgezonden naar omliggende gemeenten. Om de orde te handhaven was er in Aalten een compagnie infanterie van het 22e regiment uit Ede gearriveerd. De soldaten werden ondergebracht in de openbare school aan de Herenstraat alsmede in de Chr. School aan de Bredevoortsestraatweg. De Nieuwe Aaltensche Courant voegde hieraan toe: “Voor ons anders zoo stille dorp een heele drukte!“.

    Dinsdag 19 november 1918 – Nieuwe Aaltensche Courant: “Aan de Oostgrens was de kampleiding, in afwachting van de drommen krijgsgevangenen, die thans in Duitschland worden vrijgelaten en op eigen gelegenheid naar hun vaderland willen terugkeeren, den toestand niet meer meester. Om gisting te voorkomen, is een deputatie naar ‘s-Heerenberg gekomen om over het vervoer te spreken. Ten einde den stroom in een goede bedding te leiden, heeft de Nederlandsche legerleiding bepaald, dat Belgen en Franschen uitsluitend via de smalste strook van Limburg op ons land mogen passeeren, aan de andere punten zullen ze onherroepelijk worden teruggewezen. Daar worden worden alleen Engelschen toegelaten. Te ‘s-Heerenberg, Aalten, Dinxperlo en Winterswijk worden concentratiekampen in gereedheid gebracht.

    Ook in Aalten kwamen vluchtelingen uit de Duitse gevangenkampen over de grens. Op zaterdag 16 november wist een groepje van 21 Franse vluchtelingen Aalten te bereiken. Ze hadden zelfs al de weg gevonden naar het Feestgebouw, waar ze hun landgenoten met vreugde begroetten. Tot hun teleurstelling echter werd hen medegedeeld dat ze – vanwege bovengenoemd besluit – naar Duitsland zouden worden teruggezonden. Daar hadden ze begrijpelijk weinig zin in, maar het moest. Ten afscheid vroegen ze, om met hun broeders van het Feestgebouw de Marseillaise te mogen zingen, hetgeen hun door de commandant werd toegestaan.

    In een aanvulling op bovengenoemd bericht meldde dezelfde krant toch nog dat “Het aanvankelijk genomen besluit om de hier aangekomen Franschen naar Duitschland terug te zenden is ingetrokken, zoodat zij van hier kunnen worden doorgezonden naar Rotterdam.

    Dankwoord bij vertrek uit Aalten

    Vrijdag 29 november 1918 – Aaltensche Courant: “Zoo zijn we dan onze Fransche gasten weer kwijt! Dinsdag vertrokken de krijgsgevangenen en Woensdagmorgen de vluchtelingen uit het Feestgebouw, waarbij door den heer Lopes de volgende dankbare toespraak werd gehouden:

    “Mijnheer de Commandant. Wij staan op het punt ons kamp te verlaten, dat u zelf ‘Salle Maréchal Foch’ hebt gedoopt, op die wijze reeds bij onze aankomst toonende uw sympathie voor Frankrijk, en uw bewondering voor hem, die ons ter overwinning geleid heeft.

    Alvorens te vertrekken, willen we ’t u herhalen, dat gij door uwe welwillendheid en door de toewijding, waarmee ge uw moeilijk werk zóó goed hebt gedaan, de achting van alle réfugiés hebt verworven. En is ook ons verblijf alhier niet steeds zeer aangenaam geweest, dat kwam omdat het u niet doenlijk was, ons alle geneugten te geven, die we in ons gezin hopen weer te vinden; gij evenwel hebt het onmogelijke gedaan om ons lot te verzachten.

    We zijn op Nederlandschen bodem gekomen, M. de Commandant, vooral om ons te onttrekken aan den dwangarbeid tegen ons vaderland, tegen onze broeders, tegen onze vaders, tegen onze kinderen. Wij hebben in dit rustige land een toevluchtsoord gevonden, waar we ons hebben kunnen herstellen van de vermoeienissen en ongemakken van onze lange reis. Had Nederland ons niets anders geboden dan deze voldoening, dat we ons veilig weten tegen den dwangarbeid, wat zouden we het reeds grooten dank verschuldigd zijn.

    Maar we hebben andere redenen om aan de gemeente Aalten aangename herinneringen te bewaren, want hebben we eerst kunnen denken aan een tamelijk koele ontvangst, in het vervolg hebben we gezien, dat de groote meerderheid der bevolking ons welgezind was. Bovendien hebben we daarvan stoffelijke bewijzen: verbeteringen, achtereenvolgens aan ons verblijf aangebracht, dekens zijn uitgedeeld, de zaal is verwarmd, het avondeten verbeterd, zeep is uitgedeeld, briefkaarten gratis verstrekt, het rooken in de eetzaal werd toegestaan, sigaren werden uitgedeeld, ieder heeft een gulden gekregen, boeken, geïllustreerde bladen werden geschonken, verschillende spelen, onder- en bovengoed en klompen werden gegeven, schoenen gerepareerd, onder- en bovenkleeren versteld, ja, ge hebt feesten en lezingen gegeven, kleine herinneringen aangeboden, enz.

    Bovendien waren de leden van het Bureau bij hun bezoeken om de edelmoedige gevers te danken en bij hun vriendschapsbetrekkingen met verscheidene achtbare families, zeer verwonderd, zoo dicht bij de Duitsche grens, vele menschen aan te treffen, die de Fransche taal kenden, zelfs geabonneerd waren op bladen uit ons land.

    Zoo dus, M. de Commandant, zullen we ons verblijf te Aalten in aangename herinnering houden. Nooit zullen in ’t vergeetboek raken een welwillendheid en een toewijding, welke niets kon verflauwen, wat ook de bezwaren mochten zijn, die overwonnen moesten worden. Die oprechte, diepgevoelde dank, waarvan we u verzekeren, is wel de uitdrukking der gevoelens van alle réfugiés in de zaal ‘Maréchal Foch’; hij wordt u (gij moogt er trotsch op zijn!) eenstemmig toegebracht. Alhoewel wij met nadruk u persoonlijk willen danken, mogen we niet vergeten den heer Chef Plaatsvervanger, de gansche Brandweer en ook de politie. Voor ons waren ze meer vrienden dan bewakers.

    En wat betreft de vriendelijke dames, die ons zoovaak met haar tegenwoordigheid vereerd hebben, en zich zelfs vrijwillig tot onze dienstvaardige dienaressen hebben gemaakt, bij al onze maaltijden, zij hebben ons maar al te zeer doen denken aan onze vrouwen, onze moeders, onze zusters, onze verloofden, dan dat we ze zouden kunnen vergeten. Maar het is ons onmogelijk de namen te vermelden van allen, die belang gesteld hebben in de verbetering van ons lot. Wij verzoeken u dus, M. de C., wel onze tolk te willen zijn bij die personen, om ze te danken uit naam van het Bureau, uit naam van alle kameraden, uit naam van onze gezinnen, uit naam zelfs van de drie zustersteden Rijsel, Roubaix, Tourcoing, waaruit we bijna allen afkomstig zijn en waar Franschen en Belgen geleerd hebben te leven in goede verstandhouding, arbeidende zij aan zij, één van zin, reeds lang voor het gemeenschappelijk lijden.

    En, nu we naar onze haardsteden gaan vertrekken, vergun ons nu luide te roepen: Leve M. de Commandant! Leve Aalten! Leve Nederland! Leve België! Leve Frankrijk!”

    Het is er bepaald leeg van geworden in onze straten. We waren er al zoo aan gewoon groepjes roodgebroekte of geel- en grijsgebiesde krijgers voor de etalages onzer winkels te zien. Tot Rotterdam per spoor, gaan ze daar vandaag, Vrijdag, op de boot, die hen naar Frankrijk brengt. Wat zullen ze blij zijn als ze de kust van Picardië weer mogen aanschouwen! Ongetwijfeld zullen de dames, die al den tijd dat de vluchtelingen hier vertoefden, hebben geholpen bij de verdeeling en uitreiking van het eten, door hen nog lang dankbaar worden herdacht en onze kranige brandweer niet minder.”

    Franse frustraties

    Dat de omstandigheden waarin de vluchtelingen gehuisvest niet ideaal waren zal niemand verbazen. Ook niet, dat er daarom na enige tijd frustraties optraden bij een deel der vluchtelingen. Wel opmerkelijk is de volgende publicatie in de Nieuwe Aaltensche Courant van 3 januari 1919, ruim een maand na het vertrek van de Franse vluchtelingen:

    Aalten genoot de eer, waarschijnlijk voor het eerst, in de Fransche Kamer te worden genoemd, en wel bij de bespreking van den toestand der Fransche vluchtelingen in Nederland. Gezegd werd door een der afgevaardigden, dat veertigduizend vluchtelingen in ons land letterlijk van honger omkomen. Is ’t niet fraai? Zie hier een schets van den toestand:

    “Onze vluchtelingen zijn gehuisvest in stallen en schuren, zonder verwarming en zonder bedden. Zij slapen op vuil stroo. De burgemeesters moeten krachtens de getroffen regeling voor de ravitailleering zorgen voor rekening van de Relief-Commissie. Ongelukkigerwijze doet zich overal het gebrek aan organisatie gevoelen. Overal is het een “pan”! Artikelen, die men vraagt, worden niet geleverd. Voor iederen stap, voor iedere klacht zijn zes instanties noodig, waardoor alles in wanorde geraakt. Vrouwen en kinderen zitten hier te rillen van de kou, zonder kolen, zonder warme kleeren. Dagen lang is er geen vleesch, door gebrek aan verzorging bezwijken de zwaksten. Het brood, dat door de Nederlandsche regeering verschaft wordt, is niet te eten.”

    Hoe de verzorging in andere plaatsen geregeld was, weten we niet. Maar wel weten we, dat deze beschrijving niet past op de behandeling, zooals de vluchtelingen die in Aalten hebben genoten. Nu is het niet onmogelijk, dat hier en daar de organisatie niet terstond punctueel in orde was – zouden de Franschen, in gelijke omstandigheden, ’t er beter hebben afgebracht? – maar ‘van honger en koude omkomen’ zal, naar wij vertrouwen, gruwelijke overdrijving blijken te zijn.”

    Aanvullend meldde de Franse afgevaardigde nog:

    Verscheidene Fransche vluchtelingen, die te Aalten ondergebracht waren, hebben hun geduld verloren en zonden telegrafisch het volgende ultimatum aan onzen vertegenwoordiger: “Twee honderd vluchtelingen, krachtige mannen uit Rijssel, Roubaix en Tourcoing, eischen onmiddellijke repatrieering. Zij zullen Donderdag te voet vertrekken, als er dan geen oplossing gevonden is.

    Aan wien de schuld, dat de vluchtelingen hun geduld verloren? In geen geval aan de Nederlandsche autoriteiten. Zij, die vóór hun tijd er stilletjes vandoor gingen, hebben zelf in een schrijven aan den commandant van de brandweer betuigd, dat hun vertrek geen oorzaak vond in onheusche behandeling of verzorging, maar uitsluitend in het feit, dat ze naar hun vaderstad terugverlangden.

    Wij hopen, dat onze regeering zal zorgen voor een klinkend protest tegen de onjuiste geruchten, die te dezer zake door vijanden van ons land worden verspreid. Laten zij zelf de Fransche autoriteiten inlichten, opdat deze niet uitsluitend zijn aangewezen op de mededeelingen van ’t Fransche gezantschap in Den Haag, ’t welk zoo goed op de hoogte is van den feitelijken toestand, dat dezer dagen alhier het volgende bericht werd ontvangen: “De Fransche vluchtelingen, die te Aalten vertoeven, mogen 15 Januari a.s. vertrekken.” Terwijl ze al een paar weken geleden goed en wel in hun respectievelijke woonplaatsen in Noord-Frankrijk zijn gearriveerd!

  • Zeperd

    Zeperd

    In 1918 werd de gemeente Aalten voor 60.000 gulden opgelicht bij de aankoop van drie wagons harde zeep die achteraf van waardeloze kwaliteit bleek.

    Tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg het neutrale Nederland te kampen met ernstige schaarste aan levensmiddelen, brandstoffen en tal van andere goederen. Tijdens de laatste twee oorlogsjaren ontstond er ook een groot tekort aan zeep. Zeep werd schaars en duur. De regering greep in, ook al omdat de volksgezondheid door het zeeptekort in gevaar dreigde te komen. Zeepfabrieken mochten alleen nog zogenaamde regeringszeep produceren. Dat kon maar mondjesmaat en daarom ging zeep op de bon.

    Soms wisten oplichters een grote slag te slaan. De burgemeester van Aalten, A.J.W. Monnik, werd een wel heel onnozel slachtoffer van een bekende oplichterstruc. Hij kocht voor rekening van het gemeentelijke levensmiddelenbedrijf drie wagons harde zeep van een handelaar. De inkoopprijs bedroeg ƒ 37 per kist. De plaatselijke winkeliers, die ƒ 40 per kist aan het gemeentelijke levensmiddelenbedrijf dienden te betalen, mochten de zeep vervolgens verkopen voor de detailprijs van 23 cent per stukje van 100 gram, wat hun een aardig winstje zou opleveren.

    Waardeloos

    Maar de vlieger ging niet op. Al snel bleek de partij zeep heel anders van samenstelling dan het zeepmonster dat de handige zakenman aan de burgemeester had laten zien. Het vetzuurgehalte bleek slechts 10 procent, in plaats van het wettelijk vereiste minimum van 25 procent. Volgens de inmiddels door de regering vastgestelde maximumprijzen zou zo’n stukje zeep slechts 3½ cent mogen kosten.

    Geen wonder dat de Aaltense huisvrouwen de winkeliers massaal lieten zitten met hun waardeloze goedje. De burgemeester had geen andere keus dan de zeep terug te nemen. De gemeente draaide op voor de schade, die bijna ƒ 60.000 bedroeg.

    Tegenspraak

    Naar aanleiding van dit bericht verklaarde de firma De Fraiture & Co. te Breda, wiens naam daarin werd genoemd, dat zij de in dat bericht als verkoper genoemde heer Tulp uit Terborg, noch het Levensmiddelenbedrijf te Aalten kende. Ook verklaarden zij nooit stukjes zeep van ongeveer 100 gram in de handel te hebben gebracht en dat zij bovendien nooit zeep fabriceerde met een lager vetzuurgehalte dan 20-25 procent. Van deze zaak was hun absoluut niets bekend. Zij vermoedden dat een partij van hun zeep van bovenvermelde kwaliteit of hoger door de tussenhandel was omgewerkt tot een slechte kwaliteit.

  • Een kanaal langs Aalten?

    Een kanaal langs Aalten?

    In de eerste decennia van de twintigste eeuw werden in Nederland vele plannen gemaakt voor de aanleg van kanalen om massavervoer mogelijk te maken. Zo werden in Twente in 1907 de eerste plannen gepresenteerd voor het Twentekanaal. In 1936 werd het 54 kilometer lange kanaal tussen Enschede en Zutphen voor de scheepvaart opengesteld. Ook in de Achterhoek ontstonden soortgelijke plannen.

    In 1914 besloot de gemeenteraad van Doetinchem werk te maken van dit idee. In maart 1915 werd een plan aangeboden waarbij werd uitgegaan van een Twente-Rijnkanaal. Het geplande kanaal begon zeshonderd meter boven de kop van de IJssel en ging via Duiven, Wehl, Doetinchem en Varsseveld langs Lichtenvoorde, Groenlo, Eibergen en Haaksbergen naar Hengelo met onder meer een zijkanaal via Aalten naar Winterswijk.

    Na decennia van discussies en plannenmakerij, in ieder geval tot in de jaren zestig van de vorige eeuw, zijn de plannen ergens gestrand.

    Krantenberichten

  • Aalten vooruit of achteruit?

    Aalten vooruit of achteruit?

    Aaltensche Courant, 16 februari 1916

    Dezer dagen kregen we het blaadje „Stad en Ambt”, publicatieblad vanwege de commissie te Ambt-Doetinchem inzake het vraagstuk van de vereeniging van de gemeenten Stad- en Ambt-Doetinchem in handen, waaraan wij het volgende ontleenen, en waarin onze lezers misschien wel belang stellen. Het is ontleend aan het rapport van de commissie voor andere gemeenten.

    Door de commissie inzake het vraagstuk hierboven vermeld werd eene commissie benoemd om een persoonlijk onderzoek in te stellen in de gemeente Aalten, omtrent welke gemeente was medegedeeld, dat zij is lijdende aan achteruitgang wegens onvoldoende medewerking van de boerenbevolking bij het aanbrengen van verbeteringen. Ook werd besloten, dat de commissie in haar geheel een bezoek zal brengen aan de gemeente Winterswijk, waar, naar verluidt, dezelfde verschijnselen zijn waargenomen als in Aalten.

    Op 30 Dec. 1915 werd het voorgenomen bezoek gebracht aan de gemeente Aalten. Acht personen werden bezocht, meest vooraanstaande ingezetenen. Daaronder waren: 3 liberalen, 5 anti-revolutionairen, 1 gesignaleerd als „tusschenbeide” en 1 R. C. Met de meeste welwillendheid werden de gevraagde inlichtingen gegeven. En ofschoon de beantwoorde vragenlijsten nader licht zullen geven, zijn toch al enkele indrukken als van zelf naar boven gekomen.

    Vragenlijst

    De vragen, die gedaan werden, bepaalden zich bij heel het onderzoek in hoofdzaak tot de volgende: Is de gemeente Aalten vooruitgaande of achteruitgaande? Werkt de landelijke omgeving belemmerend voor den vooruitgang? Is er voldoende samenwerking tusschen kom en buurtschappen? Houden de boeren-raadsleden het aanbrengen van de noodige verbeteringen in de kom tegen? Werken de burgerraadsleden mede voor verbetering in de buurtschappen? Zou splitsing van kom en buurtschappen in twee gemeenten gewenscht zijn? Bevordert het Rechtsche (in hoofdzaak (A.-R.) Gemeentebestuur voldoende den bloei van de gemeente, speciaal van het openbaar onderwijs?

    Omtrent sommige punten waren de meeningen geheel tegenstrijdig. Eenerzijds werd betoogd, dat de gemeente Aalten met reuzenschreden vooruitgaat. Aalten, werd gezegd, staat in ontwikkeling verre boven Doetinchem. Ook staat Winterswijk nog achter bij Aalten. Wat Doetinchem is, heeft het voor een groot deel te danken aan Ds. Van Dijk. Maar wat is daar voor industrie? In Aalten is textielindustrie, een knoopenfabriek, een kammenfabriek, zoomede veel klein-industrie. Er zijn 16 gasmotoren in gebruik. Tal van smeden zijn gediplomeerd. Men zendt zijn kinderen naar de onderwijsinrichtingen te Winterswijk. De loonstandaard is hoog.

    Anderzijds werd beweerd, dat Aalten niet vooruitgaat. Als hoofdoorzaak werd genoemd de omstandigheid, dat tal van jongelui uit den gegoeden stand niet trouwen, waardoor de energie wordt gedoofd. De jongelui hebben geen levensdoel. Er zit geen spirit in.

    Gunstig steekt daartegen af de landbouwende bevolking, waar leven in zit. De boeren trouwen en krijgen flinke gezinnen. Dat wekt geestkracht en den landbouw gaat het goed. Een enkele zocht het euvel bij de overheersching door de boeren, die wel voor wegen en bruggen geld willen geven, maar niet voor verbeteringen in het dorp. Er komen geen vreemdelingen zich vestigen, wel arbeiders in overvloed.

    Boeren vs. Burgers

    De Raad bleek te zijn samengesteld uit 6 burgers en 7 boeren. Vroeger gingen de verkiezingen in hoofdzaak om de vraag: boer of burger? Thans wordt dit anders, hoewel de oude toestand nog niet geheel is verdwenen. Slechts één sprak zich beslist uit voor splitsing in kom en buurtschappen. Deze ging echter niet van eene meerzijdige beoordeeling der kwestie uit. Een ander zou ook veel voor splitsing voelen, indien bij de kom voldoende terrein voor uitbreiding werd gelaten. Een derde zou vóór splitsing zijn, indien elk deel op zichzelf behoorlijk in eigen behoeften zou kunnen voorzien. Evenwel was hij overtuigd, dat er geen tegenstrijdige belangen zijn, als men het maar wil zien. Een vierde verklaarde zich niet tot oordeelen bevoegd.

    Overigens spraken allen zich zeer beslist uit tegen splitsing. Algemeen was men van oordeel, dat er in werkelijkheid geen tegenstrijdige belangen zijn. Waar de menschen tegenstrijdigheid meenen te zien, is dat, omdat er een verkeerd egoïsme bestaat; omdat ze te klein van blik zijn; alleen de directe, de voor de hand liggende belangen zien, en geen oog hebben voor de indirecte belangen, die een klein eindje verder liggen, en toch ook weer zóó dichtbij zijn, dat eigenlijk ieder ze moest kunnen zien.

    Door meerderen werd als hun besliste overtuiging uitgesproken: „De kom en de omgeving zijn twee deelen, die bij elkaar behooren, die elkaar zonder ophouden noodig hebben, die zijn saamgebonden door een gordel, waar wel eens een deuk in komt, maar die toch steeds weer de saamhorigheid doet gevoelen. Er wordt wel eens een stem gehoord: „daar hebben de boeren niets aan”, maar ’t is niet moeilijk deze stem te onderdrukken”.

    Een der meest vooruitstrevende ingezetenen antwoordde op de vraag: zijn er tegenstrijdige belangen tusschen boer en burger? „Absoluut niet. Elk belang van de kom is een boerenbelang en elk belang van de buurtschappen is een burgerbelang. Als ze het maar willen zien. Er is geen enkel tegenstrijdig belang.”

    En op de vraag: Zou U denken, dat een vereeniging van een kom met een uitgestrekte omgeving, gepaard gaande met een krachtige leiding vanuit het centrum, gunstig zou werken? antwoordde dezelfde persoon, die elken dag door zijn uitgebreiden werkkring midden in het volle rijke leven verkeert en die door zijn relatiën op allerlei terrein zoowel den boer als den burger door en door kent: „Indien U zulk een vereeniging kunt tot stand brengen, hebt U een ideale toestand. Kunt U dat bereiken, dan hebt u den meest gewenschten toestand verkregen. Maar van een flinke leiding hangt alles af. Als dan éen plaats voor vereeniging is aangewezen, zou het Stad- en Ambt-Doetinchem zijn”.

    Verbeteringen

    Maar werkt de landbouwende bevolking niet belemmerend? Zijn de boeren conservatief? Het oordeel over deze vragen was vrij eenparig. Een enkele was er, die op deze vragen bepaald „Ja” zeide. Maar deze werd geheel overstemd door al de anderen, die verklaarden: „Geen kwestie van”. Algemeen was men van oordeel, dat de boeren niet het initiatief nemen voor het aanbrengen van verbeteringen, doch ook de verbeteringen niet tegenhouden.

    Het gevaar van boerenoverheersching is niet denkbeeldig, wanneer ze onder slechte leiding staan. Is er zoo’n leider, die op hun zwak weet te speculeeren te groote voorzichtigheid op het gebied der financiën dan gaan ze soms in verkeerde richting mede. Evenwel, wanneer het hun goed wordt voorgesteld, zijn zij voor het aanbrengen van verbeteringen zeer zeker te vinden. Leiding, leiding en nog eens leiding daar komt het op aan.

    In Aalten stemden de boeren vóór de gasfabriek, gaven 80 mille voor de tram, waarvan ze vooraf wisten dat f 40.000.— geheel weg was en de overige f 40.000.— als renteloos voorschot werd gegeven. Voor verbetering van straten werd uitgegeven: in 1896 f 15.000.— en in 1898 f 15.000.—. Voor rioleering bewilligden ze een uitgaaf van f 7000.—. Wel werden ook enkele buurtwegen verhard, maar in de laatste jaren werd besteed: f 30.000.— voor aanleg en verbetering van straten en vernieuwing van een brug in het dorp, tegen f 10.000.— voor verbetering van buurtwegen.

    Ja, werd gezegd, dat is zoo, maar de nieuwe stationsweg in het dorp is ook een boerenbelang, daar hij de toegangsweg is naar de boterfabriek. Maar in elk geval: de boeren stemden vóór en als toegangsweg voor de boterfabriek had ’t ook nog wat minder gekund dan die mooie straat, zooals die nu is aangelegd. Voor verbetering der goten werkten de boeren ook mede. Niemand zeide: dat is te veel of te duur.

    Onderwijs

    En op het gebied van het onderwijs… ja, nu komen we aan een teer puntje. Dat dachten we allen eerst ook. Zou het Gemeentebestuur wel voldoende de onderwijsbelangen behartigen? Toch werd ook dat punt der Commissie helderder. Een enkele klacht werd vernomen. De Rechtsche Raad, werd gezegd, komt niet voldoende op voor het openbaar onderwijs. Waarom niet? Er werd gesproken over onvoldoende leermiddelen. Dit bleek echter geheel onjuist te zijn. Het schooltoezicht had een onderzoek ingesteld en nu bleek, dat Winterswijk met haar modelscholen f 0.80 per leerling geeft, tegen Aalten f 1.—.

    Geklaagd werd over Barlo en Lintelo, waar het getal kinderen boven de 25 is en geen nieuwe onderwijzeressen worden benoemd, hoewel dat de Gemeente maar f 50.— per jaar zou kosten voor elke onderwijzeres. Dit leek wel wat vreemd. Maar wat bleek nu? Dat bij den laatsten kwartaalstaat het aantal leerlingen aan de school te Lintelo 22 was en dat te Barlo 23. Was het nu niet zeer verstandig van den Raad om, toen er een vacature ontstond, den fatalen termijn van 15 Januari 1916 af te wachten en de gemeente niet te zetten voor een uitgaaf buiten de Wet om en dus ten eigen laste van f 1100.— per jaar voor schooltjes van minder dan 25 leerlingen?

    Een ander bezwaar in dit verband werd nog genoemd door een deskundige uit Aalten en wel: Er is principieel bezwaar tegen die klassetjes van 10—12 leerlingen, ’t Is doodend werken in zulk een klasse. Het maakt luie onderwijzers en onzelfstandige leerlingen. Ik zou nooit medewerken, om dat te bevorderen.

    Voor personeel, voor schoolbouw en voor onderwijzerswoningen bleek voldoende te worden gedaan. Toch werd wel gevoeld, dat er iets is, dat hapert. Wat is dit? Mag de commissie haar meening zij het dan ook oppervlakkig en voorloopig hierover uitspreken? Treedt zij hier niet buiten haar terrein van bevoegdheid? Een gemeente is een organisme, waarin alles samenhangt, elk verschijnsel oorzaak en gevolg heeft en weer andere verschijnselen verklaart.

    Conclusie

    Het scheen de commissie toe, dat ’t niet ligt aan den goeden wil, noch van burgers, noch van boeren, niet aan den gemeenteraad als zoodanig, maar dat een weinig meer vertrouwen, een weinig meer waardeering van elkander ook in Aalten wonderen zou doen. Is er vertrouwen en eendracht, dan hindert het niet, al heeft men met nog zooveel boeren te doen. Ontbreken deze grondslagen, dan zullen alle plannen tot verbetering met lamheid geslagen zijn.

    En hiermede zijn de voornaamste punten aangeroerd. Er zou nog veel te zeggen zijn. Een klacht over de tegenwerking der boeren tegen het voorstel betreffende de Middenstandscredietbank kan stilzwijgend worden voorbijgegaan. En toch eigenlijk niet. Want ook nu weer bleek, dat de boeren toch eigenlijk niet de schuldigen zijn. Twee op den voorgrond tredende burgers hadden tegen geageerd en vóór stemden 1 boer en 1 dorper. De overigen stemden tegen.

    Dan zou nog kunnen worden opgemerkt, dat de gemeentehuishouding in Aalten nog zoo gemakkelijk niet is met een progressieven hoofdel. omslag van 2—4 pCt. Maar verschillende vragenlijsten zijn nu binnen, ook van Aalten en we hopen, in verband daarmede, nog wel eens op dit onderwerp terug te komen.

    Aalten vooruit

    De redactie van „Stad en Ambt” voegt hier het volgende aan toe: We kunnen bovenstaand rapport nog aanvullen met de mededeeling, dat we in de gelegenheid geweest zijn, om de notulen na te lezen van de gemeente Aalten, gedurende de jaren 1907 tot en met 1915. Ons is daarbij gebleken, dat Aalten vooruitgaat, en dat deze vooruitgang niet bemoeilijkt wordt door tegenwerking van de buurtschappen.

    Behoudens een enkel feit, dat op de stemming in den Raad echter geen invloed gehad heeft, is in al die jaren van tegenwerking nauwelijks sprake geweest. Toen waren drie van de 12 raadsleden tegen subsidie voor een vuilniskar, wat terzelfder vergadering beantwoord is, doordat 7 van de 12 leden stemden tegen subsidie voor een landbouwtentoonstelling.

    Ook wat onderwijs betreft wordt Aalten goed verzorgd zonder dat te een of andere zij overdreven wordt. Onder omstandigheden werd het aanstellen van leerkrachten boven ’t wettelijk getal bevorderd, en als in een ontstane vacature niet werd voorzien, dan geschiedde dat, omdat het aantal leerlingen beneden het wettelijk peil was gedaald. Voor leermiddelen wordt vergelijkenderwijs in Aalten een hoog bedrag uitgegeven. De verlaging van dat bedrag tot een meer gebruikelijk peil, geschiedde niet door de boeren, maar door den Raad, en niet op voorstel van B. en W., maar op voorstel van de Financieele Commissie.

    Bronnen


  • Duits geld als dagelijks betaalmiddel

    Duits geld als dagelijks betaalmiddel

    Tot het begin van de 20e eeuw was Duits geld het dagelijks betaalmiddel in Aalten. Dit kwam enerzijds door de levendige handel met Duitsland en anderzijds omdat veel Aaltenaren in de textielfabrieken in Bocholt werkten. Zij werden uitbetaald in Duits geld en brachten dit in Aalten in omloop.

    In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over het plaatselijke betaalverkeer:

    “… Van agio gesproken, dat kwam door ’t Duitsche geld dat hier in omloop was en het dagelijksche betaalmiddel was. Het stond er zoo bij dat Nederlandsche munt zeldzaam gezien werd. Moest men ‘Hollandsch geld’ hebben, bijv. voor belasting, dan moest men naar enkele personen die groote zaken dreven, om Duitsch geld om te wisselen. Tot in ’t begin dezer eeuw was de circulatie van ’t Duitsche geld in onze gemeente nog algemeen.

    Toen de overheid maatregelen wilde nemen om die circulatie te verbieden, kwam er bij velen tegenstand. De vereeniging Aalten’s Belang bemoeide er zich mee, en in den boezem van die vereeniging ontstond een felle strijd over de al- of niet afschaffing van het Duitsche geld. In hotel De Roskam van den heer Voorderman, werden druk bezochte vergaderingen gehouden. Zij die veel handel op Duitschland dreven of Duitsche klanten in den winkel hadden, zagen in de afschaffing van het Duitsche geld een belangrijk nadeel.

    Die handel op Duitschland was nogal druk. Grensbelemmeringen waren er bijna niet en op de Bocholtsche marktdagen gingen tal van kooplieden hun waren daar aan den man brengen. En ook zij die in Duitschland werkten, kregen hun loon natuurlijk in Duitsch geld uitbetaald en brachten dit in onze gemeente weer in omloop. Men denke daar dus niet te licht over. En op een der vergaderingen van Aalten’s Belang kwam het tot heftige debatten en kwam zelfs het voortbestaan der vereeniging als gevolg van deze kwestie in ’t gedrang. Tenslotte is de afschaffing in juli 1914 ingevoerd en heeft zich de bevolking daarbij aangepast.”

    Bron


    • ‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 31 december 1937 (via Delpher)