Tag: Aalten Achteruit

  • Fallschirm-Armee Waffenschule

    Fallschirm-Armee Waffenschule

    Herenstraat 4, Aalten (okt 1944 – feb 1945)

    Tijdens de bezettingsjaren was er korte tijd een ‘Fallschirm-Armee Waffenschule’ gevestigd in de Openbare Lagere School aan de Herenstraat in Aalten.

    Na de landingen in Normandië wilde Hitler zo snel mogelijk een grootschalige tegenaanval aan het westfront ontplooien. Hiermee wilde hij de geallieerden tot stilstand brengen. Dit zou Duitsland tijd moeten geven voor de voltooiing van hun ‘geheime project’, namelijk de ontwikkeling van massavernietigingswapens.

    Op zeer tactische wijze troffen de Duitsers voorbereidingen en werden de benodigde gevechtseenheden samengesteld. Zo ook in Aalten. Hier moest Freiherr Von der Heydte een Kampfgruppe gaan samenstellen, ter voorbereiding op een speciale inzet in dit nieuwe offensief. Aalten werd in deze maanden overlopen door Duitse troepen. Zij vorderden vrijwel alle schoolgebouwen voor de inkwartiering van deze troepen.

    School voor parachutisten

    De zogenoemde ‘Fallschirm-Armee Waffenschule’ (oktober 1944 – februari 1945) werd gevestigd in de openbare school aan de Herenstraat. Het gros van de Duitsers werd hier ook ingekwartierd. Onderofficieren en officieren werden ingekwartierd bij Aaltense burgers.

    De school moest aspirant officieren van de Duitse parachutisten in de praktijk opleiden en klaarstomen voor het werk aan het front. Daarnaast gaven ervaren instructeurs er cursussen hoe pantservoertuigen van de vijand uit te schakelen met de middelen en wapens die de Duitsers destijds hadden. En als laatst werd er een speciale Kampfgruppe (gevechtseenheid) gevormd. Deze zou een speciale opdracht gaan krijgen, namelijk een inzetsprong middels parachute achter geallieerde linies gedurende het Ardennen Offensief. Op het hoogtepunt waren in Aalten circa 1200 Duitse parachutisten verzameld. Zij vormden de zogenaamde ‘Kampfgruppe Von der Heydte’.

    Duitse parachutisten werden overal ingekwartierd in Aalten en omliggende dorpen. Niet alleen in grote schoolgebouwen maar ook particulier bij mensen in huis. De militairen moesten daarvoor naar het districtkantoor dat in het gemeentehuis was gevestigd. Hier kregen zij een bewijs van inkwartiering mee, zoals zij dat destijds noemden en vervolgden hun weg naar het adres waar ze mochten logeren. Daarnaast zijn vrijwel alle café’s in Aalten in gebruik geweest bij de Duitse troepen en omgebouwd tot zogenaamde kasino’s. Niet om hier films te bekijken, maar om de militairen in hun vrije tijd te vermaken met gezelligheid en snuisterijen.

    Strak regime

    Er heerste een strak regime onder de Duitse troepen. Kostbare tijd werd efficiënt ingevuld om zo spoedig als mogelijk van dit gemêleerde gezelschap een echte Kampfgruppe te maken. Iedere ochtend werd van de troepen verwacht een mars van ongeveer 10 km te volbrengen op een nuchtere maag. Verder hield men schietoefeningen op enkele oefenterreinen rondom Aalten en de gevechtsgroepen werden opgeleid in het vechten in bosachtige gebieden.

    Een ooggetuige heeft Duitse parachutisten in sporttenue gezien, op weg naar zwembad ’t Walfort. Hier sprongen de parachutisten van een verhoging in het mulle zand. Bij het in contact komen met het zand maakten zij een zogenaamde para-rol om de val te breken. Ze moesten deze manoeuvre beheersen voordat ze een parachutesprong gingen maken om zo blessures te voorkomen.

    Na het verlaten van de zogenoemde Kampfgruppe door Von der Heydte nam Hauptmann Von Hütz het commando van de Waffenschule in Aalten over. Gedurende de resterende periode ontplooide deze nieuwe gevechtsgroep enkele operaties. Deze werden door zowel de geallieerden als de Duitsers zelf als zeer hard beschreven.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • De Roggebroodtrein

    De Roggebroodtrein

    Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd voedsel steeds schaarser. Hoewel de ernst van de situatie per regio verschilde, kregen mensen overal te maken met bonkaarten en stamkaarten. Deze waren gewild, maar tegelijk voorwerp van ironie. In een clandestien blaadje, dat in Aalten verspreid werd, stond een merkwaardig recept:

    „Men neme de vleeskaart, rolt ze in de bloemkaart, legt ze in de vetkaart en braadt ze met de kolenkaart heerlijk bruin. De aardappelkaart leg men in de boterkaart en laat dit langzaam smoren in de petroleumkaart. Dan warmt men de koffiekaart op, voege de melkkaart en de suikerkaart toe en dompelt de broodkaart er in. Men neme twee broodbonnen, legge daar tussen één vleesbon en u heeft een sandwich. Na het eten vege men de mond af met de stamkaart. Eet smakelijk.”

    Voedselzendingen naar het westen

    Ondanks de oorlogsomstandigheden hadden de Achterhoekers het over het algemeen niet slecht. Zelfs met 2500 onderduikers op een bevolking van 11.000 inwoners, kon men in Aalten redelijk goed eten. Er was zelfs genoeg voedsel beschikbaar om grote hoeveelheden naar het hongerende westen te sturen.

    De Aaltense bakkers stonden elke dag urenlang voor de oven. Massa’s roggebrood en andere levensmiddelen gingen dagelijks met de trein van ’s middags half vijf naar het westen. Niet alleen in Aalten, maar ook op andere haltes op de lijn Winterswijk-Arnhem werd voedsel meegegeven voor de hongerige bevolking in het westen van Nederland.

    De eerste zendingen van roggebrood naar het westen begonnen in 1942. In 1944 reed er in Aalten dagelijks een paard-en-wagen met zestig à zeventig zakken roggebrood van het postkantoor naar het station. De trein van half vijf werd al snel bekend als de ‘Roggebroodtrein‘ en groeide uit tot een begrip. In het eerste jaarverslag van de P.T.T., dat na de oorlog verscheen, werd zelfs een foto opgenomen van het inladen van de vele roggebroden.

    In september 1944 kwam er een einde aan de Roggebroodtrein door de landelijke spoorwegstaking.

    De Roggebroodtrein zou nog éénmaal rijden

    Ter gelegenheid van de 25-jarige herdenking van de bevrijding organiseerden het Oranjecomité en de plaatselijke afdeling van de Stichting 1940-1945 van 4 tot 6 mei 1970 bevrijdingsfeesten in Aalten. Een van de hoogtepunten van deze festiviteiten zou een reünie zijn van onderduikers en oud-strijders. Het was de bedoeling dat de onderduikers zoveel mogelijk op hun oude onderduikadres zouden verblijven. Op Bevrijdingsdag, 5 mei, stonden een herdenkingsbijeenkomst met de predikanten en de kapelaan uit de oorlogsjaren, en een allegorische optocht op het programma. De NCRV besteedde op Nederland 2 aandacht aan dit Aaltense initiatief.

    Voor het vervoer van de reünisten zou de NS een speciale trein inzetten: de oude Roggebroodtrein. Met hetzelfde materieel waarmee tijdens de oorlog roggebroden werden vervoerd, zouden de oud-strijders en onderduikers naar Aalten terugkeren om het 25-jarig jubileum van de bevrijding mee te vieren. Dit keer zou de Roggebroodtrein echter in omgekeerde richting rijden, van het westen naar het oosten, om de reünisten naar Aalten te brengen. Voor deze bijzondere gelegenheid zou zelfs een speciaal treinkaartje worden ontworpen.

    Helaas besloot de organisatie kort voor de herdenkingsfeesten om de reünie, het belangrijkste onderdeel van het programma, te schrappen. De reden hiervoor was dat er onvoldoende interesse leek te bestaan onder de onderduikers. Achteraf kwamen er echter signalen dat er mogelijk iets mis was gegaan met het versturen van de uitnodigingen. Hoe dan ook, de Roggebroodtrein bleef definitief een herinnering uit het verleden

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen


    • Zutphensch Dagblad, 7 juli 1949 (via Delpher)
    • Nieuwe Winterswijksche Courant, 5 december 1969 (via Delpher)
    • Dagblad Tubantia, 15 januari 1970 (via Delpher)
    • Trouw, 14 maart 1970 (via Delpher)
  • De kerkrazzia in Aalten

    De kerkrazzia in Aalten

    30 januari 1944

    Op zondag 30 januari 1944 werden 48 jonge mannen opgepakt bij een razzia door de Duitse bezetters op twee kerken Aalten. De mannen werden afgevoerd en vijf van hen zouden niet levend terugkeren. De gebeurtenis maakte diepe indruk, zowel in eigen land als daarbuiten.

    De bezetters wisten dat veel jongemannen in de leeftijd van 19 tot en met 23 jaar de verplichte Arbeitseinsatz ontliepen of niet waren teruggekeerd na verlof. Ook wisten zij dat de kerken in Aalten op zondag vol zaten met kerkgangers. De Duitsers grepen dit moment aan om hun slag te slaan.

    Die zondag omsingelden Duitse SS’ers de Christelijk Gereformeerde Kerk aan de Berkenhovestraat en de Gereformeerde Westerkerk aan de Hogestraat. De mannelijke kerkgangers werden gedwongen hun persoonsbewijs te tonen. Jongemannen in de leeftijd van 19 tot en met 23 jaar werden aangehouden en afgevoerd naar de koepelgevangenis in Arnhem. Ook enkele oudere mannen werden opgepakt.

    Vanuit Arnhem werden de 48 gearresteerde mannen doorgestuurd naar Kamp Amersfoort of het Oranjehotel in Scheveningen. Sommigen werden na verloop van tijd tewerkgesteld op boerderijen in Duitsland of in fabrieken in het Ruhrgebied. Anderen kwamen terecht in Duitse concentratiekampen.

    Ontsnappingen

    Aalten bood tijdens de oorlog onderdak aan 500 evacuées uit Scheveningen, van wie veel vrouwen klederdracht droegen. Enkele mannen wisten arrestatie te ontlopen door zich te vermommen met een witte Scheveningse kap of door onder een brede mantel te schuilen.

    In de Westerkerk hielp mevrouw Visser-Taal, een evacuée uit Scheveningen, de 19-jarige Gerrit Hoopman, die zich niet voor de Arbeitseinsatz had gemeld, aan een vermomming. Ze gaf hem haar overrok, schouderdoek en traditionele kap met hoofdijzer. Vermomd als vrouw verliet Gerrit, gearmd met andere vrouwen, de kerk en wist zo te ontsnappen.

    Ook was er een jongeman die door kerkgangers onder de vloer werd verstopt, bovenop de verwarmingsbuizen, waar hij bleef tot de kust veilig was.

    Chr. Gereformeerde kerk

    Het plan van de Duitsers was om de Oosterkerk en de Westerkerk te overvallen. Toen men iemand de weg vroeg naar de Oosterkerk, kreeg deze persoon een bang vermoeden wat de bezetter van plan was. De Duitsers werden misleid en naar de kleinere Christelijk Gereformeerde kerk aan de Berkenhovestraat gestuurd. Jaap Papiermole (destijds 11 jaar oud) was op straat getuige van de overval. Hij vertelt:

    “Op de ochtend van 30 januari 1944 kwam ik net naar buiten bij een woning van een bekende aan de Berkenhovestraat, toen er een Duitse overvalwagen aan kwam rijden, die voor de Christelijk Gereformeerde kerk stopte. De straat werd afgezet en de Duitsers omsingelden het kerkgebouw. Ik heb gezien dat ze mannen oppakten, maar volgens mij was de buit niet zo erg groot. De heer Bennink heeft nog foto’s gemaakt van het gebeurde. De overvalwagen met de arrestanten reed vervolgens richting de Ringweg. Op dat moment ging het luchtalarm af en ik zette het op een lopen naar huis, want mijn vader was streng en had ons ingeprent bij luchtalarm direct thuis te komen.

    Toen ik de Oosterkerkstraat uitliep kwam dezelfde overvalwagen van de Damstraat richting het dorp rijden. Op hetzelfde moment kwam mijn vader aanlopen en hield de auto staande. Mijn vader droeg een soort uniformjasje dat bij de Luchtbeschermingsdienst hoorde. Het autoportier ging open en met een commandostem die geen tegenspraak dulde, bulderde vader: ‘Ausweise sofort!’ De Duitsers waren onder de indruk van zijn barse stem en gaven het stapeltje persoonsbewijzen af. Vader liep er doorheen, pikte er één uit en zei: ‘Dieser Mann suche ich. Er arbeitet bei mir.’ *

    Hij liep naar de achterkant van de wagen en gaf het bevel de bewuste persoon onmiddellijk uit te laten stappen. De verbouwereerde jongeman stapte uit de wagen en liep met vader mee naar ons huis. De vrachtwagen reed door naar de Bredevoortsestraat. Toen vader in de achtertuin stond met die jonge kerel zei hij: ‘Hier heb je je persoonsbewijs terug. Maak als de sodemieter dat je wegkomt.’”

    * Jaaps vader H.J. Papiermole was procuratiehouder bij de firma Driessen

    De impact van de razzia

    De razzia in Aalten maakte veel indruk, zowel in eigen land als daarbuiten. Het was de eerste keer dat een dergelijke actie tijdens een kerkdienst in Nederland plaatsvond. The London News schreef op 14 februari 1944:

    “AALTEN – Bij het uitgaan van de kerk werd een razzia gehouden. 50 ondergedokenen liepen er in! Ook een kerkgang is dus niet meer veilig. Men blijve thuis, al zal dat velen zwaar vallen.”

    Vanaf dat moment gingen onderduikers niet meer ter kerke. Kerkdiensten werden voortaan in het geheim gehouden op afgelegen boerderijen, waarbij altijd iemand op de uitkijk stond.

    Vijf van de opgepakte mannen hebben het niet overleefd. Vier stierven aan de ontberingen in een Duits concentratiekamp of tijdens een dodenmars, de vijfde bij een bombardement. De mannen die het wel overleefden, droegen de gevolgen hiervan hun leven lang met zich mee. De razzia liet diepe sporen na in Aalten en blijft een tragisch en onvergetelijk hoofdstuk in de plaatselijke geschiedenis.

    Documentaire

    Bekijk ook de documentaire gemaakt door Omroep Gelderland “Door het ijzer gespaard“, over de bijzondere ontsnapping van Gerrit Hoopman:

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • Waar zijn Frits en Amalia Landau?

    Waar zijn Frits en Amalia Landau?

    Het Joodse echtpaar Frits en Amalia Landau woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Aalten. Hun levens eindigden tragisch toen zij door het verzet werden geëxecuteerd vanwege het gevaarlijke gedrag van Frits. Hun lichamen werden vermoedelijk in het buitengebied van Aalten begraven, maar de exacte locatie is tot op heden onbekend.

    Frits Landau werd geboren op 28 november 1905 in Aalten. Hij werd handelsreiziger en bleef lang ongehuwd. Op 6 juni 1942 verloofde hij zich met Amalia Lorch, roepnaam Maly, geboren op 20 december 1902 in Bocholt. In augustus van datzelfde jaar trouwden zij en gingen inwonen bij de familie Schaap, ’t Dal 1 in Aalten (tegenwoordig ‘t Dal 1).

    Al spoedig moesten zij onderduiken. Per 1 april 1943 moest Gelderland namelijk officieel ‘Juden-frei, Juden-rein’ zijn. In het Aaltense bevolkingsregister staat vermeld dat ‘Frits & Amalia op 17 maart 1943 vertrokken zijn, onbekend waarheen’. Daarna verbleven zij op twee verschillende onderduikadressen, het laatst bij de familie Van Eerden op boerderij ‘De Maote’ in de buurtschap Dale.

    Onvoorspelbaar en gevaarlijk gedrag

    Over Frits Landau wordt gezegd dat hij een alcoholist was met een kort lontje, wat leidde tot onvoorspelbaar en gevaarlijk gedrag. Naar verluid maakte hij het zijn onderduikgevers niet gemakkelijk. Hij viel jongedames lastig en wilde elke avond zijn borrels hebben. Hij was gewend aan een luxe leven. In 1943 had men echter nauwelijks nog drank op de boerderijen.

    Meermaals dreigde Frits zijn onderduikadressen te verraden om zichzelf zo vrij te kopen bij de Nazi’s. Althans, hij ging ervan uit dat dit zou lukken. Tot tweemaal toe wist men zo’n poging van hem op het nippertje te verijdelen.

    Frits & Amalia Landau - Aaltensche Courant, 28-08-1945
    Aaltensche Courant, 28 augustus 1945

    Liquidatie door het verzet

    Omdat hij door het plaatselijke verzet als een risico voor de veiligheid van andere onderduikers werd beschouwd, besloot men hem te executeren om andere onderduikers en hun helpers te beschermen.
    Vooraf werd gesproken door de Raad van Verzet en zelfs door de plaatselijke dominees over hoe met hem om te gaan. Ome Jan Wikkerink stelde voor Frits permanent te laten bewaken door onderduikers en piloten. Zover kwam het echter niet, want enkele jonge verzetsmensen namen zelf het initiatief om hem uit de weg te ruimen.

    Ze vertelden het echtpaar Landau dat ze naar een ander onderduikadres in Vragender zouden worden gebracht, een geschikte smoes om naast Frits ook Amalia mee te krijgen. Het was overigens de bedoeling om Frits en Maly te scheiden, men wilde haar dit lot besparen. Maar Frits wilde niet meewerken aan de afzondering en zo werd Maly meegetrokken in zijn lot.

    Frits en Amalia Landau-Lorch werden eind 1943 of begin 1944 door het plaatselijke verzet in het buitengebied van Aalten geliquideerd en begraven.

    Locatie onbekend

    Over de exacte plek en datum van de liquidatie lopen de meningen uiteen. Volgens een theorie werden Frits en Amalia Landau-Lorch omgebracht op de Schaarsheide, dicht bij de Nazarethdijk. Een andere theorie wijst naar het Daalse Goor.

    Er is meerdere malen gezocht naar de begraafplaats van het echtpaar Landau, om hen een herbegrafenis op de Joodse Begraafplaats te geven, tot op heden echter zonder resultaat.

    Tijdens een zoektocht op de Schaarsheide werd een damesschoen en drie verroeste scheppen gevonden. Onderzoek wees uit dat de schoen mogelijk uit de jaren dertig van de vorige eeuw dateert. Het is aannemelijk dat daarbij de eerste grafplek is gevonden. Volgens betrokkenen zouden de lichamen namelijk zijn herbegraven. Destijds moest alles snel gebeuren, en blijkbaar besloot men later dat de oorspronkelijke begraafplek niet geschikt was. Bij het ruimen van het eerste graf zou de damesschoen zijn achtergebleven. Daarna zijn de stoffelijke resten ergens anders herbegraven, maar waar is onbekend.

    In 2023 vond de laatste zoektocht plaats. In een stukje bos tussen Aalten en Lichtenvoorde zochten twaalf ervaren amateurs naar de lichamen van Frits en Amalia. Met detectoren werd gezocht op verschillende frequenties naar verschillende materialen, maar men vond geen menselijke resten.

    Op 13 april 2016 werden twee Stolpersteine voor Frits en Amalia Landau-Lorch gelegd bij hun laatste officiële woonadres aan ’t Dal.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • Freya-radarstation

    Freya-radarstation

    Ringweg, Aalten

    Beschrijving

    Tijdens de Tweede Wereldoorlog bouwden de Duitsers een radarstation aan de rand van het dorp Aalten van het type Freya. De locatie bevond zich ten noorden van de Ringweg, ongeveer halverwege het Tolhuis en de watertoren. Deze radarstelling was onderdeel van een uitgebreid luchtverdedigingssysteem van de Luftwaffe. Het radarsysteem, vernoemd naar de Germaanse godin Freya, was aan het eind van de jaren dertig door de Duitsers ontwikkeld. Het kon vijandelijke vliegtuigen tot op een afstand van ongeveer 150 kilometer signaleren.

    De radarinstallatie bevond zich op een terrein met een omtrek van ongeveer 800 meter, omgeven door een stelsel van loopgraven en een prikkeldraadafrastering. Bovendien was er een luchtdoelgeschut aanwezig.

    Er stond een grote radar, bestaande uit een voet van rode baksteen, ongeveer zeven bij zeven meter en drie meter hoog. Daarbovenop stond de antenne, een metalen raamwerk van zes bij zes meter. Het grote vierkante antennescherm kon handmatig in de gewenste richting worden gedraaid.

    Ook stond er een radar van kleinere afmetingen, zonder stenen voet. Daarnaast stonden er op het terrein nog ongeveer tien houten barakken van vier bij zes meter, groen beschilderd, voor de manschappen.

    De directe omgeving van de radarstelling was tot Sperrgebiet verklaard. De Ringweg was van het Tolhuis tot de watertoren verboden voor voetgangers. Op die plaatsen stonden borden met “Militäre Werke“. Auto’s en fietsers mochten wel doorrijden, maar stoppen of afstappen was verboden.

    De Freya-radarstelling in Aalten werd gebouwd aan het einde van de zomer van 1942. In het najaar van 1944 werd de stelling verlaten. Tot in de beginjaren vijftig waren er nog restanten van de radarstelling te zien, zoals de behuizing van het antennescherm, gemaakt van beton en bakstenen.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken

    Kadastraal nr.L-583
    FunctieWoonhuis
    Bouwjaar1942
    Sloopjaren ’50

    Bronnen

  • Bezoek aan een 82-jarigen oud-mulder in Aalten

    Bezoek aan een 82-jarigen oud-mulder in Aalten

    Dagblad Tubantia, 6 mei 1942

    De moderne techniek heeft heel wat prachtige molens in ons land doen verdwijnen. De tijdsomstandigheden zijn zeker oorzaak, dat vele windmolens in ons land thans weer in bedrijf worden gesteld. In de meeste gevallen wordt dan de nieuwste techniek voor de wieken toegepast, welke meer rendement oplevert, waardoor de kans groot is, dat de molens ook in de toekomst in gebruik zullen blijven. Men vraagt zich echter af: Hoe is het mogelijk, dat op verschillende plaatsen de windkracht nog voor de molens kan worden gebruikt, terwijl elders de wieken moeten worden afgenomen en alleen met den motor kan worden gemalen. De 82-jarige oud-molenaar D. Hakstege uit Aalten wist ons hiervoor een interessante verklaring te geven.

    Vanzelfsprekend kan met windmolens niet onder alle omstandigheden worden gemalen. Is er geen wind, dan kan de molen niet draaien en terecht zegt het versje, dat de wind de vrind van den mulder is. Een motor kan op elk oogenblik in gebruik worden gesteld en de mensch is nu eenmaal gemakzuchtig. Het plaatselijk gebruik speelt ten deze een beslissende rol. Reeds in de vorige eeuw waren er molenaars, die de stoomtechniek voor het malen toepasten en zij verwendden de klanten. Vele boeren werden er daardoor aan gewend, dat zij konden wachten tot het graan gemalen was, zoodat ze het meteen weer konden meenemen. Bij een windmolen is dat in vele gevallen niet mogelijk.

    Kon een ouderwetsche mulder niet aan de nieuwe verlangens voldoen dan gingen de klanten naar een anderen molen, waar met stoom en later met electrische kracht werd gemalen. Zoo noodzaakten de molenaars elkaar op de moderne manier te malen en na verloop van tijd werd hetgeen eerst een gunst was, later als iets vanzelfsprekends beschouwd. In andere streken werden de klanten echter niet zoo verwend en daar is men tot op den huidigen dag gewoon om eerst na eenigen tijd het meel van den molen te halen omdat men daar weet dat de mulder niet kan malen wanneer er geen wind is. De stichting van de landbouwcoöperaties, waar ook op de meest moderne wijze wordt gemalen, speelde uiteraard ook een rol.

    De molens van Aalten

    Het is interessant eens met den rustenden mulder Hakstege te praten, die zijn 82 jaar ten spijt nog een kwieke oude baas is, die zich allerlei voorvallen uit lang vervlogen tijden nog uitstekend weet te herinneren. De gemeente Aalten, zoo vertelde hij ons, had oorspronkelijk 11 molens, waarvan alleen nog die te Bredevoort in bedrijf is. Ook de molen te Lintelo is nog ongeschonden, hoewel hij niet meer draait. Deze molen is aangekocht door de plaatselijke landbouwcoöperatie; hopenlijk zal hij in den tegenwoordigen staat behouden blijven.

    Van de vier molens van Aalten bezat de heer Hakstege de jongste, welke in 1873 was gebouwd door een boer, die liefhebberij had in het muldersbedrijf maar die het niet kon bolwerken. Toentertijd bestond ook de watermolen te Aalten nog, welke later is afgebroken. Uit een oudheidkundig oogpunt is dat zeer te betreuren, maar de heer Hakstege begroette het indertijd met vreugde omdat er een lastige concurrent mee verdween.

    Vooral in de ’70er en ’80er jaren van de vorige eeuw werden vele molens gebouwd; het was toen een bloeitijd van het muldersbedrijf. Men denke echter niet, dat de eigenaar van een molen alleen daarvan kon bestaan. Hij was er of landbouwer of winkelier bij; de heer Hakstege oefende ook het boerenbedrijf uit. Hij was een dergenen, die al spoedig de stoomtechniek in bedrijf bracht. Maar dat heeft hem heel wat hoofdbrekens gekost! In ’86 bouwde hij al een nieuwen molen in de plaats van den oude, welke uit dennenhout was opgetrokken.

    Op 16-jarigen leeftijd, toen hij knecht was bij den molenaar Van Eerden te Aalten beleefde Hakstege eens een hachelijk avontuur. Hij moest mais malen, een in dien tijd op de molens vrijwel onbekende graansoort. Op een gegeven moment is toen de molensteen gesprongen; als door ’n wonder werd de jongen niet door de stukken steen, welke met geweldige kracht werden weggeslingerd, getroffen! Hij kwam zóó onder den indruk van het voorgevallene, dat hij eenigen tijd niet durfde te malen.

    De molen van Hakstege is reeds in den vorigen oorlog stop gezet. Hij kreeg gedurende een jaar een subsidie van f 25 van de Vereeniging „De Hollandsche molen” om de wieken aan de molen te laten. Na een jaar hield die subsidie echter op, maar de wieken bleven zoolang intact, tot ze een gevaar begonnen op te leveren door bouwvalligheid. Thans staat de molen er als een zielloos geraamte, als een aanklacht tegen den modernen tijd, welke zoo veel oude schoonheid heeft weggevaagd.

    Bron


  • Nog nooit een stoplicht gezien!

    Nog nooit een stoplicht gezien!

    Nieuwe Apeldoornsche Courant, 6 november 1941

    In 1941 moest een Aaltense jongedame zich voor het kantongerecht in Apeldoorn verantwoorden wegens het negeren van een rood verkeerslicht… Huh, een wat…?

    “De volgende verdachte, die voor het hekje verscheen, bleek een ware ‘Unschuld vom Lande’ te zijn. Het was een jongedame, G. H. H. zonder beroep, uit Aalten, die voor een dag of tien bij haar tante in Apeldoorn had gelogeerd. En toen was het gebeurd: ze had over de Hoofdstraat gefietst en er geen oogenblik aan gedacht, om voor het roode stoplicht af te stappen. Dergelijke automatische verkeersregelaars kent men immers in het landelijke Aalten niet!

    Toch leek het wat ongeloofwaardig, dat in het jaar 1941 een jong meisje nog nooit een stoplicht zou hebben gezien en daarom werd er van achter de groene tafel geïnformeerd, of de verdachte dan nog nooit in een stad was geweest. “Ja, wel in Winterswijk”, zei het meisje, “maar daar hebben ze dat ook niet.” Verdere reizen, al was het maar naar Arnhem of naar Bocholt bleek zij nooit gemaakt te hebben. Met het oog daarop kwam zij eraf met een boete van f 3.”

    Bron


  • Rotterdammertjes te Aalten

    Rotterdammertjes te Aalten

    Rotterdam, 17 augustus 1940

    Dank zij de welwillende gastvrijheid van de Aaltensche Gemeente werden wij in staat gesteld circa 100 kinderen, grootendeels afkomstig uit geteisterd Rotterdam, naar Aalten uit te zenden, aldus de heer B. Hoving in de Rotterdamsche Kerkbode. Deze kinderen genieten nu ver weg van hun verwoeste stad van de vredige rust en goede verzorging, die Aalten hun nu biedt.

    Reeds enkele weken zijn zij daar en de berichten die regelmatig doorkomen getuigen van offervaardigheid en bereidheid en zijn alle even geruststellend. Alles verloopt naar wensch en geen enkele Aaltensche pleegvader of pleegmoeder voelt zich ook maar eenigszins bezwaard. Een ieder streeft er naar en laat niets onbeproefd om het onze kinderen recht naar den zin te maken. Geen enkel ziektegeval noch heimwee-patiënten vallen te rapporteeren.

    Uit een brief van den heer J. Hopman uit Aalten blijkt, dat de kinderen er een prettig onthaal hebben gevonden.

    De Rotterdammertjes vertrekken

    Aalten, 30 augustus 1940

    Zes weken geleden plaatsten wij een foto van de aankomst van de eerste Rotterdammertjes. Sindsdien zijn er nog een flink aantal bij gekomen. Alles bij alles waren er ten slotte ruim 250 kinderen. Vanmorgen vond de aftocht plaats. De Rotterdammertjes verheugden zich over de reis, maar de meesten wilden dolgraag hier blijven. In „Elim” werd afscheid genomen door de Hervormde kinderen. Aan ieder kind werd een aardig souvenir aan deze vacantie ter hand gesteld. Een vulpen en potlood in étui door den heer F. Buesink, „Febea”, welwillend ter beschikking gesteld.

    Het was een gezellige drukte. De kinderen verschenen hier, zoowel als de kinderen aan het station, waar de Gereformeerde en Chr. Gereformeerde kinderen zich moesten afmelden, in vol ornaat, dat in dit verband wil zeggen : met gemiddeld drie keer zooveel bagage als waarmede ze gekomen waren. Van alles en nog wat werd meegenomen als herinnering aan de Aaltensche vacantie-periode. Natuurlijk allerlei doozen, pakken en zakken met appels en peren, (wat een geluk, dat dat net allemaal rijp is), verder boeketten van allerlei soorten bloemen, die met de heibossen een hartelijk welkom thuis moeten geven.

    Eén was er zoo gelukkig bij een vriendelijken bakker gelogeerd te hebben en dat had ten gevolge, dat de kleine nu met een krentenbrood naar huis gestuurd werd, dat bijna net zoo groot was als het Rotterdammertje zelf. Deze kleine, uit een gezin van tien kinderen, zal vanavond door zijn broertjes en zusjes zeker met gejuich worden ontvangen. Sommigen hadden de dierbare klompen met een touwtje om den hals en die klompen dienden weer tot het voorzichtig vervoer van een paar prachtige perziken.

    Op het station was er een ongekende drukte, naar schatting waren er ruim 500 menschen aanwezig. Onder hen die afscheid namen merkten we op, Mevr. Monnik—de Waal Malefijt (Burgemeester Monnik was verhinderd aanwezig te zijn). Na veel passen en meten stonden de Rotterdammertjes in groepen verdeeld op het station. Ds. Th. Delleman sprak namens alle groepen een kort woord van dank. Spr. had niet durven hopen dat Aalten zoo gastvrij zou zijn geweest. Rotterdam is in veel dingen verarmd, maar uw liefde heeft ons rijk gemaakt. Nimmer zal Rotterdam vergeten de weldaad aan haar kinderen betoond, waarin zoo wonderlijk schoon is beleefd de liefde tot Christus. Allen hartelijk dank !

    Met een hartelijk hoera voor Aalten onderstreepten de kinderen dezen dank. Tijdens het spreken rolde de lange trein waarin zich reeds een groep Rotterdammertjes bevond, die in Winterswijk hun vacantie hadden genoten, binnen, om dit ongewoon vroolijk transport te verwerken. Een laatste groet, een handdruk en een laatste gejuich en onder algemeen gewuif zette de trein zich met zijn kostbaren last in beweging.

    Aalten is armer geworden. Het zal in vele gezinnen ongewoon stil zijn vanavond. Laat de herinnering aan het genoten geluk en de gezondheid en de rust, die we hebben mogen verleenen aan hen, die dat zoo hard noodig hadden, ons hart blijven verheugen.

    Rotterdammertjes teruggekeerd

    Rotterdam, 31 augustus 1940

    ROTTERDAMMERTJES TERUGGEKEERD NA EEN VACANTIE VAN VIER WEKEN TE AALTEN

    Luid gejuich steeg op uit den extra trein, die Vrijdagmiddag tegen vier uur 128 kinderen uit getroffen Rotterdamsche gezinnen in de Maasstad terugbracht De zwaaiende en roepende kinderen zouden het liefst maar ineens uit de raampjes van den trein zijn gesprongen om hun moeders, broertjes en zusjes te begroeten en hun te vertellen hoe zij het in den Gelderschen Achterhoek, in het vriendelijke dorpje Aalten, hadden gehad. Maar hoe groot hun verlangen naar het weerzien van familieleden ook was, de verantwoordelijke geleiders moesten eerst hun schaapjes tellen om na te gaan of er niemand meer ontbrak.

    Nog tijdens het „appèl” kwamen de zoekende moeders langs de lange rij kinderen. En niet zoodra had men elkaar ontdekt, of daar toonden de kinderen wat zij zooal hadden meegekregen van hun pleegouders. Bijna allen hadden zij een doos met bloemen en geschenken bij zich, de één had een konijn, een ander een kip ontvangen en zelfs was er een Rotterdammertje getracteerd op een krentenbrood van… een meter lang! En iedereen had als aandenken aan het verblijf te Aalten een vulpen en een vulpotlood ontvangen.

    De Aaltensche burgerij heeft de Rotterdammertjes dus wel verwend. Spontaan had men zich tot de Diaconie van de Nederduitsch Hervormde Gemeente gewend met het verzoek kinderen uit getroffen gezinnen tc sturen, om hun gedurende een maand een onbezorgde vacantie te bezorgen. In die lange vacantie hebben de kinderen, dank zij den predikant, ds. Klijn en het hoofd van de school, den heer Hopman, tal van mooie plekjes in den Achterhoek bezocht, terwijl ook door filmmiddagen voor de noodige afwisseling werd gezorgd.

    Het behoeft nauwelijks te worden gezegd. dat de kinderen het in Aalten naar den zin hebben gehad. De kennismaking blijkt wederzijds in den smaak te zijn gevallen, want bij het afscheid nemen hebben vele Aaltensche pleegouders den kinderen voor het volgend jaar weer uitgenoodigd de vacantie bij hen door te brengen.

    Bronnen


    • Rotterdamsch Nieuwsblad, 17-08-1940 (via delpher.nl)
    • De Graafschapper, 30-08-1940 (via delpher.nl)
    • Rotterdamsch Nieuwsblad, 31-08-1940 (via delpher.nl)
  • Ned. Ver. voor Luchtbescherming

    Ned. Ver. voor Luchtbescherming

    De Graafschapbode, 29 januari 1940

    In de Sociëteit alhier werd Zaterdagmiddag een tentoonstelling geopend van de Nederl. Vereen. voor Luchtbescherming, waarvoor het gemeentebestuur, de officieren, de hoofden van verschillende diensten en de besturen van verschillende vereenigingen waren uitgenoodigd. De voorzitter van de afd. Aalten, de heer Klaassen, heette de aanwezigen hartelijk welkom en bracht dank aan B. en W., het hoofd van den Luchtbeschermingsdienst, het bestuur der Sociëteit en anderen hartelijk dank voor de wijze, waarop zij meegewerkt hadden, dat deze tentoonstelling kon slagen. Spreker deelde mee, dat de burgemeester door een lichte ongesteldheid verhinderd was de tentoonstelling te openen en dat de heer weth. Te Gussinklo zich nu bereid verklaard had een openingswoord te spreken.

    De heer Te Gussinklo begon met zich te verontschuldigen, dat hij feitelijk van luchtbescherming zeer weinig wist. Spr. betreurt het, dat er in Nederland geen beter woord voor gevonden is, want we beschermen niet de lucht, maar wel de menschen voor de gevaren, die in een oorlog door de vliegmachines met hun vernielende, dood en verderf brengende bommen uit de lucht komen. Is inderdaad de bevolking van Aalten, van Nederland zich wel voldoende bewust van haar taak in dezen. Het antwoord moet luiden: neen, het grootste gedeelte zeker niet. Daarom is het zeer nuttig en zeer noodig, dat de afd. Aalten deze tentoonstelling heeft georganiseerd.

    Men zegt wel: het leger moet tot het volk gebracht worden, maar spreker wil ook de stelling poneeren, dat de luchtbescherming tot het volk gebracht moet worden. Het is zeer noodzakelijk, dat het Nederl. volk hier wat meer afweet. Daarom heeft het gemeentebestuur van Aalten ook ten zeerste dit aanschouwelijk onderwijs toegejuicht. Spreker hoopt dan ook, dat deze gratis tentoonstelling zeer veel bezoek zal trekken. Nu de oorlog een tijdje geduurd heeft, is de belangstelling wat afgeslapt en zou verder insluimeren. Wanneer we echter bedenken, dat op een land in het Noorden van Europa per dag 1000 à 2000 bommen worden neergestrooid, zullen we volmondig moeten toestemmen, dat deze voorlichting niet onnoodig is. Een gewaarschuwd man telt voor twee.

    Spreker feliciteert het bestuur met deze schitterende wijze van inrichten dezer expositie en verklaart daarmede de tentoonstelling voor geopend. Nadat een kopje thee is aangeboden, werd onder leiding van één der heeren van het bestuur der Ned. Vereen. voor Luchtbescherming een rondgang gemaakt.

    Duidelijk werd alles verklaard en de talrijke aanschouwelijke voorstellingen zoowel in beeld als in natura van het luchtgevaar, de uitwerking er van en de beveiliging er tegen, zullen zeker alle bezoekers veel duidelijk maken wat anders door het nalezen van boekjes niet volkomen begrepen werd. Platen laten ons de verschillende bevolkingsdichtheden van diverse landen zien, de uitwerking van brisant-, brand- en gasbommen, de maatregelen, die de overheid neemt en die door de burgers genomen kunnen worden, enz. enz.

    We zien diverse gasmaskers, lantarens, een model van een rommelzolder en een zolder zoo deze wezen moet, een model schuilkelder, enz. enz. Met groote belangstelling werd naar de duidelijke uiteenzetting geluisterd. Het is te hopen, dat deze tentoonstelling, die tot en met Dinsdag geopend is en geheel gratis toegankelijk is, druk bezocht mag worden.

    Bronnen


  • Reis met abonné’s naar Amsterdam

    Reis met abonné’s naar Amsterdam

    Aaltensche Courant, 1 augustus 1939

    Hier is dan de „Van Hasselt”, het dubbelschroef-stoomschip van de Reederij Koppe, waarmede wij met onze abonné’s op Maandag 14 Augustus a.s. een boottocht op de Noordzee denken te maken.

    Om 6.12 uur (Varsseveld 6.20 uur) vertrekken wij met de eerste trein naar Amsterdam. Aankomst aan het Centraal Station 8.28 uur.

    Om 10.15 uur vertrekt de „Van Hasselt” van de De Ruyterkade. Via het IJ varen we door het Noordzeekanaal, en wij kunnen de verschillende havenwerken, dokken en scheepswerven nu eens van dichtbij bekijken. We varen door naar IJmuiden. Als een echte oceaanstoomer wordt het schip in ’s werelds grootste sluis geschut, en dan ligt de wijde zee voor U open. Ongeveer twee uur kruist de boot op zee en kunt U genieten van het onvergetelijke uitzicht op onze prachtige duinen, en op de gezellige stranddrukte aan de Noordzeebadplaatsen.

    Voor prima voorlichting aan boord van alle bezienswaardigheden wordt gezorgd. (Bij ongunstig weer wordt een boottocht op het IJsselmeer gemaakt.)

    Om 5 uur des namiddags zijn we weer te Amsterdam terug, en is men geheel vrij de resteerende uren van den dag te besteden naar eigen goedvinden.

    Om half 7 of om half 9 des avonds kan men de terugreis ondernemen. Op de terugreis is men niet aan het gezelschap gebonden en kan men desgewenscht nog te Utrecht of Arnhem een trein overblijven, indien men tenminste om half 7 uit Amsterdam vertrekt.

    Bij voldoende deelname bestaat ook de gelegenheid om in plaats van deze boottocht een rondvaart door de havens en grachten te maken per motorboot, gevolgd door een bezoek aan Artis of Schiphol. Heeft men andere plannen, dan kan men ook op eigen gelegenheid zijn dag indeelen, mits men dezelfden dag de terugreis aanvaardt.

    Zooals men ziet, wordt aan de deelnemers volkomen de vrijheid gelaten, den dag door te brengen zoo ze zelf verkiezen. Abonnè’s uit Dinxperlo, Varsseveld en Lichtenvoorde, kunnen zich of te Aalten, of te Varsseveld bij het gezelschap voegen. De totale kosten van treinreis en boottocht of één der andere attracties bedragen f 3,75 per persoon.

    Verdere kosten als verteringen e.d. zijn voor rekening van de deelnemers. Men kan naar verkiezing zijn fourage voor dien dag medenemen of aan boord of elders iets bestellen. (Men verzekerde ons dat de buffetten aan boord van de „Van Hasselt goed en billijk zijn). De deelname staat open voor abonné’s op ons blad en hunne huisgenooten, en voor hen, die zich thans als abonné opgeven.

    Opgave liefst vóór 7 Augustus, opdat wij tijdig kunnen beoordeelen of de tocht kan doorgaan. De reissom kan tegelijk met de opgave worden gestort en wordt gerestitueerd bij niet doorgaan of bij verhindering.

    Reisverslag

    Aaltensche Courant, 18 augustus 1939

    Van een der deelnemers aan onze eerste reis met de abonné’s ontvingen wij onderstaand verslag, waarvoor wij natuurlijk gaarne een plaatsje inruimen.

    Toen de firma Gebr. de Boer in het nummer van j.l. Vrijdag 28 Juli, melding maakte van een tocht op de Noordzee met een zeewaardig schip, door haar te organiseeren voor de abonné’s, huisgenooten en logees, dachten we dadelijk: dat is voor ons landrotten nu eens een uitstapje waar we al zoolang naar hebben uitgekeken. Zeker, als men goed gebeursd is, kan men zoo’n uitstapje ten allen tijde maken, doch anders komt men tot zoo’n uitgaan niet zoo gauw. Toen dan ook dit zeer voordeelige uitstapje, door de directie van dit blad werd aangekondigd, hebben we deze kans met beide handen aangegrepen.

    Wel hebben we de dag van Maandag 14 Augustus 1939 met eenige vreeze tegemoetgezien, wat het weer zou betreffen. De hondsdagen hadden zich de laatste week niet van hun beste zijde laten kennen. Maar zie, hoe ongegrond is deze vrees voor het weer geweest. Toen we Maandagmorgen te kwart voor 6 aan het station te Aalten arriveerden (om vooral maar niet te laat te komen) hing er een ietwat koude nevel, doch de hemel was klaar. Toen de mist dan ook even later was weggetrokken, werd het weer prachtig en deed alle goeds beloven voor het verdere gedeelte van den dag.

    Het is den geheelen dag schitterend weer gebleven, wat ons buitengewoon te stade kwam bij de boottocht. Even voor zes uur zagen we een der heeren de Boer het perron opkomen, om zich naar den chef te begeven, teneinde de passage voor een nagekomen deelnemer nog te regelen.

    Dachten we eerst dat de deelname niet al te groot zou zijn, ruim 6 uur kwamen de de meeste deelneemsters en deelnemers pas opdagen. Toen de trein binnenkwam stapten we met 85 deelnemers in de gereserveerde wagens. Allen goed voorzien van proviand, en bovendien enkelen met fototoestellen en verrekijkers, hadden spoedig een plaatsje opgezocht.

    De spoorwegen hadden voor goed materiaal gezorgd en weldra gingen we met een flinke vaart in de richting Arnhem. Het was voor een tweetal deelnemers uit Dinxperlo—Suderwick erg jammer dat ze juist 1 minuut te laat te Aalten aan het station arriveerden. Wijl ze per motor waren gekomen hebben ze nog getracht te Doetinchem de aansluiting te halen, doch ook hier waren ze juist even te laat.

    In den trein werden ons door den heer de Boer, organisator en leider, de plaatsbewijzen uitgereikt. Voordat we Arnhem bereikten, hadden we al eenige medegenomen boterhammen verorberd, daar op zoo’n dag het meest genoten kan worden, als de inwendige mensch ook op tijd verzorgd wordt.

    In Arnhem werd vlug overgestapt in een Dieseltrein, die een behoorlijke lengte had gekregen, met het oog op ons gezelschap. Met een vaart van 120 km per uur stoven we op Amsterdam aan. Wat een prachtige treinen die Diesels. Men zit er rustig als thuis in een gemakkelijke stoel. Ongeveer half negen arriveerden we aan het Centraal Station te Amsterdam. Terstond begaven we ons naar een wachtkamer waar ons door de firma Gebr. de Boer een heerlijk kopje koffie werd aangeboden. Dat dit zich na deze treinreis goed liet smaken behoeft geen nader betoog.

    Na even nog wat uitgerust te hebben, werd opgestapt en verlieten we het Centraal Station door de tunnel, aan de Oostzijde, waar we op de De Ruyterkade kwamen, vlak bij den steiger waar de „R. van Hasselt”, het dubbelschroefstoomschip van de reederij Koppe gemeerd lag. Even voor 10 uur waren we reeds allen aan boord van dit mooie passagiersschip en konden rustig een goede plaats opzoeken. De een ging een plaats opzoeken beschut achter glas, een ander zocht op het vrije dek een heerlijke zonnige zitplaats. De boot vulde zich weldra met meerdere gezelschappen, o.a. uit Enschedé en Groningen alsmede met Amsterdammers enz. enz. Ruim kwart over 10 werden de trossen los gesmeten en onder de tonen van een lustige marsch ging het full speed ’t IJ op.

    Door middel van ’n versterkerinstallatie werd door den leider van de boottochten van de reederij Koppe, uitstekende voorlichting gegeven van de bezienswaardigheden van Amsterdam’s groote havens. Wij passeerden o.a. de Minervahavens, de groote Tankhaven, de groote haven voor het bunkeren van kolen, tal van kleine, doch ook zeer veel groote zeeschepen. Zoo zagen we op de scheepswerven nog eenige groote zeeschepen in aanbouw en in de droogdokken enkele schepen die gerepareerd moesten worden.

    In een dezer dokken lag ook “De Heemskerk” die verleden week Zaterdag in Vlissingen, door een ander zeeschip is aangevaren. Zelfs lag er een tankschip dat op den Oceaan doormidden is gebroken, en waarvan de helft door een Hollandsche en Duitsche sleepboot naar Amsterdam is gesleept. Alles voor ons Achterhoekers buitengewoon interessant, om dit van zoo dichtbij te kunnen aanschouwen.

    Intusschen waren we het IJ reeds heelmaal afgevaren en kwamen op het Noordzeekanaal. Steeds gaf de boottochtleider van alles uitleg, hetgeen we aan stuur- of bakboord passeerden. We kwamen langs de groote Ford Automobielfabriek, de Amsterdamsche Superfosfaatfabriek, de monding van de Zaan met het prachtige gezicht op de nijvere Zaanstreek en de groote houthaven van Bruinzeel’s bekende deurenfabriek, de artillerie-inrichtingen en de kolossale Hembruq, ja te veel om alles op te noemen. Tot IJmuiden toe het prachtige Hollandsche Polderlandschap met z’n mooie vergezichten. Bij het passeeren van de verschillende fabrieken gaf de leider van de boot steeds een uitvoerige uitleg van de fabricatie enz. enz. Zoo ook van de fabrieken de N.V. Plaatwellerij te Velsen, de Kon. Ned. Papierfabrieken “de Eendracht” van Van Gelder, alsook van het hoogovenbedrijf te IJmuiden.

    Te IJmuiden concentreerde zich aller aandacht op het schutten van de Van Hasselt in ’s werelds grootste sluizen. We troffen het zeer daar in de groote sluis nog eenige zeeschepen geschut werden. Buitengewoon snel ging dit schutten in z’n werk. We waren dan ook zoo weer buiten en de wijde zee lag weldra voor ons.

    Juist buiten de sluis passeerden we nog de Z. 8 waar de Jantjes de vlag streken, evenals onze boot zulks deed. Hier passeerden we ook het groote fort dat de monding van het Noordzeekanaal bewaakt. Nog even en we waren al tusschen de pieren die in zee liggen voor het veilig binnen kunnen loodsen der groote schepen, en dan de groote haringvijver.

    Buitengewoon prachtig was de tocht op dit gedeelte der reis, voor hen die van zeeziekte geen hinder hadden. Gelukkig waren er maar enkelen die zich ietwat vervelend gingen voelen en dan nog in lichte mate, het kwam dan ook niet zoo ver dat er een fooitje in de door de scheepsbemanning beschikbaar gestelde papieren zakken geofferd behoefde te worden. Prachtig dat gezicht op de Nederlandsche badplaatsen, als Zandvoort enz.

    Ruim 2 uur werd op de Noordzee gekruist, met schitterend weer in een boot vol zeer voldane passagiers. Op de boot was gelegenheid om te dineeren, en nagenoeg alles te krijgen, voor billijke prijzen. Na een terugtocht die gelegenheid gaf om nog eens alles weer goed op te nemen, arriveerden we om 5 uur weer in de stad Amsterdam. Na nog even in de verte het groote prachtige schip de “Oranje” te hebben zien liggen, met naast haar de “Tarakan” en de 24 jaar oude “J. P. Coen” gingen we zeer voldaan van boord.

    Een groot gedeelte der deelnemers heeft nog per touringcar Amsterdam bekeken, doch wij gingen, daar een ieder vrij was te gaan waar hij wilde, op eigen gelegenheid Amsterdam bekijken. Om half 9 moesten we weer aan het C. S. zijn, maar door een ontsporing van een wagon gingen we iets later weg en over een omweg. Hierover is in het blad van Dinsdag j.l. al het een en ander geschreven. Er rest ons dus niets anders meer, dan de geachte firma Gebr. de Boer, (bij de dank die we reeds betuigd hebben, bij ons afscheid aan het station), nogmaals hartelijk dank te zeggen voor de organisatie van deze prachtige tocht, die hen zeer zeker de moed zal geven, een volgend jaar iets dergelijks te doen ondernemen.

    EEN DEELNEMER.

    Van onze zijde danken wij onze abonné’s langs dezen weg voor hun deelname aan dezen tocht en voor hun prettig reisgezelschap, waardoor wij zeer zeker den moed hebben een volgend jaar weer met onze abonné’s op stap te gaan.

    DE UITGEVERS.

    Bronnen

    • Aaltensche Courant, 01-08-1939 (via Delpher)
    • Aaltensche Courant, 18-08-1939 (via Delpher)
  • Verbreeding van den weg Aalten—Bredevoort

    Verbreeding van den weg Aalten—Bredevoort

    De Graafschapbode, 15 maart 1939

    Een verkeersverbetering van eminente beteekenis in ’t nabije verschiet.

    Momenteel is een groot aantal werkloozen druk bezig met het in werkverschaffing aanleggen van de aardenbaan voor de verbreeding van den weg Aalten—Bredevoort. Wie eenigermate op de hoogte is met het drukke verkeer, dat dagelijks over dezen weg plaats vindt, weet, dat de verkeersverbetering, welke eerlang door de verbreeding van dezen weg tot stand zal komen, zeer noodzakelijk en van eminente beteekenis is.

    Is het vanuit ’t oogpunt van locaal verkeersbelang reeds van harte toe te juichen, dat tusschen de twee in een gemeente gelegen plaatsen als Aalten en Bredevoort binnen afzienbaren tijd een frequente verbinding wordt geschapen, veel grooter is ongetwijfeld het belang van ’t verkeer in ’t algemeen, dat hiermee wordt gediend.

    De lengte van het te verbreeden wegvak bedraagt pl.m. 1432 meter. Blijkens de begrooting van de Ned. Heide Mij. is met den aanleg van de aardenbaan voor loonen, enz ƒ 14000.— gemoeid, terwijl de bijkomende kosten eveneens een bedrag van ƒ 14000.— vorderen. Onder ’t laatstgenoemde zijn begrepen de aankoopsommen van den benoodigden grond, vergoedingen wegens schade, vruchtverlies, enz., en de kosten voortvloeiende uit andere bedingen van verschillende verkoopers.

    De weg wordt verbreed vanaf den Ringweg te Aalten tot de Koppelbrug te Bredevoort. 90 % van de kosten van onderhandschen aankoop en ruiling van de gronden wordt verkregen uit ’n subsidie uit het Provinciaal Wegenfonds, terwijl rijkssubsidie wordt verleend voor den aanleg van de aardenbaan.

    Het wegkappen van ’t hout, voorheen behoorende bij de bosschen en landerijen van ’t landgoed „’t Walfort” van Baron van Pallandt van Walfort, is reeds geschied en op ’t oogenblik is men werkzaam aan de egalisatie van de aardenbaan. Uiteraard zal de tramlijn van de Geld. Westf. Tramweg Mij., die over de volle lengte terzijde van den weg ligt, verlegd moeten worden, daar deze anders een groot obstakel zou vormen. Bijstaande foto toont op in ’t oog loopende wijze aan, welk een belangrijke verbreeding t.z.t. tot stand zal komen.

    Bron


  • Nieuw voetbalterrein van „Aalten” geopend

    Nieuw voetbalterrein van „Aalten” geopend

    De Graafschapbode, 22 augustus 1938

    Succesvolle inzet door een verdiende zege op Doetinchem

    Zondagmiddag om 2 uur zou te Aalten de officieele opening plaats hebben van het nieuwe sportterrein, gelegen aan den verbindingsweg Bocholtschestraat-Bodendijk. Het werd evenwel ongeveer een half uur later, daar een onweersbui, met een geweldige gietbui, het onmogelijk maakte op tijd te beginnen. Gelukkig klaarde het later op en bleef het gedurende den heelen middag mooi droog weer.

    De voorzitter van „Aalten”, de heer J.W. Huinink, heette alle aanwezigen hartelijk welkom op het nieuwe terrein, dat tot stand is gekomen mede door de zeer gewaardeerde medewerking van het publiek. Spr. dankt hartelijk voor de bijdragen, die in eenigerlei vorm voor dit doel werden ontvangen.

    De voetbalvereen. Doetinchem, de gymnastiekvereen. „Achilles” te Aalten en „Prinses Juliana” te Terborg dankt spr. voor de spontane medewerking. Het is voor de 3e maal, dat „Aalten” tijdens haar 18½-jarig bestaan van terrein verandert. Eerst speelden we aan den Molenkampsdijk, toen aan den Sladijk en nu komen we op dit fraai gelegen nieuwe veld.

    leder nieuw terrein bracht „Aalten” een kampioenschap

    Hoe zal het hier gaan? Spreker hoopt, dat de vereen. goed zal samenwerken met den eigenaar van het terrein, den heer H. Magis, die reeds getoond heeft zeer behulpzaam te zijn. Spreker eindigt met den wensch, dat deze openingswedstrijd spannend en fair mag zijn en tevens het begin van een periode van grooten bloei. De voorzitter van Doetinchem en daarna de heer J. ten Bosch, voorzitter van „Achilles”, feliciteerden „Aalten” met dit nieuwe terrein en onderstreepten hun gelukwenschen met een bloemenhulde. Ook de Ambtenaren Voetbalvereen. „A.S.C.A.” wenschte „Aalten” geluk met haar mooie terrein. De heer E. ter Brugge wilde gaarne aan het verzoek van „Aalten” voldoen om den bal voor dezen wedstrijd af te trappen. Met de beste wenschen voor de vereen. werd hier aan voldaan en zoo was de openingswedstrijd begonnen.

    Doetinchem 1 tegen Aalten 1

    Doetinchem was eerst even sterker en spoedig werd dit in een doelpunt uitgedrukt. Lang duurde dezen voorsprong echter niet, want met een heel „tam” balletje maakte de thuisclub den stand gelijk. Aalten kwam er nu beter in. Haar spel werd losser en het plaatsen beter, uit een mooien voorzet van Vultink behoefde Vogel maar een zacht tikje te geven om Aalten met 2–1 de leiding te bezorgen. Even later een mooi schot van Van Eerden, dat de Doetinchemsche keeper echter keurig stopte.

    Nu werd eerst thee gedronken, die de gasten blijkbaar in de war bracht, want een minuut na het hervatten van den strijd plaatsten zij den bal in hun eigen doel, zoodat Aalten een 3–1 voorsprong kreeg. Nu werd het Doet. toch te bar. Een hard schot werd prachtig door den Aalt.-keeper Ten Barge gehouden. Een volgende tot 2 keer toe nog weer, maar nu kwam de bal terug voordat de keeper zich hersteld had en zoo werd het 3–2. Dadelijk na den aftrap viel Aalten weer aan en met succes! Met een ver schot kwam het 4e punt voor de thuisclub.

    „Aalten” was nu een tijdlang overwegend sterker. Het plaatsen was veel beter dan bij de gasten en successievelijk werd den stand dan ook tot 6–2 opgevoerd, waarmee het einde kwam. De scheidsrechter leidde prima. Gedurende dezen openingswedstrijd zorgde de firma Ten Have voor aardige gramofoonmuziek, die via versterker en luidspreker over het geheele terrein hoorbaar was.

    Na dezen voetbalwedstrijd werd tusschen „Achilles” Aalten en „Prinses Juliana” Terborg, een handbalwedstrijd gespeeld. Ook dit spel, dat hier nog weinig bekend is, viel zeer in den smaak. „Achilles” bleek veel sterker te zijn en won dan ook met 9–3! Het nieuwe terrein, dat aan de Noord- en Oostzijde geheel door hooge dennen is afgesloten, zag er keurig verzorgd uit. Door dezen donkeren achtergrond is het spel veel beter te volgen dan op het open terrein van vroeger.

    Voetbalvereniging ‘Aalten’ fuseerde in 1969 met DVO tot AD’69. Sinds 2018 is dit terrein in gebruik als multifunctioneel sportpark genaamd Sportpark-Zuid.

    Bron


  • Optreden Djiguiten-Ruiter-Kozakken

    Optreden Djiguiten-Ruiter-Kozakken

    De Graafschapbode, 6 juli 1938

    Op hun rondreis door Nederland vóór hun vertrek naar Amerika zullen de beroemde Djiguiten-Ruiter-Kozakken nog éénmaal een voorstelling geven te Aalten o. h. terrein der Voetbalvereniging Aalten, Sladijk en wel op Zaterdag, 9 Juli a.s. des avonds te 7 uur N.T.

    Zooals bekend, zijn de Djiguiten-Ruiter-Kozakken officieren van de voormalige Wit-Russische ruiter-regimenten, die zich na de revolutie vereenigden onder leiding van Hetman Remeleff. Zij reizen thans door alle landen van Europa en toonen overal met het grootste succes hun onovertroffen staaltjes van paardrijkunst en van ruiteracrobatick.

    Wij twijfelen er dan ook niet aan of deze laatste voorstellingen in Nederland van de Djiguiten-Ruiter-Kozakken zullen ook hier ter plaatse zeer veel belangstelling trekken. Het optreden wordt door muziek opgeluisterd en zal ongeacht de weersgesteldheid plaatsvinden. Men zie voorts de adv. in dit nummer.

    Optreden Djiguiten-Ruiter-Kozakken - Graafschapbode, 06-07-1938
    Optreden Djiguiten-Ruiter-Kozakken - Graafschapbode, 06-07-1938

    Bron


  • Een Paaskamp in de Achterhoek

    Een Paaskamp in de Achterhoek

    De Verkenner, no. 5, 1938

    Op de laatste leidersbijeenkomst van ons district te Arnhem, waren we overeengekomen, met de Paasdagen een groot kamp te houden in Aalten met de groep uit Winterswijk, de Burchtlanciers uit Aalten, Dodo uit Doetinchem, Zutfen en de Dunogroep uit Oosterbeek, allen oude vrienden van Woestduin!

    De staf werd gevormd door Hopman Post, Vaandrig Beskers en ondergetekende. Op Goede Vrijdag des namiddags omstreeks twee uur arriveerde de Dunogroep per fiets uit Oosterbeek, die onderweg 4 Dodo p.l.’s had opgepikt.

    Triomfantelijk werden deze eerste gasten door enkele v.t.’s ingehaald en naar de oude Padvindersburcht in het centrum van Aalten gevoerd, waar reeds meerdere Aaltense verkenners aanwezig waren. Met enkelen gingen we vervolgens Winterswijk tegemoet, dat met Zutfen per fiets even buiten Aalten aankwam. Gezamenlijk gingen we terug naar de Burcht, waar in de Ridderzaal het kamp door Hopman Post geopend werd.

    Hierna konden de verkenners hun nachtkwartieren opzoeken om daar de boel voor de nacht in gereedheid te brengen. De Winterswijkers en Zutfenaren werden gedeeltelijk in de Burcht, gedeeltelijk in Lansbulten (het zomercentrum van de Winterswijksche padvinders te Aalten!) en in een tweetal directiewagens ingekwartierd. De Dunogroepers en Dodo zouden de nachten in de oude burcht doorbrengen. Om half vier vertrok een gedeelte der deelnemers naar Lansbulten om daar enkele spelen te doen. Ik kan hierover niets zeggen, daar ik met een aantal mijner verkenners en enige v.t.’s vergeefse pogingen deed in Aaltens wirwarstraatjes een selderijknol en andere fourageartikelen machtig te worden.

    Daar we geen sleutel hadden moesten we op inbrekerswijze de oude burcht forceeren! Des avonds na het eten werd er op Lansbulten een kampvuur gehouden, waar ook Oubaas (Akela) Kreit aanwezig was. De verschillende recreaties der troepen amuseerden ons kostelijk en de zang en yells (vooral het Bospaadje en de Kurassiersyell!) gingen uitstekend. Na het kampvuur volgde de terugtocht per fiets en dan de nacht! In het kantoor werd door de staf nog beraadslaagd, maar verder heerste er overal diepe stilte!

    De volgende morgen al vroeg renden verkenners met een urn in de hand in hun flanelletje naar de pomp, even verder op de straat om daarna weer snel terug te rennen. Een was- en kleedpartij, ochtendgymnastiek en daarna zou om 10 uur een grote propagandatocht met vlaggen, trommels en hoorns door Aalten worden gehouden!

    Wie schetst Vaandrig Beskers’ verontwaardiging, toen hij van de politie te Aalten hiervoor geen vergunning kon krijgen! Er werd op het kantoor hevig beraadslaagd, waarna besloten werd stapvoets rijdend op de fiets een défilé te houden met ontplooide vlaggen en schallende hoorns! Aldus geschiedde en dat de route tweemaal langs het politiebureau ging, waar de tocht bijzondere belangstelling genoot, was natuurlijk bloot toeval!

    Des middags werd een grote gemeenschappelijke oefening gehouden in de omliggende bossen. Er werden mixed patrouilles gevormd, terwijl er twee partijen bestonden, Sueven en Saksen, die elkander moesten bekampen. De opdrachten werden met toepasselijke toespraken door den priester in de kelder uitgereikt, waarna de patrouilles uittrokken, speurend naar vage aanwijzingen, verstopte urnen en tenslotte naar den Priester.

    De oefening slaagde uitstekend! Er kwam behalve deductie en speuren, ook lopen op de kaart en natuurkennis bij te pas, zodat het alleszins een goed verkennersspel werd! In de ridderzaal werd het kamp die avond gesloten. Winterswijk en Zutfen keerden terug naar hun haardsteden. Dodo en Duno bleven met enkele Winterswijkers in de Padvindersburcht achter.

    De Zondag hebben we des morgens weinig uitgevoerd en de middag besteedden we aan nieuwe verkennersspelen op Lansbulten. Ook hadden we de gelegenheid een klein brandje te blussen. De avond brachten we door met een verkennersquest aan de brandende schouw! De Maandagmorgen was voor kerkgang gereserveerd en des middags trok de troep naar Winterswijk, waar we het prachtige troephuis bezichtigden en des avonds het Paasvuur met een geestige padvindersrevue meemaakten.

    Het was een door het publiek druk bezocht feest, dat zeer zeker goed geslaagd mag heten. Bij de uitdovende resten van het Paasvuur, lang nadat de jongens o.l.v. den troepleider vertrokken waren, namen Hopman Post en ik afscheid van elkaar. Daarna suisden we met een auto de heerlijke weg over Bredevoort naar Aalten langs en sloten de dag.

    De Verkenners gingen ter ruste en wij hielden nog een korte nabeschouwing. Toen was ook het ogenblik van afscheid nemen van Vaandrig Beskers daar. De nacht ging voorbij en voor dag en dauw waren we in de weer, de kar vol te laden, die een half uur eerder vertrok. Om half acht koerste het vehikel weg in de richting Oosterbeek, om acht uur gevolgd door de verkenners, vechtend met een straffe tegenwind.

    Het werd een zware terugtocht, maar in ons was die grote vreugde van dit heerlijke Paaskamp en wat maalden we dan om wat tegenwind? Om ongeveer half vier hebben we ons dorp weer bereikt.

    Laat ik eindigen met te zeggen, dat het kamp art. 4 van de padvinderswet in de practijk heeft gebracht. De Jamboreezaden hebben vrucht gevormd en de toen aangeknoopte banden zijn zeer versterkt!

    Van deze plaats nog een eresaluut aan Vaandrig Beskers, die met zoveel energie probeert in Aalten een eigen padvinderstroep te krijgen en daar nu al optreedt als Akela en Vaandrig. Het kamp zal zeker de Padvindersbeweging in Aalten meer populair gemaakt hebben en ik twijfel dan ook niet aan Vaandrig Beskers’ succes!

    Hopman VAN DER VELDE

  • Hekserij

    Hekserij

    In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen in de Aaltensche Courant hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over het vroeger geloof aan heksen:

    “Volgens het volksgeloof hadden de heksen ’s nachts samenkomsten en zoo was er in den Aalter Esch ook een plek waar het nachtelijk heksenverblijf was. Dat stukje grond, dat ongeveer gelegen heeft halverwege tusschen de Linde en den Lichtenvoordschen weg, heette de ‘heksenbeddestêe’. Het was een stukje niemandsland, waar niemand aanspraak op maakte.”

    Wie leest wat zich op dit gebied heeft afgespeeld staat paf van de verhalen die over heksen en spoken in vroeger tijden de ronde deden. Dat was zoo erg dat zelfs ontwikkelde menschen aan hekserij geloofden en de overheid in die dagen bemoeide zich met dit kwaad en strafte degene die zich aan hekserij schuldig maakte.

    Om te kunnen beoordeelen of een beschuldigde al of niet vrij uitging werd de z.g.n. waterproef toegepast: Het slachtoffer werd te water geworpen. Bleef hij drijven: zoo kon hij heksen; zonk hij, dan ja wat dan? Dan kon hij niet heksen, maar verdronk hij meestal. Men geloofde dat zij of hij, die heksen kon zich in een dier kon veranderen. Ziekten onder het vee of ook wel onder de menschen was veelal door de heksen voortgekomen. Als de melk een blauwe kleur had, als er in een kalver- of koeienmaag een kluwen haar zat, dan was dat alles de schuld der heksen.

    Aaltensche Courant, 18-03-1938 Heks
    Tekening: Piet te Lintum

    Er waren zelfs menschen die zelf geloofden dat zij heksen konden en daar bij beweerden dat ze met den duivel geregeld een onderhoud hadden. Op een bezemsteel reden de heksen door de lucht en op de beddestae in den Aaltenschen Esch daar kwamen ze samen en vierden hun nachtelijke feesten. Het zij ter eere van de geestelijke leiders in die dagen gezegd, dat zij er althans niet aan geloofden en dan ook herhaaldelijk de bevolking op het ongerijmde der hekserij hebben gewezen.

    Maar wat eenmaal vastgeroest zit laat niet gemakkelijk weer los en zoo heeft het jaren, ja zelfs eeuwen geduurd, voordat het bijgeloof verdwenen was. De overheid heeft zich vooral op aandringen der geestlijkheid met de bestrijding der hekserij bezig gehouden. Men nam daarbij middelen te baat die afschrikwekkend waren. Was men er van overtuigd dat iemand heksen kon of zich daarvoor uitgaf dan werden de meeste krasse maatregelen genomen. Vaak moesten de slachtoffers het leven er bij laten, zelfs zijn er brandstapels voor opgericht.

    Groezel ovver de hoed

    De oude nachtwachts konden griezelige verhalen doen van wat ze ’s nachts al zoo beleefd hadden. De hoorder van deze verhalen trok ‘de groezel ovver de hoed’. Zoo wist men te vertellen dat ‘achter de heggen in het Heuksken’ elken nacht een in ’t wit gekleede vrouw rondzwierf. En dan dat geheimzinnige licht in het knekelhuisje op het kerkhof. Ook ontmoette men soms geheimzinnige dieren, die Aalten’s straten onveilig maakten. En dan de ‘veurspooksels’ van brand. Als er brand kwam in ’t dorp had soms een der nachtwachts weken te voren al een ‘roode gloed’ boven de plek van den brand gezien.

    Berent Sweenen

    Omstreeks 1600 woonde in Barlo een zekeren Berent Sweenen. Zijn buurman Geerdt Luiten klaagt hem aan wegens hekserij. Er zijn bij Luiten geregeld koeien, varkens en paarden gestorven aan ‘onnatuurlijke krankheit’ of tooverij. In de maag van een der koeien welke hij opengesneden had waren ‘pedden en slangen’ gevonden. En Berent Sweenen zijn zuster ‘was ook ne hekse’. De heele boel was behekst en Luiten was al naar Lichtenvoorde klagen geweest. Berent Sweenen wordt voor de overheid gedaagd en moet al die beschuldigingen aanhoren.

    Luiten komt nog met een nieuwe beschuldiging. Men kan in zijn huis geen boter meer karnen. Oorzaak: behekst door Sweenen. Een andere buurman Bernt Tolkamp vertelt dat hij bij Sweenen karnemelk gedronken heeft en daar ‘ijselyk krank’ van geworden is. En de dochter van Tolkamp was ook ziek geworden, ook al door Sweenen behekst.

    Er zijn meer getuigen opgeroepen, n.l. Geerdt Winkelhorstink en Johan Merkerdink. Zij konden niet anders vertellen dan dat Sweenen al lang voor toovenaar was aangezien. Persoonlijk hadden zij er echter geen last van gehad. Een zekeren Herman Olthuys legt weer bezwarende getuigenis af. Andere buren vertelden dat zij Berent Sweenen, welke kleermaker was, in huis hadden gehad en hun had medegedeeld dat hij heksen kon. Elf getuigen hebben toen den eed afgelegd en verklaard aanroepende ‘Godt en Zijn heilig Evangelium’, dat het waarheid was wat ze hadden beweerd.

    Berent Sweenen, de eenvoudige kleermaker, hield zijn onschuld vol, maar hij staat alleen en tenslotte, onder de suggestie van al die beschuldigingen, geeft hij toe en zegt dat hij al wel 18 à 20 jaren de kunst van heksen heeft verstaan. Zijn lot was beslist en gezien de straffne van die dagen zal zijn hoofd wel onder de bijl des scherprechters zijn gevallen. Een geval uit velen.

    De menschen prakkizeerden zich wat. In de lange winteravonden bij de primitieve verlichting, zagen ze allerlei vreemde dingen. Zij hoorden wonderlijke verhalen en als de oude man aan den hoek bij het haardvuur zat, moest hij vertellen en dan kwamen de verhalen los van spoken en heksen en ’s nachts in den slaap hoorde men allerlei geluiden. Het mysterie van het onbekende. Dat onbekende, dat geheimzinnige, maakte de menschen overstuur en het geval Sweenen te Barlo staat niet alleen.

    Veertien jaar vroeger had reeds de Drost van Bredevoort aan de Pandvrouw geschreven dat de hekserij in Aalten steeds grooter afmetingen aannam. Men kan daaruit concludeeren dat de regeeringspersonen, dus nemen we aan het intellect van die dagen, ook geloofden dat er heksen waren. De bestrijding van het kwaad gebeurde dus niet door de menschen in te praten dat ‘heksen’ niet kan bestaan, maar door de uitroeiing van de individuen die het kwaad ten uitvoer brachten.”

    Aleida Voesters

    “We willen nog een geval mededeelen, om een juist beeld te geven van de treurige toestanden in die dagen. Het betreft een vrouw Aleida Voesters geheeten. Zij werd beschuldigd van heksen en in de gevangenis geworpen doch werd daaruit weer bevrijd toen ze beterschap beloofde en een geldelijke boete betaald had. Maar als de bevolking eenmaal iemand in een kwaad daglicht stelt, is het met zijn reputatie gedaan.

    Zoo ook deze vrouw. De bevolking liet haar niet met rust. En de maat werd volgemeten toen een zekere Wessel Wassink, kleermaker van beroep, beweerde, dat hij bij vrouw Voesters uit huis was gaan loopen, omdat hij daar duivels had hooren twisten. Het gerucht bereikte de overheid weer, en deze overlegde hoe ze met deze vrouw aan moesten. De ‘beul’ vertelde aan den Drost dat hij er wel een middel op wist om met krachtige maatregelen in te grijpen. De vrouw werd weer gevangen genomen en naar Bredevoort getransporteerd. Ze werd in ’t water geworpen en… ze bleef drijven, ze zonk niet. Een bewijs dat ze heksen kon. Met een langen stok duwde men haar naar beneden, maar het schijnt dat de overmatige vrouwelijke kleeding van die dagen een beletsel voor het zinken is geweest.

    Ontzettend wreed is de vrouw toen gefolterd. Ze moest tot een voorbeeld gesteld worden. Op een ladder werd zij vastgebonden en toen gegeeseld, maar de vrouw hield vol dat ze niet kon heksen. Twee dagen later werd ze weer op de pijnbank uitgestrekt. Maar ze bekende niet. Men bond haar een touw aan de handen en hing haar aan een balk. En toen had de beklagenswaardige vrouw een geluid uitgestooten alsof er wel drie mannenstemmen geroepen hadden. En terstond daarna was haar nek gebroken. Haar lichaam is verbrand geworden op een brandstapel; gemaakt van hout dat door de boeren daarvoor expresselijk moest worden aangevoerd. Zoo waren de heksenvervolgingen.”

    Molkentoversche

    In een gerechtelijk stuk van het Hof van Bredevoort uit 1533 vinden het volgende verhaal: Het echtpaar Gert en Lise Stapelkamp heeft een kerkbank in de Sint Helenakerk in Aalten, die volgens hen al door Gert’s moeder Sine Stapelkamp is gekocht. Maar het echtpaar Koep en Nale Heinen beweert dat het hun bank is. Nale heeft Lise tijdens de dienst driemaal voor ‘molkentoversche‘ (heks die koeien betovert) uitgemaakt, waarop Lise van zich af sloeg. Een forse rel in de kerk!

    Bronnen


    • ‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 26 november 1937 (Delpher)
    • ‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 11 maart 1938 (Delpher)
    • “Wortels in de Achterhoek’, door Henk Harmsen, 1996
  • Nachtwacht & Veldwachters

    Nachtwacht & Veldwachters

    In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Dit schreef hij over de ‘nachtwacht’ en de veldwachters in Aalten:

    “Als de Aaltensche bevolking rust had gevonden in Morpheus armen, werd ’s nachts over hun gewaakt. De nachtwacht deed de ronde en vergezeld van zijn trouwen hond en met dikke rotting in de hand, surveilleerde hij door Aalten’s straten. Hij deed meteen dienst als ‘porder’, d.w.z. als sommige menschen vroegtijdig gewekt moesten worden, dan was hij de man die daarvoor zorgde.

    Lange jaren had de nachtwacht een ratel en telkens als de torenklok zich liet hooren werd de ratel gedraaid en riep de nachtwacht het uur af dat geslagen had, bijv. als het twaalf uur was werd geroepen: “De klok heeft twaalf, twaalf heeft de klok”. Dat dergelijke gebruiken niet bevorderlijk waren voor de nachtrust der ingezetenen, heeft men ingezien en heeft men toen dit gebruik afgeschaft.

    Voor controle waren op enkele punten van ’t dorp controleklokjes bevestigd waarvan de werking zoodanig was dat de overheid kon constateeren of de nachtwachts hun plicht hadden gedaan In woelige tijden of wanneer de overheid het noodig achtte, werd de nachtwacht versterkt door een ‘wacht’. Elk rot (= wijk/buurt) moest een manschap leveren en moest de wacht worden betrokken. De ‘wacht’ was in het gebouw waar nu de kapperszaak van den heer ter Maat is.

    De vaste nachtwacht had dus de assistentie van deze personen en gingen ze mee op surveillance. Als het pikdonker was, gebeurde het wel eens dat zoo’n nieuwbakken hulp-nachtwacht de gebaande weg niet meer wist en in een vaalt of mestput terechtkwam. Dat deze rondgang door het dorp, behalve het ratelen, niet geheel geruischloos was, is bekend en kon men al uit de verte hooren dat de nachtwacht op komst was. Voor dieven en ander gespuis was dit het sein om de beenen te nemen of zich schuil te houden.”

    Sinds 1 januari 1915 behoort de nachtwaker in Aalten tot het verleden.

    Eén van de laatste nachtwakers in Aalten was Jan te Slaa, bekender als dorpsomroeper ‘Jan met de Panne‘.

    Griezelen

    “De oude nachtwachts konden griezelige verhalen doen van wat ze ’s nachts al zoo beleefd hadden. De hoorder van deze verhalen trok ‘de groezel ovver de hoed’. Zoo wist men te vertellen dat ‘achter de heggen in het Heuksken’ elken nacht een in ’t wit gekleede vrouw rondzwierf. En dan dat geheimzinnige licht in het knekelhuisje op het kerkhof. Ook ontmoette men soms geheimzinnige dieren, die Aalten’s straten onveilig maakten. En dan de ‘veurspooksels’ van brand. Als er brand kwam in ’t dorp had soms een der nachtwachts weken te voren al een ‘roode gloed’ boven de plek van den brand gezien. En dat gebeurde nog wel eens want op het gebied van branden had Aalten een zekere ‘bekendheid’. Het is wel is gebeurd dat er drie dagen achtereen brand uitbrak. Den ‘rooden gloed’ zal dan nog wel eens gezien zijn.

    Het geloof aan heksen en spoken was in de vorige eeuw nog niet geheel verdwenen, zoodat aan de griezelverhalen vaak geloof werd geslagen. Volgens het volksgeloof hadden de heksen ’s nachts samenkomsten en zoo was er in den Aalter Esch ook een plek waar het nachtelijk heksenverblijf was. Dat stukje grond, dat ongeveer gelegen heeft halverwege tusschen de Linde en den Lichtenvoordschen weg, heette de ‘heksenbeddestëe’. Het was een stukje niemandsland, waar niemand aanspraak op maakte. De nachtwacht was voor dit alles niet bevreesd en door hunne heldhaftige houding tegenover deze geheimzinnige dingen, dwongen ze al eerbied af van de bevolking. Ontegenzeggelijk heeft de nachtwacht, afgezien van het bovengenoemde, goede diensten gedaan en menigeen heeft de afschaffing van de nachtwacht met leede oogen aangezien.”

    Veldwachters

    “En dan de politiebewaking. Als Rijks-Veldwachter was bekend Jan Steven Schaars Prins. Het noemen van zijn naam was al voldoende om de schrik er in te krijgen. De jeugd kroop in haar schulp als zijn naam genoemd werd en de ondeugende rakkers kon men er mee naar bed krijgen. Maar ook voor grooteren was Schaars Prins iemand voor wien men ontzag had. Zijn verschijning alleen al werkte mee om de orde te herstellen en als hij aanpakte dan was de orde direct hersteld.

    Een mannetjesputter die dus wel eens voor heete vuren heeft gestaan. Alleen trok hij er vaak op uit om gevaarlijke stroopers te verbaliseeren, maar ook heeft hij tegenover ’t geboefte zijn kracht getoond. De arrestatie van twee ontsnapte Duitsche moordenaars in 1875 heeft hem een eervolle onderscheiding der Duitsche regeering bezorgd.

    Eén keer moet hij door overmacht overmeesterd zijn en hebben hem de stroopers in het Aalter Goor aan een boom gebonden en werd hij eenige uren later door een voorbijganger bevrijd.

    Als gemeentepolitie kende men in ’t midden der vorige eeuw Jan te Hoonte en veldwachter Beernink. Ze waren aangesteld op een bezoldiging van 145 gulden ’s jaars. Proces-verbalen werden er niet te veel opgemaakt, want als het gevallen betrof die voor de rechtbank te Zutphen behandeld moesten worden, moesten ze als getuige de reis te voet naar Zutphen maken. Een strooper verbaliseeren, dat was nog iets, want dat gaf een extra belooning en die kon men bij het vorengenoemde salaris wel gebuiken.

    De veldwachter ging ’s morgens naar het gemeentehuis om te vragen of er nog ‘iets bijzonders’ was. Soms was het een boodschap naar een buurtbewoner, maar meestal had de Burgemeester niets op ’t programma staan en ging de veldwachter zijn boerderij verzorgen; was er iets bijzonders aan de hand dan wist men de veldwachter op ’t land te vinden.”

    Bronnen


    • ‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 26 november 1937 (via Delpher)
    • Het Vaderland, 7 maart 1876 (via Delpher)
  • Rol van de vrouw

    Rol van de vrouw

    In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Het volgende fragment geeft een indruk van de rol van de vrouw in het dagelijks leven van weleer:

    “De vrouwen van de meeste dorpsbewoners hadden een zware taak te vervullen. Zij waren aangewezen om veel zwaar werk te doen in het landbouwbedrijf. Zooals wij reeds mededeelden was de kruiwagen het hoofdvervoermiddel in het dorp, en geregeld zag men de vrouwen de landbouwgewassen per kruiwagen van het land of uit de tuinen naar de woonhuizen brengen. Had zij kleine kinderen, dan moesten die op de kruiwagen worden meegenomen naar ’t land, waar zij dan de werkzaamheden verrichtte welke op den akker te doen waren. De vrouwen moesten zwaar werk verrichten, niet alleen in de kruiwagen, maar zij moesten ook het land helpen omspitten.

    Als in ’t voorjaar de wintervoorraad geslonken was en krachtvoeder koopen uitgesloten was, gingen sommige vrouwen „kwekkene schudden”. Door de slechte bemesting en het ontbreken van kunstmeststoffen waren sommige stukken land overvol van dit onkruid. Het eenige voordeel hiervan was, dat de wortel van dit onkruid nogal voedingswaarde had en zoodoende kwam het dat men dit dan verzamelde en per kruiwagen naar de beek vervoerd werd, want deze kwekkene moesten eerst gewasschen worden voordat men ze het vee kon voederen.

    De vrouw moest vooral in den oogsttijd hard mee werken, en alle afstanden moesten te voet worden afgelegd. De verzorging van het huis eischte ook niet zooveel werk. Zaterdagsmiddags dan deed men daar een beetje aan. Men behoefde geen matten te kloppen, geen kleeden te schuieren, dat kende men niet. De vloer in het woonvertrek was van keisteentjes, later „estrikken”, en als ze de vloer geveegd had werd er een beetje wit zand op gestrooid en de „kamer was gedaan”. Zaterdags werd geschrobt. Eenige emmers water werden op de vloer gegooid, het vuil werd met den berkenbezem los geschrobt, en dan ging alles het gootgat uit, want aan elke keuken was zoo’n „göttengat”. Andere tijden, andere zeden, en zóó was in den ouden tijd de gewoonte om het huis te reinigen. En toch kon het gezellig zijn, gezelliger misschien dan in veel moderner gestoffeerde huiskamers.

    Bij winteravond had ieder zijn bezigheden. Als het vee verzorgd was, dan waren er andere bezigheden. De vrouw ging zitten spinnen, de man was in de weefkamer, de grootere kinderen moesten ander huiswerk doen, aardappels schillen, karnen enz. En kreeg moeder de vrouw de „koffiesmodde” en werd een kopje koffie gezet. Als het er aan zat kreeg men ’n „kluntjen” in de koffie, en anders werd ze zoo gedronken. Dan kwam de man en vader te voorschijn, de pijp werd opgestoken, en nadat de kinderen naar bed waren, keuvelden man en vrouw nog wat verder.”

    Bron


    • ‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 5 november 1937 (via Delpher)
  • Huwelijksdrama te Aalten

    Huwelijksdrama te Aalten

    4 augustus 1937

    In Aalten woonde het gezin Kl. H., waarvan de man en zijn veel jongere vrouw in ongenoegen met elkaar leefden. De man liet vrouw en kinderen gebrek lijden, omdat hij geen werk wilde zoeken en niet om steun wilde gaan. De toestand werd van dien aard, dat de vrouw besloot naar haar ouders terug te keeren. Gemakkelijk was dat niet, want de man had haar al eens gedreigd met een geladen geweer, voor het geval zij dit plan ten uitvoer zou leggen.

    Om nu van hem af te kunnen komen met de jonge spruiten en het meubilair, daar was een truc voor noodig. Met de familie werd overleg gepleegd en in den morgen van 4 Augustus j.l. voltrok zich in onze anders zoo rustige gemeente het echtelijk „drama”. Een kostganger van de ouders van de vrouw kwam dien morgen bij KI. H., zich voordoende als koopman, om te vragen of er nog wat te handelen was. KI. H. bemerkte reeds, dat er iets ongewoons aan de hand was en zijn vermoeden bleek niet ongegrond.

    Vastgebonden

    Deze kostganger, J. G. K., timmerman te Sinderen, pakte KI. H. plotseling vast en een ware worsteling ontstond nu. Gelijkertijd kwam toen binnenstappen de zwager van KI. H., de fabrieksarbeider J. H. K. uit Silvolde, die een handje hielp. Deze vroeg aan de vrouw van KI. H. waar hij een touw kon vinden, waarop deze zei, dat dit in het kalverhok lag. Het touw werd vlug gehaald, gezamenlijk hebben ze toen den wel zeer geschrokken echtgenoot aan beenen enz. gebonden en zoo werd hij getransporteerd naar de kelderdeur, waar ze hem langs de keldertrap naar beneden lieten glijden. De kruk werd hierna uit de deur genomen en de deur dicht gespijkerd, zoodat ontkomen hieruit al moeilijk ging.

    Om nu KI. H. ook de kans te ontnemen, dat hij door het kelderluik naar buiten kon kruipen, waartoe hij pogingen deed, werd dit luik afgesloten met een mat, waarop takkenbosschen en een tuinbank. Het voorgenomen plan van juffrouw KI. H. om een en ander rustig te kunnen weghalen, gelukte nu volkomen. Met een vrachtauto werd alles vervoerd.

    Toevalligerwijze kwam een buurvrouw van KI. H. die per fiets uit was geweest, de verhuisauto tegen met haar buurvrouw, juffrouw Kl. H. er in, welke laatste haar nog een laatste vaarwel toewuifde. Deze buurvrouw, juffrouw B. spoedde zich vlug naar huis, omdat ze al wat vreesde, nu ze dit had gezien.

    Bij het huis van Klein H. gekomen stelde ze een kort onderzoek in, totdat ze plots vanuit de kelder een geroep hoorde. Haar vreugde was niet gering, toen ze op haar vraag in de richting van het keldergat „Leef ie nog” een bevestigend antwoord hoorde. Zij heeft haar buurman KI. H. hierop spoedig uit zijn benarde positie bevrijd.

    Voor de rechter

    Het drietal, t.w. de 26-jarige Ba. Wa. W. echtgenoote van KI. H., haar 27-jarige zwager J. H. K. en de 36-jarige kostganger J. G. K., hadden zich nu heden voor deze wederrechtelijke vrijheidsberooving voor de Zutphensche Rechtbank te verantwoorden. Als getuigen waren gedagvaard het slachtoffer van dien vierden Augustus, B. H. Klein Hesselink en de buurvrouw, die de „vreeselijke” ontdekking in de kelderruimte deed.

    Verdachte was verschenen en erkende de feiten. Hij zag evenwel niet in iets strafbaars gedaan te hebben. Hij geloofde integendeel een goede daad gedaan te hebben, om het leven van de vrouw te redden. De Off. van Justitie dacht er anders over. Vrijheidsberooving is strafbaar. Hij eischte deswegen tegen elk der verdachten een half jaar gevangenisstraf. De verdediger achtte opzet niet bewezen en pleitte vrijspraak, of anders de uiterste clementie.

    Twee weken later deed de rechtbank te Zutphen uitspraak en veroordeelde elk der verdachten tot drie maanden gevangenisstraf.

    Bronnen


    • Nieuwe Winterswijksche Courant, 15 oktober 1937 (via Delpher)
    • De Avondpost, 15 oktober 1937 (via Delpher)
    • Aaltensche Courant, 29-10-1937 (via Delpher)
  • Een zweefvliegveld te Aalten?

    Een zweefvliegveld te Aalten?

    Aaltensche Courant, 2 juli 1937

    Door een clubje zweefvliegers uit deze omgeving, die tot heden hun sport op het vliegveld bij Enschede beoefenden, is een terrein gezocht in de Schaarsheide, een terrein dat alle gunstige factoren voor de zweefvliegerij in zich vereenigt. De sterke glooiing welke vanuit Vragender en Barlo naar dit terrein afloopt zorgt voor de zoo noodige thermische luchtstroomen, terwijl verder het terrein dat ruim 5 ha groot is, mooi vlak ligt en een vasten bodem heeft.

    Wordt het terrein door de bevoegde instanties goedgekeurd dan ligt het in de bedoeling begin Augustus met de zweefvliegerij te beginnen. Een toestel is reeds in aanbouw en nadert zijn voltooiing. Indien deze plannen tot uitvoering zullen komen zal Aalten de primeur hebben van deze modernste sportbeoefening.


    Eén van de enthousiaste zweefvliegers zou wel eens Jan Bennink uit Aalten kunnen zijn. Hij bouwde in 1934 zijn eigen zweefvliegtuig en heeft daar ook mee gevlogen. Lees meer »

    Bronnen


  • Het leven in de 19e eeuw te Bredevoort

    Het leven in de 19e eeuw te Bredevoort

    Aaltensche Courant, 11 september 1936

    Wie in dit voorjaar de jaarvergadering heeft meegemaakt van de Oudheidkundige Vereeniging „Oudheidkamer Aalten”, weet ook, dat na het verslag van den Secretaris, er zich een geanimeerde discussie ontspon, over de vraag, hoe leggen we vast, of liever zou het niet raadzaam zijn vast te leggen datgene, wat de oudsten onzer medeburgers uit onze gemeente weten te vertellen over de verschillende toestanden voor een kleine honderd jaren geleden; om alsdan deze gegevens te verzamelen en te bewaren voor ons nageslacht. Besloten werd hiertoe over te gaan, en kregen enkele bestuursleden opdracht hiermede eens een begin te maken. Als eerste bijdrage tot dit besluit moge onderstaande dienen.

    Wat de 82-jarige Hendrikus Scholtenlo uit Bredevoort vertelde!

    Zaterdagmiddag! Witte wolkjes hangen aan den blauwen hemel; de zon goot hare verzengende stralen over akker en beemd en schilderde den omtrek van boomen en bladeren op den landweg, die glom als de rug van een zeeleeuw. En, als de autobus, waarin we gezeten waren het vredige stadje tegemoet hobbelt, komt vanuit de dichte boomenrij Bredevoort’s vriendelijk R.K. kerkje reeds te voorschijn, en met haar de pannendaken der meestal uit roode baksteen opgetrokken huizen en huisjes. We stappen uit bij „Ruimzicht”, om te voet onzen weg te vervolgen over hobbelige keien en keitjes naar de Hozenstraat, in den volksmond beter bekend onder den naam van „de Hozze”.

    De „Hozze” met zijn eeuwenoude huisjes en markante geveltjes, was het doel van ons bezoek, waar onze zegsman, de heer Hendrikus Scholtenlo woont om uit zijn mond eens een en ander te vernemen uit „de goede oude tijd!” Och ja, men hoort zoo vaak praten van „den goeien olden tied”, en denkt dan onwillekeurig aan den tijd, zooals men wel eens placht te zeggen: „too grotvader grotmooder nam”, bedoeld zijn dan de zestiger-zeventiger jaren, toen de industrie nog in hare kinderschoenen stond, en de arbeidersklasse in opkomst was.

    Méér nog dan op heden, werd toentertijd door een ieder de landbouw beoefend, en leefden de meeste menschen van datgene, wat hun de akker na zwaren arbeid bood. Slechts de oudsten onder onze medeburgers, hebben in hunne jeugd dien tijd nog beleefd, en kunnen uit eigen aanschouwing en uit eigener ervaring daarover spreken. Tot dezulken behoort in Bredevoort zeer zeker Hendrikus Scholtenlo, die in Februari van ’t komende jaar 82 jaar oud wordt, en zich nog in een goede gezondheid mag verheugen zoowel naar lichaam als naar geest.

    „’t Wazzen knappe tieden!”

    Zóó begon onze zegsman, die we in ’t vervolg met Hendrik-Eume zullen betitelen, gelijk men hem thuis pleegt te noemen. Hendrik-Eume zijn vader was van beroep draaier, en vervaardigde spinnewielen, stoelen, somtijds ook klompen, vandaar dat Hendrik-Eume in den volksmond nog algemeen bekend staat onder den bijnaam van „den drèjer”. ’t Was vanzelfsprekend, dat hij zijn vader na schooltijd „duftig most helpen arbeiden”, wat hij deed tot zijn 11e jaar, toen hij van school afging, om zich in het weversvak te bekwamen.

    Het huis-weven werd toendertijd in Bredevoort algemeen beoefend. Bijna in ieder huis stonden een of meer weefgetouwen; en toen we de opmerking maakten, hoe in deze kleine behuizingen nog plaats kon gevonden worden voor één of meer weefstoelen, zei Hendrik-Eume lachend: „Doar mosten wi’j ons moar um behelpen!” In de 60er jaren kon een „tuchtige wêver” 50 tot 60 ct. per dag verdienen, hetgeen na de 70er jaren iets beter werd.

    Zeer zeker heeft het weven aan huiselijken haard ook haar romantische zijde gehad; maar als we uit den mond van onze zegsman moesten vernemen, dat de moeder van een „Brevoortschen wêver”, die 20 jaar ouder was als hij, in de 50er jaren ’s nachts bij maanlicht (om het olie-licht te besparen) nog gauw „een stuk in mekaar sloog”, om daarvoor den volgenden morgen brood te koopen, dan is ’t toch met de romantiek gedaan.

    Natuurlijk of liever het was toen de gewoonte, dat ook de kinderen bij ’t weven flink moesten helpen. In den zomerdag moesten zij op den akker helpen, terwijl zij des winters voor den wever moesten spoelen. Als een kind vlijtig was, kon het na schooltijd (van 4—8) vier pond „fetten” spoölen, waarvoor dan 10 tot 15 penningen werd betaald. Op gelijke hoogte bewogen zich toentertijd de overige loonen. Zoo verdiende b.v. een daglooner bij een boer pl.m. 40 ct. per dag, op eigen kost, terwijl een boerenmeid 18 tot 20 gld. per jaar verdiende, met „toeboate”, hetwelk bestond uit 1 spint lijnzaad, 5 el linnendoek en 5 el werkendoek (grof linnen). Eenmaal in ’t jaar verkreeg zij 8 dagen vrijaf, de z.g. „spinnewèke”, om het verworven vlas (spintsgezaai) in de ouderlijke woning te kunnen spinnen.

    Met de loonen van timmerlieden, metselaars, en andere ambachtlieden, was ’t vrijwel hetzelfde gesteld. Gewoonlijk werd ’s morgens al zeer vroeg begonnen, en werd de arbeid geëindigd zoo ’s avonds tegen half acht. Nemen we aan, dat per dag 2 uur werd besteed aan schafttijd, dan bleef er toch meestal een dagelijksche arbeidstijd van pl.m. 12 uur over. Een vrije Zaterdagmiddag kende men niet, zoodat per week ongeveer 72 uur werd gewerkt.

    „Jao ’t wazzen knappe tieden!”, zei Hendrik-Eume met een veelzeggend oogknippen. ’s Morgens gaf ’t een stuk roggebrood, dat was alles een enkele keer met een stuk boekweiten-pannekoek er tusschen. Wittebrood gaf ’t maar heel zelden, alleen op hooge feestdagen. ’s Middags was het regelmatig stamppot met wat vet bereid, want vleesch werd, zooals onze zegsman zich uitdrukte: „met groote letters ’eschreven”, niettegenstaande toendertijd een vette koe slechts 30 tot 40 gulden kostte. Alleen de meer gegoeden slachtten toen zelf, maar dan nog werden de schinken en het nagelhout verkocht; meestal werd van het geslacht de landpacht betaald.

    Het jaar 1847 was met recht een „hongerjaar”.

    Wijl de oogst, voornamelijk de roggeoogst, zoo goed als mislukt was, kostte toen de rogge 22 gulden per mud, en moesten de meeste menschen zich behelpen met brood van paardeboonen ofwel bruine boonen, waaronder een weinigje rogge vermengd was. Vooral de kinderen hadden ’t toen hard te verantwoorden. In de zeventiger jaren, zoo ging Hendrik-Eume verder, werd ’t hier heel wat beter.

    In ’t naburige Bocholt, had de huisindustrie al hier en daar plaats moeten maken voor de stoomweverij, en gingen reeds verschillende wevers uit Bredevoort naar Bocholt „noa den stoom”. De meesten gingen in Bocholt in de kost, en kwamen dan Zaterdagsavonds weer thuis. Dat er toentertijd geen teveel was aan arbeidskrachten, laat onderstaande niet onaardige omstandigheid duidelijk zien. lederen Zaterdagavond, zoo vertelde onze zegsman, ging de omroeper in Bredevoort rond „of er nog jongens of deêrns wazzen, dee geerne in Boôkelt wollen arbeiden!”

    Gewoonlijk was dan de omroeper vergezeld van jeugdige personen, die zoo juist van Bocholt waren thuisgekomen en meestal in een vroolijke stemming verkeerden, waarbij dan werd gezongen:

    „In Bookelt bunt zukke mooie stroaten, Wi’j ’t neet doon, dan kö’j ’t ook loaten! Van ain – zwai – drai!”

    Gezien de betere arbeidsvoorwaarden, waaronder in Bocholt werd gewerkt, gaven verschillende wevers aan dien oproep gehoor, zoo ook onze zegsman, die toentertijd 6 tot 7 Berliner daalder per week kon verdienen. En als hij dan Zaterdagsavonds thuis kwam, zeide zijn moeder vol verbazing: „Jonge, wat breng i’j völle geld met!”

    Al pratende, kwamen we zoo ook al van het eene op het andere. De huishuren waren toentertijd zeer gering, en overeenkomstig de lage inkomens. De huur van een nette arbeiderswoning bedroeg toen 30 tot 40 ct. per week; voor 30 gulden per jaar „ko’j al een deftig huus bewonnen”, zei Hendrik-Eume. Met de post-verhoudingen was ’t al heel treurig gesteld; bode Prange haalde eens per dag de post van Aalten, en bracht deze van Bredevoort uit weer verder door naar Winterswijk.

    Het lezen van een courant werd als een weelde beschouwd, en was enkel voor „de groote leû”, alleen de pastoor, toentertijd de Zeer Eerw. heer te Welscher, las de courant samen met den heer van Eijck. In 1880 werd door Aaltjen Hofs het eerste blaadje, de „Vooruit” huis aan huis bezorgd.

    Ook de wegen waren toentertijd zeer onbegaanbaar. Moest men naar Aalten, dan ging het over de zandweg naar Lichtenvoorde tot bij den „Ouden tol” en vandaar naar Aalten. Een rechtstreeksche verbinding met Aalten bestond toen nog niet, tot ongeveer in het jaar 1875, toen de wallen werden geslecht en de z.g. Koppeldijk ontstond. De oude R.K. kerk stond toendertijd op de plaats waar thans de tuin van het café „Ruimzicht” is gelegen, het woonhuis, het z.g.n. „Pierikshuis” diende toen als pastorie.

    Interessant was het uit den mond van onzen zegsman te vernemen, hoe het gesteld was met de zon- en feestdagen, kermis, enz. De Zondagen en feestdagen, zei Hendrik-Eume, waren „zeer billig”, wijl men zich het eenige genoegen gunde, dat men zich eens behoorlijk kon uitrusten, en dat kostte natuurlijk niets. Eenmaal in ’t jaar gunde men zich een pretje, en dat was ter gelegenheid van de kermis, waarbij dan tevens het z.g. schuttersfeest werd gehouden.

    Een 14 dagen van te voren „wanneer ie ’s oavonds de kroewagens ovver de stroate heurden rammelen”, (want dan worden de boeskool verkoft en een paar zak eerpels) was het teeken, dat de kermis op komst was. Ook werden een 14 dagen van te voren „de plaatsen al verpacht veur de schutterieje”; de hooge plaatsen (rangen) zooals kapitein „en dat spul”, werden dan duur betaald, waarbij de noodige „rondjes” moesten worden gegeven; zoo’n kleine kermis dus al vooraf.

    Daags voor het eigenlijke feest werd de vogel onder geleide van de muziek weggebracht „noa ’t Zwanenbrook”. Den anderen morgen werd dan begonnen met het bekende vogelschieten, en die dan koning werd, kon zich een koningin kiezen, die dan beide avonden met muziek naar huis werden gebracht. Bij de schuttersoptocht gingen de „bielemans” voorop. „Doar hadden de jonge deerns schrik veur… maor ook wal schik van”, vertelde Hendrik-Eume, aangezien de „bielemannen” in een soldaten-tenue waren gestoken, met een groote muts over ’t hoofd, waarin een opening voor mond, neus en oogen was aangebracht. Verder een handbijltje in de hand, hetgeen de geheele uitrusting van zoo’n bieleman vormde.

    Op het Zand achter de school, stond dan de draaimolen. „Dee drilschuûte mosten wie zelvers douwen”, aldus onze zegsman, want Keesje, die hier algemeen bekend was, was beide dagen gewoonlijk een beetje „in de olie”, en dan „wazzen de jongens baas van de drilschuûte”. Een paard bezat Keesje niet. Gewoonlijk waren er dan ook nog een paar kleine kraampjes waar „wat zeut grij” werd verkocht, en dat was dan ook alles.

    Evenwel was de jeugd tevreden, en men vermaakte zich naar hartelust, wijl men het ook al niet beter kende. Zondags na de kermis was het potverteeren bij Pierik in de opkamer. Het overgehouden geld werd dan bij elkaar gegooid en was het weer zoo’n beetje kermis onder elkaar. Naar de Brevoortsche kermis ging oud en jong gaarne naar toe, ’t was er „gemeudlik en gezellig!”

    Langzamerhand werden de tijden wat beter. Toen in de 90er jaren de kunstmest kwam, ging het met de landbouw ook weer vooruit; in de fabrieken was volop werk, en hoewel er nog geen loon werd verdiend zooals heden ten dage, gevoelden we ons toch recht op ons gemak, ’t Werk op het land kan ik nog zoo’n beetje doen, aldus Hendrik-Eume, en hoop dit ’t komende jaar ook nog te kunnen volbrengen.

    J.W. VOSMAN,
    Secr. Oudheidkamer.

    Bronnen