Categorie: Personen

  • Joseph Driessen

    Joseph Driessen

    Textielfabrikant

    Josephus Walter Julius Driessen (Aalten, 07-01-1870 – Aalten, 12-12-1938) was een textielfabrikant die veel heeft betekend voor de Aaltense gemeenschap.

    Hij was een zoon van Herman Anton Frans Carl Maria Driessen en Anna Maria Theodora Muhren en kleinzoon van Anton Driessen. Op 7 september 1897 trouwde hij in Malmédy (Wallonië) met Maria Anna Elisa Josepha Beckmann.

    Joseph Driessen was directeur van Stoomweverij Herman Driessen & Zoon en woonde in villa de Beukenhof op ’t Blik (tegenwoordig Hofstraat).

    Jos. Driessen is begraven op de oude R.K. begraafplaats aan de Piet Heinstraat in Aalten.

    Zijn betekenis voor Aalten bleek uit het bericht dat De Graafschapbode naar aanleiding van zijn overlijden plaatste:

    Hoe is het met mijnheer Driessen? Deze vraag werd de laatste paar weken van dag tot dag gesteld en nu eens kon het antwoord zijn: „Vandaag is de toestand iets gunstiger”, dan echter weer: „’t ls op ’t Blik niet zoo goed!” Steeds echter volgde, wie ook de vraag stelde: „’t ls te hopen, dat hij weer opknapt en nog een paar jaar voor zijn gezin, zijn fabriek en voor onze gemeente gespaard mag blijven!” Helaas, het heeft niet zoo mogen zijn! De laatste dagen werd de toestand steeds ernstiger en Maandagavond bereikte ons het bericht, dat de heer Jos. Driessen voor altijd van ons was heengegaan.

    Het bericht van het overlijden van den heer Driessen zal in breeden kring met groote droefheid vernomen worden. Vanzelfsprekend is het in de eerste plaats een groote slag voor zijn gezin en voor zijn kinderen en kleinkinderen, voor wie de overledene het middelpunt was, de groote magneet in den familie kring, die allen tot zich trok en die zoo gaarne de heele familie om zich heen verzamelde. Met welke een interesse en warmte leefde hij mee met de gezinnen van zijn getrouwde kinderen. Hoe dol waren alle kleinkinderen op hun Opa!

    De weverij, die op 1 April 1894 werd opgericht, werd door zijn energie in den loop der jaren tot grooten bloei gebracht. Van een „klein wèverieken”, zooals de heer Driessen het zelf noemde, nam de fabriek onder zijn leiding steeds in omvang toe en ontwikkelde zich, de laatste jaren met medewerking van zijn zoons, tot de bloeiende N.V. Herman Driessen & Zn., die naast haar weverij thans ook haar afdeelingen lingerie, confectie en tricotage heeft gekregen. Tot voor korten tijd was het de bijna 69- jarige directeur, die ’s morgens steeds het eerst op het kantoor was. Zelf steeds stipt en altijd werkende, verlangde hij terecht ook van het personeel het zelfde. Daarnaast interesseerde de heer Driessen Sr. zich steeds voor de belangen van allen die in de zaak werkten en niet alleen voor de belangen der werknemers zelf, maar ook voor die hunner gezinnen, die hij allemaal precies kende. Een bewijs hiervan is zeker de geneeskundige verzorging van personeel en gezinsleden, zooals die bij H. Driessen & Zn. is verzorgd. Het geheele personeel van hoog tot laag, zal het heengaan van hun oudsten leider met groot leedwezen vernemen en stellig zal de oudste directeur in de fabriek lederen dag zeer gemist worden.

    Naast de zakelijke beslommeringen, die vooral in de na-oorlogsjaren hoe langer hoe grooter en moeilijker werden en steeds meer van hem eischten, toonde de heer Driessen groote belangstelling voor alles wat zijn woonplaats betrof. Sedert de oprichting op 14 December 1898 was hij bestuurslid en al zeer spoedig voorzitter van de vereeniging „Aaltens Belang“. De vereeniging, die speciaal zijn groote liefde had en waarvoor hij ontzaglijk veel werk verrichtte. Steeds kwam de voorzitter met nieuwe voorstellen, met nieuwe ideeën in het belang of ter verfraaiing van onze woonplaats en van den Achterhoek in het algemeen.

    Wat in de 40 jaar van het bestaan dezer vereeniging tot stand is gekomen, is voor een groot deel aan zijn initiatief te danken. Hoe verheugde de heer Driessen zich al jaren op het 40-jarig jubileum van A. B. op 14 December van dit jaar!

    Helaas!, in plaats van een feestelijke herdenking wordt de vereen, in diepen rouw gedompeld. Het bestuur van „Aaltens Belang” zal zijnen energieken voorzitter ontzettend missen. Naast deze vereeniging bekleedde de heer Dr. het voorzitterschap van de „Oudheidkamer Aalten” en van de vereeniging voor ziekenhuisverpleging „Steunt Elkander”, die ook beide zijn warme belangstelling hadden. Verder was de heer Driessen commissaris van de Geld. Westf. Stoomtram Mij. en onder-voorzitter van den Raad van Toezicht van de Coöp. Middenstandsbank Aalten, bestuurslid van de Prov. Geldersche V.V.V., vice-voorzitter. van de B.V.L. en nog lid of bestuurslid van tal van andere vereenigingen. Ook was de heer Driessen korten tijd lid van de Prov. Staten van Gelderland. Niet gemakkelijk zou de heer Driessen op een vergadering van een dezer vereenigingen enz. ontbreken en teekenend voor hem is wat één zijner, kinderen van hem beweerde: „Pa is niet gelukkig, wanneer hij niet minstens 3 vergaderingen per week heeft!” Bij tal van officieele feesten en gebeurtenissen had de heer Driessen de leiding. Zijn medeleden dezer diverse comité’s weten hoe alle programmapunten van minuut tot minuut werden voorbereid, maar ook hoe dan ten slotte het programma precies kon afgewerkt worden en het feest slaagde.

    Den 30en Augustus 1930 deelde de burgemeester den heer Driessen mee, dat H. M. de Koningin hem tot ridder in de orde van Oranje Nassau benoemd had. Een erkenning voor de groote verdiensten van den heer Driessen, waarover zich met hem en zijn familie, tallooze ingezetenen verheugden. In September 1937 werd met grooten luister het 40-jarig bestaan der N.V. H. Driessen & Zn. en tevens het 40-jarig huwelijksfeest van den heer en Mevr. Driessen—Beckmann herdacht. Op spontane en hartelijke wijze bleek bij deze gelegenheid weer, hoe autoriteiten, burgerij, personeel en zakenrelaties met dit jubileum meeleefden. Dit zijn voor den heer Driessen onvergetelijke dagen geweest, die hij gelukkig nog in goede gezondheid mocht beleven.

    Het laatste jaar, maar vooral de laatste maanden, wou het niet meer. Hoe moeilijk het ook voor den zoo werkzamen heer Driessen was, al meer en meer moest hij zich uit zijn werk terugtrekken en rust nemen. Nog gauwer dan men aanvankelijk verwachtte, nam zijn kwaal in hevigheid toe en kwam het einde.

    Met den heer Jos. Driessen is een ingezetene heengegaan, die zeer veel van zijn woonplaats gehouden heeft en waaraan Aalten zeer veel te danken heeft. Zijn naam zal zeker bij velen nog lang in dankbare herinnering blijven. De plechtige Uitvaart zal Vrijdagmorgen a.s. plaats hebben.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen

  • Arnoldus Florentinus Roelvink

    Arnoldus Florentinus Roelvink

    Burgemeester (1818-1861) en notaris

    Mr. Arnoldus Florentinus Roelvink (Borculo, 23 december 1789 – Bredevoort, 6 januari 1861) werd geboren in Borculo als zoon van Bernard Andreas Roelvink en Harmina Abbink. Op 12 november 1817 trouwde hij op 27-jarige leeftijd in Bredevoort met Elzabé Maria Theodora ten Cate (Neede, 21 juli 1798 – Bredevoort, 2 januari 1881), dochter van Tieleman ten Cate en Anna Jacoba Roelvink. Samen kregen zij zeven kinderen. Zij woonden in de villa op ’t Zand die we tegenwoordig kennen als Sint Bernardus.

    Roelvink was notaris en na de Franse tijd werd hij in 1813 benoemd tot de eerste burgemeester van gemeente Bredevoort. Nadat deze gemeente in 1818 werd samengevoegd met Aalten werd Roelvink burgemeester van de fusiegemeente Aalten. Dat bleef hij tot zijn dood. Hij werd als burgemeester opgevolgd door zijn zoon Leonard Roelvink. De Roelvinkstraat in Bredevoort is naar hem vernoemd.

    Leestip

    ‘Van Maire Stumph tot Burgemeester Stapelkamp’, door Leo van der Linde

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • Christiaan Casper Stumph

    Christiaan Casper Stumph

    Burgemeester (1811-1818)

    Christiaan Caspar Stumph werd te Aalten gedoopt op 14 februari 1745, als zoon van Abraham Stumph en Elisabeth Ovink. Op 12 november 1780 trouwde hij met Jeanne Lesturgeon. Zij kregen ten minste één kind, Abraham Antoni. Deze zoon verdronk op 34-jarige leeftijd in de Slingebeek. In de volksmond werd gezegd dat zijn dood met liefdesverdriet te maken had.

    In 1795 werd Stumph beschuldigd van de aanval op Ten Holte en gevangengezet. Een maand later werd hij vrijgelaten omdat zijn schuld niet bewezen was.

    Stumph was goed bevriend met de Freule van Dorth die in 1799 te Winterswijk werd geëxecuteerd. Zeven uur voor haar dood schreef ze hem een brief: “Mijn Waarde Vriend Ik bedank uw zeer voor alle Vriendelijkheid aan mijn bewezen in dit leven. Ik schrijf [deeze] om 4 uuren, dus 7 uuren voordat mij het [leven], door een kogel zal benomen worden. De reijs van Groenlo etc. is oorzaak van mijn Dood. Ik vind in dezelve een verzoend God, troost mijn Ongelukkige Broeder die mij tot in de Dood benauwd. Weest zo goed en zegt een Eeuwig Vaarwel aan alle mijn bekenden. J.M.C.J. van Dorth.

    De eerste burgemeester van Aalten

    Na de inlijving van ons land bij Frankrijk op 10 juli 1810 werd naar Frans model de gehele bestuursmacht gewijzigd en gecentraliseerd. Er kwam een departementale organisatie met aan het hoofd van de departementen een prefect, aan het hoofd van de arrondissementen een sous-prefect en aan het hoofd van de gemeenten een maire (burgemeester).

    Op 12 maart 1811 werd Christiaan Caspar Stumph aangesteld tot maire van het Canton Aalten. Men beschouwt hem daarom als eerste burgemeester van de gemeente Aalten. Hij behield deze functie tot 1 januari 1818 toen een nieuwe bestuursregeling tot stand kwam.

    Stumph woonde op het Smees. Hij was rentenier en organist te Aalten, een integer man met vele verheven doelstellingen. Op 14 mei 1819 trouwde hij te Aalten op een leeftijd van 74 jaar met de 30-jarige Caatjen Weversborg. Voor zover bekend bleef hun huwelijk kinderloos.

    Christiaan Casper Stumph was een man die graag pogingen deed een eind te maken aan bestaande misstanden. Eén van zijn grootste ergernissen was het begraven in de kerk of op het kerkhof binnen het dorp. Inderdaad leidde dit vaak tot onvoorstelbare toestanden. Meerdere malen ontstonden in de kerk verzakkingen in de vloer en bleven de eigenaren van deze graven, wat het herstel betreft, in gebreke. Wekenlang was er dan in de banken bij het betreffende gat niet te verkeren. Er kwam dan ook een regeling tot stand waarbij bepaald werd dat de kerkmeesters, in geval van nalatigheid, de nodige herstelwerkzaamheden mochten aanbesteden waarbij de betreffende plaats aan de kerk verviel.

    Grafheuvel op het Smees

    Ook op de begraafplaats rond de kerk was de toestand vaak slecht. Doordat lange tijd niet op “genoegsame” diepte begraven was kwamen regelmatig beenderen aan de oppervlakte. Een beenderoplezer verzamelde, voor twee schepel rogge per jaar, deze beenderen van tijd tot tijd en wierp ze in de “Beenhalle”, een huisje op het kerkhof aan de Markt-kant. Werd de voorraad te groot dan ruimde men deze op en maakte de muren schoon en herstelde deze waar nodig.

    Met het verbeteren van de maatschappelijke toestand en de hogere eisen op het gebied van de hygiëne kwamen op dit terrein ook langzaam maar zeker veranderingen, o.a. de verplichting de graven voldoende diep te maken. Een wet om het begraven binnen stad en dorp te verbieden kon, in navolging van het buitenland, in ons land nog geen genade vinden. Tot de grote stap, te breken met alle tradities en de doden, vér buiten het dorp “zo maar ergens in de grond” achter te laten, kon men hier niet komen.

    Stumph was voorstander van het begraven buiten het dorp, hij besloot in één der Smeesweiden een “Buitenbegraafplaats” te laten vervaardigen. In 1818 werd de stichtingsakte en wilsbeschikking opgesteld. Christiaan Casper Stumph overleed op 6 januari 1820. Zijn laatste wens was begraven te worden op het oude Smees en die wens werd ook ingewilligd. Deze plek is tegenwoordig nog steeds herkenbaar als grafheuvel, gelegen aan het Nannielaantje.

    Burgemeester Stumph werd opgevolgd door mr. Arnoldus Florentinus Roelvink.

    Leestip

    ‘Van Maire Stumph tot Burgemeester Stapelkamp’, door Leo van der Linde

  • Frederik Willem Jacob Immink

    Frederik Willem Jacob Immink

    Griffier en kantonrechter

    Frederik Willem Jacob Immink werd op 24 augustus 1822 geboren in Ootmarsum, als zoon van predikant Petrus Immink en Aleida van Laer. Op 18 juli 1854 trouwde hij in Borculo met Anna Beatrix Scheij (Oldenzaal, 29 juli 1821).

    Van 1852 tot 1855 was hij griffier bij het kantongerecht in Aalten. Daarna was hij van 1855 tot 1877 kantonrechter in Aalten. Daarna werd hij kantonrechter te Groenlo.

    Hij woonde onder andere aan de Landstraat, de Markt, de Damstraat en de Bredevoortsestraatweg.

    Frederik Willem Jacob Immink overleed op 25 maart 1893 in Groenlo op 70-jarige leeftijd.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • Abraham Casper Salomon ten Bokkel

    Abraham Casper Salomon ten Bokkel

    Advocaat, notaris, landschrijver, vrederechter, tijdelijk burgemeester van Aalten en plaatsvervangend drost

    Abraham Casper Salomon ten Bokkel werd geboren op 1 november 1761 in Bodegraven, als zoon van predikant Theodorus ten Bokkel (op 23 juni 1728 gedoopt in Aalten) en Margaretha van Hoeij. Ten Bokkel studeerde in Harderwijk (ingeschreven in 1786).

    Op 29 april 1787 trouwt hij in Terborg met Gesina Geertruid Schaars (Aalten, 15 maart 1767). Uit dit huwelijk worden vier dochters, waarvan er twee al kort na de geboorte overlijden.

    1. Cornelia Theodora (Aalten, 03-08-1795 – Aalten, 17-11-1795)
    2. Cornelia Theodora (Aalten, 07-08-1799 – Dinxperlo, 04-12-1866)
    3. Stephanetta Hendrika Wilhelmina (Aalten, 18-01-1801 – Amsterdam, 07-01-1885)
    4. Aurelia Margaretha (Aalten, 08-03-1804 – Aalten, 10-05-1804)

    We vonden een advertentie uit 1797 waarin Ten Bokkel wordt genoemd als advocaat, betrokken bij de verkoop van het aanzienlijke Huis Lohn, net over de grens in Südlohn (D). En in 1803 vonden we een soortgelijke advertentie met betrekking tot de verkoop van het Huis Sinderen.

    In 1823 woonde Ten Bokkel aan de Landstraat in Aalten, tegenwoordig nummer 17.

    Abraham Casper Salomon ten Bokkel overleed op 29 mei 1831 in Dinxperlo.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • Otto Hendrik Roschet

    Otto Hendrik Roschet

    Notaris

    Otto Hendrik Roschet was begin 19e eeuw ‘keizerlijk notaris’ in het kanton Aalten. Hij werd op 24 november 1769 gedoopt in Arnhem, als zoon van Willem Hendrik Roschet, rentmeester van landgoed ’t Loo in Apeldoorn, en Arnolda Elisabeth Wakker. De achternaam werd oorspronkelijk geschreven als ‘Rochet’.

    De eerste vermelding die wij hebben gevonden van O.H. Rochet in Aalten dateert uit 1809, in de Franse tijd, met als beroep ‘advocaat’. In 1812 werd hij bij keizerlijk decreet benoemd tot notaris in het canton Aalten. In 1813 woonde hij aan de Kerkstraat.

    Zijn jongere broer Theodorus Gerardus had zich in 1802 in Aalten gevestigd als apotheker, maar overleed in 1804 op 28-jarige leeftijd aan “eene zware rotkoorts”. Of Otto Hendrik toen ook al in Aalten woonde, is ons onbekend.

    De laatste vermelding van Roschet als notaris te Aalten die wij vonden dateert uit 1815. De eerstvolgende vermelding van hem vonden we in de Arnhemsche Courant van 6 februari 1816, waarin hij wordt vermeld als rentmeester van ’t Loo in Apeldoorn. Vervolgens werd hij in de Arnhemsche Courant van 4 april 1816 vermeld als burgemeester ad interim van Apeldoorn.

    Otto Hendrik Roschet overleed op 21 november 1824 op 55-jarige leeftijd op ’t Loo in Apeldoorn. Hij was daar op dat moment opziener en kapitein bij de garnizoenscompagnie.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen


  • Bernard Leezer

    Bernard Leezer

    Nieuw Israëlitisch Weekblad, 26 maart 1993

    door Loeki Abram

    Bernard Leezer (57) woont in Aalten in de Achterhoek. Hoewel hij zesentwintig jaar een slagerij heeft gehad, vindt hij zichzelf eigenlijk geen slager. Hij is vader van drie zoons en een dochter en grootvader van twee kleinkinderen. Een gesprek over vlees, onderduiken en voetballen.

    „Mijn ouders zijn allebei overleden. Mijn vader was veehandelaar en mijn moeder kwam uit een welgestelde familie in Wilhelmshaven in Noord-Duitsland. Eigenlijk paste ze helemaal niet bij mijn vader. Hij was een Groninger stijfkop die het nieuw zo nauw nam met de etiquette. Dat botste. Als mijn vader thuis kwam en voor het eten zijn handen vergat te wassen, was het huis te klein. Hij wilde zich natuurlijk ook niet zomaar onder de zoden laten schoffelen dus ging hij daar tegen in. En dan zei mijn moeder: ‘Na und wie bist du denn, wie bist du denn überhaupt’? Moeder sprak thuis Duits. Ook vloeiend Nederlands, maar dat sprak ze bijna nooit. Ik ben tweetalig opgevoed.”

    „De vader van mijn moeder was paardenhandelaar. Zij ging altijd met een sjeesje naar de tennisbaan. Wie dat in die tijd deed, behoorde tot de betere klasse. Daarom zeg ik ook dat mijn ouders elkaar uit nood hebben leren kennen. Zij is in 1932 met haar twee kinderen – mijn vader en moeder zijn beide eerder getrouwd geweest – naar Nederland gevlucht. Mijn vader had uit zijn eerste huwelijk zes kinderen. Twee van zijn kinderen, waarvan een met man en kind, zijn vergast. Ik ben het enige kind uit het tweede huwelijk.”

    „Mijn moeder was een dominante vrouw. Zij hield haar eigen kinderen de hand boven het hoofd. De kinderen van mijn vader moesten wijken. Zij moesten zich al vroeg zelf bedruipen. Het was voor hen natuurlijk ook niet eenvoudig een vrouw te accepteren die hun moeder niet was. Vader was een man die terwille van de sfeer iets had van: Laat maar. Toe maar.”

    „Ik ben erg door mijn moeder beïnvloed. Als ik op vakantie wilde zei ze: ‘Du brauchst nicht so weit weg, wenn etwas passiert. Als je oud genoeg bent zul je een vrouw zoeken en gaan werken.’ Ik ben tegen mijn zin in slager geworden. Ik wilde eigenlijk vlieger worden. Moeder wou dat niet hebben. Dus werd het slager, maar eigenlijk ben ik geen slager. Ik ben te emotioneel. Ik ben tegen ritueel slachten, want ik vind dat een dier recht heeft op bedwelming. God heeft ons de dieren gegeven. Prima, maar moet een beest zoveel pijn lijden voordat wij het opvreten?”

    „De eerste joden die werden opgehaald waren de Fuldauers. Zij woonden vlak bij ons in de buurt. Ze werden weggehaald door politieagent Dijke uit Aalten. Het was een klein fanatiek mannetje. De familie Fuldauer liep bepakt en bezakt en hij liep voorop met zijn fiets losjes aan de hand en bracht die mensen naar het Feestgebouw. Daar werden de joden bijeengebracht om vandaar naar Westerbork te worden getransporteerd. Voor het slachthuis stonden mensen en die zeiden: ‘Zo Dijke, dat kun je zo wel volhouden hè?’ Toen zei mijn moeder: ‘Het wordt tijd. We moeten weg.’ Na de oorlog kwam die Dijke een keer bij ons in de winkel. Ik liep om de toonbank heen en zei: ‘Dijke eruit en kom hier nooit weer anders klieven we je. Het was de man die de eerste jidden uit Aalten heeft weggehaald en die kwam binnen alsof er niets was gebeurd.”

    „Kees Ruizendaal bijgenaamd Zwarte Kees – ook een politieagent, maar een goede – heeft ons aan een onderduikadres geholpen. Hij is later in Doesburg gefusilleerd. Ik heb eerst met mijn halfzusje Helga bij Klein-Entink gezeten en later met mijn ouders bij Hendrik Groot-Nibbelink in de Stroete in Lintelo. We zaten bij drie wezen ondergedoken. Het waren eigenlijk nog kinderen. Drika, de oudste was 26, Hendrik en Bernard waren even in de twintig. Voor mij zijn dat helden. Je weet wat er met ze was gebeurd als we gepakt waren. Het waren christelijke mensen. Ze deden wat ze deden uit liefde en niet voor de poen. Ik denk daar vaak over na. Ik vind het ongelooflijk wat zij hebben gedaan. Hendrik is vorig jaar overleden. De dominee hield een mooie preek. Ik ben in de koffiekamer gaan zitten. Ik had zoiets van als ik de dominee aankijk, krijg ik zo’n joekel van een krop in mijn keel. Ik kan me als kerel toch niet laten gaan?”

    „Tijdens mijn onderduik ging ik ’s avonds als het donker was met Hendrik naar buiten. Naast de boerderij stond een oude appelboom. Hij stond vreselijk schuin en moest gestut worden. Daartussen was een klein stukje grond. Als Hendrik die dag bijvoorbeeld rogge had gezaaid dan ging ik ’s avonds ook rogge zaaien op dat stukje grond. Hij was mijn grote voorbeeld, daarom was ik ook zo kapot toen die man stierf. Hij was als een vader voor me.”

    „Ik bracht veel tijd door bij de koeien of bij het paard. De Duitsers hebben Lies – zo heette ze – een keer gevorderd. Het was een sodemieter. Ze beet en trapte iedereen behalve mij. Ik kon bij wijze van spreken bij haar slapen. Hendrik kon Lies weer ophalen omdat de Duitsers haar niet in bedwang konden houden. Ik was zo blij dat ze terug was. Ik kon tenminste weer met haar knuffelen. Drika deed wel spelletjes met me. Mijn vader was te oud om met mij te spelen. Hij was doodsbenauwd dat mij iets zou overkomen. Ik weet niet of hij dat zou hebben overleefd. Hij was stapelgek op me. Toen ik later uit ging en laat thuis kwam kon hij nooit gaan slapen. Hij bleef altijd wakker en zei: ‘Waar is die jonger, nou toch.’ Mijn moeder was nuchterder.”

    „We hebben ook een tijd – toen het bij Groot-Nibbelink te gevaarlijk werd – bij Pennings in Varsseveld gezeten. Het was een hele christelijke familie. In de oorlog ging hij met paard en wagen naar Delft om glas te halen. Hij zat op de bok met in de ene hand de leidsels en in zijn andere hand een bijbel. Pennings had negen kinderen. Ik zit vaak aan de beek en dan denk ik: wat moet er allemaal in die man zijn omgegaan. Hij moest de rust in zijn gezin houden, de rust bij ons houden en zelf koelbloedig blijven. Er is een keer een huiszoeking geweest bij Pennings. Wij werden met zestien andere joden en mensen uit de ondergrondse onder het stro verstopt. Een van die ‘zwarten’ stond met zijn grote laarzen op de hand van mijn moeder. Hij heeft haar hele hand kapot getrapt. Pennings speelde beneden op het orgel: Blijf bij mijn Heer. Elke keer als ik dat hoor moet ik daar weer aan denken.”

    „Wij hebben bij echte christenen ondergedoken gezeten en later heb ik op een christelijke school gezeten. Maar ik heb nooit iets gehad van ik word christen. Mijn halfzusje Helga is gereformeerd geworden. Nou, dat heeft een paar druppels water gekost, maar daar is het ook mee gezegd. Heus, je kunt een paardenstal vol met Trakehners en Hannoveranen hebben, maar als je er een Arabier tussen zet, zie je dat. Je kunt jezelf niet verloochenen. Het eerste dat ze zeggen is: ‘Dat is toch een jodenstreek.’ Thuis hielden mijn vader en moeder mij het joodse leven voor. Mijn moeder was niet echt vroom. Mijn vader was orthodox. Hij heeft zijn hele leven, ook in de oorlog, geen gasser gegeten. Je bent een jid en daar ontkom je niet aan. Ik heb altijd gezegd: ‘Ik ben als jid geboren en ik sterf als jid’.”

    „Ik zou niet in Israël kunnen wonen vanwege de warmte, maar als ik in Erets ben vind ik het heerlijk. We gaan er geregeld heen, want onze dochter woont er. Als ik hier naar sjoel ga dan denk pff, maar daar vind ik het heerlijk. Na afloop sta je lekker met een groepje te sjmoezen. Dat kan hier niet meer. Vroeger wel. Voor de oorlog woonden er zo’n honderd joden in Aalten. Na de oorlog hadden we moeite minje te maken. Het is gewoon een andere sfeer. Je kunt je toch niet voorstellen dat je in Aalten met een keppeltje over straat loopt.”

    „Ik kan niet zeggen dat ik bang ben geweest. Ik kan me alleen herinneren dat ik na de oorlog op school als de dood was voor de postbode. Ik zat op de Groen van Prinsterer. Het was een ouderwetse school met een hele lange gang waar aan het einde de toiletten waren. Als ik de wc uitkwam en meneer Terbrake stond in zijn postbode-uniform aan het andere einde van de gang dan stond ik aan de grond genageld want ik had een ‘zwarte’ gezien. Dat krijg je als je jarenlang te horen hebt gekregen: ‘Die maken je dood.’ Terbrake ging dan gauw naar juffrouw Jonker en zei: ‘Bennie staat aan het eind van de gang.’ Zij kwam mij halen. Ze sloeg een arm om me heen en nam me mee naar de klas.”

    „De Groen van Prinsterer was een fantastische school. Het was een christelijke school. Het scheldwoord jood heb ik er nooit gehoord. Dat was op de openbare school wel anders. Ik kreeg bijles omdat ik op mijn elfde nog niet eens kon lezen en schrijven. Tijdens de onderduik lazen we wel boekjes en toen de oorlog was afgelopen zei mijn vader: ‘Hij leest dat hij barst.’ Maar je moet niet vergeten dat als je mij duizend keer zon boekje voorleest, dat ik het op een gegeven moment wel uit mijn hoofd ken. Eerst trapte ze erin, maar toen ik een ander boekje voor mijn neus kreeg, begreep ik er geen bal meer van.”

    „Tijdens de oorlog was ik mij er niet van bewust dat het om een kwestie van leven of dood ging. Geen mens kan mij vertellen dat een jongetje van een jaar of acht dat begrijpt. Er werd gezegd: ‘Je mag niet naar buiten want daar lopen mensen en die maken je dood.’ Dat dringt toch niet echt tot een kind door. Je kan duizend keer tegen een hond zeggen: ‘Daar mag je niet aankomen.’ En op een gegeven moment komt hij daar ook niet meer aan. Maar waarom dat niet mag, dat begrijpt hij niet.”

    „De laatste periode van de oorlog zaten we weer bij Hendrik in de Stroete. Daar hebben we ook de eerste tijd na de bevrijding gewoond omdat we geen huis meer hadden. Mijn moeder ging op zoek naar haar meubels. Ze heeft een heleboel teruggekregen. Mijn vader heeft bij een christelijke kerk een lening gesloten. Hij was een beetje nonchalant met terugbetalen, want jaren later kregen we nog een aanmaning. Direct na de oorlog heeft hij een advertentie gezet in de krant: ‘Na tweeënhalf jaar ondergedoken te zijn geweest, heropen ik mijn slagerij‘. Mijn vader was geen goede slager. Hij was een veekoopman. Een echte handelaar. Zo van: één twee hup, teken dat beest even af.”

    „Na de lagere school ben ik naar de technische school gegaan. Dat wilde ik helemaal niet, maar mijn moeder zei: ‘Du sollst ein Handwerk lernen.’ Verder heb ik een zooitje diploma’s gehaald. Daarnaast heb ik altijd veel aan sport gedaan: tennis, hockey en voetbal. Ik kreeg van mijn vader geen geld voor voetbalschoenen. ‘Dat moet je maar verdienen’, zei hij. Ik moest mijn vader altijd helpen, maar ik kreeg er geen geld voor. Mijn zwager had een noodslachterij. Als er ’s nachts een noodslachting was belde hij mij uit bed en ging ik hem helpen. Daar kreeg ik ook geen geld voor, maar wel: de kop, de tong, de uier en de lever en dat verkocht ik. Daarvan kon ik mijn voetbalschoenen kopen.”

    „Ik heb als semi-prof bij De Graafschap gespeeld. Van voetbalclub Aalten ben ik naar de Winterswijkse Voetbal Club gegaan. WVC was een elitaire club. Doordat ik in Winterswijk naar school ging en daar in het schoolelftal zat, speelde ik mij in de kijker. Toen ik van Aalten naar Winterswijk ging was ik wel een rotjood. Waarom? Ik verloochende Aalten. WVC was een elite club, die haatten ze. Ik was een echte snelle rechtsbuiten. Maar ik was heel tenger gebouwd. Ze hoefden mij maar tegen de enkel te tikken en dan rolde ik 34 keer over de kop. Later heb ik ook op de midvoorplaats gespeeld. Eigenlijk was ik daar te klein voor, maar ik donderde altijd op de grond en dan hadden we de scheidsrechter op ons hand. Ik heb twee seizoenen bij De Graafschap gespeeld tot ik op een dag door Dick Tol bijgenaamd ‘de knoest’ uit de wedstrijd werd geschopt.”

    „Uiteindelijk heb ik 26 jaar een slagerij gehad. Nu zeg ik: ‘Ik zou het nooit meer willen doen.’ Een onsje van dit, een onsje van dat. Nooit meer, maar ik heb wel plezier gehad. Vooral in het begin van de jaren zestig kregen we veel Duitse klanten. Het vlees was in Nederland goedkoper dan in Duitsland. Je moest oppassen dat je de Duitsers niet voortrok, dan kreeg je trammelant met de Nederlanders. Nederlanders werden bij mij altijd direct geholpen door mijn knecht of door mijn vrouw. Ook al waren er drie Duitsers voor, een Nederlander werd eerst geholpen. Ik maakte een pieskapee en zei: ‘Kurt, ich hilf dir’.”

    „’s Avonds kwamen de restauranthouders uit Bocholt en die bestelden tien, vijftien strengen karbonades Er waren een paar douanebeambten die altijd vlees kwamen halen. Zij hoefden nooit te betalen. Als ze kwamen, zeiden ze: ‘Mann, heute abend habe ich wieder dienst.’ En dan ging ik ’s avonds in mijn Opeltje, het reservewiel eruit, de strengen karbonades erin, hup zo de grens over. Ik kon altijd doorrijden. Mijn vrouw wist van niets en ik dacht wat niet weet wat niet deert. Het was een tijd van avontuur en scharrelen.”

    Bron


  • G.J. Kaemingk, uitvinder van ‘elektrisch onderwijs’

    G.J. Kaemingk, uitvinder van ‘elektrisch onderwijs’

    Schoolmeester werd wereldreiziger en uitvinder

    Gerrit Johan Kaemingk werd geboren op 2 november 1890 op Overbeek in IJzerlo, zoon van Theodor Johann Kaemingk en Johanna Hendrika Pennings. In 1917 verliet de toen 27-jarige onderwijzer Nederland om te gaan werken in het ‘verre Indië’.

    De reis was inderdaad zeer ver, want de Eerste Wereldoorlog had de normale reiswegen versperd. Na een reis van vier maanden via IJsland, Amerika, Honolulu, Japan en China bereikte hij tenslotte zijn ideaal. Hij werd daar onder andere hoofd van de Idenburgschool in Solo (Surakarta).

    Kaemingk trouwde in 1921 met Geertruida Johanna Sophia (Truus) ten Boom.

    Na twintig jaar werd hij gepensioneerd en ging hij opnieuw op reis. Onderweg naar Nederland wilde hij Zuid-Afrika zien. Daar kwam hij in 1937 aan. En omdat hij zichzelf nog niet ‘versleten’ achtte, werd hij daar tijdelijk onderwijzer. Voordat hij zijn plan om terug te keren naar Nederland kon verwezenlijken, brak de Tweede Wereldoorlog uit.

    Het gevolg was, dat hij pas in de zomer van 1953 zijn geboorteland weer zag. De tweemaal gepensioneerde onderwijzer logeerde daar tijdelijk in Hoogeveen bij zijn broer Gerrit Willem Kaemingk (1887-1979), destijds voorzitter van de Chr. Emigratiecentrale in Drenthe.

    Uitvinding van elektrisch onderwijs, de ‘Elucator’

    Eénmaal terug in Nederland presenteerde Kaemingk zijn uitvinding, namelijk het ‘elektrische onderwijs’. Hij noemde zijn methode „Elucator”, een samenvoeging van elektriciteit en educator (oftewel opvoeder). In Zuid-Afrika had hij patent aangevraagd op zijn uitvinding. Het werkte als volgt:

    Met behulp van een batterij wordt zwakstroom gevoerd door twee geïsoleerde aanwijsstokjes. Met het ene stokje wijst men op een kaart een plaats aan en met het andere één van de plaatsnamen die rechts op de kaart op een rijtje staan. Als de juiste plaats wordt aangewezen wordt dit door een licht- of geluidssignaal gemeld. Zo kan men ook omgekeerd bij een plaatsnaam de juiste plaats zoeken.

    Behalve voor aardrijkskunde had Kaemingk ook kaarten ontworpen voor onder meer tekenen, taalonderwijs, leesles, plantkunde en geschiedenis. In totaal konden ongeveer 50 kaarten worden samengesteld. In een handig bakje dat gemakkelijk in aktetas paste, kon de Elucator met toebehoren worden meegenomen. Hiermee had hij een onderwijsmethode ontwikkeld die verschillende voordelen zou hebben. Zo zou de onderwijzer (vrijwel) overbodig zijn geworden. Het kind kon thuis of in de klas alleen studeren en een fout werd onmiddellijk gecorrigeerd.

    De Elucator werd vooral geschikt geacht voor (landen als) Zuid-Afrika, waar kinderen die afgelegen woonden moeilijk een school konden bezoeken. Maar ook een aantal onderwijsexperts in Utrecht, die met de uitvinding van de heer Kaemingk kennis maakten, waren enthousiast. Kinderen vonden de Elucator ‘een betrekkelijk goedkoop gezelschapsspel met vele mogelijkheden’. Het visueel verband, dat hier direct werd gelegd tussen een voorwerp en een woord, een plant en de naam daarvan of een som en de uitkomst scheen ‘zeer gunstig te werken op de bevattelijkheid van het kind’.

    Terug naar Zuid-Afrika

    Na zijn bezoek aan Nederland keerde hij terug naar Zuid-Afrika, waar twee van zijn schoonzoons een boerderij hadden. Hij overleed op 22 februari 1963 in Glencoe, Natal, Zuid-Afrika.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • Pastoor Van Rooijen

    Pastoor Van Rooijen

    Pastoor (1916-1945)

    Pastoor Christianus Franciscus Bonifatius van Rooijen (1876-1945) was een geliefd persoon. Niet alleen bij zijn parochianen, maar ook bij de Joodse inwoners dwong hij veel respect af. Als hij tijdens zijn wandelingen met zijn trouwe herdershond Frits Joodse medeburgers tegenkwam nam hij zijn hoed af en bracht met een lichte buiging zijn groet.

    Bombardement

    Op zondagmiddag 28 januari 1945 zijn er veel mensen in de R.K. kerk aanwezig tijdens het Lof. Plotseling breken er een aantal Jabo’s (geallieerde jachtbommenwerpers) door het wolkendek en laten hun bommenlast vallen. Op de Kemena, de Admiraal de Ruijterstraat en Stationsstraat blijft het bij materiële schade.

    Bij de R.K. kerk zijn de gevolgen groter. Er valt een bom voor de kerk en één op de pastorie. De paniek slaat toe en door de luchtdruk storten beelden uit de nissen en storten muren in.

    Maar de kerkgangers komen, zij het onder de stof en menigeen onder blauwe plekken en schaafwonden, met de schrik vrij. Voor de hoofdingang van de kerk is een enorme bomkrater. Doch de bom die is ingeslagen op de pastorie heeft ernstiger gevolgen.

    De huishoudster van de pastoor, de 57 jarige Johanna Maria Klein Rouweler, is zwaargewond en overlijdt enkele dagen later in het noodziekenhuis te Harreveld. Ook pastoor Van Rooijen vindt de dood en wordt pas uren later in de nacht gevonden. Zijn dood beroerde ook bewoners van andere gezindten en de begrafenis op de R.K. begraafplaats aan de Piet Heinstraat vond onder grote belangstelling plaats.

    20-jarig priesterjubileum

    In 1936 was pastoor Van Rooyen 20 jaar priester en de Graafschapbode besteedde aandacht aan dit jubileum met een artikel:

    “Dinsdag 8 december a.s. zal het 20 jaar geleden zijn, dat de Zeereerw. Heer Pastoor van Rooijen hier geïnstalleerd werd als opvolger van Pastoor Wubbels die naar Dalfsen vertrok. We hebben bij dezen mijlpaal in het herderlijk leven Pastoor van Rooijen verzocht ons het een en ander te vertellen uit deze afgeloopen twee decennia, en hoewel Zijne Eerwaarde 20 jaren nu feitelijk geen officieele mijlpaal vond, die in het algemeen gevierd wordt, vonden we hem gaarne bereid ons eenige inlichtingen te geven en even voor onzen teekenaar te poseeren.

    Pastoor van Rooijen dan werd 13 Februari 1876 in Utrecht geboren. Na aldaar de school bezocht te hebben, voltooide hij zijn studiën aan de Seminaria te Culemborg en Rijssenburg. Als kapelaan was zijn eerste standplaats Oosterhout (Geld.), welke plaats hij later verwisselde voor het Twentsche industriecentrum Enschede. Van daar werd dan Kap. van Rooijen op 8 Dec. 1916 alhier als Pastoor geïnstalleerd.

    In de vervlogen 20 jaren heeft de jubilaris al het wel en wee, de laatste jaren vooral veel „wee”, meegemaakt. Tot 23 Augustus 1935 werkte hij hier alleen. Op deze datum kreeg hij hulp van Kapelaan J. Snoeren.

    Wanneer we over het „wee” praten, weten we Zijn Eerwaarde op een terrein gebracht te hebben, dat hem buitengewoon ter harte gaat. Het is ook bij andersdenkenden algemeen bekend, dat Pastoor van Rooijen ook persoonlijk heel veel doet om het leed bij zijn parochianen zoo veel mogelijk te verzachten, maar ook hoe verontwaardigd hij vaak is, wanneer jongelui, die behoorlijk verdienen, zoo bitter weinig hier voor over hebben.

    Bekend is bv. het gratis verstrekken van iederen morgen een glas melk aan de kinderen der R.K. school, die hieraan behoefte hebben. Deze melkverstrekking werkt nu al 2 jaren en komt ongetwijfeld den algemeenen gezondheidstoestand van het opgroeiende geslacht zeer ten goede. Het fonds „Hulp in Nood” van de R.K. Arbeidersvereeniging, waarvoor wekelijks de leden een klein bedrag storten om in noodgevallen (bij bevallingen, ziekten, enz.) elkaar te kunnen helpen, is ook een instelling van den jubilaris. Het vorige boekjaar werd op deze wijze f 385.— bijeengebracht.

    Bijzonder voldaan was Pastoor v. Rooijen over den rondgang, die de kapelaan en hij in de laatste 14 dagen gemaakt heeft met het tweeledig doel: den toestand in diverse gezinnen eens op te nemen en tevens giften te verzamelen voor het verstrekken van kleeding, dekens en zoo mogelijk een kerstgave aan behoeftige gezinnen. Tot heden heeft deze rondgang reeds een bedrag van ruim f 800 opgebracht. Meer dan Zijn Eerwaarde had durven hopen. Dat dit juist nu in dit 20e jaar zoo bijzonder meevalt, zal ongetwijfeld den jubilaris bijzonder goed doen.

    Volstaan we met te vermelden, dat in deze 20 jaar de R.K. Kerk een heetelucht-verwarming kreeg, in dezen tijd de modevakschool en diverse sportvereen. tot bloei kwamen.”

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen

    • Graafschapbode, 4 december 1936 (Delpher)
  • Johannes der Weduwen

    Johannes der Weduwen

    ‘Dokter van het verzet’

    Johannes (Joop) der Weduwen was een geliefd huisarts in Aalten. Op 23 januari 1945 kwam hij nabij Apeldoorn om het leven na te zijn beschoten door een geallieerd vliegtuig, zo luidt althans de lezing van de Duitse autoriteiten.

    Joop der Weduwen werd op 17 mei 1902 geboren in Aalten. Hij studeerde aan het Gymnasium te Doetinchem, later aan de Universiteit te Utrecht, waar hij zijn arts-examen deed en promoveerde daarna tot doctor in de medicijnen. Hij toonde zich een waardig opvolger van zijn vader en vestigde zich hier als arts.

    Vanaf het begin van de oorlog raakte Joop der Weduwen betrokken bij het verzet in de Achterhoek. Hij bood actief hulp aan mensen die door de Duitsers werden gezocht. In zijn gezin waren twee jongemannen opgenomen die de arbeidsdienst weigerden. Als er Engelse vliegtuigen werden neergeschoten en de bemanning gewond raakte bood hij hen medische bijstand. Voor een overval op het distributiekantoor in Borculo werd zijn auto ‘gestolen’. Hij hielp joodse onderduikers op diverse boerderijen in de omgeving. Hij speelde ook een rol bij het te vondeling leggen van de joodse baby ‘Wíllem Herfstink’ bij het huis van verzetsleider ‘Ome Jan’ Wikkerink.

    Hulp aan dwangarbeiders

    In de laatste oorlogswinter voelde Joop der Weduwen zich nauw betrokken bij de dwangarbeiders die met name in Kamp Rees onder onmenselijke omstandigheden hun slavenwerk moesten verrichten. Dat kamp lag net over de grens in Duitsland. Als vertegenwoordiger van het Nederlandse Rode Kruis onderhandelde hij met Peter Röhrig, de commandant die bekend stond als de beul van Rees om zieken en gewonden weg te halen.

    Hij probeerde zoveel mogelijk mensen over te brengen naar Aalten waar ‘Huize Avondvrede‘ aan de Hogestraat als noodhospitaal was ingericht. Ook werden velen met de auto van de huisarts vervoerd naar het Noodziekenhuis in Harreveld. Sommige zieken verbleven tijdelijk bij hem thuis en doken vervolgens onder.

    Op 19 januari 1945 vertrok dokter Der Weduwen, vergezeld van twee SS-ers uit het kamp Rees, naar Den Haag voor een ambtelijk overleg met hoge Duitse officieren en de burgemeester aldaar. Namens het Rode Kruis pleitte hij voor betere omstandigheden voor de dwangarbeiders van wie er velen uit Den Haag en Rotterdam kwamen. De mannen moesten de nachten doorbrengen op de kale vloeren in tochtige en vochtige houten schuren, hadden schamele kleding en kregen nauwelijks te eten. Om hun onmenselijke bestaan enigszins te verbeteren vroeg hij onder andere om strozakken.

    Noodlottige terugreis

    Tijdens de terugreis naar Aalten, op 23 januari 1945, werd de auto waar hij in zat rond vijf uur ‘s middags nabij Apeldoorn onder vuur genomen door een geallieerd jachtvliegtuig, zo luidde althans de lezing van de Duitse autoriteiten.

    Zijn ontzielde lichaam werd zwaar verminkt gevonden in een droge sloot, waar hij geprobeerd had dekking te zoeken. Hij had veel bloed verloren en was ter plekke overleden. De auto was onbeschadigd. Er waren sterke geruchten dat de Duitsers een bewuste aanslag op hem hebben gepleegd omdat hij te lastig was geworden. Joop der Weduwen is 43 jaar geworden.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen


    Willem van Houtum, Apeldoorns oorlogs-chroniqueur, schreef er op 23 januari over in zijn dagboek:

    “Een dokter uit Aalten, die zich veel bemoeide met de toestand van de gedeporteerden te Rees, is door Duitse onverschilligheid gestorven. De dokter vertrok verleden week vrijdag met twee Duitsers in een auto naar Den Haag. Hij wilde daar bij hoge instanties pleiten voor de verbetering van de behandeling van onze landgenoten in Rees enzovoort. Het baatte niet. Daardoor keerden zij dinsdag weer terug. Zij werden op de betonweg bij Hoog Soeren door een Engels vliegtuig beschoten. De dokter stapte ijlings uit de auto om dekking te zoeken maar zakte zwaar gewond neer. De beide Duitsers haalden hem de portefeuille, portemonnee enzovoort af en reden door naar de Ortskommandant in Apeldoorn. Deze weigerde de arts te vervoeren omdat het een burger was. Zodoende reden de beide moffen door naar Aalten en overhandigden de portefeuille enzovoort aan de vrouw van de dokter. Deze kon op haar beurt ook niet voor vervoer zorgen. Zij riep de hulp in van een familielid in Apeldoorn. Deze slaagde er met behulp van de politie in het lijk (de arts was aan te groot bloedverlies overleden) naar Aalten te doen overbrengen. Door de vele beschietingen heet het betongedeelte van de Amersfoortseweg bij Hoog Soeren in de volksmond al ‘Dodenweg’.”

    Politierapport

    Dinsdag 23 Januari 1945, 17.00 uur, rapport no. 23. 
    Geeft Zegers te Nieuw Millingen kennis dat door zoo juist een manspersoon door boordwapens is doodgeschoten. Ook staat er een auto in brand. Recherche, Feldgendarmerie, Pol. Officier en L.B.D. kennisgegeven. Door de L.B.D. (= Lucht Beschermings Dienst) wordt het lijk opgehaald en overgeplaatst naar het ziekenhuis aan de Sprengenweg.

    Woensdag 24 Januari 1945, 17.45 uur, rapport no. 24.
    M.b.t. mutatie 17.00 uur van het rapport van de orde politie van 23-01-1945 rapporteert rechercheur Adema, dat het lijk van bedoelde persoon is opgehaald door de L.B.D. en opgebaard is in het lijkenhuis van het ziekenhuis aan de Sprengenweg. Het is geïdentificeerd, als Dr. Johan der Weduwen, wonende Landstraat 4, te Aalten. Zijn zwager Wissink, wonende Stationsstraat 25 alhier, is met een en ander op de hoogte gesteld, die zorgt voor waarschuwing van de familie en de begrafenis.

    Begrafenis

    Op zaterdag 27 januari werd Joop der Weduwen onder grote belangstelling ten grave gedragen naar begraafplaats Berkenhove in Aalten. De stoet telde zeker 1000 mensen. Tevoren was er een rouwdienst gehouden in de Oude Helenakerk onder leiding van Ds. J.D. Stegeman, emeritus predikant te Aalten. Namens de dwangarbeiders sprak de heer Dijkgraaf uit Den Haag een woord van dank en afscheid.

    Vrienden, patiënten en dorpsbewoners lieten een speciale gedenksteen voor zijn graf maken uit dankbaarheid en om hem te eren. Op het monument staat de tekst: “Zijn overtuiging deed hem hulp bieden aan onderdrukten – verzet – gedeporteerden.”

    Zijn naam staat ook vermeld op de gedenksteen voor de gevallenen in het georganiseerd verzet aan de Markt in Aalten, naast de Oude Helenakerk.

    Op 31 maart 2023 is er een Stolperstein gelegd voor het huis waar Joop der Weduwen woonde, Landstraat 41 in Aalten.

  • ‘Ome’ Jan Wikkerink

    ‘Ome’ Jan Wikkerink

    Verzetsleider

    Hendrik Jan Wikkerink (30 juni 1896 – 18 januari 1981), alias ‘Ome Jan’, was in de Tweede Wereldoorlog een belangrijk verzetsleider in Aalten. In zijn huis aan de Patrimoniumstraat in Aalten werd in 1942, onder andere met ‘Tante Riek‘ uit Winterswijk de LO opgericht: de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers.

    Verzetswerk

    Ome Jan was de hele oorlog betrokken bij het verzet. Hij hielp ontsnapte krijgsgevangenen en neergeschoten piloten ontvluchten via België naar Engeland. Ook regelde hij onderduikplaatsen voor Joden en Nederlanders die niet voor de Duitsers wilden werken.

    Met de hulp en moed van veelal boeren gaf hij de onderduikers onderdak. De LO regelde adressen en voedselbonnen. Bekend is het verhaal van de joodse baby Willem Herfstink. Het pasgeboren kind was de zoon van de Aaltense rabbi Jedwab. Het echtpaar zat ondergedoken in Lintelo, maar het jongetje kon niet op dat onderduikadres blijven. Met medeweten van Ome Jan werd het voor zijn huis te vondeling gelegd. De in scene gezette vondst had tot resultaat dat de inmiddels genoemde Willem bij de familie Wikkerink onderdak kreeg.

    Ome Jan overleefde de oorlog ternauwernood. Op 15 oktober 1944 werd hij met twee onderduikers in zijn eigen huis door de Duitsers opgepakt. Diezelfde middag nog werd hij door knokploegen bevrijd en dook hij onder bij een boer in Vragender. Twee dagen later koelden de bezetters hun woede op de woning van de ‘terrorist’. Zij gooiden handgranaten naar binnen, waardoor brand uitbrak in het huis. De brandweer wist de schade echter te beperken.

    Onderscheidingen

    Door zijn respectvol optreden en zijn diepe overtuiging van waarden was hij onbetwist een leidend figuur, ook na de oorlog. Na de bevrijding bracht koningin Wilhelmina een bezoek aan het echtpaar Wikkerink om hen persoonlijk te bedanken voor hun dappere moed en trouw. In Nederland werd hij geridderd. Hij kreeg ook eremedailles van de Franse president De Gaulle en de Amerikaanse president Eisenhower. In 1978 werden Hendrik Jan Wikkerink en zijn vrouw, Dela Gesina door Yad Vashem erkend als ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’. Niet voor niets staat zijn borstbeeld in de hal van het Nationaal Onderduikmuseum in Aalten.

    Ome Jan Wikkerink ligt begraven op begraafplaats Berkenhove.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • Gerrit Heersink

    Gerrit Heersink

    Veldwachter

    Gerrit Heersink werd op 13 mei 1846 geboren in Hummelo, als zoon van dagloner Jan Willem Heersink en Berendina Eenink. Hij trouwde op 8 mei 1873 in Aalten met Aleida Gesina Prinsen. Uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren.

    Heersink was bijna vijf decennia veldwachter in Aalten. Hij woonde met zijn gezin op de Kattenberg, aan de tegenwoordige Berkenhovestraat. Zijn broer Lammert had op steenworp afstand een bakkerij.

    Begin 1920 verhuisde Gerrit Heersink naar Haaksbergen, waar hij op 27 december 1920 overleed op de leeftijd van 74 jaar.

    Gerrit Heersink in 1912, ter gelegenheid van zijn 40-jarig ambtsjubileum als veldwachter in Aalten
    Gerrit Heersink in 1912, ter gelegenheid van zijn 40-jarig ambtsjubileum als veldwachter in Aalten

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.