Bernard Andries Roelvink werd op 22 november 1818 geboren in Bredevoort, als zoon van burgemeester Arnoldus Florentinus Roelvink en Elzabé Maria Theodora ten Cate.
Van 1843 tot 1852 was Roelvink griffier van het kantongerecht te Aalten, daarvoor was hij substituut-officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank te Zutphen. Op 6 april 1852 werd hij bij koninklijk besluit benoemd tot notaris in Aalten en volgde daarmee zijn vader op.
Bernard Andries Roelvink bleef ongetrouwd en overleed op 17 april 1882 op nr. 385 te Aalten (Haartsestraat 10).
Na zijn overlijden werd hij opgevolgd door J.B.W. Maitland, die tot dan notaris was in Dinxperlo.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Jan Hendrik Willem Mensink (1869-1943) was van 1909 tot 1939 notaris in Aalten.
Jan Hendrik Willem Mensink werd geboren op 19 maart 1869 in Miste (Winterswijk), als zoon van landbouwer Hendrik Jan Mensink en Hanna Catharina Tenkink.
Mensink trad op 21 oktober 1926 in Aalten, op 57-jarige leeftijd, in het huwelijk met de 11 jaar jongere Grada Gesina Wensink.
Hij volgde in 1909 P. Losecaat Vermeer op als notaris in Aalten. Hij was toen al drie jaar waarnemend notaris, omdat Losecaat Vermeer ziek was. Mensink vroeg in 1938 ontslag aan, hij was toen 69 jaar oud. Hij werd in 1939 opgevolgd door W.C. Krijgers Janzen.
Notaris Losecaat Vermeer woonde en werkte eerst aan de Hogestraat 2a (later bekend als het pand van zadelmaker Gerstmann) en vanaf ongeveer 1930 aan de Markt 18 (later ABN-AMRO).
Jan Hendrik Willem Mensink overleed op 4 februari 1943 in Aalten. Hij werd begraven op begraafplaats Berkenhove.
De Graafschapbode, 6 februari 1909
Aaltensche Courant, 25 november 1938
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Pieter Losecaat Vermeer (1856-1909) was van 1894 tot 1908 notaris in Aalten.
Pieter Losecaat Vermeer werd geboren op 8 januari 1856 in Beek (Ubbergen) als zoon van Pieter Anthoni Jacobus Losecaat Losecaat Vermeer en Ephraïma Bartha Johanna De Jong.
Eind 1894 werd hij benoemd tot notaris in Aalten, waar hij de kort daarvoor overleden notaris J.B.W. Maitland opvolgde. Op dat moment was hij kandidaat-notaris in Nijmegen.
Notaris Losecaat Vermeer woonde en werkte op verschillende adressen in Aalten, achtereenvolgens: Landstraat 23-25 (nu Bloemisterij Kuypers), Markt 1 (nu politiebureau aan de Köstersbulte) en Hogestraat 2a (later bekend als het pand van zadelmaker Gerstmann).
Op 49-jarige leeftijd, op 18 mei 1905, trouwde Pieter Losecaat Vermeer in Haarlem met de 21 jaar jongere Paulina Cornelia Johanna Antoinetta de Wilde uit Schoonhoven.
Ziekte
Begin 1906 werd hij door ziekte gedwongen zijn werkzaamheden neer te leggen. J.H.W. Mensink, tot dan kandidaat-notaris in Winterswijk, werd aangesteld als plaatsvervangend notaris. Helaas herstelde Losecaat Vermeer niet van zijn ziekte. In november 1908 werd hem bij koninklijk besluit eervol ontslag verleend en Mensink werd aangesteld als zijn opvolger.
Eind november 1908 verhuisden Pieter en zijn vrouw naar Haarlem. Slechts enkele maanden later, op 20 maart 1909, overleed Pieter Losecaat Vermeer aldaar. Hij werd begraven op de Algemene Begraafplaats in Schoonhoven.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Jan Steven Schaars Prins werd geboren in Aalten op 23 februari 1817, zoon van landbouwer Laurens Prins en Anna Elisabeth Hiebink. In 1823 woonde het gezin op het adres Aalten 3, tegenwoordig Kerkstraat 5 en werd zijn vader vermeld met beroep logementhouder.
Op 20 april 1843 trouwde Jan Steven Schaars Prins met Johanna Walvoort. Samen kregen zij drie kinderen. Nadat Johanna in 1851 was overleden, hertrouwde hij in 1853 met Berendeken Walvoort. Zij kregen met elkaar zes kinderen.
Van 1858 tot 1885 was Jan Steven Schaars Prins rijksveldwachter in Aalten. Het noemen van zijn naam was al voldoende om de schrik er in te krijgen. De jeugd kroop in haar schulp als zijn naam genoemd werd en de ondeugende rakkers kon men er mee naar bed krijgen.
Maar ook volwassenen hadden ontzag voor hem. Hij was een imposante verschijning, hetgeen alleen al meewerkte om de orde te herstellen. En als hij aanpakte, dan was de orde direct hersteld.
Schaars Prins was zogezegd een mannetjesputter die wel eens voor hete vuren heeft gestaan. Hij trok er vaak alleen op uit om gevaarlijke stropers te verbaliseren, maar ook heeft hij tegenover ’t geboefte zijn kracht getoond. Naar verluid is hij ooit in het Aaltense Goor door stropers overmeesterd en vastgebonden aan een boom. Enige uren later werd hij door een voorbijganger bevrijd.
In 1876 ontving Schaars Prins een eervolle onderscheiding van koning Wilhelm I van Pruisen voor moedig gedrag, het jaar ervoor getoond bij de arrestatie van twee Duitse moordenaars die uit de gevangenis in Bocholt waren ontsnapt.
Jan Steven Schaars Prins overleed op 23 augustus 1893 in Aalten.
Het Vaderland, 7 maart 1876Zutphensche Courant, 26 maart 1886Zutphensche Courant, 17 april 1886Zutphensche Courant, 26 augustus 1893
Jan Steven Schaars Prins (1817-1893)
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Johannes Hendrik Frederik Gangel werd geboren op 7 december 1839 in Appeltern als zoon van Bernardus Gangel, schoolonderwijzer van beroep en Christina Leemhorst. Hij studeerde theologie aan de Universiteit van Utrecht. In 1879 werd Gangel beroepen als predikant van de Nederlands Hervormde kerk in Aalten.
Hij volgde de vrijzinnige ds. Klinkenberg op. De verhoudingen tussen de beide predikanten van Aalten, ds. Gangel en de vrijzinnige ds. C.F.S. Pape, werden al spoedig beschadigd. Pape had een waarnemer benoemd om zijn catechisaties te geven omdat hij zelf ziek was. De regels gaven echter de kerkenraad die bevoegdheid. Ds. Gangel en de kerkenraad hadden ongetwijfeld een rechtzinnige waarnemer willen benoemen.
In Aalten werd Gangel al snel een geliefd figuur. Hij was zeer betrokken bij zijn gemeente en wist op een heldere en inspirerende manier te preken. Gangel was in zijn tijd een progressieve predikant die streefde naar vernieuwing binnen de kerk. Hij was voorstander van moderne bijbelkritiek en wilde dat de kerk zich meer zou richten op het dagelijks leven van de gelovigen. Ook was hij een groot voorstander van het gebruik van het Nederlands in de kerk, in plaats van het Latijn of het dialect dat in sommige gemeenten nog werd gebruikt.
In Aalten was Gangel zeer actief in het verenigingsleven. Zo was hij oprichter van een zangvereniging en een toneelvereniging. Ook was hij betrokken bij het onderwijs en zette hij zich in voor de oprichting van een christelijke school.
Gangel was niet alleen actief binnen de kerkelijke gemeenschap, maar ook daarbuiten. Zo was hij betrokken bij de oprichting van een ziekenfonds en de oprichting van een afdeling van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Hij was daarnaast lid van de gemeenteraad en vervulde diverse andere maatschappelijke functies.
Hoewel Gangel een geliefd predikant was in Aalten, kreeg hij in de loop der jaren te maken met diverse conflicten. Zo had hij aanvankelijk moeite om zich aan te passen aan de conservatieve en orthodoxe gemeente van Aalten. Het duurde dan ook even voordat hij hier zijn draai kon vinden.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
De schoolkwestie
Een volgend conflict ontstond toen (de overigens niet altijd even tactische) ds. Gangel een vertegenwoordiger van de Unie School en Evangelie in de hervormde kerk een lezing wilde laten houden over het belang van het christelijk onderwijs. De kerkvoogden weigerden echter daarvoor toestemming te geven. Ruim zestig gemeenteleden, onder wie ds. Pape, waren het met de kerkvoogden roerend eens en lieten dat ook in een schrijven duidelijk blijken: ze hadden ‘met verontwaardiging’ gehoord van het plan van ds. Gangel en gaven blijk van hun ‘volle sympathie’ voor het besluit van de kerkvoogden, ‘het gedrag van genoemden predikant ten hoogste afkeurend’. De Christelijke Gereformeerde (c.q. Afgescheiden) Gemeente gaf echter wél toestemming om de lezing in haar kerkgebouw te houden. Gangels houding t.o.v. de christelijke school zorgde er overigens voor dat de School met den Bijbel in Aalten er veel leerlingen bij kreeg.
Het schoolbestuur nodigde de hervormde leden echter niet uit wanneer er een bestuursverkiezing gehouden werd. Het bestuur wilde namelijk ‘de beginselen zuiver houden’, en wilde voorkomen dat er teveel hervormde invloed zou komen. Ds. Gangel was het daarmee natuurlijk niet eens en protesteerde, niet zonder enige drift. Ook een tweede vergadering was voor hen niet toegankelijk. Dat leidde tot een stevig conflict, zowel met ds. Breukelaar, voorzitter van het schoolbestuur, als met de Christelijke ‘Afgescheidene’ Gemeente, zoals de Christelijke Gereformeerden zich nog steeds noemden. Ook schoolhoofd Siebel vertrok naar de opgerichte hervormde lagere school.
De Doleantie
Intussen was de strijd tegen de vrijzinnigheid en tegen de macht van de kerkelijke besturen in hervormd Amsterdam tot een uitbarsting gekomen. De meerderheid van de kerkenraad was namelijk door de kerkelijke besturen geschorst, waarop dezen op 16 december 1886 de Nederduitsche Gereformeerde Kerk (doleerende) oprichtten, onder leiding van vooral (onder meer) dr. A. Kuyper (1837-1920), zelf een van de geschorste ouderlingen.
In de hervormde gemeente te Aalten was ook de sfeer tussen ds. Gangel en zijn vrijzinnige collega ds. Van Oostrom-Soede, te snijden. Van Oostrom Soede kwam al enige tijd niet meer op de kerkenraad, en zijn vrouw wilde de beschuldiging die zij tegen ds. Gangel had uitgesproken niet terugnemen (ds. Gangel was volgens haar ‘het gemeenste sujet van de wereld’). Ze mocht daarom niet meer aan het avondmaal deelnemen. Verscheidene conflicten tussen beide predikanten maakten de sfeer er niet beter op. De gemeente merkte dat natuurlijk ook en daar ontstonden twee groepen van aanhangers (de Ganglianen en de Soedenezen). De liberale kranten schreven met welbehagen over de kerkelijke onrust in Aalten.
Op 15 februari 1887 besloot de Aaltense kerkenraad in Doleantie te gaan, door zich te onttrekken aan de hervormde kerkelijke besturen. Drie kerkenraadsleden hadden op die vergadering laten weten dat zij “zich met smart genoodzaakt voelen het ambt neer te leggen”. De kerkenraad hakte toen de knoop door. Het besluit werd in een officiële kerkenraadsacte vastgelegd. In tegenstelling tot ds. Gangel had ds. Van Oostrom-Soede de kerkenraad meegedeeld niet met de Doleantie mee te gaan. De eerste zondag na het Doleantiebesluit verliep rustig en konden de Dolerenden gewoon van het hervormde kerkgebouw gebruik maken.
Een onrustige zondag…
Op zondag 6 maart 1887 verliepen de gebeurtenissen echter minder geruisloos. De hervormde classis had ds. Bergsma opdracht gegeven in de hervormde kerk van Aalten te preken; ds. Gangel was echter ook van plan de kerkdienst in die kerk te leiden. Zodra kerkvoogd G.J. Lammers de kerkdeuren had geopend renden aanhangers van beide predikanten de kerk in om de kansel te veroveren. “Een pootige Soediaan [volgens de Dolerende kerkenraad omgekocht door huisvrienden van ds. Oostrom-Soede] bezet de verheven domineesplaats, en van allerlei posteert zich op of bij de trap, dringt, stompt en krabbelt als soms op de Amsterdamse Beurs”, schreef een krant.
De Dolerende kerkenraad notuleerde: “Treurig was daarbij de houding van den Burgemeester Hora Adema die bij die worsteling juist de kerk voorbij ging en niets deed om het te verhinderen, evenmin toen hij vijf minuten later door kerkvoogden geroepen, het tieren en vloeken bij den kansel aanschouwde en hoorde en weigerde het volk tot rede te brengen, waarop kerkvoogden hem verzochten de kerk te doen ontruimen”.
De kerkenraad besloot de volgende zondag geen dienst te houden omdat E. van Eerden, een medestander van ds. Oostrom-Soede, had gedreigd ds. Gangel te zullen doodschieten zodra hij op de preekstoel zou staan.
Kerkvoogd G.J. Lammers (foto: ‘Een kerk in de lens’).
Ds. Gangel naar de autoriteiten
Terwijl tegenstanders van ds. Gangel met zakken vol stenen zich op het station hadden verzameld toen ze hoorden dat hij ’s avonds zou terugkomen van zijn treinreis naar de commissaris van de koning, reed de predikant echter – samen met ouderling W. te Gussinklo – door naar Den Haag, om daar met de minister van justitie te spreken, Baron Du Tour van Bellinchave.
Toen ds. Gangel ’s avonds dus niet met de trein in Aalten terugkwam liepen de teleurgestelde aspirant-stenengooiers naar de pastorie in de Hoekstraat, waar ze schreeuwden: “Hop, hop, hop, hang Gangel en de Ganglianen op“. Uiteindelijk moest ds. Gangel natuurlijk toch weer naar huis, maar ds. Van Dorsen van Varsseveld waarschuwde hem voor de zekerheid voor het gevaar dat dreigde.
Om half twee ’s nachts kwam de predikant in Aalten aan, maar omdat niemand hem wilde rijden liep hij naar de pastorie, begeleid door een zeventigtal geestverwante boeren uit de Aaltense buurt Lintelo, met stokken gewapend.
De zondag daarna bleef de kerk dicht; ze werd door soldaten bewaakt, evenals de hervormde pastorie. Zaterdag waren namelijk vijftien huzaren en veertig infanteristen in Aalten gearriveerd om de orde te handhaven. Dat verhinderde echter verdere ongeregeldheden niet. De burgemeester had voor de zekerheid de cafés gesloten.
Een noodkerk
Intussen was de kerkenraad aan de slag gegaan met de bouw van een houten noodkerk aan de Varsseveldsestraatweg (de ‘Plankenkerk’). Architect Van de Wilk had de bouwplannen gemaakt voor de ‘loodblauw geverfde keet met een inderdaad sober doleerend voorkomen’. Een avondmaalsstel en een doopstel werden aangeschaft en op 1 mei 1887 kon het gebouw in gebruik genomen worden. De preek ging over 1 Koningen 18 vers 21: “Toen naderde Elía tot het ganse volk en zeide: Hoelang hinkt gij op twee gedachten? Zo de HEERE God is, volgt Hem na, en zo het Baäl is, volgt hem na. Maar het volk antwoordde hem niet één woord“. Vierentwintig jongelui deden toen belijdenis en ’s middags werden zes kinderen gedoopt.
Om de kerkelijke gegevens veilig te stellen schreef ds. Gangel de lidmatenboeken vanaf 1816 tot de Doleantie over, en bovendien kopieerde hij de notulen van de kerkenraad vanaf de vergadering waar besloten werd in Doleantie te gaan. De reden daarvan was dat men bang was dat op bevel van de rechter die boeken te eniger tijd zouden moeten worden teruggegeven. Dat gebeurde uiteindelijk in de zomer van 1888. Ook de hervormde pastorie moest toen worden teruggegeven op bevel van de rechtbank. In de Hogestraat werd in 1888 daarom een nieuwe pastorie gebouwd. De bouw ervan kostte fl. 5.100.
Onenigheid over de kerkbouw en over meer
Allerlei meningsverschillen en conflicten maakten het Dolerende kerkelijk leven er in de eerste jaren niet aangenamer op. Zo wilde ds. Gangel graag van de Plankenkerk af en een stenen kerk bouwen. Dat zou volgens hem kunnen worden gefinancierd door de zitplaatsen in de nieuwe kerk te verhuren, zoals op veel andere plaatsen ook het geval was. Daarmee konden volgens hem rente en aflossing betaald worden. De kerkvoogden vonden echter dat er beter ‘een vrijwillige jaarlijkse inschrijving kon worden gehouden voor de kosten van de eeredienst’. Ds. Gangel vreesde dat dit veel te lang ging duren terwijl de Plankenkerk ongerieflijk was: ’s zomers heet, ’s winters ijskoud. Het bleef wrijven.
Ds. Gangel vond het nodig dat ook de ouderlingen het huisbezoek op zich zouden nemen. Maar dezen vonden dat het veel te veel tijd zou nemen om de intussen 1.700 leden tellende gemeente geestelijk te verzorgen. Men had de gemeente in vier wijken verdeeld: Dale en Barlo, IJzerlo en Heurne, Aalten en Haart en een wijk voor Lintelo, elk met twee ouderlingen.
De classis komt er bij
De verhoudingen in de Dolerende kerkenraad werden er ondertussen niet beter op. Tijdens een weekdienst op een woensdagavond had ouderling De Wijn voor opschudding gezorgd ‘door de ongehoorde openlijke verguizing’ van vermoedelijk de predikant. De Nieuwe Rotterdamsche Courant berichtte er over en ook de classis was uiteraard op de hoogte van de conflicten. Deze stuurde daarom een commissie naar Aalten die onder leiding stond van ds. J.C. van Schelven (1854-1904) te Dieren om een onderzoek in te stellen. Toen bleek dat ook ouderling Lammers het niet erg goed met de predikant kon vinden: “De gerezen onaangenaamheden hadden haar ontstaan de danken aan het drijven van ds. Gangel om in plaats van de houten noodkerk een stenen kerk te bouwen”. Ouderling Wijn bracht nog ter tafel dat ds. Gangel een ernstig ziek gemeentelid willens en wetens niet had bezocht.
Ds. Gangel hield zich uiteraard ook niet stil en wees er op dat hij heel veel extra werk heeft moeten doen. De hele correspondentie met betrekking tot de rechtszaken na de Doleantie moest door hem verzorgd worden. Bovendien had hij te maken met veel werk voor de school, voor het Suppletiefonds (waaruit het schoolgeld voor kinderen van behoeftige gemeenteleden betaald werd), de Jongelingsvereniging en de zondagsscholen, zodat hij veel slaaptekort had opgelopen.
Ds. Van Schelven drong op verzoening aan. Uiteindelijk sloten Gangel en Lammers vrede, maar De Wijn wilde de hele zaak aan de manslidmaten voorleggen, al werd later ook vrede met hem gesloten door bemiddeling van ds. P.C. Koster (1857-1929) van Velp. Ds. Gangel vond zijn werksfeer zo langzamerhand ondraaglijk worden en wilde zich in Velp vestigen, ‘omdat mijn werk afgezien van de verzoening, hier onmogelijk gemaakt is’. Toch trok hij dat besluit in februari 1889 weer in omdat hij ‘na zwaren strijd voor zich zelven, bezweken is voor de aandrang van zoovele leden der gemeente op hem uitgeoefend’. Twee kerkenraadsleden bezochten hem en zeiden blij te zijn met zijn beslissing. De anderen zwegen in alle talen.
Preeklezen en notulen schrijven
Een andere oorzaak van de onenigheid tussen kerkenraad en predikant betrof het ‘preeklezen’ door ouderlingen bij afwezigheid van de predikant. Ouderling Lammers had op zekere dag dienst en kon een keuze maken uit een aantal preken die ds. Gangel aan hem overhandigd had. Hij wilde zich daartoe echter niet lenen en verkoos ‘zelf maar een woordje te spreken’ en verklaarde tussen neus en lippen door tegelijk ook even tegen het ‘preeklezen’ te zijn. De predikant bleef niets anders over dan mee te delen dat als er geen preeklezers waren hij zou moeten zorgen de zondagse dienst bij zijn afwezigheid niet te laten doorgaan.
Ook het opstellen van de notulen bleek oorzaak van verwijdering. Ds. Gangel had tot nog toe de notulen altijd geschreven en deed daarin uitvoerig kond van alle onaangenaamheden die in de kerkenraad voorvielen. Dat wekte wrevel bij anderen in de kerkenraad. Vandaar dat ouderling W. te Gussinklo benoemd werd tot scriba. Deze moest echter zijn functie weer aan de predikant overdragen, omdat hij sommige zaken naar eigen zeggen ‘opzettelijk had weggelaten’.
Ds. J.H.F. Gangel (1839-1908) op iets oudere leeftijd.
De bouw van de Westerkerk (1891)
In maart 1891 werd tijdens de manslidmatenvergadering rondvraag gedaan over de wens om een stenen kerk te bouwen en de Plankenkerk daarmee te kunnen sluiten. De stemming liet zien dat er vierennegentig voorstanders, dertig tegenstanders en twaalf blanco stemmers waren. De bouw ging dus door. De plaats was bepaald naast de nieuwe pastorie aan de Hogestraat. Niet het hele bedrag kon direct op tafel komen, dus werd een lening van fl. 15.000 afgesloten. De bouw verliep zeer voorspoedig, want al in hetzelfde jaar was de kerk gereed. Gemeenteleden hielden een rondgang om geld in te zamelen voor een luidklok. Ook kwam er een gedenksteen ter waarde van fl. 40. Die kon deels betaald worden van het restant van het geld voor de luidklok (fl. 15); ds. Gangel betaalde de resterende fl. 25.
Op ‘een woensdag in februari 1892’ werd de kerk in gebruik genomen. Ook de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente was uitgenodigd en aanwezig. Intussen waren de huurprijzen bepaald van de zitplaatsen in de nieuwe kerk. De duurste plaatsen kostten fl. 5, de prijs van de ‘middenklasse’ zitplaatsen bedroeg fl. 3,50 en de goedkoopste kostten fl. 2. “Aan de armen en minvermogenden werd een plaats van fl. 5 aangeboden, midden in kerk!”
De kerk was voorzien van een zeshoekige preekstoel die op een centrale pilaar rustte. Aanvankelijk was er geen galerij in de kerk; die werd in latere jaren gebouwd. Wel was er een orgel, dat voorin de kerk stond, maar in 1898 zo slecht geworden was dat een commissie zich bezon op de aanschaf van een nieuw instrument. Toch vond de kerkenraad – de plannen ziende – het niet echt noodzakelijk, maar gaf uiteindelijk toch toestemming fl. 1.500 bij elkaar te halen onder voorwaarde dat de behoeftige gemeenteleden ontzien zouden worden bij de rondgang door de gemeente.
Een jaar sparen leverde het benodigde geld op. De kerkenraad besloot dat het orgel geplaatst zou worden ‘op een plaats waardoor het orgel het minste licht wegneemt’, en dat was boven de preekstoel, waarvan de pilaar iets moest worden ingekort.
Kerk A en Kerk B (17 juni 1892 tot 1 januari 1909)
Zoals al eerder aangegeven was in 1892 de landelijke ‘Vereniging’ tot stand gekomen van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitsche Gereformeerde Kerken, respectievelijk afkomstig uit Afscheiding en Doleantie. De beide kerken gingen per 17 juni 1892 samen verder als De Gereformeerde Kerken in Nederland.
De synodes hadden afgesproken dat in plaatsen waar de vereniging tussen de twee kerken niet zomaar voor elkaar was, beide kerken tóch Gereformeerde Kerk zouden heten. De oudste van de twee – meestal de Christelijke Gereformeerde Gemeente – zou een ‘A’ achter de kerknaam plakken; de jongste – meestal de Nederduitsche Gereformeerde Kerk – een ‘B’. Vanaf 17 juni 1892 bestonden in Aalten dus twee (geheel zelfstandige) Gereformeerde Kerken: De Gereformeerde Kerk te Aalten A (de vroegere Christelijke Gereformeerde Gemeente) en De Gereformeerde Kerk te Aalten B (de Dolerende kerk).
Het kerkgebouw van Kerk A gezien van de achterkant met de consistorie.
De samensprekingen in de ijskast
Ook in Aalten zouden beide kerken met elkaar in gesprek moeten gaan om te trachten tot eenheid te komen. Zo nu en dan werden gecombineerde kerkenraadsvergaderingen gehouden. Maar vooral in Kerk A bestond bezwaar tegen de ‘Vereniging’ van beide gemeenten. De meerderheid van de leden van Kerk A was tegen, ook tegen het houden van gecombineerde kerkenraadsvergaderingen. Verder wilde men in Kerk A niet dat ouderlingen van beide kerken samen huisbezoek deden. Besloten werd de zaak van de ineensmelting vooralsnog te laten rusten.
Voor kerkenraad A was een belangrijk punt om met de ineensmelting rustig aan te doen de vrees dat in eigen gelederen een scheuring zou ontstaan. Wat zouden de tegenstanders van ineensmelting doen als beide kerkenraden zouden besluiten samen te gaan? De voorbeelden waren elders in het land te zien. Zo hadden twee christelijke gereformeerde predikanten op hun synode een bezwaarschrift ingediend tegen de ‘Vereniging’ en hadden – toen de ‘Vereniging’ toch doorging – de ‘voortgezette’ Christelijke Gereformeerde Kerk gesticht.
En zo hadden bijvoorbeeld in het Friese Suawoude de kerkenraad en de gemeente zich onder leiding van hun ds. J.W. Draijer (1851-1894) in 1893 zich losgemaakt van de Gereformeerde Kerken ‘om te blijven wat wij waren, namelijk christelijk gereformeerd’. Voor zoiets was men ook in Aalten bang. Dat remde ongetwijfeld het tot stand komen van de eenwording van beide kerken.
Anderhalf jaar nadat kerkenraad A de samensprekingen in de ijskast had gestopt, vroeg kerkenraad B in een brief of kerkenraad A de ineensmelting van beide gemeenten eigenlijk wel wilde. En zo ja, wat deed de kerkenraad dan allemaal om tot samengaan te komen? Of was de kerkenraad misschien bang voor een scheuring in eigen gelederen? Kerkenraad A antwoordde toen dat de meerderheid van de kerkenraad intussen weliswaar voor samengaan was, maar dat wilde niet zeggen dat het dan ook meteen kon doorgaan. Kerkenraad A schreef niets over de houding van veel van de eigen gemeenteleden…
Dat vond kerkenraad B jammer. Hij besloot de weekgodsdienstoefeningen – zo’n beetje het enige dat gezamenlijk gedaan werd – stop te zetten. En dat vond kerkenraad A weer jammer.
Ds. Gangel vertrekt
Ds. Gangel vertrok in 1895 naar de Gereformeerde Kerk te Rijswijk (Z.H.), na op 28 april afscheid genomen te hebben van de gemeente te Aalten. Het jaar daarop al werd hij gereformeerd predikant te Voorst, maar in 1900 ging hij van de Gereformeerde Kerken ‘terug’ naar de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij overleed op 27 juli 1908 in Arnhem.
Journalist, ambtenaar en oud-directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD)
Gerrit Jan Lammers werd op 23 oktober 1903 geboren in Aalten, zoon van molenaar Johannes Christiaan Lammers en Maria Scheurer. Zij woonden in de Molenstraat op nummer 3. Gerrit Jan trouwde op 25 juli 1928 in Arnhem met Maria Evertje van Dreven (Wageningen, 28 december 1900).
Sinds 1921 was hij werkzaam in de journalistiek en tot 1940 was hij parlementair redacteur bij de aan de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) gelieerde krant De Standaard.
Lammers stond bekend als een starre en rechtlijnige calvinist. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd hij in 1940 medewerker van het door de Duitsers tot illegaal verklaarde blad Vrij Nederland. Voor zijn ondergrondse werkzaamheden werd hij in juni 1941 gearresteerd door de Duitse Sicherheitsdienst (SD) waarna hij tot eind 1943 gevangen werd gehouden in het Duitse Braunschweig.
Na de oorlog maakte hij deel uit van de Commissie voor de Perszuivering die zich richtte op het zich ontdoen van journalisten en directeuren van kranten die in de oorlog pro-Duits waren.
Lammers studeerde vóór en tijdens de oorlog rechten. In 1945 deed hij doctoraal examen aan de Vrije universiteit te Amsterdam en in 1952 promoveerde hij op een later beroemd geworden proefschrift met als onderwerp: “De Kroon en de kabinetsformatie”.
Voor hij in 1952 naar de Rijksvoorlichtingsdienst ging, was Lammers chef van de afdeling voorlichting van het ministerie van Sociale zaken (1946-1947) en daarna hoofd van de afdeling algemene zaken van dat ministerie. Hij werd in 1952 benoemd tot hoofddirecteur van de Rijksvoorlichtingsdienst en bekleedde deze functie tot 1968.
Gerrit Jan Lammers was Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en Commandeur in de Huisorde van Oranje. Ook droeg hij tal van buitenlandse onderscheidingen. Lammers heeft tal van publicaties op staatsrechtelijk gebied op zijn naam.
Dr. Gerrit Jan Lammers overleed op 7 november 1976, 72 jaar oud. Hij werd begraven op de algemene begraafplaats aan de Rodelaan te Voorburg.
Zoon
In 1931 werden Gerrit Jan en Maria Evertje verblijd met de geboorte van een zoon: Johannes Christiaan Jan (Han) Lammers. Toen vader Gerrit Jan in 1941 door de Duitsers gevangen was genomen, vertrok moeder Lammers met Han naar haar schoonouders in Aalten. Hier bezocht de jongen de MULO, waar hij vanaf 1942 orgelles kreeg. Het orgelspel zou later zijn grootste hobby worden.
Tegen het einde van de bezetting vertrok Han, slechts veertien jaar oud, alleen op de fiets naar Den Haag, waar zijn beide ouders op dat moment verbleven. Han Lammers zou later, net als zijn vader, een indrukwekkende carrière opbouwen. Zo was hij onder andere journalist, raadslid en wethouder in Amsterdam, burgemeester van Almere en commissaris van de Koningin van de provincie Flevoland. Han Lammers overleed in 2000.
Gerrit Jan Lammers. Deze foto stamt uit 1968 toen hij directeur was van de Rijksvoorlichtingsdienst. (Nationaal Archief, RVD – CC0)
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Dela Maria (Marja) Vaags werd op 29 december 1956 geboren in Aalten. Als kind woonde ze aan de Bredevoortsestraatweg 105. Later verwierf ze nationale bekendheid als actrice, voornamelijk door haar rol als Regina Jongschaap in de dramaserie Vrouwenvleugel. In 1994 won de serie de Gouden Televizier-Ring voor beste televisieprogramma.
Vaags studeerde in 1981 af aan de Academie voor Expressie door Woord en Gebaar. Na deze studie volgde ze privélessen bij onder anderen Ton Lutz, Shireen Strooker, Hans Hoes, Rudolf Lucieer, Warren Robertson en Ad van Kempen. Na haar opleiding richtte zij met onder anderen Martine van Os de theatergroep Dames & Heren op.
Verder heeft ze gastrollen gehad in Goede tijden, slechte tijden en Medisch Centrum West, en speelde ze onder andere in enkele van de Sinterklaasfilms van Martijn van Nellestijn. Daarnaast speelde ze een seizoen bij het Theater van de Lach van John Lanting. En speelde ze onder andere bij Stichting de Verwarring Zoo Story van Edward Albee en het stuk de Overgang bij Stichting de Nel.
In 2007 werd bij Vaags baarmoederhalskanker geconstateerd. Vier jaar later, op 29 juli 2011, overleed zij op 54-jarige leeftijd in haar woonplaats Amsterdam aan de gevolgen van deze ziekte. Ze liet een zoon achter.
Dela Maria Vaags in 1994
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
O.a. medeoprichter Zuivelfabriek, Landbouw en Boerenleenbank, raadslid en wethouder
Johan Obbink werd op 23 januari 1869 geboren op boerderij de Rikkert in de Aaltense buurtschap Heurne. Hij was een tweelingbroer van theoloog en hofprediker Herman Theodorus Obbink. Op 25 juni 1891 trouwde hij met Berendina Hendrika Sondern van Groot Heinen in Lintelo. Samen kregen zij drie zonen en twee dochters.
In 1919 kocht hij boerderij Nieuw Slaa, samen met zijn zoon Hendrik Willem, en ging daar wonen.
Maatschappelijke verdiensten
Johan Obbink heeft vele jaren een vooraanstaande plaats ingenomen in het openbare leven in Aalten. Zo was hij in 1896 één der oprichters van de Coop. Zuivelfabriek en in 1898 van de Coop. Landbouwvereniging, welke instellingen hij jarenlang als bestuurslid heeft gediend. Op zijn initiatief werd in 1903 de Coöp. Boerenleenbank opgericht, waarvan hij meer dan een kwart eeuw kassier was.
Verder was Obbink voorzitter van de Ring van Boerenleenbanken ‘De Graafschap’, lid van de Prov. Staten van Gelderland, commissaris nam de P.G.E.M. en lid van de plaatselijke commissie der Stichting Crisissteun Landbouw Gelderland, raadslid en later wethouder voor de gemeente Aalten, bestuurslid van het Onderling Boerenverzekeringsfonds, poldermeester van het waterschap “De Baakse Beek”, medeoprichter van de Bond aankoopvereniging in Gelderland, lid van de Raad van Toezicht op de Rijkslandbouwwinterschool te Winterswijk en president-kerkvoogd van de NH kerk te Aalten.
Het belang van vooral de landbouwende bevolking stond bij hem steeds op de voorgrond en dat leidde er toe, dat Obbink niet alleen geëerd, maar ook gevreesd werd om de felle onverzettelijkheid waarmee hij onbevreesd zijn mening verdedigde. En juist deze eigenschap heeft hem stellig gemaakt tot een pionier voor de idealen die hij stelde en in zijn strijd daarvoor heeft Obbink veel tot stand gebracht.
Voor zijn uitzonderlijke verdiensten is Obbink door H.M. de Koningin benoemd tot ridder in de Orde van Oranje Nassau.
Johan Obbink overleed op 9 mei 1957 op 88-jarige leeftijd, thuis in de Aaltense Heurne. Hij werd begraven op de Oude Begraafplaats aan de Varsseveldsestraatweg in Aalten.
Begrafenis
Zijn begrafenis vond plaats onder zeer grote belangstelling. Onder leiding van Ds. D. Groeneboer werd in de Oude Helenakerk de rouwdienst gehouden. Namens het gemeentebestuur werd deze dienst bijgewoond door burgemeester E.S. van Veen en wethouder J. te Roele, verder waren onder de aanwezigen vele bestuurders van de organisaties, waarin de heer Obbink een werkzaam aandeel heeft gehad, zowel uit plaatselijke kring als regionaal en ook landelijk.
Na de rouwdienst vertrok om half drie een lange stoet, waarin tal van bloemstukken werden meegevoerd, naar de begraafplaats. Daar aangekomen werd de kist met het stoffelijk overschot door buren van de familie Obbink naar de laatste rustplaats gedragen.
Rouwstoet voor de begrafenis van Johan Obbink (De Graafschapbode, 15 mei 1957)
Hier sprak burgemeester E.S. van Veen namens de gemeente. De burgemeester schetste de heer Obbink als een gemeenschapsmens in de ruimste zin van het woord.
In gelijke zin sprak de heer T.G. Elkink uit Ruurlo, voorzitter van de Ring de Graafschap van de Boerenleenbanken, de opvolger van Obbink. Elkink schetste de grote invloed die Johan Obbink bij de landbouwers had; ook buiten Aalten had de stem van de heer Obbink vaak een overwegende en beslissende invloed.
Voor het landelijk verband der boerenleenbanken sprak de heer H.J. Hendriksen, adjunct-directeur van de Raiffeisenbank te Utrecht: “De naam van Johan Obbink is in de annalen dezer bank geboekstaafd, want dankbaar wordt daar herdacht wat een drietal, hooguit een viertal pioniers heeft gepresteerd aan zegenrijke arbeid voor honderdduizenden landbouwers en van deze pioniers was de heer Obbink uit Aalten niet de minste.”
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Anthonius Julius Hendrikus (Ton) Kötter werd op 9 november 1906 geboren in Aalten, op nummer 184a (Hogestraat). Twee jaar na zijn geboorte verhuist het gezin naar Groesbeek. Op 23 mei 1929 trouwt Kötter in Ubbergen met Tobina Anna Maria van Spreeken (Rotterdam, 11 oktober 1896).
Toen hij twaalf jaar was, kreeg hij privé trompetles. Op zijn 14e kreeg hij viool- en trompetles aan de muziekschool in Nijmegen. Daarna studeerde hij privé muziektheorie en compositie. Hij werd lid van de Marinierskapel der Koninklijke Marine als trompettist. Aan de Hochschule für Musik in Berlijn studeerde hij compositie en orkest-directie bij professor Freidenberg en Wilhelm Furtwängler.
Na de Tweede Wereldoorlog werd Kotter dirigent van verschillende harmonie- en fanfare-orkesten, o.a. van de Politiekapel te Nijmegen. In 1948 werd hij dirigent bij diverse orkesten in de omgeving van Tilburg, o.a. ook bij het bekende Koninklijke Harmonie “Sophia’s Vereeniging”, te Loon op Zand, en van 1950 tot 1965 van de Andels Fanfare Corps, Andel. Daarna dirigeerde hij Soli Deo Gloria in Enschede. In 1965 werd hij docent aan het Conservatorium Enschede. Van 1967 tot 1977 was hij dirigent van Excelsior Eibergen.
Ton Kotter overleed op 21 april 1991.
Foto: Excelsior Eibergen
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
NH predikant, theoloog, bijbelvertaler en hofprediker
Herman Theodorus Obbink werd op 23 januari 1869 geboren op boerderij de Rikkert in de Aaltense buurtschap Heurne. Hij was een tweelingbroer van Johan Obbink, o.a. medeoprichter van de Zuivelfabriek en ‘de Landbouw’ in Aalten.
Op 16-09-1889 vertrok Herman, 20 jaar oud, naar Doetinchem, en woonde daar aan de Burg. van Nispenstraat (link). Daar stond de Latijnse school (later Stedelijk Gymnasium / Gemeentelijk Lyceum).
Op 20 september 1892 vertrok hij uit Doetinchem naar Utrecht, waar hij studeerde aan de Universiteit Utrecht. Vervolgens stond hij als predikant in Hoogersmilde, Kamperveen, Middelburg en Den Haag. Op 2 december 1901 promoveerde hij te Utrecht op “De heilige oorlog volgens den Koran”.
Op 20 april 1897 trouwde hij met Jantine Gérardine ten Cate (1874-1949). Het echtpaar kreeg drie zonen.
Hoogleraar
In 1910 volgde zijn benoeming tot hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam met de leeropdracht “Algemene godsdienstgeschiedenis en de geschiedenis van de israëlietische godsdienst”. Zijn oratie was getiteld “De beteekenis van Egypte en Babylonië in de oude religieuze denkwereld”.
In 1913 werd hij benoemd tot hoogleraar Theologie en Godsdienstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Zijn oratie was getiteld “Over Oud-Aegyptische voorstellingen aangaande dood en leven”. De onderwerpen van beide oraties reflecteren zijn interesse in de Egyptische en Babylonisch-Assyrische wereld, die hij altijd in connectie met het Oude Testament heeft bestudeerd. Aan de Universiteit Utrecht gaf hij ook taalcolleges Assyrisch en Oudegyptisch.
Bijbelvertaler en hofprediker
In 1924 verscheen Obbinks vertaling van het Oude Testament. Deze werd in 1927 aangevuld met een vertaling van het Nieuwe Testament door zijn collega Annéus Marinus Brouwer (1875-1948). De vertaling, de “Utrechtse vertaling“, wordt meestal “Obbink en Brouwer” genoemd. Hij was rector van de Universiteit Utrecht in 1928/1929. In 1939 ging hij met emeritaat; zijn zoon Hendrik Willem Obbink volgde hem op.
Van 1929 tot 1947 was Obbink hofprediker. In die hoedanigheid ging hij in 1937 voor in de inzegening van het huwelijk van koningin Juliana en prins Bernhard. Ook doopte hij prinses Beatrix, leidde hij de begrafenis van koningin Emma en van prins Hendrik, de man van koningin Wilhelmina (bron).
Gerrit Jan Heinenwas klokken- en torenuurwerkmaker en woonde op ’t Kampe in IJzerlo, aan de later naar hem vernoemde Klokkemakersweg.
Gerrit Jan Heinen werd op 11 april 1858 geboren in IJzerlo. Op 12 juni 1885 trouwde hij in Aalten met Aleida Johanna Lohuis. Samen kregen zij vijf kinderen. Heinen overleed op 4 december 1929 en ligt begraven op de Oude Begraafplaats aan de Varsseveldsestraatweg.
Op 1 juni 1873 schreef De Maasbode:
AALTEN, 22 Mei. Is men dikwijls in de gelegenheid een minachtend vonnis te hooren uitspreken over de verstandelijke ontwikkeling van een zoogenaamden achterhoekschen boer, en wordt wel is waar dat gevoelen ook hier ter plaatse door velen gedeeld; het volgende geval strekt zeker om daaromtrent eene tegenovergestelde meening ingang te doen vinden.
Het uurwerk in den toren der hervormde kerk, dat in 1861 werd vervaardigd door zekeren Bartstra, deskundige in dat vak, bleek al spoedig van te lichte constructie te zijn, weshalve werd beraadslaagd de gebreken, die het aankleefden, te verhelpen. Jaar en dag verliepen echter, zonder dat men eenige verbetering in den bestaanden toestand kon bespeuren, totdat zich een paar jaren geleden, zekere Heinen, dilettant-klokkenmaker op het plaatsje Kampe, in IJzerlo onder deze gemeente, tot heeren kerkvoogden wendde, met de verzekering, volkomen in staat te zijn een geheel nieuw aan alle eischen voldoend uurwerk te vervaardigen. Hij kreeg hierop fiat, nadat tevoren was overeengekomen omtrent prijs en wijze van betaling, die niet eer dan na onvoorwaardelijke goedkeuring van het geleverde zou plaats hebben.
Verwondering over de bekrompenheid van heeren kerkvoogden, om een dergelijke zaak aan een empiricus in ’t vak toe te vertrouwen, bleef niet achterwege. Thans echter, nadat velen tijdens het vervaardigen en ook na de voltooiing zich hebben overtuigd van de waarlijk fraaie, door Heinen zelf ontworpen en uitgevoerde constructie, nu aan dit uurwerk een algemeene tevredenheid, zoowel wat slag- als gangwerk betreft, ten deel valt, heeft die verwondering plaats gemaakt voor eene rechtmatige bewondering van Heinens bekwaamheid in dit vak, waarin hij nimmer of nooit eenig onderwijs mocht erlangen. Van harte wenschen we hem toe, dat zijn verdere pogingen hetzelfde gunstig gevolg mogen hebben, dat hij in deze zaak mocht ondervinden.
Gooswijn van der Lawick of Goosen van der Lauwick (Diepenheim, ca. 1547 – Bredevoort, 23 juni 1629) was kapitein, heer van Geldermalsen, leenman van ter Hegge en ten Velde, drost van Bredevoort en lid van het ridderschap van Zutphen en Nijmegen.
Gooswijn was een zoon van Goossen van der Lawick, heer van Geldermalsen en drost van Buren, en van Anna van Asperen van Vueren. Hij trouwde met de weduwe van Floris van Buckhorst, Joanna Bentinck en werd daardoor ook beleend met kasteel en heerlijkheid Buckhorst bij Zalk in Overijssel. Twee van zijn zoons, Christoffel en Georg Nicolaas, zouden later ook drost worden van Bredevoort.
Staatse dienst
Gooswijn van der Lawick maakte zich beroemd tijdens het beleg en ontzet van Bredevoort in 1606. Nadat de Spanjaarden Bredevoort wisten te overrompelen kon de burgerij en garnizoen het kasteel Bredevoort op vluchten om daar de verdediging van de stad voort te zetten in afwachting van een ontzet van omliggende Staatse legers. De Spanjaarden hadden echter geen kruit en kogels. Die waren toevallig daags tevoren door Gooswijn van der Lawick binnen het kasteel gebracht. Daardoor lukte het de Spanjaarden niet om het stadje in te nemen, ze raakten zonder munitie. Van der Lawick nam als bevelhebber in 1629 ook deel aan de Inname van Wesel, samen met Wolf Mislich.
Wapen Van der Lawick
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.