Auteur: Oud Aalten

  • De Aaltense Lindeboom in Delfshaven

    De Aaltense Lindeboom in Delfshaven

    Havenstraat 172, Rotterdam-Delfshaven

    Aan de Havenstraat in Rotterdam-Delfshaven staat een huis uit 1886 met boven in de gevel het wapen van Aalten, de Lindeboom (klik hier voor Google Streetview).

    Het is ons vooralsnog onbekend wat de relatie is tussen de opdrachtgever, Fred(e)rik van Aalten (Woudenberg, 1820 – Rotterdam, 1904), en de gemeente Aalten. De naam doet uiteraard vermoeden dat er een historische relatie bestaat, al gaat deze wellicht wel heel ver terug. Mogelijk heeft Frederik deze band tot uitdrukking willen brengen, zonder zelf te weten hoe de relatie precies in elkaar stak. Meer informatie is welkom!

  • G.J.V. Maranatha / Calvijn

    G.J.V. Maranatha / Calvijn

    Vanaf halverwege de 19e eeuw tot ver in de 20e eeuw kende Aalten diverse kerkelijke jeugdverenigingen. Hieronder volgen (delen van) een aantal krantenartikelen over de Gereformeerde Jongelingsvereeniging ‘Maranatha’, later hernoemd tot ‘Calvijn’. Meer informatie over deze en andere kerkelijke jeugdverenigingen is welkom.

    19e Jaarfeest

    Nieuwe Winterswijksche Courant, 10 mei 1902 (Delpher):

    De Geref. Jongelingsvereeniging „Maranatha” vierde gisteren (Hemelvaartsdag) haar 19de jaarfeest in kerk B. alhier. Ds. Eelderhof uit Doesburg was uitgenoodigd de feestrede uit te spreken en deze nam tot onderwerp: „Maranatha”. Spreker behandelde de geschiedenis van Jezus’ Hemelvaart en zijn beloofde wederkomst. Aan het eind der wereld, als het Maranatha weerklinken zal, zullen we zien dat de overwinning de onze is. Om dien strijd goed te strijden, moeten we mannen hebben, die willen, die weten wat zij willen en die in de kracht Gods willen wat ze weten. De Jongelingsvereen. is een kweekplaats van zulke mannen, die nog wel geen strijders zijn, maar toch leerlingen. Hierna richtte spr. een ernstig woord tot de vereen. ter opwekking voor den strijd des levens om met een lied van Da Costa te eindigen. Jammer, dat er zoo weinig belangstelling was.

    50-jarig bestaan

    Nieuwe Aaltensche Courant, 3 maart 1933 (Delpher):

    Calvijn, één der oudste J.-V. op G.G. in onze plaats, heeft deze week, zij het dan ook een paar maanden te vroeg, haar gouden jubileum gevierd. Haar geschiedenis. Deze vereeniging is eigenlijk de vrucht van het werken van Ds. J.H.F. Gangel. Op zijn initiatief werd de vereeniging opgericht onder den naam „Maranatha”. In 1887 werd het de Gereformeerde Jongelingsvereeniging „Maranatha”, terwijl in 1897, op verzoek, werd ingewilligd het houden van toezicht door de Geref. Kerk B.

    Omstreeks 1907 werd de Vereeniging omgedoopt met den naam van „Calvijn”, terwijl het jaar daaropvolgende, in Februari 1908, de grondslag en het doel der Vereeniging reglementair werd vastgelegd. Haar doel werd thans omschreven als volgt: Hare leden te doen kennen en belijden de Gereformeerde beginselen voor Kerk, Staat en Maatschappij.

    Ongeveer gelijktijdig met het tot stand komen van de Geldersche Afdeeling van den Bond van Jongelingsvereenigingen op Geref. Grondslag (1893), sloot zich de Vereeniging ook aan bij den Bond, dat haar in vele opzichten ten goede gekomen is. De vereeniging heeft in dezen gang doorgewerkt tot in 1926 de splitsing plaats had, waaruit de J.-V. Dr. A. Kuyper ontstond. Tot op dezen dag staat „Calvijn” met eere in de rij van onze Geref. J.-V.

    Aaltensche Courant, 3 maart 1933 (Delpher):

    In de Westerkerk had Woensdagavond een herdenkingssamenkomst plaats ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Jongel.vereen. „Calvijn“. De eere-voorz., ds. A. Schouten Sr., opende met gebed en sprak een korte openingsrede, waarin zijne eerw. o.m. opmerkte, dat deze vereen., die een halve eeuw bestaan heeft, mannen voortbracht die leiding geven in talrijke colleges en wier namen er borg voor staan, dat ze ook op critieke momenten staan voor de eere Gods. Spr. heet voorts welkom mr. H. Bijleveld, welke hierna den kansel betreedt. Een zangkoor zong enkele liederen, waarna mr. Bijleveld zijn rede hield over: „Om te doen gedenken“.

    Achttien honderd drie en tachtig is een tijd van bijna leven in holen en spelonken. Doch een tijd waarin God licht deed schijnen. Een beginselprogram werd opgesteld, dat sindsdien bijna nooit gewijzigd werd. En het voornaamste is, dat de volksgeest werd omgezet. Voor dat hier een soc.-dem. partij was opgericht, bestond Patrimonium reeds. Een bewijs dat Christenen zich ook hieraan wijden en God daarop zijn zegen wil schenken. Zoo zal het gedenken zich uiten in het lied „Die gunst heeft God Zijn volk bewezen“. Mocht er opnieuw een onstuimige golf op u aankomen, wijk dan nimmer. Laat u niet afleiden door het kan zus en het kan zoo zijn, maar houdt u bij het „Ik ben de weg, de waarheid en het leven”. Spr. bepaalde zich tenslotte nog even bij de politieke toestand van deze dagen, zijn gehoor wijzend op de groote verantwoordelijkheid. Gezongen werd Psalm 25 vers 2, waarna spr. eindigde met dankgebed.

    Aaltensche Courant, 3 maart 1933 (Delpher):

    Gisteravond (donderdag, red.) vierde de Geref. Jongelingsvereen, „Calvijn” haar 50-jarig bestaan in gebouw Patrimonium alhier. De secr., de heer A. Lammers, gaf een historisch overzicht, terwijl de heeren F.H. Somsen, wethouder van Aalten, en A. Stapelkamp, secr. van het Chr. Nat. Vakverbond te Utrecht, beiden oud-leden van Calvijn, een toespraak hielden. Voordrachten, zangkoor en tableaux wisselden een en ander af. Het slotwoord werd gesproken door den eere-voorz., de eerw. heer ds. A. Schouten, em.-pred. alhier.

  • Gevecht in de gevangenis

    Gevecht in de gevangenis

    Op 27 februari 1880 werd een man, die zijn gevangenisstraf in Bocholt had uitgezeten, door een gendarme naar de Nederlandse grens bij Aalten gebracht. Dankzij de goede samenwerking tussen de Nederlandse en Pruisische grenspolitie werd hij bij de grensovergang netjes ontvangen door rijksveldwachter Schaars Prins uit Aalten, om aan de Nederlandse justitie te worden overgedragen, die ook nog een appeltje met hem te schillen had.

    Het vervoer naar Aalten gebeurde per rijtuig. Aldaar aangekomen, werd de man naar het huis van arrest gebracht. Alles verliep rustig en ordelijk, totdat een persoon die, zoals later bleek, het rijtuig op een draf had gevolgd, de gevangenis binnentrad.

    Toen hem werd gevraagd wat hij daar kwam doen, ontstond er plotseling een gevecht op leven en dood tussen de gevangene en zijn vriend aan de ene kant, en Schaars Prins, gemeenteveldwachter Heersink en de toevallig aanwezige gemeentebode Gerhard Rots aan de andere kant.

    Nadat een paar knuppels op de lichamen van de aanvallende boeven waren stukgeslagen, deelde Rots enkele slagen uit met een soort koekenpan, die daardoor buiten fatsoen geraakte. Bij dit gevecht liepen de veldwachters slechts enkele schrammen en blauwe plekken op, maar de flinke Rots werd zelfs gebeten in zijn neus, hand en in zeker achterdeel van zijn lichaam.

    Schaars Prins, die een paar jaar eerder was gedecoreerd door de Duitse keizer, vanwege een ontmoeting met boeven in Aalten, die, uit de gevangenis te Bocholt ontsnapt, door dien snorrebaard gesnapt werden, hield zich nu ook stevig staande, maar zou toch zonder Rots met zijn eigen sabel neergesabeld zijn.

    Uiteindelijk liep alles goed af – de brutale bevrijdingspoging mislukte en de vrienden werden achter slot en grendel gezet. Ze werden naar Zutphen vervoerd om daar hun zaak te laten behandelen en ongetwijfeld hun verdiende loon te ontvangen.

    Bronnen


    • Zutphense Courant, 1 maart 1880 (Delpher)
    • Zutphense Courant, 2 maart 1880 (Delpher)
  • Rechtspraak in Aalten (1810-1877)

    Rechtspraak in Aalten (1810-1877)

    Tijdens de Franse overheersing van ons land (1795-1813) vond er een belangrijke verandering plaats in de bestaande rechtsorde. Nadat Nederland in 1810 door Napoleon Bonaparte bij Frankrijk werd ingelijfd, werd ook hier de Franse wetgeving ingevoerd.

    Vredegerecht

    Bij Keizerlijk Decreet van 9 juli 1810 werd Nederland verdeeld in departementen, arrondissementen, kantons en gemeenten. In elke hoofdplaats van een kanton werd een vredegerecht gevestigd, ook in Aalten. Het kanton Aalten bestond uit de gemeenten Aalten en Dinxperlo.

    De taak van de vrederechter was het vredevol oplossen van een conflict voordat het voor de ‘echte’ rechter werd gebracht om zo een hoop kosten te besparen. Daarnaast had de vrederechter ook de bevoegdheid om kleine, goedkope zaken te behandelen. Andere bevoegdheden van de vrederechter lagen vooral in het personen- en familierecht.

    Kantongerecht

    In 1838 werd de rechtsorde opnieuw gereorganiseerd en werd de vrederechter vervangen door de kantonrechter. De vredegerechten Aalten en Winterswijk werden toen samengevoegd tot het kantongerecht Aalten. Dit gerecht bestreek het vierde kanton van het derde arrondissement (Zutphen) van het Gelderse gerechtshof en was op basis van de Wet van 1 juli 1830 geklasseerd als kantongerecht der vijfde klasse.

    Het Aaltense kantongerecht hield zitting in het gemeentehuis aan de Markt. In 1861 werd in de Prinsenstraat een kantonaal huis van bewaring gebouwd, met zes cellen en een cipierswoning.

    Het kantongerecht Aalten werd in 1877 opgeheven. De gemeenten Aalten en Winterswijk behoorden vanaf dat moment tot het kanton Groenlo. De gemeente Dinxperlo ging over naar het kanton Terborg.

    Archief

    Het archief van het voormalige kantongerecht Aalten is in 1968 samen met het oudste deel van het Groenlose archief naar het Rijksarchief in Gelderland overgebracht. In 1961 heeft de overdracht plaatsgevonden van het archief van het Openbaar Ministerie, dat zich nog in het gemeentehuis van Aalten bevond.

    Rechters en griffiers van het vrede- en kantongerecht te Aalten 1811-1877 (nog incompleet)

    Aanvullingen zijn welkom!

    Ambts-periodeVrederechterBijzonderheden
    ?Jan Izak Huinink (1739-1822)
    ?Abraham Casper Salomon ten Bokkel (1761-1831)advocaat, notaris, landschrijver, vrederechter, tijdelijk burgemeester van Aalten en plaatsvervangend drost
    ??
    Ambts-periodeKantonrechterBijzonderheden
    1838-1855Joseph Gerard van der Schaaff (1798-1877)voorheen vrederechter te Aalten, eervol ontslagen
    1855-1877Frederik Willem Jacob Immink (1822-1893)voorheen griffier van het kantongerecht van Aalten, daarna kantonrechter te Groenlo
    Ambts-periodeGriffierBijzonderheden
    1811Campegius Lambertus Vitringa (1786-1864)voorheen advocaat te Arnhem, daarna griffier te Harderwijk
    Jan Willem te Gussinklo (1787-1829)
    1838-1839Jan Derk Schepers (1800-1848)voorheen griffier van het vredegerecht te Aalten, daarna gemeenteontvanger te Dinxperlo
    1839-1843Jillis van Beuil (1803-1843)voorheen brievengaarder te Aalten, overleden in functie
    1843-1852Bernard Andries Roelvink (1818-1882)voorheen substituut-officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank te Zutphen, daarna notaris te Aalten
    1852-1855Frederik Willem Jacob Immink (1822-1893)voorheen advocaat te Borculo, daarna kantonrechter te Aalten
    1855-1877Cornelis Philippus Jacobus Penning (1817-1888)vroegere functie niet bekend, in 1877 op wachtgeld gesteld in verband met opheffing van het kantongerecht te Aalten

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • Kroningsfeest Bredevoort

    Kroningsfeest Bredevoort

    Zutphense Courant, 16 mei 1874

    Bredevoort, 12 Mei. ’t Kroningsfeest heeft hier gisteren volgens programma plaats gehad. Reeds in den vroegen morgen kondigden ’t kanongebulder en ’t luiden van alle klokken aan, dat Bredevoort feest zou vieren. En inderdaad, nog nimmer te voren had ons stadje een zoo feestelijk voorkomen als gisteren. Immers geene straat- ’t zij hoofd – of meer afgelegene, of zij was keurig met groen versierd en telde hare eerebogen, waarvan sommige van zeer gepaste opschriften voorzien waren. Tal van banieren wapperden, zoowel van den torentrans als van de huizen der inwoners. Bekroond door allerschoonst lenteweder, bracht het feest eene ontelbare volksmenigte op de been, onder welke massa echter eene niet gestoorde, vroolijke opgewektheid en zeldzame eenstemmigheid bleven heerschen.

    Bij den wedstrijd in het schieten waren 8 prijzen uitgeloofd. Zij werden behaald: de 1ste prijs door H. Frenken te Bredevoort, de 2de door Wechelaar te Varsseveld, de 3de door Ormel le Haart, de 4de door Schaapveld te Bredevoort, de 5de door Dammers te Bredevoort, de 6de door Voltman te Eibergen , de 7de door Brethouwer te Barlo , en de Bste door Heijink te Bredevoort.

    De feestrede, gehouden door den heer D.B. Moll, hoofdonderwijzer te Bredevoort, werd beantwoord door den burgemeester mr. L. Roelvink, die op gepaste wijze den Spreker dank zeide voor de vervulling zijner niet gemakkelijke taak. De volksspelen, bestaande in mastklimmen, koekhappen en zakloopen, gaven eene aangename afwisseling. De vroolijke opgewektheid der jeugd deed menigen aanschouwer goed, vooral ook, omdat hunne liederen begeleid werden door hoornmuziek. De verlichting van „’t Zand” was prachtig en ’t vuurwerk voldeed wel. Lang – zeer lang zal dit feest in herinnering blijven bij de ingezetenen van Bredevoort.

    Bronnen


  • Landbouwtentoonstelling ontaardt in hevig tumult

    Landbouwtentoonstelling ontaardt in hevig tumult

    Zutphensche Courant, 12 oktober 1873

    Aalten, 8 Oct. Mocht men reeds genoeg in de gelegenheid geweest zijn om te kunnen weten dat de dag van gisteren een feestdag zou worden, het vroegtijdig wapperen onzer geliefde driekleur meldde het ons nog bovendien. Door de afdeeling Winterswijk der Geldersche maatschappij van Landbouw werd hier namelijk eene tentoonstelling gehouden van paarden, vee, landbouw-producten enz. die ten 11 ure met eene rede van den heer president Veeren uit Winterswijk werd geopend. Aan de regelingscommissie in ’t algemeen en aan den heer Slicher in ’t bijzonder komt alle hulde toe wegens de flinke organisatie, waardoor het program stipt kon worden gevolgd en uitgevoerd.

    Toen ten 1 uur de bekrooning in de beste orde was afgeloopen nam de matinée musicale een aanvang, die evenwel wegens een snel opgekomen regen aanbrengende onweersbui niet dat genot kon opleveren ’t welk men zich er van had voorgesteld. Ten 3 uur begaven de leden der maatschappij zich ten huize van den heer Oosthout (Hotel de Roskam, OA), waar een smakelijk diner hen wachtte. De grondtoon was er vroolijk, terwijl menige dronk, aan verschillenden rang en stand werd gewijd.

    De uitvoering van het concert, dat op 7 uur was bepaald, werd helaas! gestoord door een onaangenaam incident. Tegen het programma in, wilden enkelen om spoediger hun danslust te kunnen voldoen, dat het vuurwerk, ’t welk het bal vooraf ging, 2 uur vroeger zou worden afgestoken. Een nog al ernstig conflict was hiervan met een hevig tumult ’t gevolg. Ofschoon dit later, alles weer als vergeten werd beschouwd, bracht zulks toch, vooral in ’t eerst, een zekeren schok in de feestviering te weeg.

    Ten 9 uur werd volgens programma het door den heer Ruijsch van Utrecht geleverd vuurwerk afgestoken, dat, blijkbaar uit de daverende bravo’s ten zeerste voldeed. Men ging vervolgens over tot het uiterst druk bezocht en zeer levendige bal, dat onder de vroolijkste stemming tot laat in den nacht voortduurde. Daarmede was het feest ten einde, dat naar wij hopen en vertrouwen, bij allen eene aangename en blijvende herinnering zal achterlaten.

    Onze buren van Oud Winterswijk hebben een reconstructie gemaakt van het hele gebeuren: lees het hier.

    Bronnen


  • Emigratie naar Noord-Amerika

    Emigratie naar Noord-Amerika

    In de 19e eeuw emigreerden veel Aaltenaren naar het buitenland, vooral naar Noord-Amerika. De emigratiegolf begon rond 1844. Onder de eerste groep landverhuizers bevonden zich veel Afgescheidenen die om geloofsredenen vertrokken. Onder invloed van mislukte oogsten vertrokken later ook veel anderen om economische redenen. Alleen al uit de Achterhoek emigreerden in vijftig jaar tijd zes- tot zevenduizend mensen, bijna een derde van de plattelandsbevolking.

    Veel Aaltense emigranten vestigden zich in Sheboygan County, Wisconsin. Sommigen reisden (later) door naar onder andere Iowa, Minnesota, en Nebraska. Ook in de staten New York, New Jersey en Michigan vond menig Aaltenaar een nieuw thuis.

    Klik hier voor een lijst met Aaltense landverhuizers naar de Verenigde Staten

    Meer informatie

    Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij het Euroregionaal Historisch Documentatiecentrum (EHDC) aan de Prinsenstraat 27 in Aalten.

    EHDC
  • G.J.V. ‘Uw Koninkrijk Kome’

    G.J.V. ‘Uw Koninkrijk Kome’

    Vanaf halverwege de 19e eeuw tot ver in de 20e eeuw kende Aalten diverse kerkelijke jeugdverenigingen. Hieronder volgen (delen van) een aantal krantenartikelen over de Gereformeerde Jongelingsvereeniging ‘Uw Koninkrijk Kome’ (U.K.K.). Meer informatie over deze en andere kerkelijke jeugdverenigingen is welkom.

    40-jarig bestaan

    Nieuws van den Dag, 11 februari 1908 (Delpher):

    De Geref. Jongelingsvereeniging »Uw Koninkrijk Kome«, te Aalten, zal 11 Februari haar 40-jarig bestaan feestelijk vieren. De feestrede zal gehouden worden door den Heer J. Gommer, predikant bij de Geref. Gemeente aldaar.

    Gouden jubileum

    De Graafschapper, 29 januari 1918 (Delpher):

    Zooals reeds onder plaatselijk nieuws is meegedeeld, hopen binnenkort twee Gereformeerde Jongelingsvereenigingen in deze omgeving, die te Varsseveld en „Uw Koninkrijk Kome“ te Aalten, haar 50-jarig bestaan te gedenken. Geen zilveren jubileum dus als van „Patrimonium“ te Aalten maar een gouden feest. Jammer dat de omstandigheden er niet naar zijn, om dit merkwaardige feit zoodanig te vieren als in normalen tijd verwacht mocht worden. Van feest houden is thans geen sprake. Herdenking op waardige wijze mag evenwel niet achterwege blijven. Niet-herdenking zou gelijk staan met negeering van de weldaden, die God zoowel in Varsseveld als in Aalten in de jongelingsvereenigingen heeft geschonken.

    58-jarig bestaan

    Nieuwe Winterswijksche Courant, 19 maart 1926 (Delpher):

    In de jaarvergadering van de Jongelingenvereeniging „Uw Koninkrijk Kome“, werd het 58-jarig bestaan der vereeniging herdacht, onder leiding van den voorzitter, den heer J.D. van Lochem. De secretaris de heer Krajenbrink, bracht verslag uit over hetgeen verricht werd. Hieruit bleek dat 46 vergaderingen gehouden en tal van onderwerpen behandeld werden. De vereeniging heeft 37 leden en telt 80 begunstigers. Uit het verslag van den penningmeester, den heer C.H.J. Heij, bleek dat de ontvangsten bedroegen ƒ 307 en dat er een voordeelig saldo was van ƒ 43.

    De bibliothecaris, de heer L.C. Winkelhorst, deelde mede dat gelezen waren 340 boeken en dat de vereeniging in het bezit is van 412 boeken, verdeeld over 5 afdeelingen. De avond werd verder gevuld met een inleiding, samenspraak, muziek, voordrachten en tableaux en het welslagen werd bovendien bevorderd door het verstrekken van broodjes, koekjes, koffie en sigaren. De heer G. Breekveldt sprak het slotwoord en eindigde met dankgebed.

    60-jarig jubileum

    Nieuwe Aaltensche Courant, 24 januari 1928 (Delpher):

    Van deze plaats een hartelijke gelukwensch aan de Jongelingsvereeniging „Uw Koninkrijk kome”, welker oprichting den naam van den Weleerw. heer D. Breukelaar in de herinnering terugroept. Moge zij nog vele jaren in de richting, door den oprichter bedoeld, voortgaan.

    De Graafschapper, 3 februari 1928 (Delpher):

    Donderdagavond om 6½ uur was de Oosterkerk reeds geheel gevuld. De versieringen op het podium verwezen naar het groote feit van den dag. Ds. Gommer treedt nu op als eerste spreker. Nadat gezongen is Ps. 138 vs 1, gaat hij voor in gebed en leest Ps. 138. Nu volgt een kort openingswoord, waarin spr. begint met te wijzen op het groote voorrecht dat „U.K.K.” dezen avond mag gedenken. Spr. wenscht haar veel geluk daarmede. Hij herinnert aan de belangstelling in onzen tijd voor de Jeugdorganisaties.

    Voor zestig jaren telde men de Chr. Jeugdver, niet, en zij die daar hun vorming ontvingen, werden gesmaad. Thans denkt men daar anders over; ieder erkent de waarde der Chr. J.-V. en vele richtingen maakten zich op om op dezelfde wijze zich aan de jeugd te wijden. De J.-V. op Ger. grondslag brengt, zegt spr., een rijken zegen voor geheel het leven, zoo althans aan God en Zijn Woord de band blijft trekken.

    Spr. richt een woord van welkom aan Dr. K. Dijk uit Den Haag, die uitgenoodigd werd om de feestrede te houden en zoo bereidwillig was daartoe uit de residentie over te komen. Eerst doet een zangkoor nu eenige liederen hooren onder leiding van den heer K. Broos. Dit kwijt zich daarvan óp voortreffelijke wijze, vooral zoo in aanmerking genomen wordt de daartoe aan den geringen vrijen tijd ontwoekerde uren. Met name „Rust mijn ziel, uw God is Koning” klonk goed in de flinke ruimte der Oosterkerk. In bijzondere mate mag dit van de solo gezegd worden. Alsnu volgde het glanspunt van den avond, de rede van Dr. Dijk „Den boog leeren”.

    Na ’t zingen van Ps. 72 vs 11 gaat spr. voor in dankzegging. Het was een avond, voor de jubileerende vereeniging onvergetelijk; op waardige en treffende wijze mocht zij het groote feit van den dag op die wijze gedenken.

    80-jarig bestaan

    De Graafschapper, 7 februari 1948 (Delpher):

    Wie gisteravond in het gebouw Irene te Aalten is geweest en getuige was van de belangstelling die er bestond voor de viering van het 80-jarig bestaan van de Jongelingsvereniging op G.G. „Uw Koninkrijk Kome”, kan zich moeilijk voorstellen dat 80 jaren geleden, ds. Breukelaar, toen Geref. predikant te Aalten, met moeite een vereniging met 8 leden wist op te richten en in stand te houden. Een foto van ds. Breukelaar hing gisteren boven het podium, omlijst met de nationale kleuren.

    Het was als wilde men het verleden en de toekomst op deze avond door middel van die foto met elkaar confronteren. Inderdaad, dat wilde men, zoals de voorzitter de heer H. Luimes in zijn openingswoord ook zei en naderhand door Prof. Dr. Dijk en ds. Zwart nog eens werd geaccentueerd. Deze Jongelingsvereniging is de oudste in jaren. Met nadruk werd gewezen op de noodzakelijkheid om ook in deze tijd – vooral in deze tijd – zich voor te bereiden voor de taak in het volle leven. „Onze gedachten gaan ook uit naar de militairen in Nederland en in Indië”.

    „Uw Koninkrijk kome” negentig jaar

    Dagblad Tubantia, 25 maart 1958 (Delpher):

    Ter gelegenheid van het 90-jarig bestaan van de J.V. op G.G. „Uw Koninkrijk Kome” te Aalten werd maandagavond in de Geref. Oosterkerk een herdenkingsbijeenkomst gehouden. De bijeenkomst werd geopend met samenzang, waarna de voorzitter, de heer G. te Brake in een kort overzicht het wel en wee der vereniging de revue liet passeren. Vervolgens hield de heer H. Algra uit Leeuwarden, oud-bondsvoorzitter en lid der Eerste Kamer, een toespraak over het onderwerp „Dankbaarheid en roeping”. Verder werd het woord gevoerd door het oud-lid van „U.K.K.”, ds. G. Hengeveld te Woubrugge, over „Wij leven maar eens”. Een en ander werd afgewisseld met samenzang, koorzang van het Evangeliesatiezangkoor o.l.v. J. Debbink, orgelspel van Jan Luijmes en declamatie van J. Kraaijenbrink. Ds. L. Blijdorp, geref. predikant te Aalten, sprak het slotwoord.

  • Amerikaanse Burgeroorlog

    Amerikaanse Burgeroorlog

    De Amerikaanse Burgeroorlog (1861–1865) was een conflict in de Verenigde Staten tussen de Noordelijke Staten (de Unie) en de Zuidelijke Staten (de Confederatie). In vele staten vonden bloedige veldslagen en veldtochten plaats. De oorlog begon met een aanval door de Confederatie op Fort Sumter, South Carolina, op 12 april 1861. In juni 1865 gaf het Zuiden zich over en wonnen de Noordelijken.

    Van een aantal emigranten uit Aalten is bekend dat zij in deze oorlog hebben meegevochten. Voor zover bekend vochten ze allen aan de zijde van de Noorderlingen (de Unie).

    Oud-Aaltense strijders

    De volgende lijst is vermoedelijk nog niet compleet:

    • Jan Derk Ansink (Barlo, 30-04-1840 – 02-07-1868)
      ‘John Ansink’ meldde zich op 06-08-1862 aan bij het 108th New York Volunteer Infantry Regiment, company E, in Rochester, Monroe County, New York. Hij raakte ‘wounded in action’ op 03-07-1863 tijdens de Slag bij Gettysburg. In mei of juni 1864 werd hij overgeplaatst naar company A van het 21st Regiment of the Veteran Reserve Corps. Hij werd na de Burgeroorlog op 07-06-1865 ontslagen in Trenton, New Jersey.
    • Gerrit Hendrik Duenk (IJzerlo, 19-07-1825 – Milwaukee, WI, 14-08-1883)
      ‘Gerritt H Duenk’ diende van 20-08-1862 tot 10-06-1865 in het 24th Wisconsin Infantry Regiment, company I. Hij is afgezwaaid op order van de War Department. In 1883 komt hij in aanmerking voor een ‘national home for disabled volunteer soldiers’. Hij leed aan reuma. Hij woonde op dat moment samen met zijn vrouw Clara en drie kinderen onder de 16 jaar in Milwaukee, WI, waar hij als arbeider werkte. Op 31 mei 1883 werd hij opgenomen in het tehuis. Op 14 augustus 1883 werd hij dood gevonden, hij was verdronken in de Milwaukee rivier. Een dag later is hij begraven.
    • Gerrit Jan Duenk (IJzerlo, 23-09-1845 – Milwaukee, WI, 19-04-1897)
      ‘Garrett Dunck’ diende van 15-08-1862 tot 10-06-1865 in het 24th Wisconsin Infantry Regiment, company E. Hij raakte gewond op 02-06-1864 in Georgia in de buurt van Dallas, New Hope Church en Allatoona Hills. Hij werd na de Burgeroorlog op 10-06-1865 ontslagen.
    • Arent Jan Geurink (IJzerlo, 24-03-1822 – Sheboygan, WI, 21-02-1899)
      Bij zijn graf staat een GAR-marker die aangeeft dat hij gevochten heeft in de Amerikaanse Burgeroorlog.
    • Gradus Heinen (Aalten, 19-10-1827 – Holland, WI, 24-10-1908)
      ‘Grades Heinen’ meldde zich op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, company F. Dit regiment vertrok op 16-03-1863 uit Milwaukee, Wisconsin, naar Columbus, Kentucky. Gradus raakte gewond bij Jenkins’ Ferry, Arkansas tijdens één van de bloedigste veldslagen van de Burgeroorlog, uitgevochten op 29/30-04-1864 op de gezwollen Saline River, na dagen van hevige regenval. Hij werd na de Burgeroorlog op 29-08-1865 ontslagen.
    • Gradus Lambertus (Lammert) Kolste (Heurne, 15-03-1847 – 30-12-1872)
      Bij zijn graf staat een GAR-marker die aangeeft dat hij gevochten heeft in de Amerikaanse Burgeroorlog.
    • Antonij ter Maat (Dale, 07-02-1836 – Columbus, KY, 04-06-1863)
      Hij meldde zich, tegelijk met zijn broer Jan Hendrik, op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, F company. Hij werd ziek en overleed.
    • Jan Hendrik ter Maat (Dale, 25-03-1841 – Memphis, TN, 03-10-1863)
      Hij meldde zich, tegelijk met zijn broer Antonij, op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, F company. Hij werd ziek en overleed.
    • Hendrik Willem Pietenpol (Haart, 04-09-1836 – Gibbsville, WI, 01-02-1914)
      Bij zijn graf staat een marker die aangeeft dat hij gevochten heeft in de Amerikaanse Burgeroorlog.
    • Gerrit Jan te Slaa (Lintelo, 20-10-1831 – Missouri, 30-08-1863)
      Hij meldde zich op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, F company. Hij werd ziek en overleed op een Hospital Boat die lag afgemeerd in de Missouri River.
    • Bernadus Vervelde (Aalten, 16-02-1816 – Sherman, NY, 08-04-1891)
      ‘Benardus Felton’ meldde zich op 22-08-1862 in Westfield, NY als soldaat. Op 24-09-1862 werd hij ingedeeld bij het 154th New York Infantry Regiment, E company. Op 02-05-1863 werd hij in Virginia krijgsgevangen genomen tijdens de Slag om Chancellorsville en op 14-05-1863 werd hij voorwaardelijk vrijgelaten in City Point, VA. Op 21-05-1864 werd hij ontslagen wegens invaliditeit. Zijn zoon Derk Jan (in de VS ‘Garrett J Felton’ genoemd) vocht ook in de Burgeroorlog.
    • Derk Jan Vervelde (Haart, 16-02-1843 – Ripley, NY, 05-09-1903)
      ‘Garrett J. Felton’ meldde zich op 31-07-1862 in Westfield, NY als soldaat. Op 15-08-1862 werd hij ingedeeld bij het 112th New York Volunteer Infantry Regiment, E company. Op 30 juli 1864 raakte hij gewond tijdens het Beleg van Petersburg en werd op 06-07-1865 uitgeschreven in Lovel Hospital, Portsmouth Grove, RI. Zijn vader, ‘Benardus Felton’ vocht ook in de Burgeroorlog.

    Heeft u meer informatie over (bovengenoemde of andere) Aaltense emigranten die in de Amerikaanse Burgeroorlog hebben gevochten?
    Reageer dan hieronder of stuur ons een bericht!

  • Het emigratieverhaal van de familie Heebink

    Het emigratieverhaal van de familie Heebink

    Op de hoek van de Kerkstraat en de tegenwoordige Hofstraat stond ooit een huis waar de familie Heebink woonde. In 1801 huwde Gradus Heebink (Aalten, 1773) met Dersken te Stroete (Aalten, 1776). Zij woonden in dit huis en gebruikten een deel ervan als taveerne. Hun ‘adres’ luidde Aalten 5.

    Zij kregen hier zeven kinderen, de eerste was een dochter, Elisabeth (1802). Zij was een kwetsbaar kind met een misvorming van de wervelkolom. Daarna volgde een zoon, Gerrit Jan (1804), genoemd naar zijn grootvader. Hij was een stevig kereltje met alle trekken van zijn Nederlandse afkomst. Zij konden niet bevroeden dat hij later de vader en grootvader van een hele gemeenschap in Amerika zou worden.

    In 1806 werd dochter Hendrika geboren en daarna weer een zoon, Derk Jan (1809). Hij overleed echter een week na zijn geboorte. Daarna volgden nog een zoon, Derk Hendrik (1810) en twee dochters, Gerharda Johanna (1813) en Johanna Geertruid (1817).

    Om het gezinsinkomen aan te vullen, vervaardigde Gradus naast het beheer van de taveerne ook hoeden. Omdat het de gewoonte was dat de oudste zoon het vak van zijn vader zou volgen, leerde ook Gerrit Jan het vak van hoedenmaker. Hij werd er behoorlijk bedreven in. Derk Hendrik diende als leerling bij een kuiper en volgde uiteindelijk dat vak.

    De andere kinderen hielpen mee in huis en in de tuin, waar ze groenten verbouwden voor het gezin. Ze hielpen ook bij de verzorging van een klein stuk land buiten de dorpsgrenzen, waar rogge en klaver werden gekweekt als voedsel voor hun twee koeien. Deze koeien werden tijdens de zomermaanden geweid op de gemeenschappelijke dorpsweide.

    Kinderen in de armere klassen kregen destijds maar heel weinig onderwijs. Terwijl Gerrit Jan goed leesbaar leerde schrijven, las hij slecht. Dit kwam deels door een gebrek aan oefening en deels omdat hij slechte ogen had.

    Militaire dienst was in deze tijd verplicht. Gerrit Jan diende in de periode 1830-1833 drie jaar en vier maanden als huiswacht in Breda. België scheidde zich in deze jaren af van Nederland en het was één van zijn taken om afvalligen te dwingen loyaal te zijn aan hun land. Omdat België grotendeels katholiek was, stonden veel Nederlandse katholieken positief tegenover dat land en werd hun loyaliteit aan Nederland in twijfel getrokken.

    Volwassen

    De jaren waren snel verstreken voor Gradus en Dersken en hun familie was volwassen geworden. Elizabeth was in 1831 op negenentwintigjarige leeftijd overleden. Ze was altijd al broos geweest vanwege haar spinale zwakte.

    Hendrika was in 1840 getrouwd met Willem Heinen en zij hadden een dochter genaamd Johanna Aleida (1842).

    Gerharda Johanna was in 1845 getrouwd met Lammert te Grotenhuis en zij hadden twee zonen, Gerhardus Johannes (1847) en twee dochters, Dersken (1849) en Tonia Johanna (1852). Zij zouden in Amerika nog een zoon krijgen, Lambertus of Bart (1856).

    Derk Hendrik was in 1839 in Amsterdam getrouwd met Hendrika Geertruida van Buul. Hij had zich daar als kuiper gevestigd in de Jordaan. Zij kregen twee zonen, Gerhardus (1840) en Jan (1844). De oudste zoon was zeer behulpzaam geweest voor zijn ouders en zij waren voor een groot deel van hem afhankelijk voor financiële steun. Hij was zeeman en tijdens één van zijn reizen werd hij erg ziek van dysenterie. Hij stierf op zee en werd begraven in Batavia. De andere zoon kwam om het leven tijdens een storm op één van zijn reizen en werd op zee begraven. Na het overleden zijn eerste vrouw hertrouwde Derk Hendrik in 1850 met Elisabeth Fransiena Schagt. Zij kregen een dochter genaamd Elisabeth Francina Hester (1853).

    De jongste dochter, Johanna Geertruid, trouwde met Christoffel Schoemaker, die ook hoedenmaker was. Ze emigreerden in 1848 naar Amerika. Hij bleef daar nog een tijdje hoeden maken, tot hij baptistenpredikant werd. Hij was een leergierig man en beheerste drie talen uitstekend – Engels, Nederlands en Duits. Johanna, zijn vrouw, stierf kort na haar komst naar Amerika en werd begraven in Baltimore. Er waren twee zonen geboren, maar ze stierven op jonge leeftijd.

    Na zijn terugkeer uit militaire dienst hervatte Gerrit Jan de hoedenmakerij van zijn vader en hielp hij bij het beheer van de herberg. Hij raakte geïnteresseerd in een dochter van de familie Snoejenbos genaamd Johanna. Zij woonde op boerderij ‘Snoeijenbosch’ op de Haart. Zij trouwden in 1843. Gerrit Jan was toen negenendertig jaar en Johanna vierentwintig.

    Gerrit Jan nam geleidelijk zijn vaders bedrijf over. Het was gebruikelijk dat de oudste zoon het bedrijf van zijn vader voortzette en zijn ouders ondersteunde tijdens hun gevorderde jaren. Na het overlijden van de ouders werd een schikking getroffen met de andere broers en zussen voor hun deel van de nalatenschap. Gradus was de leeftijd van tachtig jaar gepasseerd en was blij dat hij van de zakelijke zorg was verlost.

    Gerrit Jan en Johanna kregen vier zonen, Gerhardus Harmanus (1844), Herman (1846), Engelbert (1848) en Derk Johan (1852). De zorg voor vier jonge zonen viel Johanna nogal zwaar en haar gezondheid leed daaronder. Ze werd neurotisch en was vaak ziek. Gerrit Jan was een vriendelijke echtgenoot en vader en hielp op zijn kalme, troostende manier om haar lasten op alle mogelijke manieren te delen.

    Amerika lonkt

    In deze periode in de geschiedenis raakten veel Europeanen geïnteresseerd in de kansen die Amerika hen bood en veel families en hele gemeenschappen emigreerden over de Atlantische Oceaan en vestigden zich in de Verenigde Staten. In augustus 1846 had Christiaan (Chris John) Snoeyenbos, Johanna’s jongste broer, zich aangesloten bij een groep emigranten op weg naar Amerika. Hij had zich gevestigd in Oostburg, Wisconsin, en was inmiddels goed ingeburgerd in het nieuwe land.

    Hij schreef hen brieven, die zeer enthousiast waren over de mogelijkheden in Amerika. Hij drong er bij hen op aan om ook naar Amerika te komen, waar land goedkoop was en voedsel in overvloed, waar de wetten zo rechtvaardig en onpartijdig waren dat iedereen gelijke rechten had. Gerrit Jan en zijn vrouw raakten gemotiveerd en zagen dat wel zitten. Ze waren echter bang om hun wens te delen met vader Gradus, die bij hen woonde. Ze geloofden dat hij te oud was om zo’n lange en inspannende reis te ondernemen. Dus hielden ze de brieven van Christiaan zorgvuldig voor hem verborgen. Op een dag vond Gradus toch één van de brieven en hij stelde voor dat ook zij plannen zouden maken om de reis naar Amerika te maken.

    Gradus was zo opgewonden als een kind over de emigratie en begon ondanks zijn hoge leeftijd plannen te maken voor de onderneming. Hij verzamelde zijn tuinzaden en visnetten voor gebruik in het nieuwe land. Helaas was zijn vreugde van korte duur. Hij liep dysenterie op en werd ernstig ziek. Volgens de dokter had hij slechts enkele dagen te leven. De plannen voor de reis werden uiteraard gestaakt. Kort voor zijn dood riep Gradus zijn kinderen bij elkaar en sprak hen toe. Hij vertelde hen dat hij begraven wilde worden in zijn geboorteland, waar hij van hield, maar dat ze hun emigratieplannen moesten voortzetten. Gradus Heebink stierf op 13 augustus 1854, vlak voor hun geplande vertrek naar de VS.

    Ondanks het verdriet om de dood van hun vriendelijke, nobele vader, vertrok de familie Heebink enkele dagen later, naar hun beloofde land. Voor het vertrek van de landverhuizers werd er een gebedsbijeenkomst voor hen gehouden. Dominee Pape van de Gereformeerde Kerk in Aalten hield een afscheidsdienst. Hij verklaarde dat hij de twijfels en angsten begreep die ze zouden hebben om deze stap te zetten, maar hij moedigde hen aan om geloof te hebben in God, die hen zou helpen hun moeilijkheden te overwinnen en hen veilig naar het beloofde land, Amerika, te brengen.

    Neven en nichten

    In 1852 emigreerde nicht Hendrina Heebink (Varsseveld, 1818) ook al naar Amerika. Zij was een dochter van Christiaan Heebink – een broer van Gradus – en Dora Willemina Doornink. Hendrina was tot dat moment als meid in dienst bij ‘heel- en vroedmeester’ Servaas van Leuven en zijn vrouw Henrietta Wilhelmina Christina Theodora Rost. Zij woonde tot haar emigratie bij het gezin Van Leuven in huis, aan de Bredevoortsestraatweg (tegenwoordig nr. 7). Hendrina trouwde in 1856 in Oostburg met Arend Jan Prange (Aalten, 1823).

    Ook haar zus Elisabeth (Varsseveld, 1819) en broer Gerrit Jan (Vriezenveen, 1829) emigreerden naar de VS. Hoewel het aannemelijk klinkt, is het ons (nog) niet bekend of ze samen gingen. Beiden trouwden aldaar met emigranten uit Winterswijk. Elisabeth reist net als Hendrina naar Sheboygan, maar verhuist later naar Iowa. Gerrit Jan komt terecht in Clymer, New York. Zijn tak van de familie wordt vanaf 1860 als ‘Habink’ geschreven.

    Over de Atlantische Oceaan

    Het eerste deel van hun reis, van Aalten naar Arnhem, maakten ze in huifkarren en duurde tien uur. Bij Arnhem gingen ze aan boord van een boot die hen naar Rotterdam bracht, waar het schip voor anker lag dat hen over de Atlantische Oceaan zou brengen.

    In Rotterdam werden ze opgewacht door Derk Hendrik Heebink, de broer van Gerrit Jan. Hij woonde in Amsterdam, maar was met de trein naar Rotterdam gekomen. Hij kwam in een kleine roeiboot het schip tegemoet en bracht snoep en eten als afscheidscadeaus. Dit was een gedenkwaardige dag in hun leven, 18 augustus 1854.

    Het schip was een Engels zeilschip genaamd ‘Leila’, met kapitein W.J. Stafford aan het hoofd. Er waren driehonderdzestig passagiers aan boord. Bijna een derde van hen was afkomstig uit Aalten. De condities aan boord waren zeer onaangenaam. De emigranten waren tussendekpassagiers – het enige type accommodatie dat werd aangeboden. Voordat men aan boord ging, moest elke passagier zijn voedsel tonen om te bepalen of het voldoende was voor de reis.

    Elk gezin zorgde voor zijn eigen beddengoed. De stapelbedden waren hard en smal. Tijdens een storm waarin de boot zwaar schommelde was het onmogelijk om in de stapelbedden te blijven. De watervoorziening werd in grote vaten aan dek gehouden. Het smaakte slecht. Het aanbod was beperkt en elke passagier mocht slechts een klein deel nemen.

    Tijdens dergelijke reizen waren sterfgevallen onder reizigers geen uitzondering. Ook niet tijdens deze reis. Op 1 september 1954 overleed de vierendertigjarige Anna Geertruid te Gantvoort, volgens het scheepslogboek aan tbc. Het was gebruikelijk om zware stormen op zee tegen te komen. Eén ervan duurde twee dagen. Het schip was in totale duisternis en het was onmogelijk om iemand te vinden. De tienjarige Gerhardus Harmanus (Gerrit) Heebink verdween tijdens deze storm. Toen de kapitein het bevel gaf het dek te verlaten, was hij nergens te bekennen.

    Meneer Vrieze doorzocht alle hoeken van het schip, maar kon hem niet vinden. De enorme valdeuren moesten worden gesloten zonder dat men wist waar Gerrit was. Zijn ouders waren bijna uitzinnig, omdat ze dachten dat hij van het dek in de oceaan was gespoeld. Er zat niets anders op dan te wachten tot de storm voorbij was om de zoektocht te hervatten. De storm eindigde uiteindelijk en een matroos vond hem vastgeklampt aan een touw waarmee hij zichzelf tijdens de storm had gered. Op een ander moment raakte de boot een zandbank en alle passagiers moesten heen en weer lopen in een poging om het van de bank te krijgen, wat hen uiteindelijk lukte.

    De reis werd erg vermoeiend. Weken sleepten zich voort in een maand en ze hadden geen land gezien. De emigranten raakten bezorgd dat hun voedselvoorraad niet voldoende zou zijn en ze baden dagelijks dat ze snel land zouden zien. Uiteindelijk, op de tweeënveertigste dag van hun reis, verspreidde zich het bericht dat er in de verte land was gezien en de passagiers schreeuwden van vreugde. Eindelijk was Amerika in zicht en op 30 september 1854 komt aan hun lange oceaanreis, die bijna anderhalve maand had geduurd, een eind.

    Aankomst in New York

    Omdat het water te ondiep was voor de ‘Leila’ om dicht bij de kust te komen werden de passagiers in kleinere boten geladen en aan wal gebracht. Voordat ze van boord mochten, kwamen er eerst nog artsen aan boord om hen te onderzoeken en vast te stellen of er sprake was van pestilentie of ziekten onder de emigranten. Alles was goed en de emigranten waren erg blij en opgelucht toen ze eindelijk weer voet aan wal zetten.

    Eén van de eerste problemen ter plekke was de moeilijkheid om zich verstaanbaar te maken, omdat geen van hen Engels sprak. Gerrit Jan sprak vloeiend Duits en omdat veel mensen in Amerika deze taal spraken, hielp het hen aanzienlijk. Hij nam vanaf die tijd de leiding op zich en was de woordvoerder van de emigranten.

    Hun volgende probleem was om een hotel voor de nacht te bemachtigen en opslagruimte te vinden voor hun bagage en bezittingen. Ze kregen het advies om naar een bepaald hotel te gaan, niet ver van het dok. Het was een tweederangs hotel, maar ze waren er blij mee want ze waren hongerig en moe en niet in staat om ver te reizen. Ook vonden ze een plek om hun bagage op te slaan.

    Na het bereiken van het hotel was Gerrit Jan aan het onderhandelen met de manager, terwijl de andere medereizigers in de lobby bij de eetzaal stonden te wachten. Bessie Vrieze en Gerrit Grotenhuis hadden veel honger en namen een cracker. Eén van de obers had hen in de gaten gehouden en de jongeren boos geslagen. Gerrit Jan hoorde hun uitbarstingen en schoot hen te hulp en sloeg de ober op het hoofd. De manager van het hotel werd gebeld en hij schold de ober uit omdat hij zo ongeduldig was geweest met de hongerige kinderen.

    Ze hadden de nacht goed doorgebracht in het hotel en besloten daarna hun reis per trein te vervolgen. Toen Gerrit Jan de hotelrekening wilde voldoen, probeerde de klerk hem te veel aan te rekenen. Gerrit Jan maakte hevig bezwaar en kwam uiteindelijk tot een redelijke schikking. Ze waren nog steeds zo’n 1600 kilometer verwijderd van hun eindbestemming en er zouden hen onderweg nog veel meer uitdagingen te wachten staan.

    Doorreis naar Sheboygan County

    Ze namen de trein van New York naar Buffalo. Van Buffalo naar Toledo maakten ze de reis per schip. Gerrit Jan verdiende eten voor zichzelf en zijn familie door op de boot te stoken. Toen ze Toledo bereikten, verlieten ze het schip en regelden ze de doorgang per spoor. Er waren geen passagiersrijtuigen beschikbaar en men moest plaatsnemen in een goederenwagon zonder zitplaatsen. De reis van Toledo naar Chicago duurde drie dagen. De trein stopte onderweg op stations zodat ze brood en koffie konden kopen. Hun voedselvoorziening was echter zeer karig. Als de trein toevallig stopte in de buurt van een appelboomgaard, plukten ze vaak appels.

    Na drie dagen kwamen ze aan in Chicago. Ze verwachtten meer moeilijkheden omdat ze geen Engels spraken, maar gelukkig kwamen ze in het depot een landgenoot tegen. Hij was een man uit Zeeland. Hij wilde hen graag helpen en zorgde voor accommodatie voor de groep in een eersteklas Duits hotel. Sommige emigranten besloten dat ze hun koffers en bagage beter konden bewaken als ze in de openlucht kampeerden, dus deze gingen niet naar het hotel.

    Het kostte noodzakelijkerwijs meer tijd om hun maaltijden boven hun kampvuur te koken. Dit had als gevolg dat ze niet gereed waren om te vertrekken, toen het tijd was om aan boord van het schip te gaan dat hen naar Sheboygan zou brengen. De Heebink-groep was met een platte kar van het hotel naar het dok gebracht en kwam op tijd aan boord van het schip, dat om acht uur vertrok. De anderen bleven achter voor het volgende schip.

    Men verwachtte dat het schip zou stoppen in Milwaukee, maar tot teleurstelling van hun vrienden en familieleden die daar stonden te wachten om hen te begroeten, deed het dat niet. Grace Decker was één van de wachtenden op de pier van Milwaukee. De landverhuizers bereikten hun bestemming Sheboygan om middernacht. Ze werden naar het oude Wisconsin House gebracht, dat eigendom was van een Duitse hotelhouder, Joseph Schrage, die hen zeer hartelijk behandelde.

    Het was nu nog maar tien mijl naar hun bestemming, Oostburg. Gerrit Jan en de kleine Gerrit Heebink besloten naar Oostburg te lopen naar het huis van Chris John Snoeyenbos en het nieuws van hun aankomst te verspreiden. Dan konden wagens en ossenkarren worden gebracht om ze vanuit Sheboygan naar Oostburg te brengen. Ze waren nog niet ver toen ze één van hun oude vrienden uit Nederland, meneer Walfort, tegen het lijf liepen. Hij was te paard en stemde ermee in om met hen terug te keren. Hij bood hen zijn paard aan om te rijden. Om de beurt reden ze terug naar Oostburg.

    Aankomst in Oostburg

    Omdat er in die tijd geen andere communicatiemiddelen waren dan een trage postdienst, wisten de familieleden en vrienden in Oostburg de exacte datum van hun aankomst niet, maar ze hadden afgesproken dat de eerste die het nieuws hoorde op een ‘dinner horn’ zou blazen en dit zou worden doorgegeven aan degenen die op grotere afstand van Sheboygan woonden. Onmiddellijk nadat Gerrit Jan en de kleine Gerrit arriveerden werd dit gedaan.

    De eerste boerderij waar Gerrit Jan naartoe kwam was die van de familie Te Stroete. Ze waren druk bezig met het dorsen van graan, maar staakten alle werkzaamheden om de nieuwkomers te verwelkomen. Men vond een wagen om hen naar het huis van Chris Snoeyenbos te brengen, hun eindbestemming. Het nieuws van hun aankomst had zich inmiddels verspreid en een karavaan van wagens en karren was verzameld om hen te ontmoeten. Ze vertrokken snel naar Sheboygan waar ze de aldaar wachtende emigranten zouden ontmoeten en naar hun verschillende bestemmingen zouden brengen.

    De reis van tien mijl was een langdurige, langzame rit, maar voor de emigranten leek niet lang, omdat het de laatste etappe was van hun lange reis uit Europa. Hun bestemming was bijna in zicht en hun nieuwe thuis waar lang gescheiden broers, zussen, familieleden en vrienden op hen wachtten. Eindelijk arriveerden ze en wat was het een vreugdevolle ontmoeting! De dagelijkse werkzaamheden werden opzij gelegd en de dag werd besteed aan het bezoeken en verwelkomen van de nieuwkomers. Groeten en herinneringen werden uitgewisseld, plannen geformuleerd en het was een dag die men nooit meer zou vergeten.

    Pionieren

    Nu volgde de uitdaging om de emigranten te helpen bij het vinden van een woning. Het duurde natuurlijk even voordat men zelf een boerderij kon kopen of een huis huren. Ze stonden allemaal te popelen om een eigen woning te vinden voordat de winter kwam. Hun vrienden en familieleden deelden het weinige dat ze hadden graag met hen. Deze eigenschap was kenmerkend onder de vroege pioniers en al snel waren er voor hen allemaal woonruimten geregeld.

    Chris John Snoeyenbos bood de Heebinks een thuis bij hem aan. Ze accepteerden graag totdat ze in staat zouden zijn om een eigen hut te bouwen. Gerrit Jan Heebink runde van 1855 tot 1861 een plattelandswinkel voor het gemak van zijn buren en een klein deel van het huis werd hiervoor bestemd. Hij kocht ook dertig hectare zwaar houtland dat ze begonnen te ontginnen. Later bouwde hij er een kleine hut voor zijn familie.

    In het jaar 1856 kregen Gerrit Jan en zijn vrouw Johanna hun vijfde kind. Het was een zoon en ze noemden hem George.

    Het waren moeilijke jaren – niet alleen voor de nieuwkomers, maar ook voor de oudere kolonisten. In 1857 ondergingen ze een depressie die bekend staat als de Panic of 1857. Geld was erg schaars en iedereen leefde van goedkoop voedsel. Er was weinig voedsel voor het vee. De varkens werden gevoed met beukennoten, die er in overvloed waren. De Heebinks wisten een redelijk bestaan te verdienen aan hun winkeltje en hun houtland en leden er daarom niet onder.

    Burgeroorlog

    Toen kwam de Burgeroorlog (1861-1865). In het begin leek het erop dat het van korte duur zou zijn, maar de ware omstandigheden waren op dat moment nog niet bekend. Depressie trof de gemeenschap – in feite het hele land. Voedsel was schaars. De gewassen waren tegengevallen. De lentetarwe was een totale mislukking geweest, dus meel was schaars. Gelukkig had Gerrit Jan wintertarwe en winterrogge gezaaid en beide gewassen hadden een behoorlijke opbrengst opgeleverd. Zo was hij beter voorbereid dan veel van zijn buren. Hij was een vrijgevige, vriendelijke man en wanneer zijn klanten geen meel konden kopen, leende hij het hen totdat ze het konden betalen.

    De oorlog sleepte zich voort. President Lincoln had meer manschappen nodig, dus werden mannen opgeroepen voor het leger. Steeds meer van hen vertrokken, totdat er niemand meer over was om het werk op de boerderij te doen en het aan de vrouwen werd overgelaten. Ze zorgden voor de voorraad, werkten op het land en het was een gebruikelijk gezicht om dorsploegen te zien die volledig uit vrouwen bestonden.

    De oorlog sleepte zich voort tot het bittere einde. Er was grote vreugde in deze patriottische gemeenschap toen men hoorde dat de Unie had gewonnen. Ze rouwden echter om de velen die hun leven hadden verloren in de oorlog. De moord op president Lincoln op 14 april 1865 bezorgde iedereen veel verdriet, want ze hadden naar hem opgekeken als de enige leider die orde kon scheppen in deze onrustige periode.

    De opwinding van de Burgeroorlog was nauwelijks weggeëbd toen in Minnesota en Wisconsin Indianenopstanden uitbraken. In Minnesota waren verschillende bloedbaden gemeld en Wisconsin vreesde ook aanvallen. Bruggen naar Sheboygan City werden verhoogd en op strategische punten werden kanonnen gestationeerd, maar gelukkig bleken de rapporten vals. De Sauk-stam passeerde echter wel door de gemeenschap en veroorzaakte veel angst en bezorgdheid – maar er werd eigenlijk weinig schade aangericht.

    Een Sauk Indian Chief kwam naar Gerrit Jan’s winkel en eiste ‘vuurwater’. Hij werd de winkel uit gesommeerd, maar voor hij vertrok toonde hij heel dreigend een langbladig mes. Gerrit Jan was niet bang en sloeg de deur achter hem dicht. Zijn zoontje Bart was echter zo erg geschrokken dat hij flauwviel.

    In 1862 kregen Gerrit Jan en Johanna hun zesde en laatste kind. Het was hun eerste en enige dochter en ze noemden haar Johanna. Het jaar daarop trouwde hun oudste zoon Gerhardus Harmanus (Gerrit) met Gertrude Lemmenes, eveneens een emigrant, geboren in Meddo.

    Ruim tien jaar na hun vertrek uit Aalten waren ze daar nog niet vergeten. In 1865 schreef hun nicht Johanna Aleida Heinen (1842-1925) in een brief aan haar familie in Amerika: “… want ik ben nu zoo heel alleen hier. Ik kom nog al gedurig uw huis voorbij en ook oome Heebink het zijne en ik zie er nog wel eens met aandacht in.”

    Happy Valley

    Eén van de andere Aaltense kolonisten in Oostburg was Arent Jan (John) Westendorp, geboren in Dale. Hij was geïnteresseerd geraakt in land in het westelijke deel van Wisconsin dat bekend stond als Happy Valley in St. Croix County, 500 kilometer verwijderd van Oostburg. John besloot dit gebied te verkennen hij kwam terug met het bericht dat er uitstekende landbouwgrond te koop was. Hij had daar een perceel gekocht en was voornemens zich daar op korte termijn te vestigen.

    Kort daarna nam hij zijn vrouw, Willemina (ter Haar), en zijn gezin, samen met hun persoonlijke bezittingen mee naar zijn nieuwe boerderij. Chris John Snoeyenbos en Gerrit Heebink Jr. vergezelden hen op deze reis. Niet lang daarna kregen ook Herman Heebink en Lammert Vrieze de drang om dit pioniersland te zien en ook zij vertrokken op 1 april 1869 naar St. Croix County.

    Ze gingen van Sheboygan Falls naar Fond du Lac en vervolgens met de trein naar La Crosse, waar ze een boot namen naar Prescott. Er was zoveel ijs in de rivier dat de boot niet verder kwamen dan Winona, dus namen ze van daaruit een trein. Ze wisten niet dat de trein rechtstreeks door Prescott ging, dus gingen ze door naar St. Paul (Minnesota). De Milwaukee and St. Paul Railway was op dat moment de enige in Minnesota en strekte zich alleen uit tot St. Paul. Er was een klein, slecht gebouwd depot in de buurt van de Wabasha-brug en een tolheffing van vijf cent werd geïnd om de brug over te steken. Dit was in het jaar 1869 en St. Paul had een bevolking van slechts achtduizend. Ze overnachtten in St. Paul in een klein Duits hotel in Third Street.

    Ze vertrokken de volgende ochtend te voet naar Happy Valley. Toen ze Afton bereikten, informeerden ze bij een boerderij hoe ze de St. Croix rivier moesten oversteken. De vrouw die de deur opende, was koekjes aan het bakken en nodigde hen uit om wat van haar warme koekjes te eten. Ze waren zo hongerig en moe dat dit voor hen als ‘manna uit de hemel’ kwam. De vrouw adviseerde hen om naar de oever te lopen waar ze een trappersboot zouden vinden. Ze deden dat en wachtten op de trapper, die om vier uur kwam. Hij was dronken en ze aarzelden om met hem over te steken, maar het was hun enige alternatief, dus besloten ze het risico te nemen. In Hudson lieten ze hun bagage achter en informeerden naar de weg naar Happy Valley. Ze werden abusievelijk naar Pleasant Valley geleid en na anderhalve kilometer heen en weer dwalen beseften ze hun fout en keerden ze terug naar de hoofdweg.

    De wegen waren nat en modderig, met her en der korsten van ijs en sneeuw. Dit maakte het reizen te voet erg moeilijk en het dwong hen om onderweg regelmatig te rusten. Tijdens één van hun frequente rustperiodes hoorden ze in de verte een voertuig naderen. Het waren Chris McCabe en George Tubman die terugkeerden uit Hudson met een wagenlading railheknagels. Ze stopten om te informeren waar de jongens naartoe gingen en toen ze hoorden dat het John Westendorp in Happy Valley was, werden ze uitgenodigd om mee te rijden terwijl McCabe en Tubman liepen. De vermoeide jongens waren erg dankbaar en zouden hun vriendelijkheid nooit vergeten. Het gaf hen een hele fijne indruk van hun nieuwe buren.

    Om drie uur ’s nachts kwamen ze aan bij huize Westendorp in Happy Valley, moe, nat en bijna kapot. Omdat ze langer onderweg waren geweest dan ze hadden verwacht, was hun geld bijna op – Herman had drieënveertig cent over en Lammert had tweeënhalve dollar. Ze hadden maar liefst 70 kilometer gelopen. De Westendorps verwelkomden hen hartelijk en gaven Herman korte tijd een baan bij hen. De Herrick boerderij was te huur en Herman, Gerrit en Lammert besloten deze te huren. Ze kochten elk een juk van ossen en huurden nog drie jukken zodat ze hun boerenwerk goed konden doen.

    Baldwin, St. Croix

    In 1869 was St. Croix County nog zeer dunbevolkt. Er woonden slechts honderd mensen in Hammond. Aan de oostgrens van de township Baldwin woonden vier gezinnen. Baldwin lag ruim 30 kilometer van transportfaciliteiten bij Hudson en de mensen wachtten vol spanning op de komst van de spoorweg.

    Herman Heebink en Lammert Vrieze vonden spoedig werk. Een strook land van Woodville naar Baldwin moest kaal worden gemaakt om de spoorlijn mogelijk te maken. Ze sloten een contract om een ruimte van 30 meter breed vrij te maken en 20 meter hiervan moest worden ontdaan van kreupelhout. Het was zwaar werk om het land te ontdoen van pijnbomen en stronken en het kappen van hardhout leverde maar weinig geld op, maar ze waren blij met het weinige werk dat er te vinden was.

    Bijna een jaar lang vervoerde Herman voorraden voor het postkoetsbedrijf en de spoorweg. Voor het postkoetsbedrijf was een mooie weg aangelegd. Omdat er geen andere manier van reizen was, deden de postkoetsen goede zaken.

    Op 24 november 1871 kwam de eerste trein met passagiers vanuit Menomonie aan in Baldwin. Dit was een gedenkwaardige dag. In de jaren erna verrezen er steeds meer gebouwen in Baldwin. Winkels, een hotel, een saloon, zaag- en graanmolens en een kleine school van zes bij negen meter. De kleine nederzetting begon langzamerhand alle kenmerken van een dorp aan te nemen.

    Verhuizing

    In 1872 was Herman teruggekeerd voor een bezoek aan Oostburg en nam zijn broer Bart mee terug. Toen kwam hun moeder bij hen op bezoek en Bart nam haar weer mee terug naar Oostburg. Bart probeerde zijn ouders over te halen om hun eigendom daar te verkopen en met hem terug te keren naar St. Croix County en daar een huis te stichten. Na zorgvuldige overweging besloten ze dit te doen en Herman begon een klein huis voor hen te bouwen. Ze verlieten Oostburg op de dag na Thanksgiving Day in 1872, met Derk Johan (John)George en Johanna. De familie Snoeyenbos had voor hen een afscheidsfeest georganiseerd waar ze afscheid namen van hun vrienden, buren en familieleden in Sheboygan County. Daarna begonnen ze aan hun reis door Wisconsin naar Baldwin.

    Ze werden door hun neef Gerrit te Grotenhuis naar het station gebracht. Al hun persoonlijke bezittingen werden in een wagen gepakt en ze zaten op de ingepakte dozen. Omdat de reisomstandigheden per trein erg slecht waren, duurde het twee dagen om de relatief korte afstand van Oostburg naar Baldwin te overbruggen. Bij aankomst in Baldwin was er niemand die hen opwachtte, dus wachtten ze in het depot tot Gerrit hen zou komen ophalen. Na enige tijd arriveerden Herman en Gerrit met een span paarden en een bobslee om hen naar hun nieuwe huis te brengen.

    Baldwin, Wisconsin - Map 1897
    Kaart van Baldwin en omgeving uit 1897 (klik voor een grotere versie). We komen er vele Aaltense en Winterswijkse namen tegen.

    Herman had tien hectare grond een mijl ten zuiden van Baldwin gekocht en daar een huis voor hen gebouwd. Er was geen tijd geweest om het interieur af te maken dus Herman, Bart en John maakten het voor hen af. Later kochten ze het huis van Herman.

    Bart kocht in Hammond 22 hectare grond, ontgon het land en zette er gebouwen neer. In 1874 trouwde Bart met Gertrude Brethouwer uit Oostburg, eveneens een dochter van emigranten uit Aalten, namelijk Adrianus Brethouwer en Geziena Rensink. Een tijdlang deed hij aan gediversifieerde landbouw en verkocht de grond toen weer, om elders in Hammond 65 hectare te verwerven. Hij bracht het in cultuur en bouwde er in 1890 een comfortabel huis. Bart teelde de gebruikelijke gewassen en specialiseerde zich in Hereford-runderen en Poland-China varkens. Hij hield ook bruine Leghorn hoenders en fokte paarden. Bart was een fervent democraat en zat zes jaar in het schoolbestuur van het district Hammond en Baldwin. Hij was lid van de Presbyteriaanse kerk.

    Enige jaren later, in 1877 trouwde zijn broer Herman met Dena te Stroete uit Oostburg, emigrantendochter van oud-Aaltenaar Gerrit Jan te Stroete en Janna Geertruid Peters, geboren Winterswijkse. Herman, Gerrit en Bart hadden in Baldwin een klein kruideniers- en handelszaakje opgezet en deden prima zaken.

    In 1885 trouwde John met Plona van Driest uit Cedar Grove, dochter van Zeeuwse emigranten. Ze brachten de eerste anderhalf jaar van hun huwelijk door bij Johns ouders, waarna ze twee kilometer ten noorden van Baldwin een boerderij kochten.

    Gerrit en Bart verloren beiden hun eerste vrouw. Gerrit hertrouwde in 1886 met Alice Flipse, dochter van Zeeuwse emigranten, en Bart in hetzelfde jaar met Anna Maria (Mary) Esselink, geboren in Winterswijk.

    Einde van een tijdperk

    Ondertussen nam de gezondheid van pater familias Gerrit Jan Heebink geleidelijk af. Hoewel hij niet lang ziek was, overleed hij op 17 december 1887. Zijn vrouw en familie misten hem enorm, want hij was een vriendelijke, vrijgevige man geweest, geliefd en gerespecteerd door iedereen.

    Herman had zich teruggetrokken uit de handelsfirma en had in Baldwin een kleine houtwerf opgezet. Ook George trouwde, namelijk in 1892 met Dena Hoopman, dochter van oud-Aaltenaren Abraham Hoopman en Johanna Berendina Wentink. Het eerste jaar van hun huwelijk woonden ze in Baldwin en verhuisden later naar een boerderij in de buurt van Dahl, vijf mijl ten noordoosten van Baldwin, waar een deel van hun acht kinderen werd geboren.

    Na de dood van Gerrit Jan woonde zijn weduwe, Johanna Sr., een tijdje bij haar dochter Johanna en George in hun huis ten zuiden van Baldwin. Later verhuisden ze naar Baldwin in het oude Norby-huis. Hier runde Johanna een klein pension. Later trouwde Johanna met Neal Beaton. Hij was fotograaf en bouwde een etablissement in Hammond waar ze enkele jaren woonden.

    Moeder Johanna Heebink-Snoejenbos ging vervolgens om de beurt bij haar zonen wonen. Ze had een zeer slechte gezondheid en leed aan ernstige reuma. Ze was de laatste zeven jaar van haar leven niet meer in staat om te lopen en werd hulpeloos als een kind. Op 20 oktober 1898 overleed ze. Ze was een vriendelijke, sympathieke moeder geweest, maar vanwege haar hooggespannen, nerveuze temperament en emotionele aard, had ze veel geleden in een tijd waarin ontberingen overvloedig waren.

    De twintigste eeuw

    De vijf broers hadden zich allemaal gevestigd in de gemeenschap in of rond Baldwin. De handels- en kruideniershandel bloeide, maar Gerrit had zich als partner teruggetrokken en keerde terug naar de landbouw. Bart behield een tijdlang zijn interesse, maar het actieve werk werd overgenomen door Barts zoon, George B. Heebink.

    John en George hadden enkele jaren een vleeswinkel in Baldwin, maar stopten daarmee om te gaan boeren. George verhuisde later naar Souris, North Dakota. Johanna en Neil Beaton verkochten hun fotozaak en verhuisden naar Quebec, Canada (waar Neil was geboren). Hermans houthandel floreerde.

    Na een korte periode van ziekte overleed Gerhardus Harmanus (Gerrit) op 16 maart 1910. Zijn jongere broer George stierf op 9 december 1919 aan darmkanker. Engelbert (Bart) overleed op 9 april 1934 als gevolg van nierkwalen. Herman bereikte de leeftijd van negenentachtig jaar, na een korte ziekte die uiteindelijk leidde tot een longontsteking waar hij op 5 december 1935 aan overleed. Derk Johan (John) stierf op 16 september 1940 in Baldwin. Het overlijden van Johanna in 1947 in Canada markeerde het einde van deze generatie Heebinks.

    Rond 1940 telde het nageslacht bijna 300 personen. De meesten van hen woonden in Baldwin en omgeving. Velen hadden zich ook verspreid over Wisconsin, terwijl anderen in North Dakota, Montana, Washington, Oregon, Californië en West Virginia woonden. De kinderen van Johanna woonden in verschillende delen van Canada.

    Dit verhaal is grotendeels gebaseerd op ‘The Heebink History’, in 1940 opgetekend door Nell A. Heebink – dochter van Derk Johan (John) Heebink.

    Zij schreef in haar voorwoord het volgende:

    “Details van familiegeschiedenis, tenzij vastgelegd, worden alleen opgeslagen in de hoofden en herinneringen van onze ouders en voorouders. Als zij overlijden gaan ze vaak verloren voor de huidige generatie. Om een deel van de geschiedenis voor onze huidige generatie te behouden, heb ik in dit boekje anekdotes, verhalen en ervaringen verzameld die voor hen mogelijk interessant zijn. Het heeft vooral betrekking op hun vroegere leven in Nederland, migratie naar Amerika, pionieren in het oosten van Wisconsin aan de oevers van Lake Michigan en hun definitieve vestiging als gemeenschap in het westen van Wisconsin. Herman en John Heebink hebben alle historische gegevens in dit boekje geleverd.”

    Dit verhaal is in 1998 uitgewerkt en online gepubliceerd door nazaat Joel Heebink en in 2022 in het Nederlands vertaald en aangevuld door Remco Neerhof.

  • Dieven uit Pruissen

    Dieven uit Pruissen

    De Grondwet, 4 juli 1854

    Aalten, 30 Junij – Onlangs werden hier door vier gewapende Pruissische boeren aan de politie overgeleverd, twee personen van een zeer ongunstig voorkomen, die zich in Pruissen en ook op ons grondgebied en wel in de Buurtschap de Haart, schuldig hadden gemaakt aan bedelarij, terwijl zij dit gepaard deden gaan met dringende eischen.

    Onze kantonregter vermeende geene termen te zien, om hen naar Zutphen te zenden, maar leverde hen over aan den commissaris van policie te Winterswijk, die hen dadelijk over de grenzen liet brengen, daar zij zeiden van Vreeden (Pruissen) herkomstig te zijn, zoodat hen dadelijk de gelegenheid weder open stond, op een ander punt van ons grondgebied te komen.

    Te bejammeren is het, dat er somtijds door HH. regters met zooveel toegevendheid wordt gehandeld; want dit blijkt uit dit geval ook al weer: naar men verneemt, moeten deze personen toch uitgebroken dieven van Pruissen zijn, staande zij ook al gesignaleerd in het Politieblad. De Heer Officier van de Regtbank te Zutphen moet onderzoek naar deze zaak doende, zijn leedwezen te kennen gegeven hebben, dat deze personen niet aan hem zijn opgezonden.

    De zachtmoedigheid van meerderen heeft natuurlijk invloed op minderen; want onze agenten van policie, die niet tot de moedigsten en ijverigsten behooren, zijn in de laatste jaren niet in staat geweest de schuldigen aan kleinere of grootere misdrijven te betrappen, en onlangs gaven zij nog blijken dat hun ijver spoedig verflaauwd, daar zij, uitgezonden met den Pruissischen politiebeambte, om den ontsnapten koedief uit Bocholt op te sporen, met overhaasting en schijnbaren ijver de woning des kantonregters verlieten terwijl men hen eenige oogenblikken later terugvond in eene herberg, hebbende zij den dief zijn weg laten vervolgen, zoodat hij ook niet gevat is.

    Onze opziener van de jagt, J.S. Schaars Prins, buitengewoon veldwachter, heeft, tijdens zijne kortstondige aanstelling reeds vele schuldige opgespoord en betrapt. Eere komt dezen ijverigen man dan ook toe, en wij hopen dat zijn ijver goeden invloed moge uitoefenen op de andere agenten van policie en navolging bij hen moge vinden!

    Jan Steven Schaars Prins (1817-1893)
    Buitengewoon veldwachter Jan Steven Schaars Prins (1817-1893)

    Bron

  • Lugubere aankomst in New York

    Lugubere aankomst in New York

    1854

    Tussen 1845 en 1880 vestigden zich honderden emigranten uit Aalten en Winterswijk in Clymer, een plaatsje in het westen van de staat New York. In 1854 vertrokken ook Berend Hendrik Legters en zijn gezin naar de Verenigde Staten, met Clymer als eindbestemming. Over hun reis doet binnen de familie nog steeds een luguber verhaal de ronde…

    Berend Hendrik Legters werd op 18 januari 1827 geboren op Klein Goorhuis in de Aaltense Heurne. Medio jaren 30 verhuisde het gezin naar Nieuw Hoornenborg op de Haart. Na het overlijden van zijn moeder, hertrouwde zijn vader in 1845 en verhuisden ze naar boerderij Koks in Ratum.

    Op 18 juni 1847 trouwde Berend Hendrik, wever van beroep, met Anna Catharina Hellekamp (Miste, 31 augustus 1810). Zij gingen wonen op haar ouderlijk huis, Hellekamp in Miste. In juni 1854 vertrokken zij met hun twee jonge zoons naar Amerika, samen met het echtpaar Oonk-Kortschot, dat ook op Hellekamp woonde.

    De overtocht naar New York duurde lang en was zwaar. Voor Anna Catharina werd het te veel; na 30 dagen op zee overleed zij, slechts enkele dagen voordat ze in New York zouden aankomen. Berend Hendrik had gezien wat er met de lichamen van overleden passagiers gebeurde: die kregen een zeemansgraf. Dat lot wilde hij zijn echtgenote besparen. Dus bedachten hij en zijn reisgenoten een list. Zij deden net of Anna ernstig ziek was en verborgen zo het feit dat ze was overleden. Ondanks ziekte werd er op je gerekend met het eten. Bijkomend voordeel was dus dat ze nu zelf een extra portie hadden!

    Eenmaal aangekomen in New York moesten ze via de loopplank het schip verlaten. Ze hielden de overledene tussen hen in en legden haar armen over hun schouders heen. Voorzichtig schopten ze tegen haar benen aan zodat het leek alsof ze zelf liep. De truc lukte en zo wisten ze haar veilig van boord te krijgen.

    Op de eerste begraafplaats die ze tegenkwamen lieten ze haar begraven, met de bedoeling haar stoffelijk overschot later over te laten brengen naar hun eindbestemming, Clymer. De eerste jaren hadden ze hier echter niet de middelen voor. Toen ze eindelijk genoeg geld hadden gespaard keerden ze terug om haar op te halen. Maar helaas, ze konden het graf niet meer terugvinden…

    Nadat weduwnaar Berend Hendrik zich met zijn twee zoontjes in Clymer had gevestigd, vroeg hij de dominee wat hij moest doen. Op zijn advies hertrouwde hij met Gesina Berendina “Minnie” Schreurs (Barlo, 20 april 1820), weduwe van Gradus Kobus. Zij overleed in 1865 en Berend Hendrik trouwde nog een keer, nu met Geertruida JohannaKate” Schreurs (Winterswijk, 13 december 1840). Berend Hendrik (Henry) Legters overleed op 25 januari 1910 in Clymer.

    Bovenstaande weergave van dit verhaal is gebaseerd op de hieronder genoemde bronnen. Deze bronnen bevatten echter uiteenlopende informatie over de gang van zaken. Wij hebben de (volgens ons) meest aannemelijke informatie gecombineerd tot bovenstaande versie. Aanvullingen/correcties zijn welkom!

  • Aalten ‘vereenigingspunt van wegen’

    Aalten ‘vereenigingspunt van wegen’

    De Grondwet, 24 januari 1854

    De Grondwet, 24-01-1854 - Aalten knooppunt van wegen

    Aalten, 21 Jan. Het bestuur dezer gemeente heeft een besluit uit ’s Gravenhage ontvangen, waarin bepaald wordt, dat ons Gouvernement en dat van Pruissen overeengekomen zijn, om een kunstweg te leggen van Aalten naar de stad Bocholt in Pruissen.

    Dankbaar voor de onvermoeide pogingen van den Burgemeester en eenige leden van het Bestuur zal nu nog in den loop van dit jaar dit aanzienlijk dorp, hetwelk ruim 7000 zielen telt als het ware een vereenigingspunt van kunstwegen worden zooals van het Pruissische stadje Ödink over Winterswijk, Aalten en verder naar Arnhem, welke weg bereids af en reeds geopend is.

    Verder van Overijssel en Zutphen over Groenlo, Lichtenvoorde en Aalten naar de Pruissische steden Bocholt en Wezel, waarmede men thans reeds druk aan het werk is en dan nog tevens van Aalten met een zijtak over Dinxperlo en Anholt naar de Stations, die vermoedelijk niet verre van de laatste stad zullen komen, om van daar naar de beide koningrijken per spoortrein te kunnen reizen.

    Inderdaad zeer belangrijk voor de ingezeten dezer Gemeente, die de twee kunstwegen tot het Winterswijksche en Varssveldsche gebied voor eigene rekening hebben daargesteld niet alleen, maar nog daarenboven vrijwillig van de Provinciale subsidie ad ƒ 4000 ten behoeve van de gemeente Wisch hebben afgestaan, dat zij nu voor hunne belangrijke opofferingen ook eindelijk zijn geraakt en nu nog meerder zullen geraken, in een genot waarvan zij tot dusverre verstoken zijn geweest.

    Aalten is in den volsten zin om hare ligging gezond, en aangenaam in de conversatie en daar nu door de gemakkelijke communicatie te plaatsen, als het ware digter bij elkander komen, zoo zal het voor nieuwe inwoners, welke al van lieverlede komen, veel genoegen opleveren.

    Bron

  • Bodedienst Aalten-Zutphen in de 19e eeuw

    Bodedienst Aalten-Zutphen in de 19e eeuw

    In het jaar 1849 begon Jan Hendrik Heijink (1816-1888) een bodedienst van Aalten naar Zutphen. Heijink was eigenaar van een boerderij, die thans dezelfde naam draagt en gelegen is aan de daarnaar genoemde weg, de Heijinkdijk. Van deze dienst is een kasboek bewaard gebleven. Bij aandachtige kennisneming van de inhoud sprong er een vonkje over. Achter het kleine, vergeelde handschrift zag je mensen en iets van het leven in het midden van de 19e eeuw. Je zag de bode met zijn wagen trekken over de nagenoeg nog onverharde wegen in de Achterhoek. In de zomer, als de zon stralend scheen, leek het soms een plezierreisje, maar ’s winters was men vaak blootgesteld aan regen en hagel en voerde de tocht soms over modderige wegen, waar de wielen tot diep in de wagensporen verdwenen.

    Je zag mensen voor je, die de waren voor het transport aanvoerden. Kleine ondernemers, die hun producten naar de Achterhoekse hoofdstad lieten brengen. Grote ondernemers die maandelijks enige keren hun balen, pakken, kisten en vaten inlaadden, om deze via Zutphen nog verder te doen vertransporteren. Winkeliers die balen koffie, zakken zout, kisten thee en vaten stokvis kregen aangevoerd. Notabelen, die zich op deze wijze van wijn en boeken voorzagen.

    Centrum van handel

    Zutphen was in het midden van de 19e eeuw de belangrijkste plaats van de Achterhoek, een centrum van handel en transport. Van daaruit werden de Achterhoekse producten verder vervoerd naar het westen van het land. En via de rivieren kwamen goederen uit het westen naar Zutphen.

    Heijink reed veelal één keer per week ‘Na Zutphen’, zoals hij noteerde. De afstand Aalten-Zutphen was acht uur gaans. Aan het einde van het jaar maakte hij een overzicht omtrent de kosten die met deze dienst gemoeid waren. Onder de betiteling ‘Betaald voor het vaaren in 1849’ vermeldt hij regelmatig de kosten van ‘verteering’ op reis:

    “10 Januarij Door mij op reis 3.80; 17 Januarij Door mij op reis 5.75; Den 7 Februarij Door mij op Rijs 7.00; Den 12 Februarij Door Mij op Rijs 10.21.”

    Deze bedragen zijn vrij hoog in verhouding tot de kosten die Heijink zijn cliënten in rekening brengt. Hij rekent namelijk voor het transport van vijf kisten thee f 1,60, voor ‘100 kan olij’ een gulden en voor een vat siroop, wegende 360 pond, f 1,40. Op grond hiervan is het aannemelijk dat hij in Zutphen overnachtte en pas de volgende dag met een nieuwe vracht de terugtocht naar Aalten ondernam.

    Ook de paarden moeten voer hebben en soms gaat de tocht met twee wagens. Dan moet ‘Jentink voorspannen’. Een andere keer is het Hiddink of Drenthel. Heijink noteert dan:

    “Den 7 Februarij Jentink voorspannen Na Groenlo 1.20; Den 19 Februarij Hiddink voorspannen 1.00; Twee wagens verteering Haver op Rijs 14.00; Den 27 Februarij Door mij verteerd en haver tezaamen 12.00.”

    Er zijn ook andere kosten uiteraard.

    “Den 5 Januarij Bussink twee paarden ijzers verlegt 1.35; Den 16 Januarij Bussink een paar nieuw ijzers en een paar verlegt 0.85; Den 20 Januarij Voor Bussink een paar nieuwe hoepels op de Voor raden en aan de kleine Leeren en de Raden aan de Stortkarren te zaamen bet. 21.10; Den 25 Januarij Gebr. Hoopman een paar nieuwe hoepels op de Achterraden Kronen Banden en voor de Achterbanden te zamen betaald 25.50; Den 5 Maart Voor een nieuw Kleed op den wagen betaald 0.50; Voor het maken 0.50.”

    De ‘middenstand’

    De klanten van Heijink waren voornamelijk neringdoenden. Daardoor krijgen wij een aardig beeld van de Aaltense ‘middenstand’ in het midden van de vorige eeuw. Levensmiddelen en gebruiksvoorwerpen waren de belangrijkste artikelen die werden aangevoerd. Het onderverpakken van koffie en suiker in zakken van 250 en 500 gram, zoals we thans kennen, werd in de vorige eeuw niet toegepast. Deze en ook andere artikelen werden in balen aan de winkeliers geleverd, die de gewenste hoeveelheid voor hun klanten uitwogen.

    Wij laten hier een opsomming volgen van wat Willem te Gussinklo, die zijn winkel aan de Markt had, via bode Heijink kreeg geleverd:

    “7 Maart 5 Leidsche kazen; 12 Maart 2 vaten visch, 1 kistjen Vaarzen (bedoeld zal zijn: vazen), 2 manden Aardewerk; 16 Maart 2 baalen rijst, 3 baalen Koffij, 1 vaatje Rozijnen, 2 mandjes Vijgen; 18 April pakje manufacturen; 19 april 3 zak Lijnzaad; 25 april 1 vat zuiker, 2 mandjes Candij, 1 vat krinten, 2 baalen Koffij, drie pakken papier.”

    Het zout werd in zakken geleverd, stroop, olie, soda, blauwsel, cichorei en zeep in vaten. Tabak zowel in vaten als in balen, pakken en manden. Merkwaardig is de omschrijving ‘3 stroo Bocking’. Mogelijk waren de bokkingen in een bepaald aantal of gewicht verpakt in stro.

    Eén van de Aaltense ingezetenen die van de bodedienst gebruik maakt, was de heel- en vroedmeester Servaas van Leuven, voor het transport van onder meer ‘een kistjen, een mandjen, een vaatjen en een pond kurken’.

    De fabrikant Heinrich Driessen maakte wekelijks van de dienst gebruik voor aanvoer van balen katoen, garen, potas, machinerieën en nu en dan een anker wijn, terwijl de geweven stof naar Zutphen werd gebracht om vandaar verder te worden vervoerd.

    Vlasteelt

    De betekenis van de vlasteelt in deze omgeving wordt duidelijk geïllustreerd door de hoeveelheid lijnzaad, die in het voorjaar door de winkeliers in voorraad wordt genomen. In maart en april 1849 betreft dat 27 zakken en 3 vaten. Bij één van de afnemers wordt het gewicht van drie zakken vermeld, namelijk vijfhonderd pond. Bovendien zullen de boeren van het eigen geteelde vlas zeker ook ook zaaizaad hebben gewonnen. Het vlas werd in het voorjaar gezaaid en in de zomer geoogst. Als het alle voorbewerkingen had ondergaan, kon het gesponnen werden en daarna geweven. Van de beste kwaliteit maakte men lakens en hemden. Werd het voor bovenkleding gebruikt, een jak of kiel, dan kreeg het eerst een verfbeurt bij de zwartverver of blauwverver.

    Een ander artikel, dat overigens het hele jaar door werd aangevoerd, was raapolie en patentolie, het welk voor verlichting werd toegepast. Raapolie werd evenwel ook gebruikt voor het bakken van bijvoorbeeld de vingerdikke boekweiten pannekoeken.

    De winkeliers in levensmiddelen, W. te Gussinklo en zijn broer B.E. te Gussinklo, G.W. Vaags, B.H. Becking en (H.) Brethouwer waren wel de belangrijkste afnemers. Laatstgenoemde werkte op dit gebied vaak samen met B.D.G. Muller.

    Overigens is het niet eenvoudig alle artikelen bij de juiste afnemers onder te brengen. Behalve de genoemde B.H. Becking, wordt ook H.J. Becking genoemd, alsmede Gebr. Becking en J. Becking. Het kasboek vermeldt echter meermalen alleen de achternaam Becking.

    Dat geldt ook voor de familienaam Vaags. Naast G.W. Vaags wordt ‘Draaijer’ Vaags en L. Vaags genoemd, maar regelmatig Vaags zonder voorletters. Laatstgenoemde betrok uitsluitend meel, soms gruttemeel. Lodewijk Vaags was bakker en woonde aan het begin van de Gasthuisstraat, thans Haartsestraat. Een andere bakker was Degenaar, ook daar werd uitsluitend meel afgeleverd.

    Draaier Vaags, beter stoelendraaier, ontving geregeld bossen biezen waarmee hij de stoelen van matten voorzag. G.W. Vaags woonde aan het begin van de Dijkstraat. In de stamboom van deze familie wordt hij als graanhandelaar aangeduid, maar tevens als ‘Gerrit van Alles’. Deze laatste betiteling wijst op de veelzijdigheid van zijn assortiment. Een blik in het kasboek bevestigt dit: ‘Leidsche kazen’, ‘kistjen kaarzen’, ‘baalen koffij’, ‘pakken papier’, ‘vaatjes Blauwsel’, ‘vat siroop’, ‘400 R(aap)koeken’, ‘mand spijkers’, ‘mandje Candij’. Ook pijpen, potas, kruiden, azijn, tabak, zinkdraad, almanakken, kurken en cichorei had hij in zijn winkel. Met recht ‘van alles’.

    Bron


  • De ramp met de Phoenix (1847)

    De ramp met de Phoenix (1847)

    In 1847 vertrok een grote groep Achterhoekers naar Amerika, in de hoop op een beter leven. Onder hen bevonden zich ook tientallen Aaltenaren. Vlak voordat zij hun eindbestemming bereikten vloog hun schip ‘Phoenix’ in brand op Lake Michigan. Naar schatting 250 tot 300 personen vonden daarbij de dood.

    Pas twee jaar oud was de prachtige houten boot genaamd ‘Phoenix’, die op 20 november 1847 met zo’n 175 Nederlanders, 23 bemanningsleden en een onbekend aantal andere opvarenden, opstoomde naar de westkust van het Michiganmeer. De landverhuizers aan boord kwamen uit Winterswijk, Aalten, Varsseveld, Apeldoorn, Holten en diverse andere plaatsen. Een dag later zouden ze in Sheboygan hun Beloofde Land bereiken na een afmattende bootreis. Kinderen werden voor het laatst in de hutten te slapen gelegd.

    Op 11 november was de Phoenix vertrokken uit Buffalo om via Lake Erie en Lake Huron naar Lake Michigan te varen. Slechts dertig mijl van hun bestemming verwijderd, voer de Phoenix de haven van Manitowoc binnen. Er werd wat lading aan land gezet, maar toen de kapitein merkte dat de weersomstandigheden te stormachtig waren, hield hij zijn schip in de haven tot het meer zou kalmeren. De bemanning ging aan land. Sommigen beweerden dat ze bij terugkomst dronken waren.

    Om één uur ’s nachts, het meer kalm, de nacht overspoeld met sterren, vertrok de Phoenix voor het laatste deel van de reis naar Sheboygan. Door de zware last raakten de stoomketels oververhit, maar de bemanning deed er luchthartig over. Tegen vier uur ’s nachts kwam er echter een dikke rook en stank van smeulend hout uit de machinekamer en werd alarm gegeven.

    Verbranden of verdrinken

    Vergeefs werd aan boord van de Phoenix nog getracht met emmertjes water de brand te doven. Maar het houten vaartuig brandde al gauw als een fakkel. Twee reddingsbootjes werden te water gelaten, waarmee 43 opvarenden de vijf mijl naar de kust wisten te overbruggen, de een met een klomp als roeispaan, vijfentwintig van hen waren Nederlanders.

    De overige passagiers hadden twee opties: verbranden of verdrinken. Ze sprongen in het water, maar maakten daar geen schijn van kans. Het water was ijskoud en ze raakten binnen minuten onderkoeld. Als men al kon zwemmen, dan nog was iedere poging om de kust te bereiken zinloos.

    Naar schatting tweehonderdvijftig tot driehonderd personen vonden de dood, inclusief bijna 100 kinderen. Het is verbazingwekkend hoe het handjevol overlevende landverhuizers er toch nog in geslaagd is een nieuw leven te beginnen. Ze moesten wel.

    Oud-Aaltenaren op de Phoenix

    Midden vorige eeuw trokken veel Achterhoekers om geloofsredenen weg. Het waren veelal afgescheidenen van de Ned. Hervormde gemeente, die zich hier vanwege hun vrijzinnig denken niet meer thuisvoelden. Zo ook de Achterhoekse opvarenden van de Phoenix, onder wie de Aaltenaren Brusse, Navis en Krajenbrink uit de buurtschap Lintelo.

    Uit overlevering zijn de namen van veertien personen uit Aalten bekend, die slachtoffer van de ramp werden. Over anderen tast men in het duister. Ze vertrokken op 16 augustus 1847 uit Aalten, samen met 78 anderen. Maar naar voorzichtige schatting zijn wel vijftig tot vijfenzeventig Aaltenaren omgekomen.

    Een lijst met (mogelijke) passagiers van de Phoenix en welke de ramp waarschijnlijk wel en niet hebben overleefd staat op de website dutchgenealogy.nl van Yvette Hoitink.

    Podcasts en documentaire

    Eind 2020 stuitte de Winterswijkse podcastmaker Joske Meerdink van Omroep Gelderland bij toeval op het verhaal over de ramp met de Phoenix. Het verbaasde haar dat ze het verhaal niet kende en merkte dat de ramp met de Phoenix bij haar dorpsgenoten ook vrij onbekend was. Daarop besloot zij in het verhaal te duiken.

    Tijdens haar zoektocht bracht Joske samen met documentairemaker Diny van Hoften een bezoek aan Sheboygan, waar ze spraken met nabestaanden van overlevenden van de ramp. Ook stapten ze aan boord bij een shipwreck hunter om te zoeken naar overblijfselen van de Phoenix (en vonden die ook!).

    Haar zoektocht resulteerde in een serie podcasts en een tweedelige documentaire. Deze zijn te beluisteren en bekijken bij Omroep Gelderland.

    Hier is ook de documentaire te zien die Omroep Gelderland begin 1998 uitzond over de Phoenixramp. In de documentaire, gemaakt door Sacha Barraud, wordt een groep Achterhoekers, waaronder Oud-Aaltenaar Evert Smilda, gevolgd die eind 1997 naar Sheboygan, afreist om de 150-jarige herdenking van de Phoenixramp bij te wonen.

  • Emigranten familie Navis

    Emigranten familie Navis

    De bakermat van de Achterhoekse familie Navis ligt in de Aaltense buurtschap Lintelo. De oudst bekende vermelding van de naam is in 1529, als Hendrik Naeves uit Lintelo twee tijnshoenderen levert aan zijn kasteelheer van Anholt. Boerderij Navis werd in 1997 al acht generaties door de familie Navis bewoond. Stamouders Jan Navis en Hermken te Bokkel pachtten de boerderij in 1730 als kerkeplaats van de NH kerk in Aalten. Onder de vele landverhuizers die in de afgelopen eeuwen onze streek hebben verruild voor verre oorden (met name Noord-Amerika), bevonden zich ook diverse afstammelingen van Jan en Hanneken Navis. Hierna volgt een samenvatting van wat wij weten van deze telgen uit het geslacht Navis.

    Christiaan Navis

    De eerste bekende emigrant uit het geslacht Navis was Christiaan Navis (Aalten, 12-02-1797), zoon van Jan Navis en Sophia Blekking. Hij huwde op 11-02-1824 te Winterswijk met Johanna Hendrika Linzij (Oeding (D), 13-11-1803). Ze kregen tussen 1824 en 1841 zes kinderen. Ze woonden in 1844 op ‘Tiggeloven’ in de buurtschap Dorpbuurt onder Winterswijk en vertrokken in dat jaar naar Noord-Amerika, waar ze op 27-07-1844 te New York met het schip ‘De Hoop’ aankwamen. Christiaan gaf als beroep op: steenhouwer.

    Hun oudste kind, Jan Willem Navis (1824), ging niet mee naar Amerika, maar vertrok naar Pruisen. Hun tweede kind, Janna Sophia Navis (1826), vertrok volgens het bevolkingsregister naar Aalten, maar is daar niet terug te vinden. Wellicht heeft zij zich bedacht en sloot ze alsnog aan bij de reis naar Amerika. Ongeveer 1846 huwde zij namelijk in Clymer, NY met Jan Willem Bekerink (Ratum, 1821). Ze overleed in 1892 en werd begraven in Fontanelle, Iowa.

    Dochter Christina Navis (1829) huwde ca. 1855 in de VS met Jan Hendrik Verink (Kotten, 1810) en overleed in 1895 in Muscatine, Iowa, waar zij ook werd begraven. Van de overige drie kinderen is vooralsnog niet bekend hoe het hen is vergaan.

    Ze kochten 25 acres land in Clymer, NY aan de Clymer-Sherman Road, lot 60. Dit verkochten ze later aan hun schoonzoon Jan Willem Bekerink. Deze staat in 1854 voor 15 dollar een kwart acre grond af om daarop de Clymer Hill Church te bouwen. Op 13 september 1854 werd de kerk ingewijd.

    Later vertrok de gehele familie naar Muscatine, Iowa.

    Janna Geertruid Elisabeth Navis

    Zij werd op 20-01-1808 geboren in Lintelo, dochter van Hendrik Jan Navis en Antonetta Elisabeth Hoftijzer. Zij huwde op 25-08-1831 in Varsseveld met Lammert Rademaker (1806) en overleed op 20-01-1888 te Milwaukee, Wisconsin.

    Kinderen van Hendrik Jan Navis en Janna Liefting

    Burning of the Phoenix
    De ramp met de Phoenix op Lake Michigan, 1847

    Willemina Navis, geboren op 20-03-1794 in Lintelo, weduwe van Derk Jan Navis, hertrouwde in 1827 met Roelof Doornink en zij vertrokken in november 1846 naar Noord-Amerika.

    Derk Willem Navis, geboren op 26-07-1801 in Lintelo, huwde op 08-07-1826 in Aalten met Johanna Rexwinkel (1802). Zij vertrokken met hun zeven kinderen en zijn toen al bijna 80-jarige moeder Janna Liefting in augustus 1847 naar Noord-Amerika. Op 21-11-1847 kwamen zij allen om op Lake Michigan, bij de ramp met de propellerstoomboot Phoenix.

    Evert Navis, geboren op 04-02-1809 in Lintelo, weduwnaar van Willemina Janssen, hertrouwde op 29-05-1845 in Aalten met Berentjen Navis, zijn nicht, geboren op 30-04-1813 in Lintelo (Marode) en dochter van Geert Navis en Harmina Lammers. Zij vertrokken in oktober 1846 naar Noord-Amerika.

    Berend Hendrik Naves

    Geboren op 05-06-1839 in Lintelo (Marode), zoon van Arent Naves en Dersken Tieltjes (neef van Berentje, Derk Willem en Evert Navis). Hij huwde op 13-05-1869 in Aalten met Willemina Johanna Ormel (1847) uit De Heurne en in september 1869 vertrokken zij naar Noord-Amerika.

    Arent Jan Navis

    Geboren op 01-12-1828 in Lintelo (Nieuw Navis), zoon van Garrit Jan Navis en Johanna Geertruid Heesen en aangetrouwde neef van Willemina Navis via vaders kant. Hij trouwde op 06-12-1851 in Dinxperlo met Aleida Theodora te Kampe (1820). Ze vertrokken samen met hun éénjarige dochter Theodora Johanna in 1854 naar Noord-Amerika.

    Kinderen van Berend Hendrik Navis en Johanna Huenink

    Arend Jan Navis, (1841-1924), vertrok op 17-12-1859 naar Pruisen waar hij in 1869 te Wertherbruch trouwde met Elisabeth Blecking. Zij stichtten een Duitse tak onder de naam Naves.

    Gerrit Jan Navis, geboren op 13-02-1854 in Aalten, vertrok in september 1869 van boerderij Den Bosch op de Haart naar Noord-Amerika. Hij huwde in 1876 in Sheboygan met Hendrica Graven, geboren 1852 in Town of Holland als dochter van eerdere emigranten, namelijk Berent Graven en Aleida Berendina Snoeyenbosch uit Aalten. Zij kregen zeven nazaten in Amerika. Gerrit Jan overleed op 07-11-1927 te Sheboygan.

    Het raadsel rondom Henry Navis

    Bij het samenstellen van ‘The Navis family 1838-1975’, een overzichtsboekje van een Navis-geslacht in Amerika, was het de familie nog onduidelijk wie hun grondleggers Henry Navis en Hendrika Klein Hesseling precies waren of waar ze vandaan kwamen.

    Dit valt te lezen in het volgende fragment uit dit boekje, vertaald uit het Engels:

    “Henry Navis, kwam als jongeman vanuit Europa. Het jaar, hoe oud hij was of waar vandaan is onbekend. Hij was een zwerver en niemand leek te weten wat hij deed toen hij in Wisconsin, Minnesota en Iowa en andere staten was.

    Hij trouwde Hendrika Klein Hesseling, maar hun trouwdatum is ook onbekend. Ook de ouders van Hendrika Klein Hesselink zijn onbekend. Wat wel bekend is dat er Klein Hesselings in deze staat waren die het woordje Klein lieten vallen en dat er een band is.

    Het is niet bekend hoeveel broers en zusters Henry had of wie zijn ouders waren. Dit is in het kort de geschiedenis van de man en vrouw die deze geweldige generatie van Navissen hebben gestart.”

    Raadsel opgelost

    Tussen 1982 en 1983 werd het raadsel rond de afkomst van Henry Navis en zijn vrouw Hendrika Kleinhesselink door genealogisch onderzoek opgelost en aan de nazaten in Amerika meegedeeld. Zij waren dolenthousiast, dat er na zoveel jaren duidelijkheid was gekomen over de afkomst van hun grondleggers in de VS.

    Henry Navis was op 30-09-1838 geboren als Gerrit Hendrik Navis in de Binnenheurne bij Varsseveld, als zoon van Gerrit Willem Navis en Dersken ter Horst. Zijn grootouders waren Geert Navis en Hermina Lammers, broer en schoonzus van Hendrik Jan Navis en Janna Liefting (zie voorgaande emigranten). Zijn vader Gerrit Willem overleed in oktober 1856, toen Gerrit Hendrik 18 jaar was. Kort daarna verdween hij uit huis en werd als ‘afwezig’ gemeld in het bevolkingsregister van Varsseveld. Hij overleed op 16-06-1922 in Amerika.

    Hendrika Kleinhesselink werd op 03-07-1830 geboren te Dinxperlo, als dochter van Jannes Kleinhesselink en Theodora ter Horst. Haar vader overleed in 1850 en zijn weduwe vertrok met haar acht kinderen in april 1856 naar Noord-Amerika. Hendrika Kleinhesselink overleed op 29-09-1903 in Amerika. Via de nazaten in de VS is bekend, dat Henry, na het overlijden van zijn vrouw weer ging zwerven.

    Kinderen van Gradus Navis en Dersken Vreemen

    Gerrit Jan Navis, geboren op 10-07-1845 in Lintelo, vertrok in april 1882, ongehuwd, naar Noord-Amerika. Hij werd in juli van datzelfde jaar gevolgd door zijn broer met zijn gezin en zijn zus met haar zoon:

    Bernardus Navis, geboren op 13-04-1841 in Lintelo, op 01-06-1876 in Aalten gehuwd met Berendina Frederika Fukkink (1857) met hun zonen Gradus Theodorus (1877) en Arent Jan (1881). Arent Jan huwde in de VS met emigrantendochter Minnie Voskuil (1881).

    Hendrika Johanna Navis, geboren op 16-01-1837 in Lintelo, ongehuwd moeder van Jan Willem Navis (1858). Jan Willem huwde in 1887 in Kansas met Dina Johanna Harmelink (Lintelo, 1864).

    De hele familie woonde tot hun emigratie bij elkaar op ’t Boske, met uitzondering van Jan Willem, die was knecht op ’t Spieker. Gerrit Jan huwde in 1884 in Wisconsin met Janna Aleida Krozenbrink (Barlo, 1861). Hij overleed in 1915 en werd begraven in Baldwin, Wisconsin.

    Naoorlogse emigranten

    In 1948 vertrok Derk Willem Navis (1917-2003), zoon van Johan Albertus Navis en Dela Nijman (uit de tak Arend), samen met zijn vrouw Antonia Wubbels (1918-1999) en twee kinderen naar Amerika. Hij was marechaussee geweest en vestigde zich in Wyoming, Minnesota als verkoper van bouwmaterialen. In Amerika werden nog twee kinderen geboren.

    Bronnen


  • Jachtpalen landgoed ’t Walfort

    Jachtpalen landgoed ’t Walfort

    Dale/Haart

    Landgoed ’t Walfort, behorend bij Havezathe ’t Walfort, ligt tussen Aalten en Bredevoort en omvat bossen, houtwallen en houtsingels. De grenzen van het landgoed werden gemarkeerd door zogenaamde jachtpalen. Tegenwoordig zijn er nog 13 van deze palen te zien; één daarvan staat op de voormalige oprijlaan naar de havezate en dus niet op de grens van het jachtterrein. Vermoedelijk hebben er oorspronkelijk meer palen rond ’t Walfort gestaan.

    Volgens de heringevoerde jachtwet in 1814 moest een jachtterrein afgebakend worden met palen met daarop de tekst “private jagt van” gevolgd door de naam van de eigenaar. De jachtpalen markeerden zijn jachtterrein.

    Een beschrijving van het Gelders Genootschap vermeldt dat de jachtpalen rond 1837/1838 geplaatst zijn door toenmalig eigenaar Baron Jan van Pallandt van Walfort (1776-1844). Deze woonde in Arnhem op het landgoed Klarenbeek en kocht in Arnhem ook Angerenstein en Rennenenk. Hij was ook lid van de Gedeputeerde Staten van Gelderland.

    De jachtpalen zijn vervaardigd van rode zandsteen, vermoedelijk afkomstig uit groeven in de omgeving van de Weser of de Main. De totale lengte is 2,5 à 3 m. De palen zijn rechthoekig (ca. 25 x 20 cm) met afgeschuinde hoeken. De bovenkant is een vierzijdige piramide. Qua afwerking zijn ze gefrijnd: horizontaal geribbeld. Aan één zijde bevindt zich een rechthoekig glad afgewerkt veld met de tekst: “Havezate Walvoort of Walfort Privative Jacht”. Diverse van de nog aanwezige palen zijn beschadigd danwel ingekort.

    De jachtpalen zijn door de gemeente Aalten als gemeentelijk
    monument benoemd.2

    Alle jachtpalen op een rij

    De nummers van de foto’s corresponderen met de nummers op bovenstaande kaart.

    1
    1
    2
    2
    3
    3
    4
    4
    5
    5
    6
    6
    7
    7
    8
    8
    9
    9
    10
    10
    11
    11
    12
    12
    13
    13

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • De Belgische Opstand (1830-1832)

    De Belgische Opstand (1830-1832)

    Nadat de geallieerde mogendheden in 1815 Napoleon definitief hadden verslagen, werden de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden samengevoegd. Het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden werd geregeerd door Koning Willem I. Al snel ontstonden er problemen tussen het zuiden en het noorden. Politiek, economisch, cultureel en godsdienstig waren er grote verschillen.

    Oproep Nationale Militie

    Het Provinciaal Blad van Gelderland publiceerde op 15 februari 1827 een Besluit waarin 460 Geldersen, waaronder twaalf Aaltenaren, werden opgeroepen om op 27 februari om 08.00 uur in Arnhem bij het ‘Gouvernements-gebouw’ te verschijnen als reservist van de Nationale Militie. Per 1 maart moesten zij zich ‘onder de wapenen bevinden’. Een aantal van hen zou niet levend terugkeren.

    De opgeroepen Aaltenaren waren:

    7e Afdeling Infanterie

    13e Afdeling Infanterie

    Er hebben nog meer Aaltenaren gediend, getuige de naderhand uitgereikte onderscheidingen (zie verderop in dit artikel). Daarvan hebben wij vooralsnog echter geen compleet overzicht. Meer informatie is dus welkom.

    Tiendaagse Veldtocht

    In augustus 1830 kwamen de Belgen in opstand. Eind september werd er vanuit het Noorden een legermacht gestuurd om de orde te herstellen. Het Belgisch verzet bleek hardnekkiger dan gedacht en na een paar dagen moest het leger zich uit Brussel terugtrekken.

    Om deze nederlaag te wreken stuurde koning Willem I op 2 augustus 1831 een grotere hoeveelheid troepen naar België. Frankrijk besloot in te grijpen en stuurde een leger van 40.000 man naar de Zuidelijke Nederlanden. Hierop trok Willem I zijn leger terug. Al met al had de strijd 10 dagen geduurd.

    De Tiendaagse Veldtocht vond plaats van 2-12 augustus 1831. De militaire operatie stond onder leiding van prins Willem van Oranje (de latere koning Willem II), die na de overgave van Leuven door de Belgen op 12 augustus 1831 instemde met een wapenstilstand. In de week daarop trokken de Nederlandse troepen terug naar Noord-Brabant. Alleen de Citadel van Antwerpen bleef onder leiding van Chassé (‘generaal bajonet’) bezet tot de capitulatie in december 1832.

    In 1937 schreef G.H. Rots in de Aaltensche Courant over de Tiendaagse Veldtocht:

    “De vrede kwam, en de bevolking toog weer aan den arbeid. Maar nog zou het niet altijd vrede blijven. De strijd tusschen de Noordelijke en Zuidelijke gewesten ontbrandde, en bekend onder den tiendaagschen veldtocht moest er weer gestreden worden. Weer marcheerden Aaltensche jongemannen af om aan den strijd deel te nemen. Bijzonder bloedig is die strijd niet geweest, en de meesten keerden weer gezond naar hunne haardsteden terug.

    Zij, die aan dien tiendaagschen veldtocht hadden deelgenomen, ontvingen een medaille. In onze jeugd waren er te Aalten twee veteranen, die dit onderscheidingsteeken droegen. Als er een nationaal feest was kwamen zij in een landauer te zitten, bespannen met twee paarden, en namen de eereplaats in in den optocht. De namen dezer laatste Aaltensche oud-strijders waren Lorijn en Loohuis. De medaille van laatstgenoemde is nu in ’t bezit van den heer J.S.S. Prins.”

    Citadel van Antwerpen

    Kort na de opstand in 1830 was een deel van de Nederlandse militairen op Antwerpen teruggetrokken. Generaal Chassé concentreerde hen eind oktober in de citadel. Dit garnizoen werd na augustus 1831 versterkt. Op 24 december 1832, gaf generaal Chassé zich na zware artilleriebombardementen en een beleg van 25 dagen over aan het Franse leger, dat door de Belgen te hulp was geroepen.

    De Franse maarschalk Gérard eiste ook de belangrijke Scheldeforten Lillo en Liefkenshoek op. Deze stonden niet meer onder bevel van Chassé zodat daarover niet kon worden onderhandeld. Gérard bood toen de keuze tussen overgave der forten danwel medevoering der militairen als krijgsgevangenen naar Frankrijk. Alleen Willem I kon uitkomst bieden. Hij weigerde.

    Krijgsgevangenen

    Op 29 en 30 december 1832 vertrokken ruim 4500 Nederlandse militairen als krijgsgevangenen naar Noord-Frankrijk. Maar omdat Frankrijk en Nederland niet met elkaar in oorlog waren, waren zij in feite gijzelaars. De tocht voerde in acht dagmarsen langs Zwijndrecht, Melsele, St.-Niklaas, Lokeren, Deinze, Desselgem, Kortrijk, Menen, Ieper, Vlamertinge, Poperinge, Steenvoorde en Cassel. Op 5 januari werd via Arck Sint Omaars bereikt. Een deel van de Infanterie ging door naar Bethune, een ander deel met de Artillerie en Genie naar Hesdin en de Marine naar Air.

    Op 21 mei 1833 kwam door de Conventie te Londen een gedeeltelijke opheffing van de oorlogstoestand tot stand. De krijgsgevangenen zouden worden vrijgelaten. Op 8 juni vertrokken van Duinkerken vier Franse fregatten, drie corvetten en één brik onder zeil naar Vlissingen. Een dag later werd in Vlissingen voet aan land gezet en werd nog dezelfde dag naar Middelburg gemarcheerd.

    Het zou nog tot 1838 duren voordat de Nederlandse koning Willem I mokkend de handdoek in de ring wierp. Met de ondertekening van het Verdrag van Londen in 1839 werd de afscheiding van België een feit.

    Onderscheidingen

    Allen die onder de wapenen waren geweest en geacht werden deelgenomen te hebben aan de krijgsverrichtingen tijdens de Tiendaagse Veldtocht werden onderscheiden met het Metalen Kruis. Deze erepenning, ook wel bekend als het ‘Hasselt-kruis’, werd uitgereikt als erkenning voor hun bewezen trouw aan koning en vaderland. De bronzen kruisen zijn geslagen uit het metaal van de kanonnen die buitgemaakt waren op het Belgische Maasleger tijdens de slag bij Hasselt op 8 augustus 1831.

    Per Koninklijk Besluit van 31 mei 1833 werd door koning Willem I der Nederlanden de Antwerpsche Medaille 1832 ingesteld. Deze zou worden toegekend als “beloning aan hen, die tijdens het beleg der Citadel van Antwerpen in het tijdvak van 28 november tot en met 24 december 1832, in de citadel en onderhorige forten (Vlaamsche Hoofd, Burcht, Zwijndrecht en Austruweel), alsmede op de flottille op de Schelde voor Antwerpen, hebben gediend”.

    Onderscheiden Aaltenaren

    Van een aantal Aaltenaren is bekend dat zij zijn onderscheiden met het Metalen Kruis (MK) voor hun deelname aan de Tiendaagse Veldtocht en/of de Citadel-Medaille (CM) voor de verdediging van de Antwerpse citadel. Hieronder staan de namen en onderscheidingen die tot nu toe bij ons bekend zijn.

    • MK: Jan Anthonij Bekink (1812-1898), woonde in de Peperstraat.
    • MK: Joan Henricus (Jan Hendrik) Bennink (1807-1832), woonde aan de Prinsenstraat. Hij was flankeur bij het 2e Bataillon der 14e Afdeling Infanterie toen hij overleed in een hospitaal te ‘s-Hertogenbosch.
    • MK: Dirk Jan Hoornenborg (1807-1876), geboren op Nieuw Hoornenborg op de Haart, woonde sinds ca. 1845 in Gorssel en overleed in Kring van Dorth.
    • MK: Johannes Christianus Kötcher (1807-1876), woonde in Bredevoort.
    • MK: Hendrik Jan Loohuis (1812-1905), woonde de laatste jaren van zijn leven in Rusthuis Avondvrede.
    • MK: Petrus Bernardus Smit (1807-1876), woonde aan de Hogestraat.
    • MK+CM: Tonij Stapelkamp (1807-1889), woonde aan de Hogestraat.
    • CM: Paulus Lorijn (1811-1899), kwam in 1844 uit Wageningen naar Aalten en woonde achtereenvolgens op de Piepert, Heurne en het RK gasthuis aan de Hogestraat.
    • CM: Roelof Somsen (1808-1891), woonde op boerderij Pennings in Dale.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • De Franse tijd (1795-1813)

    De Franse tijd (1795-1813)

    In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over de Franse bezettingsjaren:

    “In den Franschen tijd heeft Aalten de zegeningen (?) van de Fransche overheersching genoten. De leus “Vrijheid Gelijkheid en Broederschap” deed toen opgeld, te Aalten op de Markt werd de vrijheidsboom geplant. Een nieuw gemeentebestuur werd aangesteld, nieuwe wetten en verordeningen werden gemaakt, in één woord: er waaide een andere geest door de regeeringsgebouwen. De Bataafsche Republiek werd gesticht, en Oranje had afgedaan.

    Fransche soldaten werden ook te Aalten ingekwartierd, met al de onheilen daaraan verbonden. Hoewel in meerderheid Oranjegezind, durfde men niet voor zijn meening uitkomen, en werd het nieuwe bewind aanvaard. Van 1795 tot 1799 duurde die toestand. Heimelijk verfoeide een groot deel der bevolking de Fransche overheersching.

    Valse hoop

    Toen, in 1799, deden de geruchten de ronde, dat een Nederlandsche edelman, A.R. van Heeckeren, ook wel Suideras genoemd, aan het hoofd van een groot leger als bevrijder de Oostergrenzen was overgetrokken en zegevierend de Franschen uit de dorpen verdreef.

    Ook in andere deelen van het land waren invallen van Engelschen en Russen, welke met de Franschen, en dus ook met de Bataafsche republiek in den oorlog waren gewikkeld. De Oranjeklanten kregen weer moed, en toen Suideras op 5 September Winterswijk binnenrukte, de Oranjevlag weer van den toren liet wapperen, maakte zich ook Aalten gereed, den bevrijder te ontvangen.

    Een groote opwinding maakte zich meester van de bevolking. Een zekere Jan Derk Hoopman kwam met een bijl en begon reeds den vrijheidsboom om te hakken. In den namiddag kwam Suideras te Aalten. De klokken werden geluid. Een groote menigte haalde zingend en dansend den bevrijder binnen. Men tooide zich met Oranje, en men meende dat het leed weer geleden was. Het bleek een valsche hoop te zijn geweest, want de Franschen lieten zich maar zoo niet door Suideras onder de voeten loopen.

    Reeds den volgenden dag hoorde men dat er een Fransch leger in aantocht was, en jawel, de Fransche generaal Girod kwam met zijn leger te Aalten. Jan Derk Hoopman nam de vlucht, en waarschijnlijk zullen meerderen de beenen genomen hebben, want huiszoekingen werden gedaan en zware straffen werden uitgedeeld. De vreugde was dus van korten duur geweest. Hooge belasting moest worden opgebracht, en de verdiensten waren weinig.

    De predikanten hielden godsdienstoefeningen in de open lucht. Zoo klom Ds. Westerbeek van Eerten op een boerenkar, en sprak zijn geloofsgenooten moed in, die bij den huize ‘De Pol‘ waren samengekomen.

    Een toestand van verval trad in. De druk der Fransche overheersching werd al zwaarder en zwaarder. De jongelieden moesten loten voor den Franschen dienstplicht, en toen Napoleon soldaten noodig had voor zijn tocht naar Rusland, moest ook Aalten een contingent leveren. Zij zijn gegaan om nooit weer terug te komen. Hun gebeente rust onder den grond der Russische steppen, of zij zijn omgekomen in het koude water der Beresina.

    Bevrijding

    Tot 1813. In den volkerenslag bij Leipzig was Napoleon verslagen. De Pruisen trokken ons land binnen. De Prins van Oranje kwam vanuit Engeland in ons land, en weer was het ‘Oranje boven’. In Aalten was er weer een jubel. Weer werden de klokken geluid, en nu zou de Oranjevlag blijven wapperen.

    Eén der Oranjetelgen, Prins Frederik, was in Berlijn op school. Gehoord van de omwenteling in Nederland, reisde hij per postkoets naar Den Haag. De route werd genomen over den grooten postweg, door ons reeds eerder beschreven. De grensoverschrijding had aan de Heurne plaats, en toen de bevolking hoorde dat Prins Frederik door Aalten zou komen, ging men het rijtuig tegen, spande de paarden er voor heen en trok men onder luid gejuich de koets door Aalten tot aan den Zelhemschen weg, tot de plaats waar de Lindeboom staat. Welnu, die boom is toen geplant als aandenken aan dat feit, en later is de lindeboom als officieel wapen van Aalten vastgesteld.

    Nog eenmaal zouden de Aaltensche jongens tegen de Franschen moeten optrekken. Toen Napoleon ontsnapt was van Elba en een groot leger uitrustte om zijn ouden roem te heroveren, moest Nederland zijn leger met de bondgenooten tegenover hem stellen. Ook Aaltensche jongelieden hebben toen in den slag van Waterloo meegevochten. Wij weten wat het lot van Napoleon toen is geworden. Het was zijn laatste stuiptrekking geweest.”

    Bron


    • ‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 11 maart 1938 (via Delpher)
  • Mysterieuze moord in het Münsterland

    Mysterieuze moord in het Münsterland

    Het tragische lot van Gesina te Winkel

    In de nacht van 28 oktober 1799 werd het levenloze lichaam van de 47-jarige Gesina te Winkel gevonden op de heide, bij de grens tussen de Aaltense buurtschap Haart en het Duitse Barlo. Ze lag op slechts enkele minuten van haar huis en had meerdere steekwonden. Wat was er met haar gebeurd?

    Gesina te Winkel werd op 30 april 1752 in Aalten gedoopt als dochter van Barent te Winkel en Enneken Dierkink.1 Op 20 april 1777 trouwde ze met Adolphus (Alof) Lensing2, die later ook te Winkel werd genoemd. Het echtpaar woonde op Gesina’s ouderlijk huis, boerderij ’t Winkel op de Haart, slechts 800 meter verwijderd van de grens met het toenmalige bisdom Münster, dat tegenwoordig deel uitmaakt van de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen.

    De verdwijning

    Op zondag 27 oktober 1799, rond vier uur in de middag, vertrok Gesina alleen van huis met een boterham in de hand. Ze was op weg naar de familie Möllers om enige kledingstukken op te halen. De Möllers woonden net over de grens in het Münsterland, op ongeveer een kwartier lopen van ‘t Winkel.

    Toen het donker begon te worden en Gesina nog niet was teruggekeerd, begonnen haar man Alof en hun kinderen zich zorgen te maken. Waar bleef ze toch? Alof besloot naar het huis van de familie Möllers te gaan. Hij trof er drie vrouwen aan bij het vuur, die hem vertelden dat ze Gesina die dag niet hadden gezien.

    Terugkerend naar huis vroeg Alof zich af of zijn vrouw onderweg iemand was tegengekomen of wellicht een buur had bezocht. Bij thuiskomst bleek ze nog steeds niet terug te zijn. Hierop ging hij opnieuw op zoek, ditmaal op de heide. Toen hij haar daar niet kon vinden ging hij nogmaals naar Möllers huis. De bewoners waren al naar bed en toen Alof aanklopte en opnieuw naar zijn vrouw vroeg, riepen de man en vrouw hem uit ’t bed toe dat zij van Gesina niets vernomen hadden en dat zij daar die dag niet was geweest.

    Alof betrok zijn naaste buurman Hendrik te Kolste en de knecht van zijn broer aan Drenthel Schoppe, Harmen Swietink, bij de zoektocht. Samen gingen zij nogmaals de heide op om Gesina te zoeken.

    De vondst

    Het was inmiddels pikkedonker op de heide en ze konden bar weinig zien. Rond middernacht ontdekte een van hen plotseling iets wits. Het bleek Gesina’s muts te zijn, met ernaast haar levenloze lichaam. Ze lag op haar zij, haar voeten waren nog warm, maar de rest van haar lichaam was koud. Ze werd gevonden op slechts vijf à tien minuten van haar huis. Alof liet een kar halen en bracht haar lichaam daarop naar huis. Hij dacht dat ze onderweg waarschijnlijk onwel was geworden en daaraan was overleden.

    Heide bij nacht
    Heide bij nacht – Foto: J. Iedema 4

    Het gerechtelijk onderzoek

    De volgende ochtend, maandag 28 oktober, meldde Garrit Rensink, wonende op boerderij Beestmans Huisje op de Haart, bij het gerecht van de Heerlijkheid Bredevoort dat de vrouw van zijn buurman Alof te Winkel in de voorgaande nacht dood was gevonden op de heide.

    Hierop begaf het gerecht zich, vergezeld door chirurgijn Steven Schaars, naar ’t Winkel. Bij onderzoek op ’t lichaam werd vastgesteld dat de vrouw meerdere steekwonden had – drie aan haar linkerzijde en twee aan haar rechterzijde, vermoedelijk toegebracht met een bajonet of een driekantig voorwerp.

    Blijkbaar was men nog niet geheel overtuigd van de doodsoorzaak, want twee dagen later toog het gerecht nogmaals met Schaars naar ’t Winkel voor nader onderzoek. Daarbij werd de overledene, die al gekist was, weer uit de kist genomen en onderzocht, waarbij Schaars vaststelde dat de onderste ribben aan de rechterzijde gebroken waren en dat de haar toegebrachte wonden haar dood hadden veroorzaakt.

    Tijdens verhoor verklaarden Alof, Hendrik en Harmen dat zij aanvankelijk dachten dat zij Gesina’s lichaam op Nederlands grondgebied hadden gevonden, maar ook dat zij dat door de duisternis niet goed hadden kunnen bepalen. Bij nadere herinnering was men echter vrijwel zeker dat het op Münsters grondgebied moest zijn geweest.

    Hendrik en Harmen verklaarden verder dat, zover zij wisten, Alof te Winkel en zijn vrouw een goede relatie hadden en dat er geen sprake was van onenigheid of ruzie. Ook verklaarden zij dat Gesina nooit met iemand ruzie had, en dat zij “schoon op haare jaaren er zeer wel uitzag”.

    Arnoldus Obrink, kuiper in de Hoekstraat te Aalten, verklaarde dat hij Gesina die bewuste zondagmiddag rond vier uur nog had gezien. Hij liep op de weg van Hunink naar Aalten en Gesina ging de weg naar ’t Münsterland op, omtrent 300 trad van haar huis. Hij had zelfs nog kort met haar gesproken, terwijl zij een boterham at. Verder had hij niemand in de buurt gezien.

    Een onbevestigd gerucht

    Al snel ging het gerucht rond dat Gesina die zondag wel degelijk bij ’t huis van Möllers was geweest. Volgens de verhalen had een 13-jarige zoon uit het gezin onvoorzichtig met een geladen geweer gespeeld, waarna het per ongeluk afging en Gesina had geraakt. Er werd zelfs beweerd dat sporen van het schot nog in de schoorsteen of bij de haard te zien waren. Bewijs voor dit gerucht was er echter niet.

    Dossier naar Bocholt

    Omdat het sterke vermoeden bestond dat de gewelddadige dood van Gesina op Münsters grondgebied had plaatsgevonden, stuurde de drost van Bredevoort, Willem Paschen, een kopie van het dossier naar het gerecht van Bocholt, zodat zij deze zaak verder konden onderzoeken.5 Helaas is ons niet bekend hoe deze zaak is afgelopen. De tragische moord op Gesina te Winkel blijft een mysterie.

    Begrafenis

    In het Begraafboek van de Nederduitsche Gereformeerde Gemeente te Aalten staat vermeld onder oktober 1799: “den 28 overleden – Alof te Winkel zijn vrouw – begraven den 31” 6