Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd voedsel steeds schaarser. Hoewel de ernst van de situatie per regio verschilde, kregen mensen overal te maken met bonkaarten en stamkaarten. Deze waren gewild, maar tegelijk voorwerp van ironie. In een clandestien blaadje, dat in Aalten verspreid werd, stond een merkwaardig recept:
„Men neme de vleeskaart, rolt ze in de bloemkaart, legt ze in de vetkaart en braadt ze met de kolenkaart heerlijk bruin. De aardappelkaart leg men in de boterkaart en laat dit langzaam smoren in de petroleumkaart. Dan warmt men de koffiekaart op, voege de melkkaart en de suikerkaart toe en dompelt de broodkaart er in. Men neme twee broodbonnen, legge daar tussen één vleesbon en u heeft een sandwich. Na het eten vege men de mond af met de stamkaart. Eet smakelijk.”
Voedselzendingen naar het westen
Een trein op station Aalten tijdens de Tweede Wereldoorlog (foto ter illustratie, dit is niet per se de Roggebroodtrein)
Ondanks de oorlogsomstandigheden hadden de Achterhoekers het over het algemeen niet slecht. Zelfs met 2500 onderduikers op een bevolking van 11.000 inwoners, kon men in Aalten redelijk goed eten. Er was zelfs genoeg voedsel beschikbaar om grote hoeveelheden naar het hongerende westen te sturen.
De Aaltense bakkers stonden elke dag urenlang voor de oven. Massa’s roggebrood en andere levensmiddelen gingen dagelijks met de trein van ’s middags half vijf naar het westen. Niet alleen in Aalten, maar ook op andere haltes op de lijn Winterswijk-Arnhem werd voedsel meegegeven voor de hongerige bevolking in het westen van Nederland.
De eerste zendingen van roggebrood naar het westen begonnen in 1942. In 1944 reed er in Aalten dagelijks een paard-en-wagen met zestig à zeventig zakken roggebrood van het postkantoor naar het station. De trein van half vijf werd al snel bekend als de ‘Roggebroodtrein‘ en groeide uit tot een begrip. In het eerste jaarverslag van de P.T.T., dat na de oorlog verscheen, werd zelfs een foto opgenomen van het inladen van de vele roggebroden.
Ter gelegenheid van de 25-jarige herdenking van de bevrijding organiseerden het Oranjecomité en de plaatselijke afdeling van de Stichting 1940-1945 van 4 tot 6 mei 1970 bevrijdingsfeesten in Aalten. Een van de hoogtepunten van deze festiviteiten zou een reünie zijn van onderduikers en oud-strijders. Het was de bedoeling dat de onderduikers zoveel mogelijk op hun oude onderduikadres zouden verblijven. Op Bevrijdingsdag, 5 mei, stonden een herdenkingsbijeenkomst met de predikanten en de kapelaan uit de oorlogsjaren, en een allegorische optocht op het programma. De NCRV besteedde op Nederland 2 aandacht aan dit Aaltense initiatief.
Voor het vervoer van de reünisten zou de NS een speciale trein inzetten: de oude Roggebroodtrein. Met hetzelfde materieel waarmee tijdens de oorlog roggebroden werden vervoerd, zouden de oud-strijders en onderduikers naar Aalten terugkeren om het 25-jarig jubileum van de bevrijding mee te vieren. Dit keer zou de Roggebroodtrein echter in omgekeerde richting rijden, van het westen naar het oosten, om de reünisten naar Aalten te brengen. Voor deze bijzondere gelegenheid zou zelfs een speciaal treinkaartje worden ontworpen.
Helaas besloot de organisatie kort voor de herdenkingsfeesten om de reünie, het belangrijkste onderdeel van het programma, te schrappen. De reden hiervoor was dat er onvoldoende interesse leek te bestaan onder de onderduikers. Achteraf kwamen er echter signalen dat er mogelijk iets mis was gegaan met het versturen van de uitnodigingen. Hoe dan ook, de Roggebroodtrein bleef definitief een herinnering uit het verleden
Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.
Aan de Gandvoortweg in de Aaltense buurtschap Barlo staat een bescheiden gedenkteken, opgericht ter nagedachtenis aan de Britse Flying Officer Leslie Pulfrey van de Royal Air Force (RAF). Het monument markeert het weiland waar Pulfrey in de vroege ochtend van 17 juni 1944 dood werd aangetroffen, na een mislukte sprong uit zijn brandende Lancaster-bommenwerper.
De missie
Op de avond van 16 juni 1944 steeg de viermotorige Avro Lancaster bommenwerper ME840, met Pulfrey als bemanningslid, op van het vliegveld North Killingholme in Lincolnshire, Engeland. De missie was een aanval op fabrieken in Sterkrade, Duitsland, waar onder andere synthetische olie werd geproduceerd voor de Duitse oorlogsindustrie.
Het vliegtuig, met zeven bemanningsleden aan boord, voltooide zijn bombardement en keerde terug naar Engeland. Op de terugweg werd het echter onderschept en aangevallen door de Duitse nachtjagerpiloot Joseph Nabrich. Een van de brandstoftanks in de vleugel vloog vrijwel onmiddellijk in brand, waardoor het toestel reddeloos verloren was.
De fatale sprong
Op bevel van de piloot kreeg de bemanning opdracht het vliegtuig te verlaten. Leslie Pulfrey was de eerste die sprong, in het luchtruim boven Barlo. Maar er ging iets vreselijk mis. Hoewel de exacte oorzaak onduidelijk blijft, werd hij in de vroege ochtend van 17 juni 1944 dood aangetroffen in een weiland door landbouwer Johan van Eerden van de nabijgelegen boerderij Nieuw Kolstee (Smol).
Mogelijk kwam Leslie tijdens zijn sprong in aanraking met het vliegtuig of opende zijn parachute niet goed. Vanuit de verte was de plek waar hij was neergekomen goed te zien; zijn lichaam was nog verbonden met zijn parachute, die bol stond door de wind. Er zat een grote scheur in de parachute en zijn hoofd was verward geraakt in de koorden. Leslie miste ook één van zijn vliegerlaarzen, die hij blijkbaar na zijn sprong had verloren. Op zijn identificatieplaatje stond zijn naam vermeld.
De crash
De brandende Lancaster stortte uiteindelijk neer in een weiland achter boerderij ‘Oude Lieftinck’ aan de Heelweg (tegenwoordig Twenteroute 5). Alle bemanningsleden, op één na, kwamen om het leven. Boordwerktuigkundige Roy Kay werd vlak voor de crash door een explosie uit het vliegtuig geslingerd. Wonder boven wonder bereikte hij als enige overlevende heelhuids de grond. Hij ontkwam aan arrestatie en wist uiteindelijk, met hulp van pilotenhelpers, op 22 september 1944 terug te keren naar Engeland.
Leslie Pulfrey en zijn omgekomen collega’s werden overgebracht naar Varsseveld, waar ze werden begraven.
Eerbetoon
In juni 2014 werd Leslie Pulfrey geëerd met een ceremonie, waarbij een zogenoemde Fly-past plaatsvond. Vier F-16’s vlogen over de omgeving van de Gandvoortweg, en een van de toestellen steeg ter plaatse recht omhoog als eerbetoon. Thea Onnink heeft haar herinneringen aan dit moment vastgelegd in dit verhaal, voorgelezen door Herman Onnink.
Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.
Op zondag 30 januari 1944 werden 48 jonge mannen opgepakt bij een razzia door de Duitse bezetters op twee kerken Aalten. De mannen werden afgevoerd en vijf van hen zouden niet levend terugkeren. De gebeurtenis maakte diepe indruk, zowel in eigen land als daarbuiten.
De bezetters wisten dat veel jongemannen in de leeftijd van 19 tot en met 23 jaar de verplichte Arbeitseinsatz ontliepen of niet waren teruggekeerd na verlof. Ook wisten zij dat de kerken in Aalten op zondag vol zaten met kerkgangers. De Duitsers grepen dit moment aan om hun slag te slaan.
Die zondag omsingelden Duitse SS’ers de Christelijk Gereformeerde Kerk aan de Berkenhovestraat en de Gereformeerde Westerkerk aan de Hogestraat. De mannelijke kerkgangers werden gedwongen hun persoonsbewijs te tonen. Jongemannen in de leeftijd van 19 tot en met 23 jaar werden aangehouden en afgevoerd naar de koepelgevangenis in Arnhem. Ook enkele oudere mannen werden opgepakt.
Vanuit Arnhem werden de 48 gearresteerde mannen doorgestuurd naar Kamp Amersfoort of het Oranjehotel in Scheveningen. Sommigen werden na verloop van tijd tewerkgesteld op boerderijen in Duitsland of in fabrieken in het Ruhrgebied. Anderen kwamen terecht in Duitse concentratiekampen.
Ontsnappingen
Aalten bood tijdens de oorlog onderdak aan 500 evacuées uit Scheveningen, van wie veel vrouwen klederdracht droegen. Enkele mannen wisten arrestatie te ontlopen door zich te vermommen met een witte Scheveningse kap of door onder een brede mantel te schuilen.
In de Westerkerk hielp mevrouw Visser-Taal, een evacuée uit Scheveningen, de 19-jarige Gerrit Hoopman, die zich niet voor de Arbeitseinsatz had gemeld, aan een vermomming. Ze gaf hem haar overrok, schouderdoek en traditionele kap met hoofdijzer. Vermomd als vrouw verliet Gerrit, gearmd met andere vrouwen, de kerk en wist zo te ontsnappen.
Ook was er een jongeman die door kerkgangers onder de vloer werd verstopt, bovenop de verwarmingsbuizen, waar hij bleef tot de kust veilig was.
Chr. Gereformeerde kerk
Het plan van de Duitsers was om de Oosterkerk en de Westerkerk te overvallen. Toen men iemand de weg vroeg naar de Oosterkerk, kreeg deze persoon een bang vermoeden wat de bezetter van plan was. De Duitsers werden misleid en naar de kleinere Christelijk Gereformeerde kerk aan de Berkenhovestraat gestuurd. Jaap Papiermole (destijds 11 jaar oud) was op straat getuige van de overval. Hij vertelt:
“Op de ochtend van 30 januari 1944 kwam ik net naar buiten bij een woning van een bekende aan de Berkenhovestraat, toen er een Duitse overvalwagen aan kwam rijden, die voor de Christelijk Gereformeerde kerk stopte. De straat werd afgezet en de Duitsers omsingelden het kerkgebouw. Ik heb gezien dat ze mannen oppakten, maar volgens mij was de buit niet zo erg groot. De heer Bennink heeft nog foto’s gemaakt van het gebeurde. De overvalwagen met de arrestanten reed vervolgens richting de Ringweg. Op dat moment ging het luchtalarm af en ik zette het op een lopen naar huis, want mijn vader was streng en had ons ingeprent bij luchtalarm direct thuis te komen.
Toen ik de Oosterkerkstraat uitliep kwam dezelfde overvalwagen van de Damstraat richting het dorp rijden. Op hetzelfde moment kwam mijn vader aanlopen en hield de auto staande. Mijn vader droeg een soort uniformjasje dat bij de Luchtbeschermingsdienst hoorde. Het autoportier ging open en met een commandostem die geen tegenspraak dulde, bulderde vader: ‘Ausweise sofort!’ De Duitsers waren onder de indruk van zijn barse stem en gaven het stapeltje persoonsbewijzen af. Vader liep er doorheen, pikte er één uit en zei: ‘Dieser Mann suche ich. Er arbeitet bei mir.’ *
Hij liep naar de achterkant van de wagen en gaf het bevel de bewuste persoon onmiddellijk uit te laten stappen. De verbouwereerde jongeman stapte uit de wagen en liep met vader mee naar ons huis. De vrachtwagen reed door naar de Bredevoortsestraat. Toen vader in de achtertuin stond met die jonge kerel zei hij: ‘Hier heb je je persoonsbewijs terug. Maak als de sodemieter dat je wegkomt.’”
* Jaaps vader H.J. Papiermole was procuratiehouder bij de firma Driessen
De impact van de razzia
De razzia in Aalten maakte veel indruk, zowel in eigen land als daarbuiten. Het was de eerste keer dat een dergelijke actie tijdens een kerkdienst in Nederland plaatsvond. The London News schreef op 14 februari 1944:
“AALTEN – Bij het uitgaan van de kerk werd een razzia gehouden. 50 ondergedokenen liepen er in! Ook een kerkgang is dus niet meer veilig. Men blijve thuis, al zal dat velen zwaar vallen.”
Vanaf dat moment gingen onderduikers niet meer ter kerke. Kerkdiensten werden voortaan in het geheim gehouden op afgelegen boerderijen, waarbij altijd iemand op de uitkijk stond.
Vijf van de opgepakte mannen hebben het niet overleefd. Vier stierven aan de ontberingen in een Duits concentratiekamp of tijdens een dodenmars, de vijfde bij een bombardement. De mannen die het wel overleefden, droegen de gevolgen hiervan hun leven lang met zich mee. De razzia liet diepe sporen na in Aalten en blijft een tragisch en onvergetelijk hoofdstuk in de plaatselijke geschiedenis.
Documentaire
Bekijk ook de documentaire gemaakt door Omroep Gelderland “Door het ijzer gespaard“, over de bijzondere ontsnapping van Gerrit Hoopman:
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Het Joodse echtpaar Frits en Amalia Landau woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Aalten. Hun levens eindigden tragisch toen zij door het verzet werden geëxecuteerd vanwege het gevaarlijke gedrag van Frits. Hun lichamen werden vermoedelijk in het buitengebied van Aalten begraven, maar de exacte locatie is tot op heden onbekend.
Frits Landau werd geboren op 28 november 1905 in Aalten. Hij werd handelsreiziger en bleef lang ongehuwd. Op 6 juni 1942 verloofde hij zich met Amalia Lorch, roepnaam Maly, geboren op 20 december 1902 in Bocholt. In augustus van datzelfde jaar trouwden zij en gingen inwonen bij de familie Schaap, ’t Dal 1 in Aalten (tegenwoordig ‘t Dal 1).
Al spoedig moesten zij onderduiken. Per 1 april 1943 moest Gelderland namelijk officieel Juden-frei, Juden-rein zijn. In het Aaltense bevolkingsregister staat vermeld dat Frits & Amalia op 17 maart 1943 vertrokken zijn, onbekend waarheen. Daarna verbleven zij op twee verschillende onderduikadressen, het laatst bij de familie Van Eerden op boerderij De Maote in de buurtschap Dale.
Onvoorspelbaar en gevaarlijk gedrag
Over Frits Landau wordt gezegd dat hij een alcoholist was met een kort lontje, wat leidde tot onvoorspelbaar en gevaarlijk gedrag. Naar verluid maakte hij het zijn onderduikgevers niet gemakkelijk. Hij viel jongedames lastig en wilde elke avond zijn borrels hebben. Hij was gewend aan een luxe leven. In 1943 had men echter nauwelijks nog drank op de boerderijen.
Meermaals dreigde Frits zijn onderduikadressen te verraden om zichzelf zo vrij te kopen bij de Nazi’s. Althans, hij ging ervan uit dat dit zou lukken. Tot tweemaal toe wist men zo’n poging van hem op het nippertje te verijdelen.
Amalia en Frits Landau-Lorch (foto: Aalten Vooruit)Het Joodsche Weekblad, 5 juni 1942Aaltensche Courant, 28 augustus 1945
Liquidatie door het verzet
Omdat hij door het plaatselijke verzet als een risico voor de veiligheid van andere onderduikers werd beschouwd, besloot men hem te executeren om andere onderduikers en hun helpers te beschermen. Vooraf werd gesproken door de Raad van Verzet en zelfs door de plaatselijke dominees over hoe met hem om te gaan. Ome Jan Wikkerink stelde voor Frits permanent te laten bewaken door onderduikers en piloten. Zover kwam het echter niet, want enkele jonge verzetsmensen namen zelf het initiatief om hem uit de weg te ruimen.
Ze vertelden het echtpaar Landau dat ze naar een ander onderduikadres in Vragender zouden worden gebracht, een geschikte smoes om naast Frits ook Amalia mee te krijgen. Het was overigens de bedoeling om Frits en Maly te scheiden, men wilde haar dit lot besparen. Maar Frits wilde niet meewerken aan de afzondering en zo werd Maly meegetrokken in zijn lot.
Frits en Amalia Landau-Lorch werden eind 1943 of begin 1944 door het plaatselijke verzet in het buitengebied van Aalten geliquideerd en begraven.
Locatie onbekend
Over de exacte plek en datum van de liquidatie lopen de meningen uiteen. Volgens een theorie werden Frits en Amalia Landau-Lorch omgebracht op de Schaarsheide, dicht bij de Nazarethdijk. Een andere theorie wijst naar het Daalse Goor.
Er is meerdere malen gezocht naar de begraafplaats van het echtpaar Landau, om hen een herbegrafenis op de Joodse Begraafplaats te geven, tot op heden echter zonder resultaat.
Tijdens een zoektocht op de Schaarsheide werd een damesschoen en drie verroeste scheppen gevonden. Onderzoek wees uit dat de schoen mogelijk uit de jaren dertig van de vorige eeuw dateert. Het is aannemelijk dat daarbij de eerste grafplek is gevonden. Volgens betrokkenen zouden de lichamen namelijk zijn herbegraven. Destijds moest alles snel gebeuren, en blijkbaar besloot men later dat de oorspronkelijke begraafplek niet geschikt was. Bij het ruimen van het eerste graf zou de damesschoen zijn achtergebleven. Daarna zijn de stoffelijke resten ergens anders herbegraven, maar waar is onbekend.
In 2023 vond de laatste zoektocht plaats. In een stukje bos tussen Aalten en Lichtenvoorde zochten twaalf ervaren amateurs naar de lichamen van Frits en Amalia. Met detectoren werd gezocht op verschillende frequenties naar verschillende materialen, maar men vond geen menselijke resten.
Op 13 april 2016 werden twee Stolpersteine voor Frits en Amalia Landau-Lorch gelegd bij hun laatste officiële woonadres aan ’t Dal.
Stolpersteine bij ’t Dal 1 te Aalten
Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bouwden de Duitsers een radarstation aan de rand van het dorp Aalten van het type Freya. De locatie bevond zich ten noorden van de Ringweg, ongeveer halverwege het Tolhuis en de watertoren. Deze radarstelling was onderdeel van een uitgebreid luchtverdedigingssysteem van de Luftwaffe. Het radarsysteem, vernoemd naar de Germaanse godin Freya, was aan het eind van de jaren dertig door de Duitsers ontwikkeld. Het kon vijandelijke vliegtuigen tot op een afstand van ongeveer 150 kilometer signaleren.
De radarinstallatie bevond zich op een terrein met een omtrek van ongeveer 800 meter, omgeven door een stelsel van loopgraven en een prikkeldraadafrastering. Bovendien was er een luchtdoelgeschut aanwezig.
Er stond een grote radar, bestaande uit een voet van rode baksteen, ongeveer zeven bij zeven meter en drie meter hoog. Daarbovenop stond de antenne, een metalen raamwerk van zes bij zes meter. Het grote vierkante antennescherm kon handmatig in de gewenste richting worden gedraaid.
Ook stond er een radar van kleinere afmetingen, zonder stenen voet. Daarnaast stonden er op het terrein nog ongeveer tien houten barakken van vier bij zes meter, groen beschilderd, voor de manschappen.
De directe omgeving van de radarstelling was tot Sperrgebiet verklaard. De Ringweg was van het Tolhuis tot de watertoren verboden voor voetgangers. Op die plaatsen stonden borden met “Militäre Werke“. Auto’s en fietsers mochten wel doorrijden, maar stoppen of afstappen was verboden.
De Freya-radarstelling in Aalten werd gebouwd aan het einde van de zomer van 1942. In het najaar van 1944 werd de stelling verlaten. Tot in de beginjaren vijftig waren er nog restanten van de radarstelling te zien, zoals de behuizing van het antennescherm, gemaakt van beton en bakstenen.
Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.
Kenmerken
Kadastraal nr.
L-583
Functie
Woonhuis
Bouwjaar
1942
Sloop
jaren ’50
Bronnen
Britse littekens in Aaltense bodem, feiten en achtergronden over de bevrijding op 30 maart 1945, Wim Rhebergen
De moderne techniek heeft heel wat prachtige molens in ons land doen verdwijnen. De tijdsomstandigheden zijn zeker oorzaak, dat vele windmolens in ons land thans weer in bedrijf worden gesteld. In de meeste gevallen wordt dan de nieuwste techniek voor de wieken toegepast, welke meer rendement oplevert, waardoor de kans groot is, dat de molens ook in de toekomst in gebruik zullen blijven. Men vraagt zich echter af: Hoe is het mogelijk, dat op verschillende plaatsen de windkracht nog voor de molens kan worden gebruikt, terwijl elders de wieken moeten worden afgenomen en alleen met den motor kan worden gemalen. De 82-jarige oud-molenaar D. Hakstege uit Aalten wist ons hiervoor een interessante verklaring te geven.
Vanzelfsprekend kan met windmolens niet onder alle omstandigheden worden gemalen. Is er geen wind, dan kan de molen niet draaien en terecht zegt het versje, dat de wind de vrind van den mulder is. Een motor kan op elk oogenblik in gebruik worden gesteld en de mensch is nu eenmaal gemakzuchtig. Het plaatselijk gebruik speelt ten deze een beslissende rol. Reeds in de vorige eeuw waren er molenaars, die de stoomtechniek voor het malen toepasten en zij verwendden de klanten. Vele boeren werden er daardoor aan gewend, dat zij konden wachten tot het graan gemalen was, zoodat ze het meteen weer konden meenemen. Bij een windmolen is dat in vele gevallen niet mogelijk.
Molen op ’t Rot / van Hakstege, Aalten
Kon een ouderwetsche mulder niet aan de nieuwe verlangens voldoen dan gingen de klanten naar een anderen molen, waar met stoom en later met electrische kracht werd gemalen. Zoo noodzaakten de molenaars elkaar op de moderne manier te malen en na verloop van tijd werd hetgeen eerst een gunst was, later als iets vanzelfsprekends beschouwd. In andere streken werden de klanten echter niet zoo verwend en daar is men tot op den huidigen dag gewoon om eerst na eenigen tijd het meel van den molen te halen omdat men daar weet dat de mulder niet kan malen wanneer er geen wind is. De stichting van de landbouwcoöperaties, waar ook op de meest moderne wijze wordt gemalen, speelde uiteraard ook een rol.
De molens van Aalten
Het is interessant eens met den rustenden mulder Hakstege te praten, die zijn 82 jaar ten spijt nog een kwieke oude baas is, die zich allerlei voorvallen uit lang vervlogen tijden nog uitstekend weet te herinneren. De gemeente Aalten, zoo vertelde hij ons, had oorspronkelijk 11 molens, waarvan alleen nog die te Bredevoort in bedrijf is. Ook de molen te Lintelo is nog ongeschonden, hoewel hij niet meer draait. Deze molen is aangekocht door de plaatselijke landbouwcoöperatie; hopenlijk zal hij in den tegenwoordigen staat behouden blijven.
Watermolen op de Pol, Aalten
Van de vier molens van Aalten bezat de heer Hakstege de jongste, welke in 1873 was gebouwd door een boer, die liefhebberij had in het muldersbedrijf maar die het niet kon bolwerken. Toentertijd bestond ook de watermolen te Aalten nog, welke later is afgebroken. Uit een oudheidkundig oogpunt is dat zeer te betreuren, maar de heer Hakstege begroette het indertijd met vreugde omdat er een lastige concurrent mee verdween.
Vooral in de ’70er en ’80er jaren van de vorige eeuw werden vele molens gebouwd; het was toen een bloeitijd van het muldersbedrijf. Men denke echter niet, dat de eigenaar van een molen alleen daarvan kon bestaan. Hij was er of landbouwer of winkelier bij; de heer Hakstege oefende ook het boerenbedrijf uit. Hij was een dergenen, die al spoedig de stoomtechniek in bedrijf bracht. Maar dat heeft hem heel wat hoofdbrekens gekost! In ’86 bouwde hij al een nieuwen molen in de plaats van den oude, welke uit dennenhout was opgetrokken.
Op 16-jarigen leeftijd, toen hij knecht was bij den molenaar Van Eerden te Aalten beleefde Hakstege eens een hachelijk avontuur. Hij moest mais malen, een in dien tijd op de molens vrijwel onbekende graansoort. Op een gegeven moment is toen de molensteen gesprongen; als door ’n wonder werd de jongen niet door de stukken steen, welke met geweldige kracht werden weggeslingerd, getroffen! Hij kwam zóó onder den indruk van het voorgevallene, dat hij eenigen tijd niet durfde te malen.
De molen van Hakstege is reeds in den vorigen oorlog stop gezet. Hij kreeg gedurende een jaar een subsidie van f 25 van de Vereeniging „De Hollandsche molen” om de wieken aan de molen te laten. Na een jaar hield die subsidie echter op, maar de wieken bleven zoolang intact, tot ze een gevaar begonnen op te leveren door bouwvalligheid. Thans staat de molen er als een zielloos geraamte, als een aanklacht tegen den modernen tijd, welke zoo veel oude schoonheid heeft weggevaagd.
In 1941 moest een Aaltense jongedame zich voor het kantongerecht in Apeldoorn verantwoorden wegens het negeren van een rood verkeerslicht… Huh, een wat…?
“De volgende verdachte, die voor het hekje verscheen, bleek een ware ‘Unschuld vom Lande’ te zijn. Het was een jongedame, G. H. H. zonder beroep, uit Aalten, die voor een dag of tien bij haar tante in Apeldoorn had gelogeerd. En toen was het gebeurd: ze had over de Hoofdstraat gefietst en er geen oogenblik aan gedacht, om voor het roode stoplicht af te stappen. Dergelijke automatische verkeersregelaars kent men immers in het landelijke Aalten niet!
Toch leek het wat ongeloofwaardig, dat in het jaar 1941 een jong meisje nog nooit een stoplicht zou hebben gezien en daarom werd er van achter de groene tafel geïnformeerd, of de verdachte dan nog nooit in een stad was geweest. “Ja, wel in Winterswijk”, zei het meisje, “maar daar hebben ze dat ook niet.” Verdere reizen, al was het maar naar Arnhem of naar Bocholt bleek zij nooit gemaakt te hebben. Met het oog daarop kwam zij eraf met een boete van f 3.”
Hoofdstraat, Apeldoorn, met linksonder een verkeerslicht.
Rotterdam na het Duitse bombardement van 14 mei 1940
Tijdens de Tweede Wereldoorlog boden Aaltense gastgezinnen onderdak aan zo’n 800 kinderen uit het zwaar gebombardeerde Rotterdam. Het initiatief kwam van ds. Th. Delleman, predikant in Kralingen, die tot kort daarvoor dominee was geweest in Aalten. Dankzij zijn inzet en het netwerk van beide kerkgemeenten konden Rotterdamse kinderen tijdelijk tot rust komen in de Achterhoek – ver weg van het oorlogsgeweld.
In mei 1940 werd Rotterdam zwaar getroffen door een Duits bombardement. Bijna de volledige historische binnenstad werd verwoest. In de wijk Kralingen maakte dominee Thomas Delleman de gevolgen van dichtbij mee. Hij zag hoe vooral kinderen getekend waren door angst en verdriet.
Ds. Th. (Thomas) Delleman (1898-1977)
Te midden van deze chaos besloot Delleman actie te ondernemen. Hij kende de Achterhoek goed: van 1930 tot 1938 was hij predikant in Aalten, waar hij de gastvrijheid van de mensen had leren kennen. Hij geloofde dat een tijdelijk verblijf in de rustige omgeving van Aalten kinderen goed zou doen – een plek waar stilte en zorg de oorlog even konden doen vergeten.
Al snel werd een comité gevormd, met steun van diakenen en gemeenteleden uit zowel Rotterdam als Aalten. In juli 1940 vertrokken de eerste groepen kinderen naar de Achterhoek, waar ze werden ondergebracht bij gastgezinnen.
In de loop van de oorlog zijn naar schatting circa 800 kinderen uit Rotterdam in Aalten en omgeving opgevangen. Bij hun vertrek naar huis namen ze vaak geschenken mee: eieren, spek, roggebrood, soms zelfs levende dieren. Later werden de bezoeken ondersteund door de plaatselijke diaconieën. De laatste groep kinderen reisde in februari 1945 terug naar Rotterdam. Maar het contact bleef: veel kinderen keerden ook na de oorlog jaarlijks terug naar hun Achterhoekse gastgezinnen.
Een brief uit oorlogstijd
Eén van de kinderen die dankzij ds. Delleman naar Aalten kwam, was Anneke Hijmans. Zij verbleef bij de familie Aalbers op boerderij ’t Slat in IJzerlo. Na haar verblijf fietste ze in een week tijd terug naar Rotterdam. Kort daarna, op 26 januari 1945, schreef ze een brief aan haar gastgezin — een persoonlijk document vol herinnering en dankbaarheid.
De brief is hieronder weergegeven.
Brief van Anneke Hijmans aan de familie Aalbers in IJzerlo (afbeelding ontvangen van Bea ter Maat-Aalbers)
Gedenkraam als dank
Na de oorlog werd in de Gereformeerde Kerk van Kralingen een comité gevormd om, namens de gezamenlijke kerken en de Joodse gemeenschap, een gedenkraam aan te bieden aan de burgerij van Aalten. Een blijvend geschenk als dank voor de geboden gastvrijheid tijdens de oorlogsjaren.
Het gedenkraam, ontworpen door kunstenaar Marius Richters, toont onder meer hoe Aaltense boeren en gezinnen kinderen uit Rotterdam opvangen. Het werd geplaatst in de Oosterkerk in Aalten en op 13 juli 1946 officieel onthuld door ds. Delleman zelf.
Gedenkraam Oosterkerk te Aalten
Krantenberichten
Rotterdammertjes in Aalten
Dank zij de welwillende gastvrijheid van de Aaltensche Gemeente werden wij in staat gesteld circa 100 kinderen, grootendeels afkomstig uit geteisterd Rotterdam, naar Aalten uit te zenden, aldus de heer B. Hoving in de Rotterdamsche Kerkbode. Deze kinderen genieten nu ver weg van hun verwoeste stad van de vredige rust en goede verzorging, die Aalten hun nu biedt.
Rotterdamsch Nieuwsblad, 17 augustus 1940
De Rotterdammertjes vertrekken
Zes weken geleden plaatsten wij een foto van de aankomst van de eerste Rotterdammertjes. Vanmorgen vond de aftocht plaats. In „Elim” werd afscheid genomen door de Hervormde kinderen. Aan ieder kind werd een aardig souvenir aan deze vacantie ter hand gesteld. Een vulpen en potlood in étui door den heer F. Buesink, „Febea”, welwillend ter beschikking gesteld.
Het was een gezellige drukte. De kinderen verschenen in vol ornaat, dat in dit verband wil zeggen: met gemiddeld drie keer zooveel bagage als waarmede ze gekomen waren. Natuurlijk allerlei doozen, pakken en zakken met appels en peren, (wat een geluk, dat dat net allemaal rijp is), verder boeketten van allerlei soorten bloemen, die met de heibossen een hartelijk welkom thuis moeten geven. Eén was er zoo gelukkig bij een vriendelijken bakker gelogeerd te hebben en dat had ten gevolge, dat de kleine nu met een krentenbrood naar huis gestuurd werd, dat bijna net zoo groot was als het Rotterdammertje zelf.
Op het station was er een ongekende drukte, naar schatting waren er ruim 500 menschen aanwezig. Ds. Th. Delleman sprak namens alle groepen een kort woord van dank. Spr. had niet durven hopen dat Aalten zoo gastvrij zou zijn geweest. Rotterdam is in veel dingen verarmd, maar uw liefde heeft ons rijk gemaakt. Nimmer zal Rotterdam vergeten de weldaad aan haar kinderen betoond, waarin zoo wonderlijk schoon is beleefd de liefde tot Christus. Allen hartelijk dank !
De Graafschapper, 30 augustus 1940
Rotterdammertjes teruggekeerd na een vacantie van vier weken te Aalten
Luid gejuich steeg op uit den extra trein, die Vrijdagmiddag tegen vier uur 128 kinderen uit getroffen Rotterdamsche gezinnen in de Maasstad terugbracht. De zwaaiende en roepende kinderen zouden het liefst maar ineens uit de raampjes van den trein zijn gesprongen om hun moeders, broertjes en zusjes te begroeten en hun te vertellen hoe zij het in den Gelderschen Achterhoek, in het vriendelijke dorpje Aalten, hadden gehad.
En niet zoodra had men elkaar ontdekt, of daar toonden de kinderen wat zij zooal hadden meegekregen van hun pleegouders. Bijna allen hadden zij een doos met bloemen en geschenken bij zich, de één had een konijn, een ander een kip ontvangen en zelfs was er een Rotterdammertje getracteerd op een krentenbrood van… een meter lang! En iedereen had als aandenken aan het verblijf te Aalten een vulpen en een vulpotlood ontvangen.
De Aaltensche burgerij heeft de Rotterdammertjes dus wel verwend. Spontaan had men zich tot de Diaconie van de Nederduitsch Hervormde Gemeente gewend met het verzoek kinderen uit getroffen gezinnen te sturen, om hun gedurende een maand een onbezorgde vacantie te bezorgen. In die lange vacantie hebben de kinderen, dank zij den predikant, ds. Klijn en het hoofd van de school, den heer Hopman, tal van mooie plekjes in den Achterhoek bezocht, terwijl ook door filmmiddagen voor de noodige afwisseling werd gezorgd.
Het behoeft nauwelijks te worden gezegd. dat de kinderen het in Aalten naar den zin hebben gehad. De kennismaking blijkt wederzijds in den smaak te zijn gevallen, want bij het afscheid nemen hebben vele Aaltensche pleegouders den kinderen voor het volgend jaar weer uitgenoodigd de vacantie bij hen door te brengen.
Rotterdamsch Nieuwsblad, 31 augustus 1940
Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.
In de Sociëteit alhier werd Zaterdagmiddag een tentoonstelling geopend van de Nederl. Vereen. voor Luchtbescherming, waarvoor het gemeentebestuur, de officieren, de hoofden van verschillende diensten en de besturen van verschillende vereenigingen waren uitgenoodigd. De voorzitter van de afd. Aalten, de heer Klaassen, heette de aanwezigen hartelijk welkom en bracht dank aan B. en W., het hoofd van den Luchtbeschermingsdienst, het bestuur der Sociëteit en anderen hartelijk dank voor de wijze, waarop zij meegewerkt hadden, dat deze tentoonstelling kon slagen. Spreker deelde mee, dat de burgemeester door een lichte ongesteldheid verhinderd was de tentoonstelling te openen en dat de heer weth. Te Gussinklo zich nu bereid verklaard had een openingswoord te spreken.
De heer Te Gussinklo begon met zich te verontschuldigen, dat hij feitelijk van luchtbescherming zeer weinig wist. Spr. betreurt het, dat er in Nederland geen beter woord voor gevonden is, want we beschermen niet de lucht, maar wel de menschen voor de gevaren, die in een oorlog door de vliegmachines met hun vernielende, dood en verderf brengende bommen uit de lucht komen. Is inderdaad de bevolking van Aalten, van Nederland zich wel voldoende bewust van haar taak in dezen. Het antwoord moet luiden: neen, het grootste gedeelte zeker niet. Daarom is het zeer nuttig en zeer noodig, dat de afd. Aalten deze tentoonstelling heeft georganiseerd.
Men zegt wel: het leger moet tot het volk gebracht worden, maar spreker wil ook de stelling poneeren, dat de luchtbescherming tot het volk gebracht moet worden. Het is zeer noodzakelijk, dat het Nederl. volk hier wat meer afweet. Daarom heeft het gemeentebestuur van Aalten ook ten zeerste dit aanschouwelijk onderwijs toegejuicht. Spreker hoopt dan ook, dat deze gratis tentoonstelling zeer veel bezoek zal trekken. Nu de oorlog een tijdje geduurd heeft, is de belangstelling wat afgeslapt en zou verder insluimeren. Wanneer we echter bedenken, dat op een land in het Noorden van Europa per dag 1000 à 2000 bommen worden neergestrooid, zullen we volmondig moeten toestemmen, dat deze voorlichting niet onnoodig is. Een gewaarschuwd man telt voor twee.
Spreker feliciteert het bestuur met deze schitterende wijze van inrichten dezer expositie en verklaart daarmede de tentoonstelling voor geopend. Nadat een kopje thee is aangeboden, werd onder leiding van één der heeren van het bestuur der Ned. Vereen. voor Luchtbescherming een rondgang gemaakt.
De Graafschapper, 28 maart 1941
Duidelijk werd alles verklaard en de talrijke aanschouwelijke voorstellingen zoowel in beeld als in natura van het luchtgevaar, de uitwerking er van en de beveiliging er tegen, zullen zeker alle bezoekers veel duidelijk maken wat anders door het nalezen van boekjes niet volkomen begrepen werd. Platen laten ons de verschillende bevolkingsdichtheden van diverse landen zien, de uitwerking van brisant-, brand- en gasbommen, de maatregelen, die de overheid neemt en die door de burgers genomen kunnen worden, enz. enz.
We zien diverse gasmaskers, lantarens, een model van een rommelzolder en een zolder zoo deze wezen moet, een model schuilkelder, enz. enz. Met groote belangstelling werd naar de duidelijke uiteenzetting geluisterd. Het is te hopen, dat deze tentoonstelling, die tot en met Dinsdag geopend is en geheel gratis toegankelijk is, druk bezocht mag worden.
Hier is dan de „Van Hasselt”, het dubbelschroef-stoomschip van de Reederij Koppe, waarmede wij met onze abonné’s op Maandag 14 Augustus a.s. een boottocht op de Noordzee denken te maken.
Om 6.12 uur (Varsseveld 6.20 uur) vertrekken wij met de eerste trein naar Amsterdam. Aankomst aan het Centraal Station 8.28 uur.
Om 10.15 uur vertrekt de „Van Hasselt” van de De Ruyterkade. Via het IJ varen we door het Noordzeekanaal, en wij kunnen de verschillende havenwerken, dokken en scheepswerven nu eens van dichtbij bekijken. We varen door naar IJmuiden. Als een echte oceaanstoomer wordt het schip in ’s werelds grootste sluis geschut, en dan ligt de wijde zee voor U open. Ongeveer twee uur kruist de boot op zee en kunt U genieten van het onvergetelijke uitzicht op onze prachtige duinen, en op de gezellige stranddrukte aan de Noordzeebadplaatsen.
Voor prima voorlichting aan boord van alle bezienswaardigheden wordt gezorgd. (Bij ongunstig weer wordt een boottocht op het IJsselmeer gemaakt.)
Om 5 uur des namiddags zijn we weer te Amsterdam terug, en is men geheel vrij de resteerende uren van den dag te besteden naar eigen goedvinden.
Om half 7 of om half 9 des avonds kan men de terugreis ondernemen. Op de terugreis is men niet aan het gezelschap gebonden en kan men desgewenscht nog te Utrecht of Arnhem een trein overblijven, indien men tenminste om half 7 uit Amsterdam vertrekt.
Bij voldoende deelname bestaat ook de gelegenheid om in plaats van deze boottocht een rondvaart door de havens en grachten te maken per motorboot, gevolgd door een bezoek aan Artis of Schiphol. Heeft men andere plannen, dan kan men ook op eigen gelegenheid zijn dag indeelen, mits men dezelfden dag de terugreis aanvaardt.
Zooals men ziet, wordt aan de deelnemers volkomen de vrijheid gelaten, den dag door te brengen zoo ze zelf verkiezen. Abonnè’s uit Dinxperlo, Varsseveld en Lichtenvoorde, kunnen zich of te Aalten, of te Varsseveld bij het gezelschap voegen. De totale kosten van treinreis en boottocht of één der andere attracties bedragen f 3,75 per persoon.
Verdere kosten als verteringen e.d. zijn voor rekening van de deelnemers. Men kan naar verkiezing zijn fourage voor dien dag medenemen of aan boord of elders iets bestellen. (Men verzekerde ons dat de buffetten aan boord van de „Van Hasselt goed en billijk zijn). De deelname staat open voor abonné’s op ons blad en hunne huisgenooten, en voor hen, die zich thans als abonné opgeven.
Opgave liefst vóór 7 Augustus, opdat wij tijdig kunnen beoordeelen of de tocht kan doorgaan. De reissom kan tegelijk met de opgave worden gestort en wordt gerestitueerd bij niet doorgaan of bij verhindering.
Reisverslag
Aaltensche Courant, 18 augustus 1939
Van een der deelnemers aan onze eerste reis met de abonné’s ontvingen wij onderstaand verslag, waarvoor wij natuurlijk gaarne een plaatsje inruimen.
Instappen… De vroege ochtendzon gaf reeds goede hoop voor een mooie dag.
Toen de firma Gebr. de Boer in het nummer van j.l. Vrijdag 28 Juli, melding maakte van een tocht op de Noordzee met een zeewaardig schip, door haar te organiseeren voor de abonné’s, huisgenooten en logees, dachten we dadelijk: dat is voor ons landrotten nu eens een uitstapje waar we al zoolang naar hebben uitgekeken. Zeker, als men goed gebeursd is, kan men zoo’n uitstapje ten allen tijde maken, doch anders komt men tot zoo’n uitgaan niet zoo gauw. Toen dan ook dit zeer voordeelige uitstapje, door de directie van dit blad werd aangekondigd, hebben we deze kans met beide handen aangegrepen.
Wel hebben we de dag van Maandag 14 Augustus 1939 met eenige vreeze tegemoetgezien, wat het weer zou betreffen. De hondsdagen hadden zich de laatste week niet van hun beste zijde laten kennen. Maar zie, hoe ongegrond is deze vrees voor het weer geweest. Toen we Maandagmorgen te kwart voor 6 aan het station te Aalten arriveerden (om vooral maar niet te laat te komen) hing er een ietwat koude nevel, doch de hemel was klaar. Toen de mist dan ook even later was weggetrokken, werd het weer prachtig en deed alle goeds beloven voor het verdere gedeelte van den dag.
Het is den geheelen dag schitterend weer gebleven, wat ons buitengewoon te stade kwam bij de boottocht. Even voor zes uur zagen we een der heeren de Boer het perron opkomen, om zich naar den chef te begeven, teneinde de passage voor een nagekomen deelnemer nog te regelen.
Dachten we eerst dat de deelname niet al te groot zou zijn, ruim 6 uur kwamen de de meeste deelneemsters en deelnemers pas opdagen. Toen de trein binnenkwam stapten we met 85 deelnemers in de gereserveerde wagens. Allen goed voorzien van proviand, en bovendien enkelen met fototoestellen en verrekijkers, hadden spoedig een plaatsje opgezocht.
De spoorwegen hadden voor goed materiaal gezorgd en weldra gingen we met een flinke vaart in de richting Arnhem. Het was voor een tweetal deelnemers uit Dinxperlo—Suderwick erg jammer dat ze juist 1 minuut te laat te Aalten aan het station arriveerden. Wijl ze per motor waren gekomen hebben ze nog getracht te Doetinchem de aansluiting te halen, doch ook hier waren ze juist even te laat.
In den trein werden ons door den heer de Boer, organisator en leider, de plaatsbewijzen uitgereikt. Voordat we Arnhem bereikten, hadden we al eenige medegenomen boterhammen verorberd, daar op zoo’n dag het meest genoten kan worden, als de inwendige mensch ook op tijd verzorgd wordt.
Een gedeelte van ons gezelschap, gekiekt bij aankomst aan het C.S. te Amsterdam.
In Arnhem werd vlug overgestapt in een Dieseltrein, die een behoorlijke lengte had gekregen, met het oog op ons gezelschap. Met een vaart van 120 km per uur stoven we op Amsterdam aan. Wat een prachtige treinen die Diesels. Men zit er rustig als thuis in een gemakkelijke stoel. Ongeveer half negen arriveerden we aan het Centraal Station te Amsterdam. Terstond begaven we ons naar een wachtkamer waar ons door de firma Gebr. de Boer een heerlijk kopje koffie werd aangeboden. Dat dit zich na deze treinreis goed liet smaken behoeft geen nader betoog.
Wij passeeren de machtige Hembrug.
Na even nog wat uitgerust te hebben, werd opgestapt en verlieten we het Centraal Station door de tunnel, aan de Oostzijde, waar we op de De Ruyterkade kwamen, vlak bij den steiger waar de „R. van Hasselt”, het dubbelschroefstoomschip van de reederij Koppe gemeerd lag. Even voor 10 uur waren we reeds allen aan boord van dit mooie passagiersschip en konden rustig een goede plaats opzoeken. De een ging een plaats opzoeken beschut achter glas, een ander zocht op het vrije dek een heerlijke zonnige zitplaats. De boot vulde zich weldra met meerdere gezelschappen, o.a. uit Enschedé en Groningen alsmede met Amsterdammers enz. enz. Ruim kwart over 10 werden de trossen los gesmeten en onder de tonen van een lustige marsch ging het full speed ’t IJ op.
Door middel van ’n versterkerinstallatie werd door den leider van de boottochten van de reederij Koppe, uitstekende voorlichting gegeven van de bezienswaardigheden van Amsterdam’s groote havens. Wij passeerden o.a. de Minervahavens, de groote Tankhaven, de groote haven voor het bunkeren van kolen, tal van kleine, doch ook zeer veel groote zeeschepen. Zoo zagen we op de scheepswerven nog eenige groote zeeschepen in aanbouw en in de droogdokken enkele schepen die gerepareerd moesten worden.
In een dezer dokken lag ook “De Heemskerk” die verleden week Zaterdag in Vlissingen, door een ander zeeschip is aangevaren. Zelfs lag er een tankschip dat op den Oceaan doormidden is gebroken, en waarvan de helft door een Hollandsche en Duitsche sleepboot naar Amsterdam is gesleept. Alles voor ons Achterhoekers buitengewoon interessant, om dit van zoo dichtbij te kunnen aanschouwen.
Intusschen waren we het IJ reeds heelmaal afgevaren en kwamen op het Noordzeekanaal. Steeds gaf de boottochtleider van alles uitleg, hetgeen we aan stuur- of bakboord passeerden. We kwamen langs de groote Ford Automobielfabriek, de Amsterdamsche Superfosfaatfabriek, de monding van de Zaan met het prachtige gezicht op de nijvere Zaanstreek en de groote houthaven van Bruinzeel’s bekende deurenfabriek, de artillerie-inrichtingen en de kolossale Hembruq, ja te veel om alles op te noemen. Tot IJmuiden toe het prachtige Hollandsche Polderlandschap met z’n mooie vergezichten. Bij het passeeren van de verschillende fabrieken gaf de leider van de boot steeds een uitvoerige uitleg van de fabricatie enz. enz. Zoo ook van de fabrieken de N.V. Plaatwellerij te Velsen, de Kon. Ned. Papierfabrieken “de Eendracht” van Van Gelder, alsook van het hoogovenbedrijf te IJmuiden.
Te IJmuiden concentreerde zich aller aandacht op het schutten van de Van Hasselt in ’s werelds grootste sluizen. We troffen het zeer daar in de groote sluis nog eenige zeeschepen geschut werden. Buitengewoon snel ging dit schutten in z’n werk. We waren dan ook zoo weer buiten en de wijde zee lag weldra voor ons.
Tot hiertoe… De brulboei 5 mijl uit de kust, vanwaar de „Van Hasselt” de terugtocht naar de kust weer aanvaardde.
Juist buiten de sluis passeerden we nog de Z. 8 waar de Jantjes de vlag streken, evenals onze boot zulks deed. Hier passeerden we ook het groote fort dat de monding van het Noordzeekanaal bewaakt. Nog even en we waren al tusschen de pieren die in zee liggen voor het veilig binnen kunnen loodsen der groote schepen, en dan de groote haringvijver.
De stemming aan boord liet niets te wenschen over.
Buitengewoon prachtig was de tocht op dit gedeelte der reis, voor hen die van zeeziekte geen hinder hadden. Gelukkig waren er maar enkelen die zich ietwat vervelend gingen voelen en dan nog in lichte mate, het kwam dan ook niet zoo ver dat er een fooitje in de door de scheepsbemanning beschikbaar gestelde papieren zakken geofferd behoefde te worden. Prachtig dat gezicht op de Nederlandsche badplaatsen, als Zandvoort enz.
Ruim 2 uur werd op de Noordzee gekruist, met schitterend weer in een boot vol zeer voldane passagiers. Op de boot was gelegenheid om te dineeren, en nagenoeg alles te krijgen, voor billijke prijzen. Na een terugtocht die gelegenheid gaf om nog eens alles weer goed op te nemen, arriveerden we om 5 uur weer in de stad Amsterdam. Na nog even in de verte het groote prachtige schip de “Oranje” te hebben zien liggen, met naast haar de “Tarakan” en de 24 jaar oude “J. P. Coen” gingen we zeer voldaan van boord.
Een groot gedeelte der deelnemers heeft nog per touringcar Amsterdam bekeken, doch wij gingen, daar een ieder vrij was te gaan waar hij wilde, op eigen gelegenheid Amsterdam bekijken. Om half 9 moesten we weer aan het C. S. zijn, maar door een ontsporing van een wagon gingen we iets later weg en over een omweg. Hierover is in het blad van Dinsdag j.l. al het een en ander geschreven. Er rest ons dus niets anders meer, dan de geachte firma Gebr. de Boer, (bij de dank die we reeds betuigd hebben, bij ons afscheid aan het station), nogmaals hartelijk dank te zeggen voor de organisatie van deze prachtige tocht, die hen zeer zeker de moed zal geven, een volgend jaar iets dergelijks te doen ondernemen.
EEN DEELNEMER.
Van onze zijde danken wij onze abonné’s langs dezen weg voor hun deelname aan dezen tocht en voor hun prettig reisgezelschap, waardoor wij zeer zeker den moed hebben een volgend jaar weer met onze abonné’s op stap te gaan.
Een verkeersverbetering van eminente beteekenis in ’t nabije verschiet.
De Graafschapbode, 15 maart 1939
Momenteel is een groot aantal werkloozen druk bezig met het in werkverschaffing aanleggen van de aardenbaan voor de verbreeding van den weg Aalten—Bredevoort. Wie eenigermate op de hoogte is met het drukke verkeer, dat dagelijks over dezen weg plaats vindt, weet, dat de verkeersverbetering, welke eerlang door de verbreeding van dezen weg tot stand zal komen, zeer noodzakelijk en van eminente beteekenis is.
Is het vanuit ’t oogpunt van locaal verkeersbelang reeds van harte toe te juichen, dat tusschen de twee in een gemeente gelegen plaatsen als Aalten en Bredevoort binnen afzienbaren tijd een frequente verbinding wordt geschapen, veel grooter is ongetwijfeld het belang van ’t verkeer in ’t algemeen, dat hiermee wordt gediend.
De lengte van het te verbreeden wegvak bedraagt pl.m. 1432 meter. Blijkens de begrooting van de Ned. Heide Mij. is met den aanleg van de aardenbaan voor loonen, enz ƒ 14000.— gemoeid, terwijl de bijkomende kosten eveneens een bedrag van ƒ 14000.— vorderen. Onder ’t laatstgenoemde zijn begrepen de aankoopsommen van den benoodigden grond, vergoedingen wegens schade, vruchtverlies, enz., en de kosten voortvloeiende uit andere bedingen van verschillende verkoopers.
De weg wordt verbreed vanaf den Ringweg te Aalten tot de Koppelbrug te Bredevoort. 90 % van de kosten van onderhandschen aankoop en ruiling van de gronden wordt verkregen uit ’n subsidie uit het Provinciaal Wegenfonds, terwijl rijkssubsidie wordt verleend voor den aanleg van de aardenbaan.
Het wegkappen van ’t hout, voorheen behoorende bij de bosschen en landerijen van ’t landgoed „’t Walfort” van Baron van Pallandt van Walfort, is reeds geschied en op ’t oogenblik is men werkzaam aan de egalisatie van de aardenbaan. Uiteraard zal de tramlijn van de Geld. Westf. Tramweg Mij., die over de volle lengte terzijde van den weg ligt, verlegd moeten worden, daar deze anders een groot obstakel zou vormen. Bijstaande foto toont op in ’t oog loopende wijze aan, welk een belangrijke verbreeding t.z.t. tot stand zal komen.
Succesvolle inzet door een verdiende zege op Doetinchem
Zondagmiddag om 2 uur zou te Aalten de officieele opening plaats hebben van het nieuwe sportterrein, gelegen aan den verbindingsweg Bocholtschestraat-Bodendijk. Het werd evenwel ongeveer een half uur later, daar een onweersbui, met een geweldige gietbui, het onmogelijk maakte op tijd te beginnen. Gelukkig klaarde het later op en bleef het gedurende den heelen middag mooi droog weer.
De voorzitter van „Aalten”, de heer J.W. Huinink, heette alle aanwezigen hartelijk welkom op het nieuwe terrein, dat tot stand is gekomen mede door de zeer gewaardeerde medewerking van het publiek. Spr. dankt hartelijk voor de bijdragen, die in eenigerlei vorm voor dit doel werden ontvangen.
Fraaie bloemen werden bij de opening van ’t nieuwe „Aalten”-terrein o.m. aangeboden door de plaatselijke gymnastiek-vereen. „Achilles”. De heer Huinink, voorzitter van „Aalten”, nam deze bloemenhulde met een hartelijk woord van dank in ontvangst. Onze fotograaf legde een en ander op de gevoelige plaat vast met bijgaand resultaat.
De voetbalvereen. Doetinchem, de gymnastiekvereen. „Achilles” te Aalten en „Prinses Juliana” te Terborg dankt spr. voor de spontane medewerking. Het is voor de 3e maal, dat „Aalten” tijdens haar 18½-jarig bestaan van terrein verandert. Eerst speelden we aan den Molenkampsdijk, toen aan den Sladijk en nu komen we op dit fraai gelegen nieuwe veld.
leder nieuw terrein bracht „Aalten” een kampioenschap
Hoe zal het hier gaan? Spreker hoopt, dat de vereen. goed zal samenwerken met den eigenaar van het terrein, den heer H. Magis, die reeds getoond heeft zeer behulpzaam te zijn. Spreker eindigt met den wensch, dat deze openingswedstrijd spannend en fair mag zijn en tevens het begin van een periode van grooten bloei. De voorzitter van Doetinchem en daarna de heer J. ten Bosch, voorzitter van „Achilles”, feliciteerden „Aalten” met dit nieuwe terrein en onderstreepten hun gelukwenschen met een bloemenhulde. Ook de Ambtenaren Voetbalvereen. „A.S.C.A.” wenschte „Aalten” geluk met haar mooie terrein. De heer E. ter Brugge wilde gaarne aan het verzoek van „Aalten” voldoen om den bal voor dezen wedstrijd af te trappen. Met de beste wenschen voor de vereen. werd hier aan voldaan en zoo was de openingswedstrijd begonnen.
Doetinchem 1 tegen Aalten 1
Doetinchem was eerst even sterker en spoedig werd dit in een doelpunt uitgedrukt. Lang duurde dezen voorsprong echter niet, want met een heel „tam” balletje maakte de thuisclub den stand gelijk. Aalten kwam er nu beter in. Haar spel werd losser en het plaatsen beter, uit een mooien voorzet van Vultink behoefde Vogel maar een zacht tikje te geven om Aalten met 2–1 de leiding te bezorgen. Even later een mooi schot van Van Eerden, dat de Doetinchemsche keeper echter keurig stopte.
Nu werd eerst thee gedronken, die de gasten blijkbaar in de war bracht, want een minuut na het hervatten van den strijd plaatsten zij den bal in hun eigen doel, zoodat Aalten een 3–1 voorsprong kreeg. Nu werd het Doet. toch te bar. Een hard schot werd prachtig door den Aalt.-keeper Ten Barge gehouden. Een volgende tot 2 keer toe nog weer, maar nu kwam de bal terug voordat de keeper zich hersteld had en zoo werd het 3–2. Dadelijk na den aftrap viel Aalten weer aan en met succes! Met een ver schot kwam het 4e punt voor de thuisclub.
„Aalten” was nu een tijdlang overwegend sterker. Het plaatsen was veel beter dan bij de gasten en successievelijk werd den stand dan ook tot 6–2 opgevoerd, waarmee het einde kwam. De scheidsrechter leidde prima. Gedurende dezen openingswedstrijd zorgde de firma Ten Have voor aardige gramofoonmuziek, die via versterker en luidspreker over het geheele terrein hoorbaar was.
Na dezen voetbalwedstrijd werd tusschen „Achilles” Aalten en „Prinses Juliana” Terborg, een handbalwedstrijd gespeeld. Ook dit spel, dat hier nog weinig bekend is, viel zeer in den smaak. „Achilles” bleek veel sterker te zijn en won dan ook met 9–3! Het nieuwe terrein, dat aan de Noord- en Oostzijde geheel door hooge dennen is afgesloten, zag er keurig verzorgd uit. Door dezen donkeren achtergrond is het spel veel beter te volgen dan op het open terrein van vroeger.
Voetbalvereniging ‘Aalten’ fuseerde in 1969 met DVO tot AD’69. Sinds 2018 is dit terrein in gebruik als multifunctioneel sportpark genaamd Sportpark Zuid.
Op hun rondreis door Nederland vóór hun vertrek naar Amerika zullen de beroemde Djiguiten-Ruiter-Kozakken nog éénmaal een voorstelling geven te Aalten o. h. terrein der Voetbalvereniging Aalten, Sladijk en wel op Zaterdag, 9 Juli a.s. des avonds te 7 uur N.T.
Zooals bekend, zijn de Djiguiten-Ruiter-Kozakken officieren van de voormalige Wit-Russische ruiter-regimenten, die zich na de revolutie vereenigden onder leiding van Hetman Remeleff. Zij reizen thans door alle landen van Europa en toonen overal met het grootste succes hun onovertroffen staaltjes van paardrijkunst en van ruiteracrobatick.
Wij twijfelen er dan ook niet aan of deze laatste voorstellingen in Nederland van de Djiguiten-Ruiter-Kozakken zullen ook hier ter plaatse zeer veel belangstelling trekken. Het optreden wordt door muziek opgeluisterd en zal ongeacht de weersgesteldheid plaatsvinden. Men zie voorts de adv. in dit nummer.
Op de laatste leidersbijeenkomst van ons district te Arnhem, waren we overeengekomen, met de Paasdagen een groot kamp te houden in Aalten met de groep uit Winterswijk, de Burchtlanciers uit Aalten, Dodo uit Doetinchem, Zutfen en de Dunogroep uit Oosterbeek, allen oude vrienden van Woestduin!
De staf werd gevormd door Hopman Post, Vaandrig Beskers en ondergetekende. Op Goede Vrijdag des namiddags omstreeks twee uur arriveerde de Dunogroep per fiets uit Oosterbeek, die onderweg 4 Dodo p.l.’s had opgepikt.
Triomfantelijk werden deze eerste gasten door enkele v.t.’s ingehaald en naar de oude Padvindersburcht in het centrum van Aalten gevoerd, waar reeds meerdere Aaltense verkenners aanwezig waren. Met enkelen gingen we vervolgens Winterswijk tegemoet, dat met Zutfen per fiets even buiten Aalten aankwam. Gezamenlijk gingen we terug naar de Burcht, waar in de Ridderzaal het kamp door Hopman Post geopend werd.
De Graafschapbode, 20 april 1938
Hierna konden de verkenners hun nachtkwartieren opzoeken om daar de boel voor de nacht in gereedheid te brengen. De Winterswijkers en Zutfenaren werden gedeeltelijk in de Burcht, gedeeltelijk in Lansbulten (het zomercentrum van de Winterswijksche padvinders te Aalten!) en in een tweetal directiewagens ingekwartierd. De Dunogroepers en Dodo zouden de nachten in de oude burcht doorbrengen. Om half vier vertrok een gedeelte der deelnemers naar Lansbulten om daar enkele spelen te doen. Ik kan hierover niets zeggen, daar ik met een aantal mijner verkenners en enige v.t.’s vergeefse pogingen deed in Aaltens wirwarstraatjes een selderijknol en andere fourageartikelen machtig te worden.
Daar we geen sleutel hadden moesten we op inbrekerswijze de oude burcht forceeren! Des avonds na het eten werd er op Lansbulten een kampvuur gehouden, waar ook Oubaas (Akela) Kreit aanwezig was. De verschillende recreaties der troepen amuseerden ons kostelijk en de zang en yells (vooral het Bospaadje en de Kurassiersyell!) gingen uitstekend. Na het kampvuur volgde de terugtocht per fiets en dan de nacht! In het kantoor werd door de staf nog beraadslaagd, maar verder heerste er overal diepe stilte!
De volgende morgen al vroeg renden verkenners met een urn in de hand in hun flanelletje naar de pomp, even verder op de straat om daarna weer snel terug te rennen. Een was- en kleedpartij, ochtendgymnastiek en daarna zou om 10 uur een grote propagandatocht met vlaggen, trommels en hoorns door Aalten worden gehouden!
Wie schetst Vaandrig Beskers’ verontwaardiging, toen hij van de politie te Aalten hiervoor geen vergunning kon krijgen! Er werd op het kantoor hevig beraadslaagd, waarna besloten werd stapvoets rijdend op de fiets een défilé te houden met ontplooide vlaggen en schallende hoorns! Aldus geschiedde en dat de route tweemaal langs het politiebureau ging, waar de tocht bijzondere belangstelling genoot, was natuurlijk bloot toeval!
Aaltensche Courant, 19 april 1938
Des middags werd een grote gemeenschappelijke oefening gehouden in de omliggende bossen. Er werden mixed patrouilles gevormd, terwijl er twee partijen bestonden, Sueven en Saksen, die elkander moesten bekampen. De opdrachten werden met toepasselijke toespraken door den priester in de kelder uitgereikt, waarna de patrouilles uittrokken, speurend naar vage aanwijzingen, verstopte urnen en tenslotte naar den Priester.
De oefening slaagde uitstekend! Er kwam behalve deductie en speuren, ook lopen op de kaart en natuurkennis bij te pas, zodat het alleszins een goed verkennersspel werd! In de ridderzaal werd het kamp die avond gesloten. Winterswijk en Zutfen keerden terug naar hun haardsteden. Dodo en Duno bleven met enkele Winterswijkers in de Padvindersburcht achter.
De Zondag hebben we des morgens weinig uitgevoerd en de middag besteedden we aan nieuwe verkennersspelen op Lansbulten. Ook hadden we de gelegenheid een klein brandje te blussen. De avond brachten we door met een verkennersquest aan de brandende schouw! De Maandagmorgen was voor kerkgang gereserveerd en des middags trok de troep naar Winterswijk, waar we het prachtige troephuis bezichtigden en des avonds het Paasvuur met een geestige padvindersrevue meemaakten.
Het was een door het publiek druk bezocht feest, dat zeer zeker goed geslaagd mag heten. Bij de uitdovende resten van het Paasvuur, lang nadat de jongens o.l.v. den troepleider vertrokken waren, namen Hopman Post en ik afscheid van elkaar. Daarna suisden we met een auto de heerlijke weg over Bredevoort naar Aalten langs en sloten de dag.
De Verkenners gingen ter ruste en wij hielden nog een korte nabeschouwing. Toen was ook het ogenblik van afscheid nemen van Vaandrig Beskers daar. De nacht ging voorbij en voor dag en dauw waren we in de weer, de kar vol te laden, die een half uur eerder vertrok. Om half acht koerste het vehikel weg in de richting Oosterbeek, om acht uur gevolgd door de verkenners, vechtend met een straffe tegenwind.
Het werd een zware terugtocht, maar in ons was die grote vreugde van dit heerlijke Paaskamp en wat maalden we dan om wat tegenwind? Om ongeveer half vier hebben we ons dorp weer bereikt.
Laat ik eindigen met te zeggen, dat het kamp art. 4 van de padvinderswet in de practijk heeft gebracht. De Jamboreezaden hebben vrucht gevormd en de toen aangeknoopte banden zijn zeer versterkt!
Van deze plaats nog een eresaluut aan Vaandrig Beskers, die met zoveel energie probeert in Aalten een eigen padvinderstroep te krijgen en daar nu al optreedt als Akela en Vaandrig. Het kamp zal zeker de Padvindersbeweging in Aalten meer populair gemaakt hebben en ik twijfel dan ook niet aan Vaandrig Beskers’ succes!
In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen in de Aaltensche Courant hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over spelletjes die de jeugd vroeger speelde:
“Op ’t gebied van kinderspelen is er ook veel veranderd; verschillende spelletjes, welke vroeger door kinderen werden gedaan, ziet men niet meer, o.a. ‘bikkelen’.
Knikkeren
“Ook het knikkeren door jongens gebeurde vroeger heel anders. Toen was het een kunstspel, en lang niet alle jongens waren daarin bedreven. De groote ronde ‘marvel’ werd geklemd tuschen den nagel van den duim en den wijsvinger weggeschoten, en moest men de knikker daarmee raken. Men knikkerde met één, twee, of met een hoopje.
Men moest minstens twee deelnemers hebben, maar meestal waren er meer deelnemers aan het spel. Zoo elke twee meter werden de knikkers gezet, naar gelang er deelnemers waren. Om beurten werd er met de marvel geschoten, en wie dan maar de meeste raakte, won ook het meeste.
Als men eenige knikkers geraakt had, moest men zorgen niet te dicht bij de beginlijn of bij de buurman te komen, want werd de marvel van iemand door een mededinger geraakt, dan moest hij de gewonnen knikkers afgeven.
Men kon zich ook ‘zetten’. Was iemands marvel ’twee handspan en ne knukkel’ van een hoopje of opgezette knikkers verwijderd, dan kon hij zijn marvel bij het hoopje zetten, om dan een volgende beurt met dat hoopje te ’trekken’. Daardoor kon de vaardige speler het aanleggen dat hij zijn marvel tot vlak bij die van een ander kon brengen, en dan restte hem niets meer dan dien marvel te schieten, en de knikkers welke opgezet waren kwamen in ‘zienen knikkerbuul’ terecht. ’t Is erg jammer dat dit interessante spel is verwaarloosd, en nu geworden is tot een doelloos gooien met knikkers door gaten vaneen plankje.”
Mottekoezen
“Een ander spel, dat ook niet meer wordt gedaan, is ‘mottekoezen’. Dit spel werd meestal gedaan door een vier- of vijftal jongens. In een zanderig terrein werden zooveel gaten gemaakt als er deelnemers aan ’t spel waren. De gaten waren ongeveer 15 cM. diep en breed. ledere jongen was met een stok gewapend en hield die in het gat. Nu moest de beginner trachten een bal met een stok in een gat van een medespeler te slaan. De medespeler verweerde met zijn stok de bal af, maar moest, als hij geen afweerpogingen deed, de stok in het gat houden.
Was het de balspeler gelukt den bal in het gat van een der spelers te krijgen, dan moest de getroffene weer pogen de bal in een gat van zijn medespelers te krijgen. Het was dus een gevecht met stokken op de grond om den bal te slaan. Er werd ook wel eens misgeslagen en kwam de stok tegen de beenen van een der medespelers aan. Maar men had vroeger geen bloote knieën, allemaal lange broeken aan en het gevaar voor ernstige blessures was gering.”
Hoed je! de bal
“Weer een ander spelwas: ‘Hoed je! de bal’. Vroeger droegen de jongens allemaal petten en daardoor kan dat spel nu niet meer gespeeld worden, want ze zijn nu bijna allemaal blootshoofds. Een aantal jongens zetten hun petten op een rij tegen een muur, wiens pet vooraan stond begon. Hij plaatste zich op ongeveer 2 Meter afstand van de pettenrij en probeerde een bal in een der petten te gooien. Dat gelukte niet altijd, maar als het gelukte moest hij, in wiens pet de bal kwam, fluks die bal grijpen en daarbij trachten een der jongens te raken. Deze waren inmiddels naar alle kanten uiteengestoven, maar door snelheid kon de balgooier soms iemand raken.
Werd iemand geraakt dan kreeq de getroffene een steentje inde net. Trof de balqooier niemand dan kreeg hij zelf een steentje in de pet. Om beurten, in volgorde der petten, mocht men probeeren de bal in een pet te krijgen. Meestal werd in een anders pet gegooid, maar soms gooide men ook wel eens in zijn eigen pet, om er dan als de kippen bij te zijn den bal te krijgen en snel eender jongens te raken. Als iemand 5 steentjes in de pet had viel hij af, ‘dan was hij melk’, zooals de jongens dat noemden; die het laatst overbleef was overwinnaar. Het was een zeer spannend en veel beoefend spel.
Mieroo
Een vangspel dat veel door jongens gedaan werd was ‘Mieroo’. Een jonqen stelde zich in de straat op en een 25 Meter verder een groep jongens. Op het geroep ‘Mieroo’ stormde men op elkaar in en hij wie door den alleenstaanden jongen werd geraakt moest zich bij hem voegen. Het aantal verplaatste zich dus, totdat de laatste gevangen was. Het kwam hier vooral aan op lenigheid. Hij die snel en lenig was wist geregeld door het cordon te glippen zonder dat hij geraakt werd.
Meneer ik ben de bukersteen
Een spel dat door meisjes en jongens samen wel eens werd gespeeld, was ‘Meneer ik ben de bukersteen’. Hoe men aan die benaming kwam blijkt uit het spel. Op een terrein dat eenigszins afgebakend was, posteerde zich een meisje of jongen en moest dat terrein als zijn eigendom beschouwen. Rondom stonden de deelnemers en betraden dan het verboden terrein, daarbij den titel van het spel roepende, om te kennen te geven dat ze op verboden terrein waren: “Meneer ik ben op verboden terrein”.
Nu moest de alleenheerscher de indringers trachten te grijpen. Hij die vastgegrepen of geraakt werd moest hem helpen zijn grondgebied te verdedigen. De brutaalsten drongen ver het terrein op, maar de geslependsten sprongen maar een paar passen op den verboden grond om direct weer terug te kunnen springen als er gevaar dreigde. Als de laatste geraakt was, was het spel uit en bedacht men zich weer een ander spelletje.
Meentje smieten
Men had vroeger geen werklooze jongens. De jongens moesten al vroeg aan ’t werk, hetzij in de fabriek of bij den boer. Maar ’s Zondagsmiddags kwamen ze bij elkander en trok men ‘de bussche in kateerkers jagen’, en als men dan een paar zakcenten had werd er wel eens een spel met centen gedaan: ‘Meentje smieten’. Een streep werd over de grond getrokken en op 2 Meter afstand ging men staan en gooide met een cent naar de lijn. Hij, die het dichtst bij of op de lijn had gegooid mocht al de gegooide centen oprapen. Hij schudde ze in de gesloten handen, gooide ze op en die centen welke met de leeuwtjes naar boven lagen waren voor hem. Het was dus een soort gokspel hetwelk lang niet door alle jongens werd beoefend, die zakcenten hadden.”
Bron
‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 11 maart 1938 (via Delpher)
In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen in de Aaltensche Courant hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over het vroeger geloof aan heksen:
“Volgens het volksgeloof hadden de heksen ’s nachts samenkomsten en zoo was er in den Aalter Esch ook een plek waar het nachtelijk heksenverblijf was. Dat stukje grond, dat ongeveer gelegen heeft halverwege tusschen de Linde en den Lichtenvoordschen weg, heette de ‘heksenbeddestêe’. Het was een stukje niemandsland, waar niemand aanspraak op maakte.”
Wie leest wat zich op dit gebied heeft afgespeeld staat paf van de verhalen die over heksen en spoken in vroeger tijden de ronde deden. Dat was zoo erg dat zelfs ontwikkelde menschen aan hekserij geloofden en de overheid in die dagen bemoeide zich met dit kwaad en strafte degene die zich aan hekserij schuldig maakte.
Om te kunnen beoordeelen of een beschuldigde al of niet vrij uitging werd de z.g.n. waterproef toegepast: Het slachtoffer werd te water geworpen. Bleef hij drijven: zoo kon hij heksen; zonk hij, dan ja wat dan? Dan kon hij niet heksen, maar verdronk hij meestal. Men geloofde dat zij of hij, die heksen kon zich in een dier kon veranderen. Ziekten onder het vee of ook wel onder de menschen was veelal door de heksen voortgekomen. Als de melk een blauwe kleur had, als er in een kalver- of koeienmaag een kluwen haar zat, dan was dat alles de schuld der heksen.
Er waren zelfs menschen die zelf geloofden dat zij heksen konden en daar bij beweerden dat ze met den duivel geregeld een onderhoud hadden. Op een bezemsteel reden de heksen door de lucht en op de beddestae in den Aaltenschen Esch daar kwamen ze samen en vierden hun nachtelijke feesten. Het zij ter eere van de geestelijke leiders in die dagen gezegd, dat zij er althans niet aan geloofden en dan ook herhaaldelijk de bevolking op het ongerijmde der hekserij hebben gewezen.
Maar wat eenmaal vastgeroest zit laat niet gemakkelijk weer los en zoo heeft het jaren, ja zelfs eeuwen geduurd, voordat het bijgeloof verdwenen was. De overheid heeft zich vooral op aandringen der geestlijkheid met de bestrijding der hekserij bezig gehouden. Men nam daarbij middelen te baat die afschrikwekkend waren. Was men er van overtuigd dat iemand heksen kon of zich daarvoor uitgaf dan werden de meeste krasse maatregelen genomen. Vaak moesten de slachtoffers het leven er bij laten, zelfs zijn er brandstapels voor opgericht.
Groezel ovver de hoed
De oude nachtwachts konden griezelige verhalen doen van wat ze ’s nachts al zoo beleefd hadden. De hoorder van deze verhalen trok ‘de groezel ovver de hoed’. Zoo wist men te vertellen dat ‘achter de heggen in het Heuksken’ elken nacht een in ’t wit gekleede vrouw rondzwierf. En dan dat geheimzinnige licht in het knekelhuisje op het kerkhof. Ook ontmoette men soms geheimzinnige dieren, die Aalten’s straten onveilig maakten. En dan de ‘veurspooksels’ van brand. Als er brand kwam in ’t dorp had soms een der nachtwachts weken te voren al een ‘roode gloed’ boven de plek van den brand gezien.
Berent Sweenen
Omstreeks 1600 woonde in Barlo een zekeren Berent Sweenen. Zijn buurman Geerdt Luiten klaagt hem aan wegens hekserij. Er zijn bij Luiten geregeld koeien, varkens en paarden gestorven aan ‘onnatuurlijke krankheit’ of tooverij. In de maag van een der koeien welke hij opengesneden had waren ‘pedden en slangen’ gevonden. En Berent Sweenen zijn zuster ‘was ook ne hekse’. De heele boel was behekst en Luiten was al naar Lichtenvoorde klagen geweest. Berent Sweenen wordt voor de overheid gedaagd en moet al die beschuldigingen aanhoren.
Luiten komt nog met een nieuwe beschuldiging. Men kan in zijn huis geen boter meer karnen. Oorzaak: behekst door Sweenen. Een andere buurman Bernt Tolkamp vertelt dat hij bij Sweenen karnemelk gedronken heeft en daar ‘ijselyk krank’ van geworden is. En de dochter van Tolkamp was ook ziek geworden, ook al door Sweenen behekst.
Er zijn meer getuigen opgeroepen, n.l. Geerdt Winkelhorstink en Johan Merkerdink. Zij konden niet anders vertellen dan dat Sweenen al lang voor toovenaar was aangezien. Persoonlijk hadden zij er echter geen last van gehad. Een zekeren Herman Olthuys legt weer bezwarende getuigenis af. Andere buren vertelden dat zij Berent Sweenen, welke kleermaker was, in huis hadden gehad en hun had medegedeeld dat hij heksen kon. Elf getuigen hebben toen den eed afgelegd en verklaard aanroepende ‘Godt en Zijn heilig Evangelium’, dat het waarheid was wat ze hadden beweerd.
Berent Sweenen, de eenvoudige kleermaker, hield zijn onschuld vol, maar hij staat alleen en tenslotte, onder de suggestie van al die beschuldigingen, geeft hij toe en zegt dat hij al wel 18 à 20 jaren de kunst van heksen heeft verstaan. Zijn lot was beslist en gezien de straffne van die dagen zal zijn hoofd wel onder de bijl des scherprechters zijn gevallen. Een geval uit velen.
De menschen prakkizeerden zich wat. In de lange winteravonden bij de primitieve verlichting, zagen ze allerlei vreemde dingen. Zij hoorden wonderlijke verhalen en als de oude man aan den hoek bij het haardvuur zat, moest hij vertellen en dan kwamen de verhalen los van spoken en heksen en ’s nachts in den slaap hoorde men allerlei geluiden. Het mysterie van het onbekende. Dat onbekende, dat geheimzinnige, maakte de menschen overstuur en het geval Sweenen te Barlo staat niet alleen.
Veertien jaar vroeger had reeds de Drost van Bredevoort aan de Pandvrouw geschreven dat de hekserij in Aalten steeds grooter afmetingen aannam. Men kan daaruit concludeeren dat de regeeringspersonen, dus nemen we aan het intellect van die dagen, ook geloofden dat er heksen waren. De bestrijding van het kwaad gebeurde dus niet door de menschen in te praten dat ‘heksen’ niet kan bestaan, maar door de uitroeiing van de individuen die het kwaad ten uitvoer brachten.”
Aleida Voesters
“We willen nog een geval mededeelen, om een juist beeld te geven van de treurige toestanden in die dagen. Het betreft een vrouw Aleida Voesters geheeten. Zij werd beschuldigd van heksen en in de gevangenis geworpen doch werd daaruit weer bevrijd toen ze beterschap beloofde en een geldelijke boete betaald had. Maar als de bevolking eenmaal iemand in een kwaad daglicht stelt, is het met zijn reputatie gedaan.
Zoo ook deze vrouw. De bevolking liet haar niet met rust. En de maat werd volgemeten toen een zekere Wessel Wassink, kleermaker van beroep, beweerde, dat hij bij vrouw Voesters uit huis was gaan loopen, omdat hij daar duivels had hooren twisten. Het gerucht bereikte de overheid weer, en deze overlegde hoe ze met deze vrouw aan moesten. De ‘beul’ vertelde aan den Drost dat hij er wel een middel op wist om met krachtige maatregelen in te grijpen. De vrouw werd weer gevangen genomen en naar Bredevoort getransporteerd. Ze werd in ’t water geworpen en… ze bleef drijven, ze zonk niet. Een bewijs dat ze heksen kon. Met een langen stok duwde men haar naar beneden, maar het schijnt dat de overmatige vrouwelijke kleeding van die dagen een beletsel voor het zinken is geweest.
Ontzettend wreed is de vrouw toen gefolterd. Ze moest tot een voorbeeld gesteld worden. Op een ladder werd zij vastgebonden en toen gegeeseld, maar de vrouw hield vol dat ze niet kon heksen. Twee dagen later werd ze weer op de pijnbank uitgestrekt. Maar ze bekende niet. Men bond haar een touw aan de handen en hing haar aan een balk. En toen had de beklagenswaardige vrouw een geluid uitgestooten alsof er wel drie mannenstemmen geroepen hadden. En terstond daarna was haar nek gebroken. Haar lichaam is verbrand geworden op een brandstapel; gemaakt van hout dat door de boeren daarvoor expresselijk moest worden aangevoerd. Zoo waren de heksenvervolgingen.”
Molkentoversche
In een gerechtelijk stuk van het Hof van Bredevoort uit 1533 vinden het volgende verhaal: Het echtpaar Gert en Lise Stapelkamp heeft een kerkbank in de Sint Helenakerk in Aalten, die volgens hen al door Gert’s moeder Sine Stapelkamp is gekocht. Maar het echtpaar Koep en Nale Heinen beweert dat het hun bank is. Nale heeft Lise tijdens de dienst driemaal voor ‘molkentoversche‘ (heks die koeien betovert) uitgemaakt, waarop Lise van zich af sloeg. Een forse rel in de kerk!
Bronnen
‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 26 november 1937 (Delpher)
‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 11 maart 1938 (Delpher)
In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Dit schreef hij over de ‘nachtwacht’ en de veldwachters in Aalten:
“Als de Aaltensche bevolking rust had gevonden in Morpheus armen, werd ’s nachts over hun gewaakt. De nachtwacht deed de ronde en vergezeld van zijn trouwen hond en met dikke rotting in de hand, surveilleerde hij door Aalten’s straten. Hij deed meteen dienst als ‘porder’, d.w.z. als sommige menschen vroegtijdig gewekt moesten worden, dan was hij de man die daarvoor zorgde.
Lange jaren had de nachtwacht een ratel en telkens als de torenklok zich liet hooren werd de ratel gedraaid en riep de nachtwacht het uur af dat geslagen had, bijv. als het twaalf uur was werd geroepen: “De klok heeft twaalf, twaalf heeft de klok!”. Dat dergelijke gebruiken niet bevorderlijk waren voor de nachtrust der ingezetenen, heeft men ingezien en heeft men toen dit gebruik afgeschaft.
Voor controle waren op enkele punten van ’t dorp controleklokjes bevestigd waarvan de werking zoodanig was dat de overheid kon constateeren of de nachtwachts hun plicht hadden gedaan. In woelige tijden of wanneer de overheid het noodig achtte, werd de nachtwacht versterkt door een ‘wacht’. Elk rot (= wijk/buurt) moest een manschap leveren en moest de wacht worden betrokken. De ‘wacht’ was in het gebouw waar nu de kapperszaak van den heer ter Maat is.
De vaste nachtwacht had dus de assistentie van deze personen en gingen ze mee op surveillance. Als het pikdonker was, gebeurde het wel eens dat zoo’n nieuwbakken hulp-nachtwacht de gebaande weg niet meer wist en in een vaalt of mestput terechtkwam. Dat deze rondgang door het dorp, behalve het ratelen, niet geheel geruischloos was, is bekend en kon men al uit de verte hooren dat de nachtwacht op komst was. Voor dieven en ander gespuis was dit het sein om de beenen te nemen of zich schuil te houden.”
Sinds 1 januari 1915 behoort de nachtwaker in Aalten tot het verleden. Eén van de laatste nachtwakers in Aalten was Jan te Slaa, bekender als dorpsomroeper ‘Jan met de Panne‘.
Griezelen
“De oude nachtwachts konden griezelige verhalen doen van wat ze ’s nachts al zoo beleefd hadden. De hoorder van deze verhalen trok ‘de groezel ovver de hoed’. Zoo wist men te vertellen dat ‘achter de heggen in het Heuksken’ elken nacht een in ’t wit gekleede vrouw rondzwierf. En dan dat geheimzinnige licht in het knekelhuisje op het kerkhof. Ook ontmoette men soms geheimzinnige dieren, die Aalten’s straten onveilig maakten. En dan de ‘veurspooksels’ van brand. Als er brand kwam in ’t dorp had soms een der nachtwachts weken te voren al een ‘roode gloed’ boven de plek van den brand gezien. En dat gebeurde nog wel eens want op het gebied van branden had Aalten een zekere ‘bekendheid’. Het is wel is gebeurd dat er drie dagen achtereen brand uitbrak. Den ‘rooden gloed’ zal dan nog wel eens gezien zijn.
Het geloof aan heksen en spoken was in de vorige eeuw nog niet geheel verdwenen, zoodat aan de griezelverhalen vaak geloof werd geslagen. Volgens het volksgeloof hadden de heksen ’s nachts samenkomsten en zoo was er in den Aalter Esch ook een plek waar het nachtelijk heksenverblijf was. Dat stukje grond, dat ongeveer gelegen heeft halverwege tusschen de Linde en den Lichtenvoordschen weg, heette de ‘heksenbeddestëe’. Het was een stukje niemandsland, waar niemand aanspraak op maakte. De nachtwacht was voor dit alles niet bevreesd en door hunne heldhaftige houding tegenover deze geheimzinnige dingen, dwongen ze al eerbied af van de bevolking. Ontegenzeggelijk heeft de nachtwacht, afgezien van het bovengenoemde, goede diensten gedaan en menigeen heeft de afschaffing van de nachtwacht met leede oogen aangezien.”
Veldwachters
“En dan de politiebewaking. Als Rijks-Veldwachter was bekend Jan Steven Schaars Prins. Het noemen van zijn naam was al voldoende om de schrik er in te krijgen. De jeugd kroop in haar schulp als zijn naam genoemd werd en de ondeugende rakkers kon men er mee naar bed krijgen. Maar ook voor grooteren was Schaars Prins iemand voor wien men ontzag had. Zijn verschijning alleen al werkte mee om de orde te herstellen en als hij aanpakte dan was de orde direct hersteld.
Een mannetjesputter die dus wel eens voor heete vuren heeft gestaan. Alleen trok hij er vaak op uit om gevaarlijke stroopers te verbaliseeren, maar ook heeft hij tegenover ’t geboefte zijn kracht getoond. De arrestatie van twee ontsnapte Duitsche moordenaars in 1875 heeft hem een eervolle onderscheiding der Duitsche regeering bezorgd.
Jan Steven Schaars Prins (1817-1893)
Eén keer moet hij door overmacht overmeesterd zijn en hebben hem de stroopers in het Aalter Goor aan een boom gebonden en werd hij eenige uren later door een voorbijganger bevrijd.
Als gemeentepolitie kende men in ’t midden der vorige eeuw Jan te Hoonte en veldwachter Beernink. Ze waren aangesteld op een bezoldiging van 145 gulden ’s jaars. Proces-verbalen werden er niet te veel opgemaakt, want als het gevallen betrof die voor de rechtbank te Zutphen behandeld moesten worden, moesten ze als getuige de reis te voet naar Zutphen maken. Een strooper verbaliseeren, dat was nog iets, want dat gaf een extra belooning en die kon men bij het vorengenoemde salaris wel gebuiken.
De veldwachter ging ’s morgens naar het gemeentehuis om te vragen of er nog ‘iets bijzonders’ was. Soms was het een boodschap naar een buurtbewoner, maar meestal had de Burgemeester niets op ’t programma staan en ging de veldwachter zijn boerderij verzorgen; was er iets bijzonders aan de hand dan wist men de veldwachter op ’t land te vinden.”
Bronnen
‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 26 november 1937 (via Delpher)
In grote delen van het land viert men zeven weken voor Pasencarnaval. In Aalten niet zozeer. Carnaval is van oudsher namelijk een katholiek feest en Aalten is sinds de Reformatie overwegend protestants gebleven. Toch werd er in het verleden ook in Aalten wel carnaval gevierd.
Carnaval is van oorsprong een gekerstend heidens volksfeest dat traditioneel alleen door katholieken wordt gevierd. In delen van Gelderland wordt carnaval ieder jaar uitbundig gevierd, in veel andere delen (helemaal) niet. Deze regionale cultuurverschillen gaan vaak terug tot de Reformatie en de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Tijdens deze strijd ontstonden regio’s die al snel aan de kant van de protestantse opstandelingen terechtkwamen. Andere regio’s hielden lang vast aan het katholieke geloof van de wettige vorst en hertog van Gelre.
Zo werd de heerlijkheid Bredevoort in 1597 veroverd door de calvinistische Maurits van Nassau. Hij maakte daarna de hele regio van Aalten tot Winterswijk protestants. Zijn halfbroer Frederik-Hendrik veroverde Groenlo pas in 1627 definitief op de katholieke vorst. In de voorliggende jaren kon het katholieke geloof dieper wortelen in de samenleving van Groenlo en omgeving dankzij de contrareformatie.
Carnaval in Aalten
Toch werd ook in Aalten vroeger carnaval gevierd. In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo wijdde hij onder andere een deel aan de ‘vastenoavond’, oftewel carnaval:
“Gaan we nu weer eens de vroolijke dingen bekijken, dan was het eerste waarvoor men zich in ’t dorp druk maakte de ‘vastenoavond’. Evenwel in vergelijking met carnavalspret in zuidelijker deelen van ’t land was het hier erg bescheiden. In enkele café’s was muziek, en op straat vertoonden zich ook enkelen met een narrenpak. Teekenend was echter de gewoonte van de jeugd door met een z.g.n. „foekepot” te loopen. Dat was een blikken bus, waarover een gedroogd stuk varkensblaas was gespannen. In ’t midden was een gaatje, waarin passend een staafje hout. Door op en neer duwen van dit stokje ontstond een brommend geluid, en zoo kon men op vastenavond het doffe geluid hooren van foeke-foeke-foeke. Men zong daarbij het volgende liedje:
Foekepotterij, foekepotterij, geef me een centje, dan ga ik voorbij. ’k Heb geen geld om brood te koopen, ‘k Heb al zoo lang met de foekepot geloopen. Foekepotterij, foekepotterij, geef me een centje, dan ga ik voorbij.
Het centje werd meestal gegeven, en de „vastenaovendsgekken” maakten goede zaken.”
Aalten heeft zelfs drie carnavalsverenigingen gehad: De Slinge-raars, Spuit Elf en De Olde Mölle.
Carnavalsvereniging De Olde Mölle, Aalten – Prins Jan, zijn adjudant en de Raad van Elf.
Tegenwoordig wordt carnaval in Aalten alleen nog maar gevierd door de kinderen van de St. Jozefschool, de enig overgebleven katholieke basisschool in het dorp. Andere Aaltenaren die carnaval willen vieren, wijken noodgedwongen uit naar bijvoorbeeld Groenlo (Grolle), ‘s-Heerenberg (Waskuupstad) of Doetinchem (Leutekum).
Krantenberichten
De Maasbode, 5 februari 1913Carnaval Mater Amabilisschool, Aalten – Dagblad Tubantia, 30 januari 1961Dagblad Tubantia, 24 februari 1965Dagblad Tubantia, 9 april 1965
Dagblad Tubantia, 12 november 1965Dagblad Tubantia, 18 februari 1966
Nieuwe Winterswijksche Courant, 21 februari 1968
19661980
Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.
In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo wijdde hij onder andere een deel aan het vroegere boerenleven:
“De buurtschappen van Aalten vormden een onafscheidelijk geheel met het dorp. De dorpsbewoners hadden den boer noodig en omgekeerd zochten de landbouwers der buurtschappen contact met de dorpsbewoners. De wegen waren lang niet even best, en door het smalle wielbeslag hadden de zandwegen heel wat te verduren. Waterafvoer was slecht geregeld, en het onderhoud liet veel te wenschen over. En toch moesten die wegen gebruikt worden ten koste van veel paarde- en ossenvleesch. Want de meeste landbouwers hadden vroeger ossen, welke als trekkracht gebruikt werden voor de wagens en karren. Met tragen gang ging het voort: kom ik er vandaag niet, dan morgen, langzaam maar zeker, want de os was een sterk trekdier. Na eenige jaren als trekdier dienst gedaan te hebben, werd het naar de slachtbank gevoerd.”
Primitief
“Het geheele landbouwersbedrijf was natuurlijk primitief, kunstmest was er niet, met als gevolg veel minder bodemopbrengst. Grupstallen kende men niet, en kippenhokken had men „op den boer” niet. De kippen vertoefden des nachts bij de koeien in den stal. Men had daar eenige slieten aangebracht, en de geheele hoenderstapel tippelde ’s avonds het „hoonderrek” op. En als de dagen kort waren kwamen ze er bijna niet af. Eierproductie alleen in den zomer, en dan nog niet te veel. Ook het rundvee zag er niet zoo florissant uit als tegenwoordig. Men moest voederen wat eigen bodem opbracht. Alles was naar “rato”, naar evenredigheid, maar veel minder en productiever dan tegenwoordig.
Boterfabrieken waren er niet, de melk werd in roompotten gezuurd en zelf gekarnd. Op sommige boerderijen liet men dat karwei door een hond doen. De karnhond moest in een groot rad loopen, waardoor dit in beweging werd gebracht, hetwelk met een asverbinding de karninrichting in beweging bracht. De gekneede boter werd aan ‘welters’ gemaakt, en dan ging de huisvrouw er mee naar de markt. In Aalten was de botermarktachter ’t Gemeentehuis. Deze heeft echter geen bloeiende periode gehad, want de winkelier was ook een willig kooper. Met een gesloten beurs kon men dan kruidenierswaren koopen, en groote leveranciers kregen er contanten bij. Ook de eieren brachten wat geld op, maar zooals gezegd, de productie was niet zoo groot.”
Botermarkt – De Graafschapbode, 21-07-1888
Koojonges
“Vele kleine landbouwers gingen in daghuur werken, en enkelen hadden ook een weefkamer, waarin wat verdiend werd. Alles moest natuurlijk met handenarbeid verricht worden, machines kende men niet. Elke landbouwer (geen daghuurder) had dan ook minstens één groote knecht en ‘ne koojonge’. En die ‘koojonges’ kwamen meestal uit het dorp.
Het was de gewoonte dat de jongens uit de arbeidersgezinnen, vóórdat ze een vak of ambacht leerden, eerst een paar jaar naar ‘den boer’ gingen. De arbeidersgezinnen in ’t dorp waren meestal nogal met kinderen gezegend, en als dan een jongen 10 à 11 jaar was, moest hij naar ‘den boer’ voor ‘kost en kleeren’. Er werd dan bij gezegd: “dan leert ‘e meteene ordentelijkheid”. In elk geval leerden de jongens de eerste beginselen van het landbouwbedrijf, wat hun in ’t verdere leven goed van pas kwam.
Voor volslagen knechten en dienstboden was het loon ook niet te veel. Dertig of vijftig gulden per jaar, maar daarbij kregen ze nog wel eens kleeding. Een paar hemden, een paar brunten (soort schorten), klompen en eenige andere benoodigdheden. Dat was het geheele loon van de dienstbode. In ’t voorjaar hadden ze vacantie, z.g.n. ‘spinneweek’. Dan waren ze weer een week bij moeder thuis. Het loon der knechten was iets hooger, maar toch naar tegenwoordige begrippen zeer laag. En reken er niet op dat men veel vrijen tijd of korte dagen maakte. We vermeldden reeds dat ’s morgens om vier uur de dorschvlegel al ter hand genomen moest worden.”
Voeding
“Voor eigen voeding werd meer uit het landbouwbedrijf genoten dan thans. In de eerste plaats verbouwde ieder een kwantum boekweit. Het boekweitemeel was geschikt voor pannekoeken. En steevast werd elken morgen pannekoek gebakken, meest met ‘ne harste spek’ er in. De bakolie was ook een product van eigen verbouw. Het raapzaad werd naar den olieslager gebracht, en eenige groote kruiken raapolie en een aantal raapkoeken eenige weken later weer opgehaald. De koeken was een uitstekend veevoeder, een extraatje voor nieuwmelkte koeien.
Het eten was verder zoo eenvoudig mogelijk, doch voedzaam. Eigengebakken brood, want veel landbouwers hadden zelf een bakoven, en bakten hun eigen brood. De eenige delicatesse was ‘riestpap met broenen suker’, meestal een maaltijd voor zondagsavonds of als er bezoek kwam. Een groote schaal vol ‘riestpap’ werd midden op de tafel geplaatst. leder aanzittende kreeg een lepel, en dan begon het eten. Het fatsoen eischte dat men de lepel kortaf inde stevige brij stak, om den indruk niet te wekken dat het om de lekkerste bovenlaag met bruine suiker te doen was. Was iemand tóch zoo brutaal, dan dacht men al gauw: “Hee is ok an ’t plaggen mèèjen”. Eieren eten deed men alleen op Paaschzondag. Dan werden er wel eens meer verorberd dan goed was voor de maag.”
“Als de oogst binnen was, de aardappelen gerooid, dan was er reden tot blijdschap, dan werd er een huiselijk feestje aangericht en had men ‘stoppelaene’. Dit feestje beperkte zich tot de huisgenooten en arbeiders die bij den oogst behulpzaam waren geweest. Dat het landbouwbedrijf met economische moeilijkheden te kampen heeft gehad, blijkt wel hieruit dat vele familie’s hun boerderijen verkochten en zich een nieuw bestaan zochten in het Nieuwe Werelddeel in Amerika. Behoudens een enkele uitzondering, is er geen enkele teruggekeerd en zijn ze in hun nieuwe vaderland tot grootere welvaart gekomen.
De grondprijzen waren hier laag en vooral woeste grond was niet duur. Voor honderd gulden per H.A. kon men al woeste grond koopen, want bosch en heide was er genoeg en waar nu vette weiden en best bouwland is waren vroeger uitgestrekte bosschen, heidevelden en woeste grond. Vooral de buurtschap Haart was zeer boschrijk.
Toen de kunstmest haar intrede deed in het boerenbedrijf, kwam er een ommekeer ten goede. Woeste gronden werden ontgonnen, bosschen gekapt, de waterafvoer werd beter geregeld en tal van arbeiders vonden werk bij de ontginningen en cultiveering van woeste gronden. De veestapel nam toe, de kwaliteit van het vee werd beter, landbouwcursussen gaven wenken en aanwijzingen voor doelmatige bemesting en de een na de andere nieuwe boerderij werd gebouwd. Ouderwetsche stallen veranderd en tegenwoordig is het bouwtype van een boerderij heel wat anders dan vroeger.
Het gewas werd vroeger alle in huis geborgen, ‘op den balken’ en ‘op de hilde’, terwijl nu overal de ‘viemheupe’ te zien zijn, die den oogst herbergen. Ook bij de dorpsbewoners kwam er verandering in de economische en maatschappelijke verhouding en de landbouw werd minder beoefend. Vaalten moesten worden opgeruimd, de moderne industrie kwam en van lieverlede werden de toestanden moderner.”
Verhuizen
“Een enkele maal dat een boer verhuisde, geschiedde dit op ‘Sinte Peter’, 22 Februari. Al het hebben en houden werd op de wagens geladen der buren en de heele stoet trok dan van ’t oude huis naar de nieuwe of andere hoeve. De buurvrouwen waren dan al vast naar de nieuwe woning gegaan, hadden die schoon gemaakt en het vuur aangelegd. In den volksmond heette dat ‘vuur beün’.
Als de nieuwe bewoners kwamen, was de koffie reeds gezet en konden de aankomenden direct zich verkwikken aan een lekkere kop koffie. De buren hielpen dien dag, de een gooide hier wat neer de ander daar, het was een kolossale drukke. Als klap op de vuurpijl kwam dan later het ‘intrekkersmoal’, waarbij het ook al weer niet aan geestrijke dranken ontbrak.
Verhuizing
Sterfgevallen
Begrafenis
“Bij sterfgevallen werden onmiddellijk de buren gewaarschuwd, de buurvrouwen legden het lijk af, het werd zoogenaamd ‘verhaenekleed’. De naaste buurlui traden dan op als eerste vertegenwoordiger der bewoners. De naaste buurvrouw nam de taak van de huisvrouw over en de buurman van de huisbaas. Deze gewoonten waren bij de dorpsbewoners evenzoo, en nu nog wordt in de buurtschappen die oude gewoonte gehandhaafd.
Men had vroeger het z.g.n. ‘doodenbier’. De buurtschapbewoners gingen na de begrafenis naar een of ander café in ‘t dorp. Daar werd uitgerust van den vermoeienden tocht en werd bier geschonken. Doorgaans was dat bier vroeger niet van de allerbeste kwaliteit, en was het zoo’n bruin vocht wat men te drinken kreeg. In dat café nam men afscheid van elkander en ging een ieder zijns weegs.
De begrafenisstoet der buurtbewoners bestond uit de kar waarop het lijk vervoerd werd. Deze was onoverdekt. Dan volgden een aantal „zeilkarren”, hooge karren met witte huiven. Als er een doode was in ’t dorp, moest ’s morgens een der buren het ‘rot’ rond om de menschen te waarschuwen, dat ze ‘um elf uur mosten kommen loên’. Daar was ’t meestal nogal druk om elf uur, want het was de gewoonte dat den ‘noasten noaber’ met de ‘flessche rondging’. Het lijk werd vanaf het sterfhuis door de buren naar ’t kerkhof gedragen, en weer kwam de jenever er bij te pas, want de dragers kregen vooraf een hartversterking.”
Visite
“In de Meimaand waren er veel boerenvisites. Dan noodigde men vrienden, familie en bekenden uit en de boerenhofsteden krioelden van bezoekers. De landerijen werden bekeken, de veestapel becritiseerd, het was meer zoo’n tentoonstelling in het klein. Deze visites werden ook steeds gehouden wanneer men iets verbouwd had. Het bouwmateriaal was door de „noabers” gehaald van de steenfabrieken of opslagplaatsen en een feestje bekroonde dit alles. Die burenhulp was iets traditioneels en was ook onmisbaar, onderling steunde men elkaar. Gezamenlijk werd wat verricht wat één niet af kon, en vooral bij familiegebeurtenissen was de burenhulp onmisbaar.”
“In de lange winteravonden ging men nog al eens buurtvisites maken, en ook de slachtvisites waren bij de buurtschapbewoners een echte uitgaansavond. Het groote schaddenvuur (schadden waren lichte turven, de bovenste laag van een veenlaag) verspreidde een aangename warmte als men er dicht bij zat, en dan zat de huisbaas met de stoel achterover voor den eenen schoorsteenmantel, en de buurman voor den anderen. Het gesprek ging dan over ’t bedrijf, over de koeien en varkens. De bezoekers hadden gratis rooken, en als de pijp moest worden aangestoken werd met de tang een gloeiend kooltje uit ’t vuur genomen.
De huisslachter
De verdieping in de vuurplaat, waar de eigenlijke haard van het vuur zich bevond, heette ‘rake’, ‘vuurrake’. De ‘bloasepiepe’, de tang en de vuurlepel waren de gereedschappen die terzijde van het vuur hingen. Boven het vuur was een groote boezem uitgebouwd, welke als rookvanger dienst deed. Het was meteen de bergplaats voor alles wat men droog wilde bewaren, o.a. het kruit en het kruithoorn, want elke boer had een geweer, een bovenlader, welke met kruit moest worden geladen. Het stroopen zat den boer in ’t bloed. Zoo’n haas of konijntje verschalkte hij nog wel eens.
Tekening: Piet te Lintum
De bouwtrant der oude boerderijen was het Saksische type. In heel oude huizen was de woonruimte voor menschen en dieren niet gescheiden. Bij de meeste was er een tusschenwand, soms van steen, soms van z.g.n. ‘wand’, een vlechtwerk van hout, van weerskanten met leem bestreken. De bedsteden waren meest alle in de keuken aangebracht, en men kan zich voorstellen welke situaties daardoor ontstonden.
Als er kleeren te verstellen of nieuw te maken waren, kwam de kleermaker uit ’t dorp aan huis die bezigheden verrichten, en ’s avonds klepperde deze weer naar ’t dorp met het persijzer en de persplank in de handen. Als de Mei in ’t land kwam kon de boer zich een extra verdienste verschaffen met hout schillen. Rondom de akkers waren houtwallen, waarop eiken slaghout werd geteeld. Als dit hout de dikte van pl.m. 5 cm. had bereikt, werd het gekapt, en doordat het in Mei ‘sap’ was geschild, d.w.z. van de bast was ontdaan. Het hout was op lengte van ongeveer 1 meter gehakt, en dan werd het over een ander stuk hout gelegd en daarna zoo lang geklopt tot de bast of schors los zat. De schors werd gedroogd en naar leerlooierijen gebracht, waar ze werd bewerkt tot looistof. Het hout dat overbleef noemde men schelhout en was een zeer gewilde brandstof.
Een andere hulpbron om de inkomsten te verhoogen was het stoken van houtskool. Enkelen hadden daarin vaardigheid verkregen, en deze kolenbranders hadden zoo hun klanten overal zitten. In den herfst trokken de boeren met het vee naar het land. Geheele akkers waren begroeid met spurrie, een verbouw dat na de rogge gezaaid werd. Het vee werd aan den ’tuur’ gezet: een paal werd in den grond geslagen, waaraan een houten sliet met ijzeren beugel, en aan de koeketting of touw bevestigd. Het rund kon dan een bepaald stuk afgrazen, en telkens moest het vee weer ‘angetuurd’ worden.”
Markt
“Als het marktdag was ging men naar de markt, was er vee te verkoopen, dit werd naar de markt vervoerd, want veehandel gebeurde alleen op de markt. De Aaltensche veemarkt was dan ook druk bezocht. Men kwam met de prijzen der ossen en het overige rundvee op de hoogte, men hoorde op de markt allerlei nieuwtjes, welke weer stof tot praten opleverden in den huiselijken kring.
De jaarmarkten waren het groote evenement in het leven der bevolking. Eerst had men de Meimarkt, in den herfst de Kermis- en op 6 December de Sint Nicolaasmarkt. Dan was het een drukte van belang in ’t dorp. Voormiddags gingen de getrouwden uit huis naar de markt. De veemarkt was overvol, en op de binnenmarkt ontbrak het niet aan kramen en verkoopers van allerlei huishoudelijke artikelen. Bekende figuren waren de kwakzalvers die kruiden verkochten, waardoor de meeste ziekten zouden genezen. De tandentrekkers hadden ook meestal goede klandizie.
Veemarkt Aalten, ca. 1934
Op die jaarmarkten was er in de meeste herbergen dansmuziek. Het jonge volk ging des namiddags naar de markt. De boerenmeisjes slenterden eerst eens langs de kramen, kochten iets van hun gading, en eindelijk groepeerden ze samen. Dan kwamen de jongens opdagen en probeerde men elkaar te vinden om dezen avond uit te gaan. Enkelen hadden van te voren al afspraakjes gemaakt. Deze ‘hadden de schadden al dreuge’, want in den volksmond heette het als men de belofte van iemand had om samen de jaarmarkt te vieren: ‘dan had men de schadden dreuge’. Als het negen uur was ‘s avonds, en er waren dan nog meisjes die geen aanzoek kregen, dan was de kans voor hen verkeken en moesten ze alleen huiswaarts. Zoo werden vaak de eerste huwelijksbanden gelegd en was de eerste kennismaking op de jaarmarkt beslissend voor heel hun leven.”
Bron
‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 12 & 19 november 1937 (via Delpher: deel III & deel IV)
In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Het volgende fragment geeft een indruk van de rol van de vrouw in het dagelijks leven van weleer:
“De vrouwen van de meeste dorpsbewoners hadden een zware taak te vervullen. Zij waren aangewezen om veel zwaar werk te doen in het landbouwbedrijf. Zooals wij reeds mededeelden was de kruiwagen het hoofdvervoermiddel in het dorp, en geregeld zag men de vrouwen de landbouwgewassen per kruiwagen van het land of uit de tuinen naar de woonhuizen brengen. Had zij kleine kinderen, dan moesten die op de kruiwagen worden meegenomen naar ’t land, waar zij dan de werkzaamheden verrichtte welke op den akker te doen waren. De vrouwen moesten zwaar werk verrichten, niet alleen in de kruiwagen, maar zij moesten ook het land helpen omspitten.
Als in ’t voorjaar de wintervoorraad geslonken was en krachtvoeder koopen uitgesloten was, gingen sommige vrouwen „kwekkene schudden”. Door de slechte bemesting en het ontbreken van kunstmeststoffen waren sommige stukken land overvol van dit onkruid. Het eenige voordeel hiervan was, dat de wortel van dit onkruid nogal voedingswaarde had en zoodoende kwam het dat men dit dan verzamelde en per kruiwagen naar de beek vervoerd werd, want deze kwekkene moesten eerst gewasschen worden voordat men ze het vee kon voederen.
De vrouw moest vooral in den oogsttijd hard mee werken, en alle afstanden moesten te voet worden afgelegd. De verzorging van het huis eischte ook niet zooveel werk. Zaterdagsmiddags dan deed men daar een beetje aan. Men behoefde geen matten te kloppen, geen kleeden te schuieren, dat kende men niet. De vloer in het woonvertrek was van keisteentjes, later „estrikken”, en als ze de vloer geveegd had werd er een beetje wit zand op gestrooid en de „kamer was gedaan”. Zaterdags werd geschrobt. Eenige emmers water werden op de vloer gegooid, het vuil werd met den berkenbezem los geschrobt, en dan ging alles het gootgat uit, want aan elke keuken was zoo’n „göttengat”. Andere tijden, andere zeden, en zóó was in den ouden tijd de gewoonte om het huis te reinigen. En toch kon het gezellig zijn, gezelliger misschien dan in veel moderner gestoffeerde huiskamers.
Bij winteravond had ieder zijn bezigheden. Als het vee verzorgd was, dan waren er andere bezigheden. De vrouw ging zitten spinnen, de man was in de weefkamer, de grootere kinderen moesten ander huiswerk doen, aardappels schillen, karnen enz. En kreeg moeder de vrouw de „koffiesmodde” en werd een kopje koffie gezet. Als het er aan zat kreeg men ’n „kluntjen” in de koffie, en anders werd ze zoo gedronken. Dan kwam de man en vader te voorschijn, de pijp werd opgestoken, en nadat de kinderen naar bed waren, keuvelden man en vrouw nog wat verder.”
Bron
‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 5 november 1937 (via Delpher)
Beheer toestemming
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door je Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een site of over verschillende sites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.