Tekst: Ad Ermstrang
Tijdens de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog vonden veel onderduikers een schuilplaats in de Achterhoek. Aalten spande de kroon met naar schatting 2400 door de Duitsers opgejaagde mensen. „De inwoners waren niet alleen gelovig, maar koppelden dat ook aan het verlenen van onderdak aan verdrevenen.’”
Hij woont nu in een keurig appartement, midden in Aalten. Pieter Schaap (84) en zijn bijna 80-jarige echtgenote kochten het pand een aantal jaren geleden. „We woonden iets verderop, maar het huis was te groot en we konden de tuin niet meer bijhouden.”
Dat wil niet zeggen dat de Aaltenaar en zijn vrouw niet kras zijn. Regelmatig bezoekt het stel zijn kinderen in het westen en gaat het per vliegtuig naar een zoon in Noorwegen. Pieters vrouw vindt het jammer dat dat niet meer met de auto en de boot kan. „Dan zie je veel meer.”
De met een forse grijze haardos getooide Aaltenaar rijdt in Nederland wel met de auto. Hij bezorgt onder meer maaltijden voor Tafeltje Dekje. „Maar de gebreken komen wel. Ik ben pas aan staar aan mijn ene oog geopereerd. En m’n handen trillen een beetje, ik kan niet meer fatsoenlijk schrijven. Ik denk erover om dit jaar met die maaltijden te stoppen.”
Bedorven boter
Vijfenzestig jaar geleden kwam Pieter Schaap voor de eerste maal naar de Achterhoek. De geboren en getogen Hagenaar moest zich eind 1942 in Winterswijk melden na een oproep van de Duitsers, die jongemannen dwongen om voor hen arbeid te verrichten. „Ik heb me netjes bij kamp Vosseveld gemeld. Het was er erg Duits, heel streng. Wel mochten we op zondag naar de kerk.”
Schaap groeide op in een hervormd gezin, maar ging later over naar de gereformeerde kerk. „Na de dienst werden we door de dominee uitgenodigd op de koffie. We mochten regelmatig blijven eten. Ze dachten daar dat we in dat kamp verhongerden. Dat was niet zo, maar als jonge kerel lustte je wel wat extra.”
Het beviel hem slecht. „We repareerden binnenwegen en vervingen stukken spoorlijn. Alles ging met de hand. Je had alleen een spa en een kruiwagen. Ondertussen werd je gedrild. We moesten allerlei nare liederen zingen. Het regiem beviel me niet. Ik had het daarover en toen zei de dominee: Waarom duik je niet onder? Hij kon wel een adres regelen. We werden echter goed in de gaten gehouden, er was voortdurend appèl, zodat je niet weg kon komen. Tot het moment aanbrak dat we bedorven boter te eten kregen. Dat was begin 1943, de datum weet ik niet meer. Bijna iedereen had diarree en er was geen appèl. Toen ben ik ertussenuit geglipt. Samen met Henk Bossemeijer, een jongen uit de omgeving van Alphen aan den Rijn.”
Pieter en Henk verwisselden hun uniformen bij een familie in Winterswijk, trokken burgerkleren aan die voor hen waren klaargelegd en stapten op de trein naar Aalten. „De dominee had gezegd dat we zouden worden opgevangen. En inderdaad, we werden opgewacht door leden van het verzet. Via ome Jan, de leider in Aalten, kregen we ’s nachts onderdak. De volgende dag gingen we naar boerderij ’t Paske in de buurtschap Dale.”
Al direct vond Schaap de aanwezigheid van hem en Bossemeijer te belastend voor de boerenfamilie. „De verantwoordelijkheid voor twee onderduikers was te groot. Weet je voor één van ons geen andere plek, heb ik gevraagd. Na een paar weken kon ik terecht op boerderij ’t Heegt in Lintelo, eveneens een buurtschap. Daar, bij de familie Rensink, ben ik tot het einde van de oorlog geweest.”
Hol boven de paardenstal
De westerling met een technische achtergrond werd er in korte tijd omgeschoold tot boer. Hij ploegde en egde het land met behulp van de paarden, maakte stallen schoon en voerde de koeien. „Ik leerde zelfs melken. Dankzij de oudste dochter van de familie, die net een cursus daarvoor had gevolgd.”
In het begin sliep Schaap in de opkamer van de boerderij. Later arriveerde in Aalten een groep van 500 Scheveningers, door de Duitsers uit hun dorp verdreven in verband met de bouw van de Atlantikwall. Schaap herinnert het zich nog goed. „De gereformeerden gingen naar Aalten, de hervormde Scheveningers evacueerden naar Winterswijk. Dat was zo afgesproken met de plaatselijke kerken. Ook op ’t Heegt werd aan enkele Scheveningers onderdak geboden.”
Hij sliep de rest van de oorlog in een hol boven de paardenstal. „Boven de zomp, waar de paarden uit aten. Als ik daarop ging staan kon ik precies bij een luikje dat je van beneden af niet kon zien. Ik had er een bed. Er viel door een glazen dakpan wat licht naar binnen.”
Hij verbleef er niet vaak. Het grootste deel was Pieter op het land te vinden. Echt gevaarlijk vond de onderduiker het niet. „Van de Duitsers hadden we weinig last. Wel van landwachters, maar die werden in deze omgeving altijd ruim tevoren gesignaleerd. Ik ging dan meestal naar een stuk land verderop, enigszins verscholen achter de bomen. Of ik kroop weg. Ik bleef nooit op de boerderij als er problemen waren.”
Wagen vol knäckebröd
Hij bleef twee en een half jaar op ’t Heegt. Te midden van vele andere onderduikers. Aalten wemelde ervan. „Er kwamen er steeds meer. Ook de Duitsers kregen dat in de gaten en op 30 januari 1944 werd de Westerkerk tijdens een dienst omsingeld door SS-ers. Tevergeefs probeerde een aantal onderduikers langs het orgel te ontsnappen. De kerkgangers werden gecontroleerd, ze kregen een boete wanneer ze hun persoonsbewijs thuis hadden laten liggen.”
Bekend is het verhaal van onderduiker Gerrit Hoopman (19), die van een Scheveningse in het gedrang werd voorzien van haar overrok, schouderdoek en hoofdijzer en op die manier uit het Godshuis wist te ontsnappen. Dat gold niet voor een grote groep andere onderduikers. Meer dan veertig mannen werden opgepakt.
Schaap, een trouwe bezoeker van de Westerkerk, was er die dag niet. „We vonden het toch wel gevaarlijk worden en organiseerden die zondag voor een van de eerste keren een dienst op een geheime plek. We noemden dat de onderduikerskerk. We deden dat bij boeren, steeds weer op andere adressen. Vaak ging een van de jongens voor, soms hadden we een predikant.”
Later werden op de boerderij Duitsers ingekwartierd. „Het waren jonge jongens, valschermjagers die geen vliegtuigen meer hadden en daarom bij de infanterie dienst moesten doen.” Hij had er weinig last van. „Voor hen behoorde ik bij de familie. Toen ze op een gegeven moment van de boer een paard en wagen vorderden en het commando Bauer mit gaven, ben ik op de bok gesprongen. We gingen richting Bocholt, maar tijdens een bombardement verdwenen mijn passagiers snel. Ze zochten op een andere plek dekking. Ik heb een tijdje gewacht totdat ik uit een grote loods in de omgeving boeren met paarden en wagens af en aan zag rijden. Ik ging er naar toe en zei dat ik was gestuurd om wat op te halen. Ik kreeg een wagen vol knäckebröd mee, ha, ha. Daar ben ik mee teruggereden.”
Ook voor anderen was hij onderdeel van het boerengezin. „Al die jaren was ik Piet van ’t Heegt. Sommigen kennen me nu nog zo. Pas waren we op een bijeenkomst waar we een kennis uit die tijd ontmoetten. Die woont nu in Zeeland. Hé, daar heb je Piet van ’t Heegt, zei ze.”
Honger heeft hij in de Achterhoek niet geleden. „Om de veertien dagen stuurde ik zelfs een groot roggebrood naar mijn ouders. De postbode werd bij hen de bakker genoemd. Hij deelde mee bij het verdelen van het brood.”
Tot zijn pensionering werkte Schaap als technicus bij de Landmacht. Zijn vooroorlogse ideaal om scheepsmachinist te worden, ging als gevolg van de oorlog niet in vervulling. In de buurtschap ontmoette Pieter zijn latere vrouw. „Ze woonde enkele boerderijen verderop.” De verkering ging niet van een leien dakje, want haar vader vond haar te jong en na de bevrijding meldde Pieter zich aan als vrijwilliger voor Nederlands-Indië. Pas jaren later keerde hij terug naar Aalten, waar de boerendochter nog steeds op hem wachtte. „Nu zijn we al 56 jaar getrouwd. We waren echt voor elkaar bestemd.”
[Bron: Terdege, 2 mei 2007]
Pieter Schaap overleed op 11 oktober 2013.
Meer informatie over de onderduik: Nationaal Onderduikmuseum, Aalten
Plaats een reactie