Aalten heeft een groot aantal boerderijen met een eigen naam. In het adresboek van de gemeente Aalten uit 1967 worden er zo’n 480 genoemd. Bijna al deze namen zijn uniek. Om verwarring te voorkomen lag het voor de hand om een boerderij een naam te geven die nog niet voorkwam. Wel vindt men bijvoorbeeld het Oude Loo en het Nieuwe Loo, Groot Kampe en Klein Kampe, zelfs ’t Paske, Groot Paske, Klein Paske en Nieuw Paske. Dit zijn vaak boerderijen, die voorheen één hofstee vormden, maar die bij verdeling onder de kinderen in delen is gesplitst. Namen met “Olde” of “Oude” wijzen dan op het oorspronkelijke huis.

Wanneer men die namen gaat bekijken, doet men een interessante ontdekking. Ze zijn in te delen in verschillende groepen. Zo is er een groep namen, waaruit men kan opmaken hoe de begroeiing rondom het erf vroeger was en in wat voor milieu de boerderij werd gesticht. Een andere groep wijst op het bedrijf, dat daar vroeger naast landbouw en veeteelt werd uitgeoefend. Veel boeren, en vooral de kleine, hadden voldoende tijd om er iets naast te doen en er wat bij te verdienen, wat dikwijls noodzakelijk was.

Nu is het geven van namen aan boerderijen al zeer oud. In het verpondingsboek van 1640/5O staan onder Aalten de personen genoteerd die de verponding (een grondbelasting) moesten betalen, evenals onder Bredevoort. Maar onder de buurtschappen worden de namen van de boerderijen vermeld, met daarachter de namen van de bewoners. Zo hebben we een lijst van hofsteden die toen bestonden. Veel van de tegenwoordige namen komen er al in voor.

Uit verschillende archieven van kerken en kloosters en dergelijke kan nog een vroegere lijst, van vóór 1500, worden samengesteld. Zo blijkt bijvoorbeeld dat het Kurtebeke in de Heurne al in 1200 werd genoemd. Vóór 1500 vinden we onder andere de Ahof (Huis de Pol), den Honhof (Nonhof), Buclo (Bokkel), Marchwardinck (Markerink), Welinch, Hengevelt, Ruwenhove, ten Westendorpe, de Boegel (nu Smees), Lohues, Lichtwerdinck (Ligterink), Meijnencamp, Snoeijenbuijsch, en nog vele anderen. In totaal zijn er 72 boerderijnamen bekend uit die tijd.

Men moet wel een zeer grote fantasie bezitten om zich te kunnen voorstellen, hoe het Aaltense land er eeuwen geleden uitzag. Negen tiende van het land bestond uit heide, bos en moeras. De bebouwbare oppervlakte was gering en werd slechts gebruikt voor de teelt van groenten en enkele graangewassen. De meeste boerderijen waren klein: stedekes. Markeverdeling, kunstmest en betere afwatering hebben een einde gemaakt aan de prange en de marode van de boer.

Bolwerkweg 7, Barlo (Het Bokkel)
’t Bokkel, Barlo

Boerderijen, genoemd naar de begroeiing van de omgeving

Namen die voor zichzelf spreken zijn: Heidekamp, Heidelust, Heidehof en Heideman. De Neeth (den Heet): heide. Onder ’t Veld verstond men woestliggende grond, voornamelijk wel het heideveld, zie ook Veldhuis. ’t Boske, den Bosch, Bosvliet, Giezenbosch, Boschhoeve, Oosterbosch, Paskerbosch, Scholtenbosch en het Boskerslag (een stuk bos, dat aan de gemeenschappelijke grond onttrokken was), ’t Loo, ’t Loohuis, Looman, het Oude en Nieuwe Loo.

De volgende namen vragen om een verklaring: Bokkel, in 1284 Buclo genoemd, beukenbos. Het Walfort heette voorheen het Waldenvort, een voorde (door de Slinge) bij het Wald, bij het bos. Zo ook Walvoort op de Haart, met een voorde door de Keizersbeek.

Gendringseweg 44, Lintelo (Olde Brusse)
’t Olde Brusse, Lintelo

De naam Voorst (van forestis) werd gebruikt voor een woud, waarin niet gejaagd mocht worden; het was privé jachtterrein van de koning of de heer. Het terrein van de Snoeijenbos is in het bos gerooid. Brusse is gevormd van: Brusch, struikgewas, ’t Hagt en het Heegt: bos van laag hout, misschien bestaande uit hagedoornstruiken.

De Slehegge kan aan de sleedoorn herinneren, ’t Heggeltje: een kleine hagt. De Hakstege lag aan een smal pad (stege) door het hagt. De Rieste dankt zijn naam aan het rijshout. De Heisterkamp is gesticht op een terrein, waar veel struikgewas groeide.

In 1386 komt de naam Varenvelde en later nog het Verrevelt voor, wat nu het Vervelde is, De Veernhof is ook ontstaan in een veld vol varens. De Tente dankt zijn naam aan de tente, het boerenwormkruid. De Greute herinnert aan de gruit, de gagel, waarmee men het bier gistte en die op moerassige grond groeide, evenals het riet, wat men terugvindt in de naam de Riete. Woest onbebouwd land, vage vindt men terug in Vaags.

Boerderijen, genoemd naar dieren

De Kiefte (Kievit), de Kikvorsch, Welpshof (Wulp), Nachtegaal, Koekoek, Vossebult, Vosheurne, Gantvoort, genoemd naar de gans. Het voormalige Grevink was genoemd naar de das, de greving, die zo goed holen graven kan.

Boerderijen, op een hoogte gelegen

Men moet zich van deze hoogten geen grote voorstelling maken. Een verhevenheid van een halve meter werd al een bult, een horst of een heuvel genoemd. Deze hoogten boden geen enkele bescherming tegen de vochtige omgeving. De huizen waren erg vochtig.

Namen als De Bulte, Bultink en De Heuvel spreken voor zich. De Brink (brinc) was een met gras begroeide hoogte. De Bree (van bride) wordt beschouwd als een akker op de es. Drenthel (oorspronkelijk Drenthelo): bos op een hoogte. Haartman en Haartelink: een haart is een hooggelegen heideveld. Hengeveld (heng, helling), Hillen (hil, heuvel), Hoopman, de Klinke (heuvelachtige heidegrond met hier en daar plassen en poelen).

De Horst (een met laag hout begroeide hoogte), Leemhorst, Seinhorst, Stokhorst en Winkelhorst. Leeland (lee, heuvel, ook gerichtsplaats), de Limbarg (leemberg?). De Pol: een zandheuveltje, dat als een eilandje boven de omgeving uitstak. Pikpolle (pec, armoede): schamele hut op een pol.

Tammel (in 1384 Tanbulen): dennenbos op een bult? Hondorp: dorp, terp, hoogte ter grootte van een hont, een oppervlaktemaat. Ook het Westendorp wijst op een hoogte. Wierkamp: wier, wierde, hoogte uitstekend boven een natte omgeving.

Boerderijen, in op bij een moeras gelegen

Het grootste gedeelte van de gemeente Aalten was vroeger moeras. Alleen de heuvelrug Bocholt–Vragender stak boven de moerassen uit. Deze broeken waren ontstaan doordat de riviertjes de Slinge, het Zilverbeekje en de Keizersbeek het water niet voldoende konden afvoeren. Daarom hebben zoveel boerderijen een moerasnaam, zoals Goorhuis, Goorman, Goorzicht, Moerveld, de Stroete (drassig onland), Veenemaat, Groot en Klein Veenhuis, ’t Veentje, Wijnveen (winne boerderij, boerderij in het veen), Hagenbroek (een broek met hagendoornstruiken), Kortenbroek (een broek met kort gras en daarom onvruchtbaar land), de Woerd (woert, laag liggend land).

Bolandsweide (bol, week, moerassig, modder). De Nonhof (in 1281 den Honhof) en de Hennepe (in 1284 Honepe), beide namen van “hoen” en “huun” gevormd. Luiten, in de volksmond Luten, was laaggelegen slecht land, lute, terwijl Maris vrijwel hetzelfde voorstelde: moeras. Glieuwe: gliede, zwarte glanzende grond, turf. Somsenhuis: somp, moerassig land. Pietenpol (in 1640 Pytenpoel): pitte, put, kuil, dus een poel op een lage plaats, De Put (kuil, poel). ’t Slaa: slade, heideplas, moeras. Te Sligte (in 1384 Schlichte): vlak moeras. Mager: pover schraal land. Het Navis bezat een vochtige weide; nate, nat en vis, Wisch, wiese, weide. Bij Amerongen staat nog de middeleeuwse woontoren de Matewisch.

Pietenpol, Lieversdijk 4, Haart
Pietenpol, Haart

Kampnamen

Kiefteweg 4, Heurne (Stapelkamp)
Stapelkamp, Heurne

Een aantal namen eindigen op -kamp. Oorspronkelijk waren de kampen kleine stukjes land, die in de bossen van struikgewas en bomen waren ontdaan, ontgonnen bos dus. Later heeft het woord kamp de betekenis gekregen van akker.

De Kamp, Grote en Kleine Kampe, Barnekamp (een terrein, dat door afbranden van bos is ontstaan), Boomkamp, Graaskamp, Haverkamp, Heidekamp, Heisterkamp, Langenkamp, Leemkamp, Maatkamp, Middelkamp, Nieuwkamp, Schuttenkamp (een boerderij, die nogal verscholen, verborgen in het land lag?), Stapelkamp (een plaats waar een stapel, een gerichtspaal stond, een gerichtsplaats dus), Tolkamp, Wierkamp. Verder ook de namen Oud, Nieuw en Klein Kempink, Kemper en Overkempink.

Ontginningsnamen

Slechts enkele namen herinneren aan het ontginnen van woeste gronden. Nijland, Nijveld, Nijhof, Nieuwkamp, Nieuwe Weide. De Bijvanck, wat er bij gevangen, bijgenomen werd. Te Brake wijst ook op het ontginnen, het breken van de woeste grond. Ruwhof: rude, rode, ontgonnen land.

Boerderijen, die herinneren aan passen, hekken, tollen enz.

Een pas is een doorgang in een landweer, een houtwal. De bewoner van de nabij gelegen boerderij moet oppassen, toezicht houden op de binnenkomende personen. Zo’n boerderij droeg soms de naam “Pasop”. Langs de Romienendiek liggen bijvoorbeeld het Paske, de Pasop en de Paskerhut: de bewoners moesten de personen in de gaten houden die door de Wolboom en het Zwarte Veen de marke binnenkwamen. Op de grens met het Varsseveldse gebied bij de Varsseveldseweg, ligt ook een Pas. Aan de Varsseveldse zijde liggen hier de Loerdijk en de Kijkuit. De marken waren goed beschermd.

’t Pashuus, de Nieuwe Pas, Oude en Nieuwe Pasop, Nieuw, Groot en Klein Paske. Ook het Fort moet tot deze groep gerekend worden: furt, een doorgang door een landweer. De bewoners van Straks (strang, streng) en Ongena waren voor de binnenkomende vreemdelingen wel ongemakkelijke heren!

Tot degenen die mede de marke onder hun hoede moesten nemen, behoorde de bewoner van het Markerink, vroeger March-ward-inck geheten. Een werde was een wachtpost, een plaats waar men toezicht moest houden op de binnendringende ongure elementen. Een zelfde activiteit werd verwacht van het Ligterink, dat in 1435 Licht-werd-inck genoemd werd: het oppassen viel daar schijnbaar nogal licht. De plicht, van het wachthouden lag ook op de Kuier en de Kuierman: koeren, kuren betekende “uitkijken”.

Woonde de schutte, die het vee van een andere marke, dat in de eigen marke was binnengedrongen, in beslag moest nemen, moest schutten, op de Schuttenkamp en woonde zo iemand ook op de Man-schot-weide? Aan de tollen herinneren Slotboom, de Stokkert, ’t Bonte Hek, Klaphekke, ’t Tolhuis, Tolkamp en Tolder (tolgaarder).

Herinneringen aan de kerk

De Pater, ’t Klooster (genoemd naar het klooster Schaer), Kerkhof (een hoeve van de kerk), Kerkkamp, Neerhof (den Heerhof, bewoond door de monniken), De Kloeze, kluizenaar, misschien ook Klaus. Kosters custerie: de opbrengst van dit goed was voor de koster.

Kleine woningen

Kleine woningen kregen de naam van hutte: de Hutte, Bazenhutte, Bramer Hutte, Brassenhutte, Bruggenhutte, Jacobshutte, Paskerhut, Wendelenhutte, Stronkshutte. Soms werd een woninkje afgeschoten in een schuur, een schoppe: de Schoppert, Drenthelschoppe, Freriksschure, Kortenschoppe, Reinders Schoppe, Schurink, Slaa Schoppe. Ook een spieker (korenopslagplaats) werd wel als woning ingericht: Brussen Spieker, Drenthel Spieker, Spiekershof, ’t Ni-je Spieker. Koskamp (van kotkaap, cote, hut).

Boerderijen, waar een nevenbedrijf werd uitgeoefend

Beestman (veehoeder), de Scheper (schaapherder), Sweenen (zwijnenhoeder), Fukker (fokker), Peerdeboer, ’t Villeken (waar gestorven dieren werden gevild en de huiden werden gelooid), Baten (beten, het looien van huiden). De Brasse (brouwerij), Pakkebier (backe, ook brouwerij), Schenk (schenkhuis, tapperij) en Slikkertap (een tap in het slik, moeras).

Brethouwer (moeten we ‘bret’ hier interpreteren in de betekenis van plank, dus iemand die planken maakte?), de Klumper en Klompenhouwer (‘houwen’ is hakken of snijden), Kolstee (plaats waar houtskool werd gebrand), Kuiper, Draaijer, Kappers, Kleuver (herinnering aan het kappen en kloven van hout), de Smid en ’t Smees (vroeger Smedeserve). Papiermolen, de Olde Mölle, ’t Olde Mulder, de Görter (grutter, pelmolenaar), Te Roele (in 1640 ten Rule – rullen, pellen van graan, pelmolen).

Den Blauwen (blauwverven van linnen), de Wever, Bouwhuis Wever, Weversborg, de Pellewever (wever die fijner goed weefde, zoals damast en tafellinnen), Schreurs, Snieder en Snijdershuis (kleermakers). Kremer (marskramer) en Klodde (voddenkoopman). Speelman (iemand die met een muziekinstrument de feesten opvrolijkte) en de Piepert (pijper, fluitspeler). Krieger (bewoond door een soldaat? In 1640 kwam in Barlo ook een soldaetencamp voor).

Bouwhuis Wever, Kloosterdijk 9, 't Klooster (2009)
Bouwhuis Wever, ’t Klooster

Boerderijnamen eindigend op -ink enz.

Een veertigtal boerderijnamen eindigen op -ink. Deze wijzen grotendeels op het bezit, op het goed van een bepaald persoon. Ze zijn voornamelijk samengesteld uit een persoonsnaam + -ink. Er zijn uit alle mogelijke archiefstukken lijsten samengesteld van eigennamen, die in de middeleeuwen voorkwamen en aan de hand van deze lijsten kan men een aantal boerderijnamen verklaren.

Eppink, Romienendiek 4, Dale
Eppink, Dale

Dit zijn b.v. Ansink (van Anso), Beusink en Bussink (van Buse), Bulsink (van Bule), Beunk (in 1640 Bo-ynck-mate), Buunkmate (Bonninckmate) en Bunink (1248 Bonninck), alle drie van Bono. Misschien is ook Bongen van Bono afgeleid), Bijnen (1284 Benninck, van Benno), Deunk (in 1366 Dudinc? van Dudo), Elferink (van Alfhard), Eppink (Eppo), Mekkink (Menko), Pennings (Pinno), Pöppink (Poppo), Wensink (Wenzo), Wesselink (Wezilo), Wikkerink (Wikko), Obeling en Oberink (Obo), Lurvink (Lurvo), Rensink (Rinzo), Lensink (Landso), Siebelink (Siebo), Swietink en Swijtink (Swid), Welink (Willo), Wennink (Wanno). Ook Oonk moet hierbij gerekend worden; 1366 Odino (Odo), Gussinklo: bos op het goed van Godso.

Hoenink, Huinink en Hunink lagen in een hoen, een huun, een moeras. Een andere verklaring waar we, volgens het CBG Centrum voor familiegeschiedenis, rekening mee moeten houden is dat namen als Hoenink en Huinink teruggaan op de Germaanse persoonsnaam Huno.

Er is echter een aantal namen, die niet op persoonsnamen zijn terug te voeren. Zij hebben duidelijk op iets anders betrekking. Dat zijn: Bekink (ligt bij een beek), Bultink (ligt op een bult), Doornink (ligt in of bij een doornbos), Eekink (ligt op een terrein met eiken), Essink (ligt op een Es), Heijink (ligt op de hei), Kempink (ligt bij of in een kamp), Haartelink (ligt op een Haart). Rengelink kan duiden op een “rinc”, wat een gerechtsplaats was. Op de Borninckhof ontspringt de Haartse Wetering, daar liggen dus bronnen. Op het vroegere Richterink hield de richter zijn geding.

Er is een tijd geweest, dat men de betekenis van de uitgang -ink niet meer begreep. Men ging toen namen vormen met “stedeke” en “goet”. Zo vinden b.v. Heijnengoet, Goossenstedeke enz. In het latere taalgebruik liet men de woorden stedeken en goet weg. Freriksgoet werd Freriks, Rutgerstedeken werd Rutgers. Ook hier weer veel boerderijnamen, gevormd van persoonsnamen: Freers, Freriks, Bullens (van Bullo), Ebbers (van Ebbo), Goosen (Goosen, Goos), Heinen (Hein), Lammers (Lammo), Lievers (Lieven), Lindert (Lindert), Lubbers (Lubbert), Reinders (Reinder), Rutgers (Rutger), Wiggers en Wiechers (van Wigger), Wubbels (van Wubbel), Wolters (Wolter) en Rikkert (Rico).

Namen eindigend op -huis zijn Bartshuis, Devenhuis, Dorushuis, Japikshuis, Matthijsenhuis, Luuksenhuis (volksnaam voor Lucas). Boerderijen met enkel een eigennaam: Maas (volksnaam van Thomas), Thijs (Mattheus), Jonen (Johannes), Liezen (Elisabeth), Wendelenhutte (Wendelin), Karsjes (Christina), Koop (Jacob).

Aparte vermelding

Naast de boerderijen die in bovenstaande groepen zijn ingedeeld, zijn er nog enkele, die aparte vermelding verdienen: de Tuunte was omgeven door een tuun, een gevlochten omheining, evenals de Vreman en het Vreveld. De Zigtvrede had enkele voorkeursrechten bij de jaarlijkse verdeling van de markegronden. Een van deze boerderijen wordt in 1640 Seegvreden genoemd, geheten naar de seege, de geit. De Hegge was omringd door een haag. Het Sonderen had ook rechten; een deel van de gemeenschappelijke grond mocht voor eigen gebruik worden aangewend. Dat deel werd uit de marke afgezonderd. Het Meijnen is eveneens een deel van de gemeenschappelijke marke geweest.

Het Haverland en de Haverkamp hadden de plicht haver te leveren aan heer of kerk, enz. Op de Hemelmaat werd recht gesproken; een hegemael, een heimael, was een door een heg omgeven ruimte, waar een mael, een rechtzitting gehouden werd. De Akkermaat dankt zijn naam aan een weide, die in een dag gemaaid kon worden en de Maandag aan het stuk land dat in een dag met het gemende vee kon worden geploegd. Een vroegere naam zou dus geweest zijn: Mendag. De Hogewind moest eigenlijk de Hogewend heten, want dit was het hoge eind van het land, waar de ploeg gewend werd, gekeerd.

Het Grotenhuis geeft inlichtingen over de omvang van het huis en het Nieuwenhuis (in 1640 Nijenhuis) wijst op een toen nieuw gebouwde woning, net als Nijboer. Het Lankhof en Scheel geven de vorm van het land aan: lang en scheef. Het Korten (in 1640 Kortenstedeken) was maar kort van land. De Heurne had een vorm van een hoorn, een spits toelopend stuk land evenals de Timp en de Timpert. Droevig was het gesteld met de Prange, de Marode en de Drommelder, welke namen alle drie vertaald kunnen worden door ellende.

Het Smol was “klein en gering”. Kan de Huikert een hooiweide zijn geweest of is het een vervorming van de volksnaam Huik voor Hugo? Het Botervat: botterweide? Het Westendorp, het Oosterbosch, de Oosterhoeve en de Oosterman ontlenen hun naam aan de windstreken, waarnaar ze gericht liggen. Op de landbouw wijzen: Bouwlust, Bouwhuis en het Bovelt (bouwveld). Is het Hillo (Heiligelo?) een herinnering aan het heidendom of was het een lo op een hil (heuvel)? De Leste Stuver was vroeger een herberg bij Bredevoort waar rondtrekkende mensen hun laatste stuiver kon verbrassen.

Hessenweg 18, Dale (Grotenhuis)
’t Grotenhuis, Dale

Fantasierijke personen hebben zeker gewoond op Avondrood, Morgenrood, Bestevaer, Driekleur, Midden in ’t Land, Nooitgedacht en de Vlijt. En de bedenkers van de namen Meihof en Meihuis hebben zeker oog gehad voor het mooie groen en de kleurrijke bloemen in de maand mei.

Bron: ‘De namen der Aaltense boerderijen, door G.A.W. Boerkoel, gepubliceerd in het Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek (1984, nr. 2, pag. 1), bewerkt en aangevuld door Remco Neerhof (Oud Aalten). Sommige boerderijnamen komen meermaals voor in de gemeente Aalten; de toegevoegde hyperlink verwijst in die gevallen meestal naar de oudst bekende boerderij. Fouten voorbehouden. Aanvullingen en correcties zijn welkom.


Reacties

Eén reactie op “Namen van Aaltense boerderijen verklaard”

  1. Gert Jan Prinsen avatar
    Gert Jan Prinsen

    Hoenink, Huinink, Hunink lagen in een hoen of huun. Een andere verklaring vind ik elders.
    Volgens CBG Centrum voor familiegeschiedenis (zie https://www.cbgfamilienamen.nl/nfb/detail_naam.php?gba_naam=Hoen&nfd_naam=Hoen&info=analyse+en+verklaring&operator=eq&taal=): “Ten slotte moet er rekening mee worden gehouden dat namen als Hoen, Hoenen, Hoenink, Hoenson evenals Huijnen en Huinink teruggaan op de Germaanse persoonsnaam Huno”. Wellicht is het nuttig om deze verklaring toe te voegen.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Let op: je reactie wordt openbaar getoond. Vragen, aanvullingen en/of correcties proberen wij zo spoedig mogelijk te verwerken. Daarna worden ze verwijderd, om ‘vervuiling’ te voorkomen. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *