Op 27 februari 1880 werd een man, die zijn gevangenisstraf in Bocholt had uitgezeten, door een gendarme naar de Nederlandse grens bij Aalten gebracht. Dankzij de goede samenwerking tussen de Nederlandse en Pruisische grenspolitie werd hij bij de grensovergang netjes ontvangen door rijksveldwachter Schaars Prins uit Aalten, om aan de Nederlandse justitie te worden overgedragen, die ook nog een appeltje met hem te schillen had.
Het vervoer naar Aalten gebeurde per rijtuig. Aldaar aangekomen, werd de man naar het huis van arrest gebracht. Alles verliep rustig en ordelijk, totdat een persoon die, zoals later bleek, het rijtuig op een draf had gevolgd, de gevangenis binnentrad.
Toen hem werd gevraagd wat hij daar kwam doen, ontstond er plotseling een gevecht op leven en dood tussen de gevangene en zijn vriend aan de ene kant, en Schaars Prins, gemeenteveldwachter Heersink en de toevallig aanwezige gemeentebode Gerhard Rots aan de andere kant.
Nadat een paar knuppels op de lichamen van de aanvallende boeven waren stukgeslagen, deelde Rots enkele slagen uit met een soort koekenpan, die daardoor buiten fatsoen geraakte. Bij dit gevecht liepen de veldwachters slechts enkele schrammen en blauwe plekken op, maar de flinke Rots werd zelfs gebeten in zijn neus, hand en in zeker achterdeel van zijn lichaam.
Schaars Prins, die een paar jaar eerder was gedecoreerd door de Duitse keizer, vanwege een ontmoeting met boeven in Aalten, die, uit de gevangenis te Bocholt ontsnapt, door dien snorrebaard gesnapt werden, hield zich nu ook stevig staande, maar zou toch zonder Rots met zijn eigen sabel neergesabeld zijn.
Uiteindelijk liep alles goed af – de brutale bevrijdingspoging mislukte en de vrienden werden achter slot en grendel gezet. Ze werden naar Zutphen vervoerd om daar hun zaak te laten behandelen en ongetwijfeld hun verdiende loon te ontvangen.
Plaats een reactie