Wolf Mislich of Wolf Misselich of Wolf Misslach (– Bredevoort, 1639) was een kapitein en vanaf 1629 gouverneur van de heerlijkheid Bredevoort, en speelde een belangrijke rol tijdens de Inname van Wesel (1629) gedurende de Tachtigjarige Oorlog.
Prins Frederik Hendrik gelastte Gooswijn van der Lawick en Mislich op 9 augustus met 600 soldaten naar Emmerich op te trekken om daar deel te nemen aan de inname van Wesel en nam daar twee schansen in die de Spanjaarden aan de Lippe hadden opgeworpen. De Staten-Generaal beloonden Wolf met een gouden medaille ter waarde van honderd rijksdaalders.
Gasthuis/ Agnietenhuis (het huis van Mislich)
Armenhuis
Mislich heeft veel voor de armen in Bredevoort betekend. In 1637 stelde hij een testament op waarbij hij zijn huis en gehele bezit, ter waarde van 15.000 gulden (in die tijd een enorm bedrag) naliet aan de armenzorg van Bredevoort. Hierdoor ontstond het gezegde ‘de armen van Bredevoort bunt rieke’. Twee jaar later werd dit testament uitgevoerd, hij is dus tussen 1637 en 1639 overleden. Mislich werd begraven in de Sint-Joriskerk.
Het huis van Mislich moet ergens in de buurt van het latere Ambthuis hebben gestaan. De huuropbrengsten van het huis kwamen volledig ten goede aan de armen. Naast de weduwe woonden er nog twee gezinnen in het huis. Achter dat woonhuis waren drie woningen die door armen bewoond werden.
In 1808 vertegenwoordigde het legaat van Mislich nog een waarde van 6135 gulden. De erfenis werd tot 1835 beheerd door door twee administrateurs die om de een of twee jaar werden vervangen. Zij ondersteunden het armenbestuur van de kerk, dat bestond uit diakenen en provisoren, als zij in hun uitgaven tekortkwamen.
Lankhofstraat
De Lankhofstraat in Aalten lag op het grondgebied van Wolf Mislich. Het grondgebied heette vroeger ‘Den Enkhof’ of het goed ‘Lankhof’. ook wel ‘Langenhave’ genoemd. Het grondstuk van Mislich lag globaal tussen de Bodenvoor, Bredevoortsestraat en Haartsestraat, ook wel ‘Lankhaverstegge’ genoemd. Later werd het Gasthuisstraat. Deze grond strekte zich uit tot aan het Smees.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Bronnen
‘Breevoort can ick vergeten niet’, H.A. Hauer
‘De verdediging van Nederland in 1629’, J.P de Bordes
Evert Maarten Smilda werd op 10 juni 1928 geboren in Utrecht. Hij is op 11 november 2020 overleden. Smilda heeft in Aalten een grote rol van maatschappelijke betekenis gespeeld. Zo leverde hij onder andere een belangrijke bijdrage aan het op de kaart zetten van de Aaltense geschiedenis.
Nederlands Indië
Hij werkte in een laboratorium als instrumentmaker toen hij als militair werd uitgezonden naar Nederlands Indië, het tegenwoordige Indonesië. In Arnhem volgde hij zijn militaire opleiding en in Zaandam leerde hij voor ‘geweermaker’. Dat was zijn functie in Indonesië. Evert was net twintig toen hij naar het oosten vertrok. De bootreis duurde een maand.
Smilda diende twee jaar in Indonesië. De taak van de Nederlandse militairen was om een poging te doen om de rust te laten terugkeren na het vertrek van de Japanners. Ze trokken van dorp naar dorp. Als het ‘gewone’ leven weer werd opgepakt gingen de jongens verder.
Bij terugkeer in Nederland was er voor de oud-Indiëgangers veel niet goed geregeld. Evert was zijn baan kwijt. Hij pakte echter de draad op en volgde een opleiding voor amanuensis. Later haalde hij een graad in de wiskunde, natuurkunde en scheikunde en gaf jarenlang les op de LTS in Aalten.
Kort nadat Evert uit dienst trad leerde hij zijn toekomstige vrouw Itte kennen. In 1959 kwam hij met zijn vrouw naar Aalten om te gaan werken als amanuensis aan de Christelijke Scholengemeenschap. Door avondstudie werkte hij zich op tot leraar aan de avondmavo en de LTS.
Plaatselijke geschiedenis
Smilda had een grote belangstelling voor geschiedenis. Al vroeg in de jaren zestig zag Smilda het belang van het mooie Aaltense dorpsgezicht in. Hij heeft bij de provincie Gelderland gelobbyd om verschillende karakteristieke panden op de monumentenlijst te krijgen die anders afgebroken zouden worden. Mede daardoor werd het centrum van Aalten het eerste Beschermde Dorpsgezicht van Gelderland.
In 1962 was hij betrokken bij de oprichting van de oudheidkundige werkgemeenschap ADW. In dezelfde tijd kwam hij in het bestuur van de Aaltense Oudheidkamer. Veertig jaar zat hij in het bestuur, waarvan negentien jaar als voorzitter. Samen met anderen heeft hij de basis gelegd van wat nu het Nationaal Onderduikmuseum is.
In 1964 schreef hij ‘Twee eeuwen tussen Es en Slinge‘, over de koperslagers in de Peperstraat. Later verzorgde hij de uitgifte van ‘Aalten in oude ansichten‘ en twee delen ‘Aalten, zoals het was zoals het is‘ in samenwerking met G.J. Timmer.
Toen de plaatselijke Joodse gemeenschap het onderhoud van de Aaltense synagoge niet meer kon betalen nam Evert, op dat moment voorzitter van de Vereniging Oudheidkamer Aalten, het initiatief om de synagoge tot Gemeentelijk Monument te laten verklaren en richtte hij in 1983 samen met anderen de stichting ‘Vrienden van de Aaltense synagoge‘ op.
Op het toenmalige asielzoekerscentrum Groot Deunk in Barlo verzorgde Smilda lessen Nederlands. Ook was hij 22 jaar lid van de Gemeentelijke Monumentencommissie in Aalten. Samen met met Duitse historici werkte hij aan de uitgifte van tweetalige geschiedwerken.
In 2005 werd Smilda lid van het Aaltens Evergreenkoor. Op zijn 92e verjaardag werd Evert door het koor verrast met een aubade bij de Zuiderkerk. Dat was tevens bedoeld als afscheidscadeau voor Smilda, die eerder dat jaar had aangegeven te willen stoppen als koorlid. In een open Landauer getrokken door twee prachtige paarden, maakte Evert met zijn vrouw een rit door het dorp. De aanwezigheid van zijn familie maakte de verrassing compleet.
Smildapad
Op het terrein van de voormalige Technische School worden 56 woningen gebouwd. Tussen het zuidelijk en het noordelijk deel van het bouwplan aan de Ludgerstraat zal een straat worden aangelegd. Oudheidkundige kringen en sympathisanten van de synagoge hebben verzocht om deze te vernoemen naar Evert Smilda, als erkenning voor al zijn maatschappelijke verdiensten. De gemeente heeft in oktober 2022 positief gereageerd en besloten dat de straat de naam Smildapad zal dragen.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Dirk (Dick) Fries (30-03-1924 – 08-10-2002), zoon van Georg Fries en Jansje Meijerman, was een begrip in Aalten. Iedereen kende hem van zijn winkel in rookartikelen, Sigarenmagazijn Dick Fries. Ook was hij een bekende verschijning op straat, met zijn blindengeleidenhond.
Fries was blind geworden tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1949 opende hij zijn winkel aan de Landstraat in Aalten. Ondanks zijn handicap wist hij de weg in zijn winkel feilloos te vinden. Ook het afrekenen met de klant leverde voor hem geen probleem op.
Iedere sigarenliefhebber wist het winkeltje van Dick Fries in Aalten wel te vinden. Dick Fries was zelfs Hofleverancier. Twee jaar na zijn overlijden verhuisde de inventaris van deze winkel naar het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Ondernemer, fotograaf, decoratie- en kunstschilder en levensgenieter
Gerrit Hendrik Heinen (Aalten, 01-08-1851 – Aalten, 26-09-1930) werd geboren aan de Varsseveldsestraat in Aalten. Zijn ouders waren Jan Willem Heinen en Antonetta Piepers.
Op negentienjarige leeftijd vertrok Gerrit Hendrik naar Warnsveld, na een jaar kwam hij in 1871 weer terug in Aalten. In 1877 vertrok hij opnieuw. Ditmaal naar Rotterdam, om het vak van huis- en decoratieschilder te leren. Twee jaar later kwam hij in Amsterdam terecht. Daar begon hij een schildersbedrijf en had na enige jaren meer dan honderd gezellen in dienst.
Heinen maakte het zogezegd en investeerde in onroerend goed. Hotel-Café Schiller aan het Rembrandtplein was de ontmoetingsplaats voor de huizenhandel en Heinen was daar dan ook vaak te vinden.
Daar werkte destijds ook Gerrit Jan Prins uit Aalten, de latere eigenaar van het café aan de Prinsenstraat. Door bemiddeling van Heinen werd op 1 april 1901 de officiële opening gevierd van ‘Sociëteit Schiller Prins’ in aanwezigheid van de heer Schiller uit Amsterdam. In 1902 schonk Heinen vier wandschilderingen, samen de vier jaargetijden vormend, voor de nieuw aangebouwde serre van Schiller.
Heinen bleef ook Aalten vaak bezoeken. Hij was een levensgenieter, stedeling en natuurlijk kunstenaar in het decoratieve. Hij droomde ervan om van Aalten een kunstplaats te maken en stelde enkele werken beschikbaar aan de Oudheidkamer. De drommen mensen bleven echter uit.
Op een van zijn reizen naar het buitenland leerde Heinen de Zwitserse Marie Streuli kennen. In 1880 trouwde hij met haar en samen kregen ze negen kinderen. Ze woonden aan de Keizersgracht. Gerrit Hendrik Heinen is de vader van onder anderen Marie Heinen, directrice van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid. Gerrit Heinen en Marie Streuli scheidden in 1911.
Fotografie
In 1894 maakte Heinen een serie foto’s van Amsterdam die hij in eigen beheer uitgaf onder de titel ‘Panorama’s en stadsgezichten van Amsterdam’ met 26 opnames. Voor zijn fotografie koos hij hoge standpunten, zoals het Rijksmuseum, het Centraal Station, het Paleis voor Volksvlijt en het Doelen Hotel, maar ook watertoren van Nieuweramstel en de zolders van gewone woonhuizen. In het Centraal Station in Amsterdam zijn nog steeds schilderingen van Heinen aanwezig.
Heinen verdiende zoveel geld als ondernemer dat hij in 1913 kon ophouden met werken. Hij bleef wel bas-reliëfs schilderen. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door in Italië, waar hij kennis maakte met Pietro Armati, een Italiaans kunstschilder, die hij naar Aalten bracht en aan opdrachten hielp.
Servaas van Leuven werd op 12 maart 1811 geboren in Kampen. In 1838 trouwde hij in Aalten met Henriette Wilhelmina Christina Theodora Rost, dochter van gepensioneerd kapitein Johann Christian Rost. Zij woonden in het pand met het huidige adres Bredevoortsestraatweg 7. Samen kregen zij maar liefst tien kinderen. Van deze kinderen stierven er twee op zeer jeugdige leeftijd en werden begraven in de grafheuvel op ’t Smees.
Zutphensche Courant, 17 april 1886
In 1896 schreef het ‘Weekblad voor Aalten, Breedevoort, enz.’ het volgende:
“Na een ruim 60-jarige praktijk, heeft de geneesheer S. van Leuven te Aalten, op ruim 85-jarigen leeftijd besloten de geneeskundige praktijk neer te leggen. Tot op dezen dag heeft die geneesheer met een voorbeeldeloozen ijver zijn moeilijken, afmattenden dienst waargenomen. Vooral op verloskundig gebied muntte de brave man uit door ijver en plichtsbetrachting.
Bij winterdag en nacht, bij sneeuw en koude en wind, werd tot zelfs op dezen hoogen leeftijd zijn goede hulp nimmer tevergeefs ingeroepen. Bij de schaarschte aan geneeskundige hulp in den Achterhoek van Gelderland, was hij voor velen de reddende engel. Eenige duizenden verlossingen werden door hem verricht. Voor velen – er waren veele behoeftigen in deze zandstreek – was hij de belanglooze goede raadgever en helper.
Hoewel oud, zou het voor velen een voldoening zijn geweest, als de borst van zulk een man, voor de weinige jaren van rust, die hem mogelijk nog gegund zijn, versierd ware met eenig blijk van erkenning zijner verdiensten; zoodoende toch zoude blijk zijn gegeven, dat de verdiensten van een geacht geneesheer, al is deze dan ook in een achterhoek des lands gevestigd, gewaardeerd werden.
Juist bij de zucht der medici om zich in de groote steden te vestigen, zou zulk eene onderscheiding mogelijk niet zonder belang zijn.”
Servaas van Leuven overleed op 24 november 1898 in Aalten. Hij werd begraven op de Oude Begraafplaats aan de Varsseveldsestraatweg in Aalten.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Op bovenstaande foto zien we links het pand dat vroeger op de hoek Bredevoortsestraatweg-Peperstraat stond (waar tegenwoordig Pepper 8 zit). Dat pand was ooit de stalhouderij waar dokter Servaas van Leuven eind 19e eeuw zijn paard en koets had staan.
Onderwijzer, met diverse maatschappelijke functies
Warnar Willem Marinus Moll werd op 17 augustus 1857 geboren in Bredevoort. Hij overleed op 18 november 1937 in Winterswijk.
De Aaltensche Courant schreef een dag na zijn overlijden:
Op den leeftijd van ruim 80 jaren is een bekende figuur uit onze gemeente Woensdag overleden. De heer W.W.M. Moll, oud-onderwijzer, de altijd opgeruimde krasse grijsaard, is na enkele dagen ongesteldheid in het Ziekenhuis te Winterswijk verscheiden.
Sinds menschenheugenis heeft „Meester Moll” het onderwijs te Bredevoort gediend, en het grootste deel van Bredevoorts ingezetenen heeft hij op de schoolbanken gezien. Buiten de school nam de heer Moll intens deel aan het maatschappelijk leven, en in velerlei functies heeft hij het openbare leven gediend.
Z’n grootste liefde had wel de Tuberculosevereeniging, welke te Aalten zetelde. Voor deze vereeniging was hij lange jaren de steunende kracht. Jaren lang vervulde hij voorts het voorzitterschap van de Boterfabriek en Bredevoorts Belang, en vervulde bestuursfuncties in het veefonds, de vereeniging voor ziekenhuisverpleging, Zwanenbroek-commmissie enz. Van de oprichting tot 1922 was hij commissaris van de Geld.-Westf. Tramweg Mij. Van de oprichting dezer maatschappij gaf de heer Moll mede den eersten stoot. Verder bekleedde de overledene nog het voorzitterschap der commissie tot wering van schoolverzuim, welke functie hij reeds een groot aantal jaren vervulde.
Bredevoort in de eerste plaats, en de gemeente Aalten verliezen in den heer Moll een medeburger, die zeer veel voor de belangen zijner woonplaats heeft gedaan. Maandagmiddag wordt het stoffelijk overschot op de algemeene begraafplaats te Bredevoort ter aarde besteld. Ongetwijfeld zullen velen zich gedrongen gevoelen den overledene de laatste eer te bewijzen.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Jan de Vries (Bredevoort, 21 maart 1911 – Bafwasende, 19 december 1964) was een kind van Johan de Vries, stationschef van het tramstation te Bredevoort en diens vrouw Aleida Wensink. Hij was vele jaren werkzaam als rooms-katholiek missionaris in Belgisch Congo (het tegenwoordige Zaïre), waar hij in 1964 werd vermoord.
Toen hij 12 jaar oud was vertrok hij naar Bergen op Zoom naar het Juvenaat van de Priesters van het Heilige Hart van Jezus, na deze opleiding werd hij geprofest op 8 september 1930. Hij volgde daarna studies filosofie in Liesbosch en theologie in Hees (Nijmegen). Op 14 juli 1935 werd Jan tot priester gewijd.
Op 27 augustus 1937 vertrok hij naar Belgisch Congo waar hij rondreizend missionaris was geworden in het aartsbisdom Stanleyville. Daar trok hij door het oerwoud van dorp naar dorp, een periode die hij beschreef in het kinderboekje Waar het oerwoud ruist (1938). Later werd hij directeur van enkele scholen in Avakubi, waar hij een zangkoor begeleidde, en Bafwasende als novicemeester, waar hij broeders opleidde uit Belgisch Congo. De laatste jaren was hij missieoverste en pastoor van Lubutu en Batama. In 1960 was De Vries nog in Bredevoort voor de viering van zijn zilveren priesterjubileum.
Waarschijnlijk zijn toen deze filmopnamen gemaakt:
Moordpartij Bafwasende 1964
In datzelfde jaar werd Congo onafhankelijk, en toen de Simba’s zich tegen de nieuwe regering verzetten, ontstond een burgeroorlog. De Vries was op retraite in Stanleyville, maar keerde daarop meteen terug naar zijn missie in Batama. Daar werd hij op 31 oktober 1964 samen met vier broeders en twee zusters door de rebellen gevangengenomen en mishandeld. Zij waren onder de zevenentwintig personen die met een vrachtauto naar Bafwesende werden vervoerd.
Op 25 november werden de paters door een soort krijgsraad ter dood veroordeeld. Op 27 november werden zij naar de oevers van de rivier de Lindi bij het dorp Bafwasende gebracht. De achtergebleven vrouwen hoorden mitrailleurvuur. De vrouwen werden op 19 december bevrijd door huurlingen.
De dood van Jan de Vries maakte diepe indruk in Bredevoort. Nog hetzelfde jaar werd een gedenksteen geplaatst in de plaatselijke RK kerk. Toen enkele jaren later zijn huis gesloopt werd om een doorgang te maken naar een nieuw aan te leggen straat, heeft de gemeente Aalten besloten (vermoedelijk in 1969) deze straat Pater Jan de Vriesstraat te noemen.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Bronnen
Nazareth, Bredevoort en zijn katholieken – Jos Wessels, Uitgeverij Fagus, 1997 (ISBN 90-70017 16-4)
Pater Jan de Vries, een man met een missie – Hans de Graaf 2014, Uitgeverij Lammers Dtp
Makelaar/taxateur, met diverse maatschappelijke functies
Gerrit Jan Prinsen werd geboren op 14 augustus 1888 in huis nr. 242 te Aalten (Lichtenvoordsestraatweg 16), als zoon van nachtwaker Gerrit Jan Prinsen en Dela ter Maat. Hij overleed op 7 juni 1941 in Aalten. Gerrit Jan Prinsen werd begraven op begraafplaats Berkenhove.
De Aaltensche Courant schreef destijds het volgende over hem:
In den leeftijd van 52 jaren is overleden de heer G.J. Prinsen, beëedigd makelaar en taxateur. Een zware ziekte waarmee hij ruim acht maanden streed, liefdevol verpleegd door zijn echtgenoote, bracht Zaterdag 7 Juni het einde van zijn aardsche leven.
Enkele weken geleden zaten wij aan zijn ziekbed en hoopten met hem dat spoedig de voorjaarszon mocht komen en herstel van krachten zou kunnen brengen. God heeft het anders gemaakt en dat Hij het was, trooste thans zijn weduwe en familie.
Onze gemeente heeft in den heer Prinsen een goed burger verloren. Niet als een die van zich deed spreken, maar als een naar wien werd geluisterd. Duidelijk kwam dit tot uitdrukking in de woorden van den voorz. van Aalten’s Belang op de laatst gehouden jaarvergadering: „al zullen we in de toekomst hem, die één onzer werkzaamste leden was, en naar wiens adviezen op onze vergaderingen ieder met aandacht luisterde, noode missen“.
Als president-kerkvoogd der Ned. Herv. gemeente en voorzitter van het Orgelcomité heeft de heer Prinsen een groot aandeel gehad in de algeheele restauratie van het orgel. Voorts was de thans overledene lid van den Raad van Commissarissen der Middenstandsbank, voor welke steeds groeiende instelling hij gaarne zijn tijd gaf.
Ambtshalve verrichtte de heer Prinsen meerdere groote transacties en gaf als bouwkundige meerdere panden in de loop der tijden een nieuw aanzien. Zoo kocht hij b.v. het terrein voor den watertoren der W.O.G. nabij den Lindeboom, in opdracht van die maatschappij. Ook de kleinere man hielp hij gaarne voort en won door zijn hulpvaardigheid en rechtvaardigheid steeds hun vertrouwen. De zekerheid dat zijn nagedachtenis dankbaar in veler harten zal voortleven zij de nabestaanden tot troost.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Abraham (Bram) ten Dam werd geboren op 14 juli 1834 in de Kerkstraat te Aalten, als zoon van zilversmid Harmen Jan ten Dam en Petronella Johanna Gerber. Op 6 juni 1861 trouwde hij met Elisabeth Manschot.
In 1871 stichtten Abraham en zijn zwager Bernard Manschot een kammenfabriek aan de Damstraat in Aalten: Ten Dam & Manschot. Zij woonden tegenover elkaar aan de Bredevoortsestraatweg, Bram in het huis waar nu Fysiotherapie van Panhuis is gevestigd en Bernard in de witte villa er tegenover. De zoon (en opvolger) van Bram, Herman, heeft de woning aan de Bredevoortsestraatweg 52 laten bouwen.
Ten Dam is tevens raadslid en wethouder geweest in de gemeente Aalten.
Abraham ten Dam overleed op 1 februari 1915, 80 jaar oud, en werd begraven op de Oude Begraafplaats in Aalten.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Izaak Antonie de Moor, geboren op 31 mei 1905 te Goedereede, werd in 1939 tot burgemeester van Breskens benoemd. In 1941 sloot hij zich daar aan bij de N.S.B. Na ‘Dolle Dinsdag‘ vluchtte hij naar Aalten, waar hij vanaf 18 september 1944 het burgemeestersambt waarnam, tijdens de onderduikperiode van burgemeester Monnik. Toen hem een paar dagen voor de bevrijding de grond te warm onder de voeten werd, nam hij de wijk naar Grijpskerk, waar hij bij de bevrijding werd gearresteerd. Na 1½ jaar geïnterneerd te zijn geweest, werd hij voorlopig in vrijheid gesteld.
Op 10 maart 1947 stond De Moor terecht voor het oorlogstribunaal te Groenlo. De punten der tenlastelegging waren als volgt: groepsleider en onderkringleider der N.S.B., buurtschapshoofd N.V.D., lid N.A.F. ambtsperiode te Breskens; de eed van trouw aan Mussert af te leggen; scholingsmiddagen N.V.D. uit te schrijven; de gemeentebode J.J. Bliek te bedreigen; een wapenvergunning bij de Beauftragte van de Rijkscommissaris aan te vragen; door bij het terugvoeren van Ned. Militairen als krijgsgevangenen naar Duitsland te zeggen: „Ze verdienen niet anders, ze hebben niet anders gedaan dan saboteeren”; te colporteeren met Volk en Vaderland en de Zeeuwsche Stroom; medewerking te verlenen aan de arbeidsinzet voor de kustverdedigingswerken; te Goes een opleidingscursus voor burgemeesters te geven.
De ambtsperiode te Aalten
De dagvaarding betreffende zijn ambtsperiode te Aalten omvatte de volgende tenlasteleggingen: medewerking verlenen aan arbeidsinzet O.T. te Zevenaar en Bocholt; hulp van de Landwacht in te roepen voor controle op onderduikers, voor vordering van rijwielen en voor arrestatie onderduiker bij Te Giffel. Voorts heeft beschuldigde alle ondergedoken gemeente-ambtenaren ontslagen en de Sicherheitspolizei te Doetinchem in kennis gesteld van de arrestatie van drie personen, waaronder B.H. Wikkerink, wegens het voeren van illegale activiteit. Tenslotte heeft hij de hulp ingeroepen van de te Aalten gestationeerde Grüne Polizei in verband met de arrestatie van de ondergedoken joodse familie Baruch.
Beschuldigde zette uiteen, dat hij door het aanvaarden van het burgemeesterambt te Aalten de bevolking zoveel mogelijk ter wille had willen zijn. De president: „U hebt al uw krachten gegeven aan de Duitse, dus vijandelijke zaak ter vernietiging van het Nederlandsche materiële zowel als geestelijke verzet. Toen U in Breskens zag, wie en wat de Duitsers waren, had u in Aalten niet meer als burgemeester moeten optreden.” Beschuldigde: „Ik had te kiezen tussen landwachter of burgemeester. Voor de landwacht voelde ik niets”. De president: „U had ook nog een andere weg kunnen kiezen: geen van beide.”
Daarop kwam ter sprake, waarom beschuldigde op 10 oktober 1944, toen de S.S. in Aalten razzia had gehouden en de aangehouden personen in het feestgebouw werden gebracht, daarbij tegenwoordig was geweest. Beschuldigde: „De S.S. was voornemens de kerken af te zetten. Ik wist dat dit in Aalten veel beroering zou geven, daarom trachtte ik goed te maken wat er nog goed te maken was. In enkele gevallen heb ik nog iets ten gunste van de aangehoudenen kunnen doen.” Beschuldigde ontkende de zes gijzelaars te hebben laten arresteren. „In het rapport aan Doetinchem”, aldus beschuldigde, „heb ik het wel verklaard. Wijlen v.d. Glas, de landwachtcommandant gaf de opdracht tot arrestatie van gijzelaars. Als burgemeester moest ik het rapporteren.”
De president: „Waarom poogde u een nieuw bevolkingsregister samen te stellen, u wist toch, dat het oude bewust was verdwenen. U was in alle opzichten een willoos werktuig in de handen van de Duitsers.” Voorts wees spreker er op, hoe gevaarlijk het was aan Vossers mede te delen, dat de secretaris der gemeente, Bijlsma, er met de gemeentepapieren en bescheiden vandoor was gegaan en genoemde Vossers te zeggen, waar B. zich waarschijnlijk bevond. President: „U was een overtuigd en fel N.S.B.-er.” Beschuldigde: „Fel niet, ik was idealist. Ik had het als roeping en taak beschouwd iets voor het Nederlandse volk te doen.”
Nadat de verschillende punten der tenlastelegging tijdens de ambtsperiode in Breskens waren behandeld, kwam tenslotte de arrestatie van de te Aalten ondergedoken familie Baruch ter sprake. Beschuldigde gaf toe, onvoorzichtig te hebben gehandeld. Hij had het in een gesprek met de Grüne Polizei gezegd. De president: „U wist zelf, welke beestmensen de G.P. waren.” Beschuldigde: „Het is op dat moment niet tot me doorgedrongen. Ik heb kunnen verhinderen, dat de Oberleutnant de drie bedoelde Joden liet doodschieten. Op mijn aandringen zouden ze op transport naar Doetinchem worden gesteld; daar de bevrijding naderde, konden ze in Aalten blijven en bij mijn vertrek heb ik Tilbusscher gezegd, dat de Joden direct vrijgelaten konden worden, hetgeen ook is geschied.”
Uitspraak
Beschuldigde, die geen verdediger had, zei in zijn slotwoord dat hij thans weer in het arbeidsproces ingeschakeld is. Hij riep de clementie van het Tribunaal in. „Ik heb een les voor mijn leven gehad; bovendien werd mijn huis in Breskens weggebombardeerd, mijn 17 pensioenjaren zijn weg, ik was ambtenaar in hart en ziel, ik erken totaal fout te zijn geweest. Geef mij de gelegenheid thans weer voor mijn gezin te zorgen”, zo riep hij uit.
Na Raadkamer zei de president, dat het billijk zou zijn, beschuldigde een internering op te leggen langer dan de voor-interneering. Het Tribunaal wenste echter rekening te houden met de omstandigheden, waarin beschuldigde zich thans bevindt. Aan hem werden de volgende maatregelen opgelegd: Internering gelijk aan de voor-internering; ontzetting uit het recht een overheids- of semi-overheidsfunctie te bekleden; ontzetting uit de beide kiesrechten en verbeurdverklaring radio.
De Moor overleed op 17 februari 1984, op 78-jarige leeftijd, in Warnsveld.
In de vroege ochtend van 21 september 1943 legt Piet Hoogenkamp, de assistent van de Aaltense huisarts tevens verzetsman Joop der Weduwen, voor het huis met adres Patrimoniumstraat 12 in Aalten een pakket neer. Op dat adres woont verzetsleider Hendrik Jan Wikkerink alias Ome Jan met zijn gezin. Er wordt aangebeld.
Het pakket blijkt een pasgeboren baby te zijn. Het is de zoon van Lena Jedwab-Kropveld en Yitzack Jedwab, rabbi (voorganger) van de Joodse gemeente in Aalten. Het echtpaar zat vanaf medio 1942 ondergedoken op de boerderij van de familie Veldboom in Lintelo. Verzetsleider Ome Jan en dokter Der Weduwen hebben het te vondeling leggen van tevoren zo afgesproken.
Vondeling
Dochter Jo Wikkerink vertelde daar later over:
“We wisten dat de bevalling op komst was en het baby’tje zou bij ons gebracht worden. Vader en moeder hebben het alleen aan de oudste drie verteld. De jongsten wisten niets. Ze konden dan ook niet hun mond voorbij praten. Vader en moeder hebben ‘s avonds in de donkere kamer gewacht. Het leek voor de buurt dan net of ze naar bed waren. Toen er werd aangebeld wisten ze dat het kindje er was. Ze hebben de jongsten uit bed gehaald en verbaasd geroepen: “Kom ‘ns kieken wat d’r now is!”
Het joodse kindje was dus in de onderduik geboren en werd drie dagen later door mevrouw Dela Wikkerink-Eppink met de naam ‘Willem Herfstink’ aangegeven en als zodanig in het geboorteregister van de gemeente Aalten ingeschreven. De naam was symbolisch gekozen. Willem verwijst naar Koningin Wilhelmina, Herfstink naar de eerste dag van de herfst (21 september) en het Saksische achtervoegsel ‘ink‘ betekent ‘behorend tot het erf of de familie van’.
Omdat zich om één uur ’s nachts slechts enkele personen – zoals artsen – op straat mochten bevinden, werd vier uur ’s ochtends opgegeven als tijdstip waarop de baby gevonden was. Hierdoor werd het onderzoek naar de herkomst van het kind aanzienlijk bemoeilijkt. ”Ik kwam wel eens ’s avonds laat met een dikke buik thuis met de trein. Dan had ik ‘contrabande’ bij me alsof ik hoogzwanger was. Toen Wimke op de stoep gelegd werd, zeiden ze dan ook: “Dat zeggen ze nou wel, maar het zal d’r wel ene van één van de meisjes zijn.”
Arisch verklaard
De volgende dag moest de dienstdoende gemeente-arts, dokter Knol, de vondeling onderzoeken. De baby was niet besneden en daarom gaf hij de verklaring af dat het kind 100% Arisch was. “De volgende dag is vader meteen naar Schepers gegaan, die schuin tegenover ons woonde (hij werkte bij te Paske). Vader wist: als ik het daar vertel, dan weet meteen iedereen in Aalten het. Achter ons, naast Vossers, woonde een NSB-vrouw. Die lag op haar knieën voor het wiegje van Wimke te kijken of hij wel Arische trekken had.”
Lennie en Yitzchak waren inmiddels verhuisd naar een andere schuilplaats in Lintelo. In juni 1944 verplaatste het verzet hen in een met hooi bedekte wagen naar het huis van Bernard en Gesina Wevers in de buurtschap Dale, achter de Ringweg, net buiten het dorp Aalten.
Aanvankelijk wilden zij het echtpaar Jedwab niet in huis opnemen omdat zij al onderdak boden aan evacués. Een dominee van de gereformeerde kerk bracht de vrome calvinisten op andere gedachten: hij predikte dat de vervolgden geholpen moesten worden.
Bernard, een timmerman, bouwde voor hen een kamer achter de kast waar ze al hun tijd doorbrachten. Mevrouw Wevers kookte voor haar Joodse gasten zoveel mogelijk volgens koosjere regels.
Willem was ondertussen liefdevol in het gezin van de familie Wikkerink opgenomen. Vooral moeder Dela en oudste dochter Lien Wikkerink zorgden voor ‘Wimke’ zoals zij hem noemden. Dela Wikkerink liep met de baby in de kinderwagen regelmatig naar het onderduikadres van de Joodse ouders in Dale. Ze nam vaak wat fruit uit de moestuin mee in haar tas. Er waren mensen in Aalten die zeiden: “Wat vrouw Wikker toch altied bi-j Wevers mot?”
Tegen het einde van de oorlog werden twee Duitse soldaten ingekwartierd in huize Wevers. Terwijl de soldaten in het huis waren, zaten Lena en Yitzack in stoelen in hun verborgen kamer en mochten ze niet bewegen of geluid maken, soms dagenlang.
Na de oorlog
Na de bevrijding in maart 1945 werd het gezin herenigd en kreeg de kleine zijn echte naam: Aron Jan Willem Jedwab. De naam Willem bleef bestaan en de tweede voornaam Jan verwijst naar zijn redder Jan Wikkerink. Koningin Wilhelmina kwam vrij snel na de oorlog naar Aalten en bezocht de familie Wikkerink om deze te eren voor hun daden in het verzet. Jo Bulsink-Wikkerink: “Ik zie Wilhelmina nog staan. Ze sloeg mijn opa op zijn schouder en zei: Wikkerink, u heeft een dappere zoon”.
Het jonge kind Willem kende zijn eigen ouders niet of nauwelijks. Jo Wikkerink – de tweede dochter in het gezin – trok toen een jaar lang in bij de familie Jedwab, zodat Willem iets makkelijker kon wennen aan zijn eigen ouders en nieuwe omgeving. Het gezin Jedwab emigreerde in 1947 naar de VS en daar veranderden zij hun achternaam in Jade.
Dela Wikkerink-Eppink met Aron Jedwab alias Willem Herfstink
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Christelijk vakbondsbestuurder en antirevolutionair politicus
Antoon Stapelkamp werd op 27 februari 1886 geboren op huisnummer 162 (Hogestraat 26) in Aalten en overleed op 19 januari 1960 in Utrecht. Hij was de zoon van Gerrit Jan Stapelkamp, fabrieksarbeider en keuterboer, en Hendrika te Sligte. Op 12 juni 1913 trad Antoon in het huwelijk met Johanna Aleida Stronks, met wie hij vijf dochters en twee zoons kreeg.
Stapelkamp groeide op in een gereformeerd gezin met vier kinderen in Aalten. Na afronding van de christelijke lagere school moest hij als twaalfjarige zijn bijdrage gaan leveren aan het gezinsinkomen. Hij trad in dienst bij de sinds 1872 in Aalten gevestigde knopen- en kammenfabriek Ten Dam en Manschot, waar zijn vader al werkte en die enkele jaren later ook zijn jongere broer Herman in dienst nam.
Gestimuleerd door hun ouders volgden beide jongens ’s avonds vervolgonderwijs. Maar alleen bij de jongste resulteerde dat in diploma’s en een loopbaan in het onderwijs. Antoon bleef meer dan twintig jaar hoornen kammen maken bij Ten Dam en Manschot.
Op veertienjarige leeftijd was Stapelkamp getuige van een debat tussen de Enschedese socialist J.F. Tijhof en H. Verveld, de voorzitter van de interconfessionele Nederlandsche Christelijke Textielarbeidersbond ‘Unitas’. Onder de indruk van het optreden van Verveld meldde hij zich aan als jeugdlid van de afdeling die deze in Aalten had opgericht. Deze afdeling bleek echter niet levensvatbaar.
Bestuurlijke carrière
Van belang voor Stapelkamps maatschappelijke en politieke ontwikkeling was het lidmaatschap van de Gereformeerde Jongelingsvereniging, de kweekvijver van bestuurlijk talent van het gereformeerde volksdeel. Behalve secretaris en voorzitter van de Aaltense afdeling was hij bestuurslid van de Gelderse sectie van de Nederlandsche Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerde Grondslag.
In de plaatselijke afdeling van het werkliedenverbond Patrimonium werden zijn bestuurlijke kwaliteiten al spoedig opgemerkt, wat in 1903 resulteerde in zijn verkiezing tot secretaris. Hij weigerde evenwel, omdat hij zich als zeventienjarige te jong en te onervaren vond. Elf jaar later zou hij deze functie wel aanvaarden.
In 1914 richtte Stapelkamp met enkele Patrimonium-vrienden de Vereeniging van Christelijke Hoornbewerkers op, een plaatselijke vakbond die zich op 1 maart 1914 als zelfstandige organisatie bij het CNV aansloot. Zelf nam hij de taak van secretaris op zich. De vakvereniging was echter te klein om een toekomst te hebben en de Hoornbewerkersbond ging weldra ter ziele. Stapelkamp stichtte daarop een Aaltense afdeling van de Nederlandsche Bond van Christelijke Fabrieks- en Transportarbeiders (NBCFHT). Hijzelf werd wederom secretaris.
Na een periode als actief lid en bestuurder van de NBCFHT werd hij in 1931 lid van het CNV-bestuur. Het gezin Stapelkamp verhuisde naar Den Haag, waar de bond een nieuw hoofdkantoor had gevestigd. Dat betekende het einde van Stapelkamps prille lidmaatschap voor de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) van de Aaltense gemeenteraad.
In 1935 werd hij benoemd tot voorzitter. Hij probeerde een eigen CNV-koers uit te zetten en invloed uit te oefenen op het kabinetsbeleid, waarin bezuinigingen centraal stonden. Hoewel hij de hoofdlijn van het beleid van de kabinetten Colijn deelde, was hij het vaak niet eens met de concrete maatregelen.
In de bezettingsjaren ontwikkelde Stapelkamp zich tot een krachtig voorzitter. Door hem aangevoerd volgde het CNV in het eerste jaar van de bezetting een koers van ontwijkende aanpassing, waarbij contact met de bezetter beperkt werd tot het onvermijdelijke en structurele hervormingen werden afgewezen. In november 1940 accepteerde Stapelkamp een uitnodiging van het Deutsche Arbeitsfront om een oriëntatiereis naar Duitsland te maken. Dit werd hem nog lang verweten.
Op 30 juni 1941 werd Stapelkamp met circa negentig andere bekende antirevolutionairen gearresteerd. Hij verbleef tot december 1942 achtereenvolgens in de kampen Schoorl, Buchenwald, Haaren en St. Michielsgestel. Na zijn vrijlating was Stapelkamp aanjager van de ondergrondse ‘Binnen-contactgroep’. Ook herstelde hij de contacten met vertegenwoordigers van de andere werknemers- en werkgeversorganisaties.
Na de Tweede Wereldoorlog werd Stapelkamp opnieuw benoemd tot voorzitter van het CNV, een functie die hij bekleedde tot zijn aftreden in 1947. Verder was hij:
Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, van 20 november 1945 tot 4 juni 1946
Wethouder (van maatschappelijke aangelegenheden) van Utrecht, van november 1945 tot 2 september 1946
Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van 4 juni 1946 tot 3 juli 1956
Lid van de Provinciale Staten van Utrecht, van 20 juni 1946 tot 4 juli 1950
Begin 1960 kreeg Stapelkamp te kampen met een verwaarloosde suikerziekte. Hij overleed aan de complicaties daarvan.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
‘Mag boycot onder de toelaatbare strijdmiddelen in den economischen strijd worden gerangschikt?’ in: Verslag van de veertiende algemeene vergadering van het Christelijk Nationaal Vakverbond (Utrecht 1929) 57-70;
‘De christelijke vakbeweging: vrucht van het verleden; eisch van het heden; levensvoorwaarde voor de toekomst’ (Utrecht 1945);
‘Dr. H. Colijn en het sociale leven’ in: Een groot vaderlander. Dr. H. Colijn herdacht door tijdgenooten (Leiden 1947);
‘Het sociale beleid van het kabinet-Drees’ (Den Haag z.j.);
‘Verantwoorde emigratie’ (Den Haag 1951);
‘De gemeenten en de werkgelegenheidspolitiek’ (Den Haag 1953);
‘De banier opnieuw geheven. Geschiedenis van het Christelijk Nationaal Vakverbond in Nederland in de jaren van de tweede wereldoorlog’ (met J. Schipper, Hoorn 1956).
Literatuur
‘Om te doen gedenken. Verslag van de buitengewone vergadering van het C.N.V. en van de receptie-samenkomst ter gelegenheid van het afscheid van K. Kruithof als voorzitter en het optreden van A. Stapelkamp als zoodanig’ (Utrecht 1935);
‘Onze nieuwe voorzitter’ in: De Gids, 31.10.1935;
Verslag 22e algemene vergadering Christelijk Nationaal Vakverbond gehouden op donderdag 24 en vrijdag 25 juli 1947 (Hoorn 1947) 38-61;
Trouw, 20.1.1960; J. Schipper, ‘In dankbare herinnering’ in: De Gids, 6.2.1960;
‘Stapelkamp ter nagedachtenis’ in: De Gids, 6.2.1960;