De molen ‘op ’t Rot’ stond tussen het huis aan de Admiraal de Ruyterstraat nummer 7 en de toenmalige Breukelaarschool (MULO) aan de Piet Heinstraat. Deze buurt werd ’t Rot genoemd. In de volksmond stond de molen bekend als de ‘molen van Hakstege’.
De molen werd in 1896 gebouwd door Derk Hakstege (1860-1953), op de plek waar daarvoor ook al een molen stond die echter was afgebrand. Deze voorganger was een achtkante beltmolen genaamd ‘De Knötte’.
Zoon Abraham Wessel Hakstege (1889-1964) was ongeveer 7 jaar oud toen de molen werd gebouwd. De benodigde bakstenen werden per spoor aangevoerd. Het transport van de stenen gebeurde nog met paard en wagen. De afstand tussen het spoorstation en de nieuw te bouwen molen was ongeveer 3 tot 4 honderd meter en zoonlief kreeg de opdracht het paard en de wagen te begeleiden.
Onttakeling
In 1931 werd de molen onttakeld, omdat de kosten voor een nieuwe as die op dat moment nodig was, niet op te brengen waren. De molen liep daarna in 1952 zware stormschade op. Rond 1970 werd ook de romp verwijderd.
Na het overlijden van zijn vader werd Abraham Wessel op 1 juli 1954 eigenaar van de molen. Wegens ziekte, ouderdom en het ontbreken van een opvolger voor het beroep van molenaar werd de molen op 27 september 1963 verkocht aan de Breukelaarschool die ruimte nodig had voor uitbreiding.
Adresgeschiedenis
Adresboek 1934
Aalten A105 > Admiraal de Ruyterstraat 5
Molen
Adresboek 1967
Admiraal de Ruyterstraat 5
Molen
Aaltensche Courant, 2 november 1923
Aaltensche Courant, 16 januari 1940
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
De firma Peters & Gans (PEGA) was één van de bedrijven in Aalten die actief was in de voor Nederland unieke hoornindustrie. Bij PEGA werden pijpen, wandelstokken en snuifdozen gemaakt.
In 1896 verliet Johannes Peters de hoornwerkplaats van zijn vader aan de Köstersbulte en sloot een vennootschap met Marcus Gans, een Joodse koopman. Gans financierde de firma genaamd PEGA (Peters & Gans). De pijpenfabriek stond aanvankelijk naast Peters’ woning aan de toenmalige Gasthuisstraat (nu Haartsestraat).
Naast Duitse pijpen voor Duitse reservisten werden wandelstokken met hoornen handvatten vervaardigd. Nadat de fabriek in 1917 totaal uitbrandde, vestigde Johannes Peters zijn pijpenfabriek aan de Admiraal de Ruyterstraat. In plaats van Duitse pijpen werden er vooral bruyèrepijpen gemaakt.
In 1931 publiceerde de Graafschapbode een artikel over „De Aaltensche Hoornindustrie”, en schreef daarin over Peters & Gans:
We bezochten de fabriek der firma Peters & Gans te Aalten, fabrikante van hoornen-, kunsthoornen- en houten pijpen en van de typische Duitsche pijpen met veel hoornen versiersels, van wandelstokken en… van snuifdoozen! Mooie, geheel uit hoorn vervaardigde snuifdoozen, die afzet vinden onder de mijnwerkersbevolking van Zweden en Duitschland.
Deze firma, die haar producten reeds in 1897 met een gouden medaille bekroond zag, vervaardigt een groote verscheidenheid van rookartikelen, te weten de door iedereen gebruikte houten pijpen, kunsthoornen pijpen, sigaren- en sigarettenpijpen, terwijl deze fabriek zich in het bijzonder toelegt op de fabricage in ’t groot van mondstukken voor pijpen, o. a. voor de Goudsche doorrookkoppen. Deze mondstukken worden gemaakt van hoorn of kunsthoorn, vaak in verbinding met het zgn. Weichselhout of reukhout, dat de „smaak” van het rooken verhoogt.
De typische lange Duitsch pijp is een „specialité de la maison” dezer fabriek!
Eenige pijpen der Fa. Peters & Gans
Zooals uit een der bijgaande foto’s blijkt, bestaat zoo’n pijp uit een aaneenschakeling van kunstig bewerkte hoorndeeltjes; de arbeiders, die deze kunstig bewerkte pijp-exemplaren maken, zijn ware beeldhouwers in ’t hoornvak! Vooral Amerikanen koopen deze pijpen graag, die ze meenemen als aandenken aan Holland… om dan hun landgenooten te vertellen, dat heel Holland uit deze merkwaardige pijpen rookt! De fa. Peters & Gans zou willen dat het waar was!
„Duitsche pijpen”
Het is evenwel een pijp, waaruit men dient te rooken in de entourage van een oude boerenhofstede of te midden van een gezellige meubileering van ettelijke tientallen jaren geleden, ’t liefst met een zwart pak aan en een calotje op! Juist dit aparte karakter van deze ouderwetsche pijp is tegelijk charme; het is de moeite waard haar als sieraad aan een pijpenrek te hangen en er voor de curiositeit bij tijd en wijle uit te rooken. Deze „Duitsche pijpen” vinden hun afzet in Holland en gaan voorts, zooals we al opmerkten, veel naar Amerika en ook naar Duitschland. ’t Zijn dus eigenlijk Hollandsche „Duitsche” pijpen.
De hoornen onderdeeltjes van deze pijpen worden op de draaibank vervaardigd. Behalve pijpen en snuifdoozen is de fa. Peters & Gans leverancierster van wandelstokken, waarin ze engros handelt; zij specialiseert zich in het goedkoope en midden-genre, maakt bergstokken voor de Valkenburgsche toeristen, rieten stokken voor de veemarkten, moderne heeren-wandelstokken, met hoornen of kunsthoornen knoppen of versieringen.
Een veel gebruikt materiaal is tegenwoordig, aldus verzekerde de firmante ons, het Tohiti-riet uit Ned. Oost-Indië, een lichte en sterke stok, die zeer buigbaar is. De houten stokken komen meest uit Midden-Europa; zij hebben dan doorgaans reeds den haakvorm ruw aangebracht, waarna men de stokken eerst kurkdroog laat worden en vervolgens naar ons land expedieert. Omdat ze dan al wat op wandelstokken lijken, belast de fiscus ze aan de grens met 8% invoerrecht, hetgeen de fa. Peters & Gans een zeer onjuiste practijk vindt, daar hier de grondstof voor de Nederl. industrie belast wordt!
40-jarig jubileum
In 1936 vierde de firma Peters & Gans haar 40-jarig jubileum. De Aaltensche Courant schreef toen het volgende:
Heden voor 40 jaren, 1 Mei 1896 werd alhier de acte van oprichting der firma Peters & Gans verleden. De oprichting dezer firma was zuiver een uitvloeisel van plaatselijke toestanden. De ouderen onder onze lezers zullen zich zeker nog herinneren dat in de vijftiger jaren hier ter plaatse de hoornindustrie werd gesticht door den heer B. Vaags. Deze verwerkte toen het dichte deel der horens, het open gedeelte was eigenlijk afval voor de pijpenfabricatie. Dit afval werd later door den heer A. ten Dam productief gemaakt door het aan te wenden voor vervaardiging van kammen. Deze kammenfabricage nam zoo’n groote vlucht dat weldra de bordjes werden verhangen, en de pijpenfabrikanten kochten toen de punten bij de kammenfabriek.
De vader van den huidigen oudsten firmant-oprichter de heer Joh.s Peters was een der eerste knechts van B. Vaags, hij begon een eigen bedrijf op de Hoogestraat, later in het pand hoek Markt. Een 20-tal werklieden vonden hier toen emplooy. In 1896 zette de heer Peters zijn bedrijf stop. Zijn zoon de heer Joh.s Peters stichtte toen de zaak, die door associatie met de heer M. Gans, de firmanaam Peters & Gans kreeg.
Dit bedrijf was op veel moderner leest geschoeid. Voor de primitieve trapbeweging kwam de motorische drijfkracht. In 1900 trad de heer Gans uit de firma. Op 27 Mei 1917 werd de fabriek aan de Gasthuisstraat door brand totaal verwoest en niet herbouwd, doch in Juni reeds werd het bedrijf weer voortgezet in de voormalige meubelfabriek van den heer Vreede, die door bijbouw en verbouw aan den eisch en behoeften van het bedrijf was aangepast.
Hoofdzakelijk werden pijpen gefabriceerd, de grondstoffen waren hoofdzakelijk de op de kammenfabriek onbruikbare stukken van de horens. Naast pijpen werden wandelstokken vervaardigd, het afzetgebied was voor beide producten tot den oorlog hoofdzakelijk over de grens gelegen.
Thans zijn de bordjes evenwel verhangen en importeert het bedrijf meer dan de export bedraagt, de eigen productie is tot een minimum moeten worden teruggebracht. Een groote tegenstelling met de mobilisatiejaren toen de vraag de productie overtrof. Het echte pijpendraaien zooals dat vroeger gebeurde was een mooi, doch zeer moeilijk vak en vereischte naast handigheid, smaak en initiatief.
Velen hebben gedurende deze 40 jaren een werkkring in de fabriek der firma gevonden. Een der oudste werklieden die er bijna vanaf de oprichting werkzaam is, is de heer G. Eppink.
De tabakspijp is het hoofdartikel dat de zaak thans pousseert, de rookers zullen de bekende bruyere „Pega” pijpen wel niet vreemd zijn. De houten „koppen’ worden ruw geïmporteerd, de „spitsen” of mondstukken zijn eigen fabrikaat. Naast de bruyere pijpen worden nog steeds de z.g. Duitsche pijpen vervaardigd, welke in bepaalde streken nog steeds aftrek hebber., en de firma Peters & Gans is in haar rayon eigenlijk de eenigste die aan de vraag naar dit artikel kan voldoen.
De heer Joh.s Peters welke z’n twee zoons in de firma heeft opgenomen is ondanks z’n 69 jaren nog geregeld in de weer voor den bloei van z’n bedrijf met een vitaliteit die menig jongere hem zal benijden.
Heden is het voor firmanten en personeel een feestdag, ongetwijfeld zal men van het uitstapje naar Emmerich genieten, en zullen de ups and downs van het bedrijf nog wel de revue passeeren. Gaarne feliciteeren we de firmanten met dit jubileum en verbinden daaraan de wensch dat hun bedrijf zich in een gestagen bloei moge verheugen.
De jubileerende familie.
In 1953 schrijft Dagblad Tubantia:
“De kleine pijpenfabriek der fa. Peters en Gans bestaat nog en er worden ook nog pijpen vervaardigd, doch in hoofdzaak is dit bedrijf toch wel overgeschakeld op grossierderij, ook in allerlei aanverwante rookartikelen.”
Woning Joh. Peters en pijpenfabriek aan de Gasthuisstraat in Aalten.Fragment kadastrale kaart, 1951 (perceel I-7558), aan de Admiraal de RuyterstraatLimburger Koerier, 7 juli 1910Zutphensche Courant, 29 mei 1917Jubileumlogo, 1896-1946Aaltensche Courant, 7 februari 1950
Het pand waar tegenwoordig horecagelegenheid De Geste is gevestigd, heeft een rijke geschiedenis. Het diende ooit als politiebureau, VVV-kantoor en zelfs als NSB-groepshuis tijdens de Tweede Wereldoorlog. Sinds 1981 is het in handen van de familie Stegers, die het heeft omgevormd tot een bekende horecalocatie in Aalten.
Vroege geschiedenis
In 1717 stond op deze plek het huis van Gijsbert Grevinck. Omstreeks 1800 werd het pand eigendom van apotheker Willem Bernard Reigers, een vermogend man die naast dit pand nog twee huizen in de Kerkstraat bezat, waaronder het zogenoemde Reigershuis. Zijn pand aan de Markt behoorde tot de duurste huizen in Aalten. Na zijn dood in 1847 kwam het in bezit van zijn vrouw, Aleida Anna Maria Meijrink. Na haar overlijden in 1874 erfde hun zoon Franciscus Johannes Hermanus, ‘med. dockter’ in Empel (NB), het pand. In 1877 werd het verkocht aan koopman Isak David de Haas, die het in 1885 overdeed aan Levi Isak de Haas. Deze verkocht het in 1905 aan slager Levie Aron van Gelder.
De 20e eeuw
In 1923 werd het pand gekocht door onderwijzeres Catherina Wilhelmina Mulder, weduwe van Herman Bakker. Zij liet het pand in 1927 verbouwen. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog verkocht Mulder het pand aan smid Willem Klein Hesselink uit Lintelo. Het pand kreeg daarna een minder gunstige bestemming, want Klein Hesselink verkocht het aan de Stichting ‘Nationalistische beweging in Nederland’.
Gedurende de oorlogsjaren diende het pand als groepshuis voor de lokale afdeling van de NSB. Na de oorlog kwam het pand onder beheer van de Raad voor het Rechtsherstel. In 1949 werd het verkocht aan de gemeente Aalten, waarna het diende als politiebureau en later als VVV-kantoor.
Overname door de familie Stegers
In 1978 stond het pand leeg. Omdat er een horecabestemming op zat en de familie Stegers van het naastgelegen café geen risico wilde lopen, kochten zij het pand. Na een grondige verbouwing openden Riek en Jan Stegers op 25 november 1981 een slijterij in het pand.
Twee jaar later kreeg het pand de naam ‘De Geste’. Achterin het gebouw werd een bar geopend die alleen in de weekenden open was, terwijl de ruimte door de week werd verhuurd voor feesten en partijen. Na twee jaar sloot de bar, maar De Geste bleef beschikbaar voor evenementen. In juni 1990 sloot ook de slijterij, waarna een ingrijpende interne verbouwing volgde. Het pand is nu volledig ingericht voor horecadoeleinden.
Bernardus Josephus Averbeck (Dorsten, 31-12-1774) Maria Catharina Ida Spiegelhoff (Wesel, 21-04-1772)
Volgende bewoners:
Jacobus Johannes Klijnpennink (Nijmegen, 22-05-1794), Med. Dr. & Vroedmr. trouwt op 08-06-1821 in Wierden met Sara van Raab van Canstein (Op ’t Slot Oosterboer in Drente, 18-08-1794)
Volgende bewoners:
Louis Gerhard Sebastiaan du Pré (Winterswijk, 14-04-1798), Fransch onderwijzer trouwt op 29-10-1830 in Aalten met Antonia Johanna Westerbeek Manschot (Aalten, 27-11-1805), onderwijzeresse
Antonius Bernardus Rudolphus Jansen (Meppen, 01-05-1823), koopman trouwt op 13-09-1849 in Enschede met Anna Catharina Hendrika Hafkemeijer (Enschede, 04-05-1822)
Dit boerderijtje stond bekend als ‘De Heksenboer’. Het is inmiddels afgebroken. In 2001 is ongeveer op dezelfde plek een nieuwe woning gebouwd met huisnummer 65.
Eigenaren
Overzicht is niet volledig.
Jaar
Perceel
Eigenaar
Omschrijving
1882
I-3758
Bernardus Derksen, fabriekwerker
1680 m² huis, erf
1895
I-3758
Johannes Theodorus Derksen, daglooner
1680 m² huis, erf
1919
I-3758
Bernard Johan Rathmer, koopman
1680 m² huis, erf
1922
I-3758
Gerrit Jan te Hennepe en cons., landbouwer
1680 m² huis, erf
1968
I-3758
¾ Grada Wilhelmina te Hennepe, wed. J.W. Ruesink ¼ Dina Aleida Ruesink, g.m. Derk Hendrik te Grotenhuis
De Markt neemt al eeuwenlang een centrale plaats in het dagelijkse leven van Aalten in. Het dorp is als het ware gebouwd rond de kerk en het oude kerkhof, waarvan de markt een laatste overblijfsel is. Over de vroegste bewoning van de Markt is niet veel met zekerheid te zeggen. De Markt in Aalten werd op 12 mei 1966, als eerste in Gelderland, tot beschermd dorpsgezicht verklaard.
In 1152 wordt Aalten als parochie voor het eerst genoemd, maar deze kan eerder zijn gesticht. Rond het jaar 1100 werd het onderste gedeelte van de huidige kerktoren opgetrokken en dat heeft alles te maken met het ontstaan van de Markt. Door de aanwezigheid van een dergelijk solide bouwwerk, waarbinnen men in tijden van gevaar een veilig heenkomen kon zoeken, vond er langzaam maar zeker een concentratie van woonsteden plaats rond het gebied bij de toren. Mede door de aanwezigheid van een opgerichte kapel werd deze omgeving langzaam maar zeker het centrum van de gemeenschap.
De grond rond kapel en toren, de hof van de kerk, oftewel de kerkhof, was redelijk uitgestrekt. Een gedeelte hiervan werd gebruikt om de doden te begraven. Langs de begrenzing van dit gebied, nu ongeveer Landstraat en Bredevoortsestraatweg, vestigden de vroegere Aaltenaren zich. Aalten zal zijn ontstaan te danken hebben aan de gunstige ligging op een kruispunt van hoger gelegen verbindingsmogelijkheden over zandruggen. De bebouwing vond plaats op de helling van een uit het moeras opstijgende heuvel, zuidelijk afgesloten door de stroombedding van een beek en met in het noorden de hoge esgronden. Aalten, gelegen tussen es en Slinge.
Met het verstrijken der eeuwen vond verdichting plaats van woonsteden rond het gebied van de kerk. Door het ontstaan van een pad met aan weerszijden huizen, nu Peperstraat, alsmede bebouwing van de oostzijde van de huidige Landstraat, ontstond een plaats welke later de naam ‘Markt’ kreeg. Langzaam maar zeker werden de houten huizen vervangen door stenen gebouwen. Het gevaar dat daardoor het centrum zou verbranden, werd kleiner. Met het bestraten van de open ruimte in het centrum ontstond een plaats waar goed markten konden worden gehouden. Zo was er de Meimarkt, de Sint-Nicolaasmarkt op 6 december en de kermis. Mede dankzij de markten vestigden zich kroegbazen op de hoeken van de Markt.
Beschermd dorpsgezicht
Rond 1960 dreigde gevaar. Er moest een verkeersweg komen evenwijdig aan de Landstraat en wel via de Kerkstraat en de Markt en verder naar het noorden, waarvoor het huidige museumpand en alles wat daarachter ligt afgebroken zou moeten worden. Met de verklaring van de Markt en omgeving tot beschermd dorpsgezicht in 1966, was dit gevaar geweken.
Een jaar later echter worden er grote plannen gepresenteerd, waarvoor alle panden van het gemeentehuis moesten worden gesloopt. Op de vrijkomende locatie zouden dan een VVV-kantoor en een wachtruimte voor het openbaar vervoer worden gerealiseerd, met stopplaatsen voor de bussen. Een nieuw raadhuis zou moeten verrijzen op de plaats van het oude feestgebouw bij de Pol. Ook deze plannen zijn uiteindelijke niet uitgevoerd.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Bronnen
‘Aalten, zoals het was, zoals het is’, E.M. Smilda & G.J. Timmer
De ‘drie boompjes’ (dialect: ‘dree beumkes’) stonden op het hoogste punt van Aalten, waar de Hazenkampweg uitkomt op de huidige Ringweg. Het was vroeger een geliefd wandeldoel vanwege het mooie uitzicht over Aalten en het omliggende landschap. Het verloor echter veel van haar aantrekkelijkheid door de aanleg van de Ringweg, begin jaren 30 van de vorige eeuw.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Het begin van de Varsseveldsestraatweg, van de kruising met de Landstraat / Lichtenvoordsestraatweg tot de toenmalige Ds. Stegemanschool, was vroeger erg smal. Het werd daarom in de volksmond het “Nauw van Calais” genoemd. In de jaren zeventig van de vorige eeuw is de straat verbreed door een aantal woningen te slopen. In twee panden die voor de verbreding moesten wijken hadden jeugdgroepen een onderdak gevonden, Nirwana en De Keet.
In een krantenbericht uit (vermoedelijk) begin jaren zeventig stond het volgende:
In het kader van de verbetering van de kruising Varsseveldsestraat met de Landstraat zal de gemeente Aalten één dezer dagen een begin maken met de sloop van de panden Varsseveldsestraat 1 en 3. De sloop is noodzakelijk omdat de doorgang ter plaatse veel te nauw is. In de panden, die, in afwachting van de sloop, reeds geruime tijd leeg stonden hebben twee jeugdgroepen een onderdak gevonden. De ene groep heeft zich de hemelse naam “Nirwana” aangemeten, de andere groep heet gewoon “De Keet”.
Met de sloop van hun behuizingen worden de groepen min of meer met de ondergang bedreigd, omdat men nog geen nieuw onderdak gevonden heeft. Niettemin is men van plan de panden zonder moeilijkheden te verlaten. Met de ontruiming is al begonnen.
Voor talloze Aaltense jongelui is het voortbestaan van beide groepen van het grootste belang. “De groepen voorzien duidelijk in een behoefte”, zo meent groepscommandant der rijkspolitie J. Westerink, die zich overigens bijzonder positief over de groepen uitlaat. Ook de gemeentelijke overheid stelt zich sympathiek op, maar vindt wel, dat de jongelui eerst moeten proberen zelf een onderdak te vinden, voordat zij bij de gemeente aankloppen. Uit een gesprek met beide groepen blijkt al gauw, dat er grote onderlinge verschillen zijn.
Nirwana
De Nirwana-groep is een duidelijk “links” georiënteerde groep. Opmerkelijk zijn de overeenkomsten met de in Lichtenvoorde zo vergalde “Pick”, een jongerengroep die in die gemeente nogal wat stof heeft doen opwaaien. “Nirwana” kent geen bestuur. Er is geen enkele controle op wat de aanwezigen doen. Wie zin heeft in een flesje pils pakt dat en men vertrouwt er op, dat het ook betaald wordt. Gebeurt dat niet, dan maakt niemand zich daar druk over. Ons uitgangspunt is vertrouwen, zeggen de trouwste Nirwana-leden.
Grif wordt toegegeven dat in de club regelmatig getript wordt. Bij een onderzoek dat de politie enige tijd geleden instelde (Nirwana-leden spreken van “de inval”) wees alles op het gebruik van drugs, hoewel de politie geen verdovende middelen heeft kunnen vinden. Wel werd een waterpijp in beslag genomen.
Nirwana kent een kussenzolder, waar vrij-lustigen zich naar hartewens kunnen uitleven. Toch stelt men duidelijk prijs op een sociaal gedrag. Hierover één van de Nirwana-leden aan het woord: “Enige tijd geleden kwam het veel voor dat stelletjes hier binnen kwamen en dan meteen door renden naar de zolder. Voor ons waren ze dan onbereikbaar. We vonden dat een a-sociaal gedrag. Daarom zijn we er met zijn allen om heen gaan zitten en hebben hen zo duidelijk gemaakt dat wij ook hun belangstelling verdienden”.
Er wordt in deze club veel geslapen. Mensen die geen slaapplaats kunnen vinden kunnen hier terecht. Er blijken heel wat buitenlanders van deze mogelijkheid gebruik te hebben gemaakt. Maar ook Aaltense jongelui die bijvoorbeeld vanwege ruzie met de oudelui niet naar huis willen kunnen in Nirwana een onderdak vinden.
Politieke belangstelling gaat uit naar de CPN, de PSP en misschien de PvdA. Politieke onderwerpen dienen vaak tot gespreksstof. Men overweegt in de toekomst een Nirwana-krant te gaan uitgeven. De overige activiteiten zijn vrij beperkt. Er wordt veelal naar muziek geluisterd, weinig gepraat en veel niets gedaan.
De Keet
Pal naast Nirwana, aan de rechterzijde heeft “De Keet” een onderdak gevonden. Enkele duidelijke verschillen springen in het oog. De inrichting van “De Keet” is veel ordelijker. Er is hier een barman die drankjes verkoopt en een discjockey die bepaalt welke plaatjes er worden gedraaid. De organisatie berust zeer duidelijk in handen van een autoritaire kerngroep die de diensten uitmaakt.
De mensen die zich aangetrokken voelen tot De Keet zijn over het algemeen wat jonger dan de Nirwanaërs. Orde en regel heersen. We willen het leuk houden, zeggen de kerngroep-leden. Vrijen mag natuurlijk wel, maar niet te gek. Wie tript gaat eruit, daar moeten we niets van hebben. Trouwens met de lui hiernaast willen we niets te maken hebben (een duidelijk afkeurend gebaar in de richting van Nirwana). De vertrouwensbasis van Nirwana achten de Keetleden niet reëel. De instelling is hier ook duidelijk materialistischer. Als ze bij Nirwana wat meer op hun centen hadden gepast hadden ze nu zeker tienduizend gulden gehad.
De Keet vindt het maken van een goede indruk bij de oudere generatie van het grootte belang. We willen graag dat onze ouders het goed vinden dat we hier komen. Er wordt hier ’s nachts dan ook niet geslapen. De discussie gaat hier dikwijls over muziek, godsdienst, algemene zeden en politiek. De voorkeur gaat uit naar de regeringspartijen.
Verwaand
De Nirwana-leden verwijten de lui van De Keet een bekrompen denkwijze. Wel geven ze toe, dat de muziek bij De Keet beter is. Ze vinden de Keet-mensen verder wel “lieve jongens”. In de ogen van de aanhangers van De Keet zijn de Nirwanaërs verwaand. “Ze denken dat ze meer en beter zijn dan wij, ze houden er een domme manier van herrieschoppen op na en hebben onverstandige uitgangspunten“, zo menen de Keet-mensen.
Hoewel de Aaltenaren in de buurt wel eens klagen over te veel lawaai en plagerijtjes vallen de klachten over het algemeen wel mee. Adjudant Westerink, die, zoals gezegd zich vrij positief opstelt heeft toch wel bezwaren. “Er is geen vaste doelstelling”, zegt hij. “Er is alleen maar vaagheid. Maar misschien is die vaagheid (vrijheid, zeggen de clubbezoekers) wel hun doel”. Het contact dat de adjudant heeft gehad met de kerngroepleden noemt hij goed. De enkelingen bederven het, meent hij.
Over druggebruik: “Ik neem wel aan dat er drugs gebruikt worden, hoewel men daar geen overdreven voorstelling van moet maken. Overal waar tegenwoordig jongeren bij elkaar zijn worden die middelen doorgegeven. Laatst is zoiets ook nog in het feestgebouw voorgevallen”. De heer Westerink gelooft niet dat de groepen de sympathie van de Aaltense bevolking hebben. Over het algemeen slaan die dingen bij de plaatselijke bevolking niet zo aan. Wel vindt hij dat de Aaltense bevolking soms al te negatief reageert.
Subsidie
Nirwana heeft een verzoek ingediend bij b en w om subsidie. Mochten b en w besluiten deze kwestie aan de Aaltense raad voor te leggen, dan belooft het een interessante discussie te worden. De grootste zorg voor beide groepen is voorlopig het vinden van onderdak. Anders moeten ze weer de straat op.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Het oorlogsmonument op de Wheme is opgericht ter nagedachtenis aan alle medeburgers die tijdens de bezettingsjaren door oorlogshandelingen zijn omgekomen. Met het gedenkteken wordt tevens de bevrijding in herinnering gebracht.
De oprichting van het gedenkteken was een initiatief van het comité Stichting Monument 1940-1945. Onder de Aaltense bevolking heerste er direct na de bevrijding de behoefte om met een monument de oorlogsslachtoffers te eren.
Het monument bestaat uit een beeld van een mannenfiguur met vrouw en kind. Het beeld van Franse kalksteen is geplaatst op een terras. Het voetstuk bestaat uit metselwerk, beton en natuursteen. Het gedenkteken is 1 meter 31 hoog, 1 meter 43 breed en 90 centimeter diep.
Het monument is onthuld op 16 juni 1956 door Hendrik Jan (Ome Jan) Wikkerink, leider van de voormalige verzetsbeweging in Aalten.
De tekst op het voetstuk luidt:
OM TE DOEN GEDENKEN 1940 – 1945
De groep is met het gelaat naar het zuiden gericht van waar de verdrukking, maar ook de bevrijding kwam. Kunstenares Bé Thoden van Velzen omschreef het beeldhouwwerk als volgt: “… voorstellende man, vrouw en kind, als symbool van het gehele Nederlandse volk, verwachtingsvol uitziende naar de bevrijding, ongebogen en onverzwakt.”
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
De Luchtwachttoren in Aalten was een betonnen uitkijktoren die deel uitmaakte van het landelijke netwerk van luchtwachttorens dat in Nederland werd opgericht tijdens de Koude Oorlog. De toren stond aan de Koningsweg, aan de rand van het dorp, en had als doel om vijandelijke vliegtuigen te detecteren die lager vlogen dan de radarsystemen konden waarnemen.
De Aaltense luchtwachttoren was een zogeheten ‘raatbouwtoren’, herkenbaar aan zijn kenmerkende honingraatstructuur, een constructie die zowel stabiliteit als sterkte bood. De toren, gebouwd van gewapend beton, was veertien meter hoog en de kop van de toren was een open observatiecabine met een schuilhoek ter bescherming tegen granaatsplinters. Buurgemeenten als Varsseveld en Winterswijk hadden ook hoge uitkijkposten, maar niet zo karakteristiek als die in Aalten.
Speuren naar de vijand
De luchtwachttoren in Aalten, met de codenaam ‘Izak 1’, werd in 1953 in gebruik genomen, in een tijd waarin de spanning van de Koude Oorlog leidde tot verhoogde paraatheid. De toren maakte deel uit van een netwerk van 276 uitkijkposten verspreid over heel Nederland en viel onder het Korps Luchtwachtdienst (KLD), een onderdeel van de Koninklijke Luchtmacht dat onder het commando Luchtverdediging stond. De Aaltense toren viel onder het commandocentrum KLD Deventer.
Het doel van de torens was het visueel detecteren van vijandelijke, met name Russische, vliegtuigen die onder de 200 meter vlogen en daardoor buiten het bereik van radarapparatuur bleven.
Bemanning en apparatuur
De bemanning van de toren bestond uit twee mannen die, ongeacht de weersomstandigheden, het luchtruim observeerden. Vrouwen waren destijds uitgesloten van deze taken. De bemanningsleden droegen een uniform en waren uitgerust met een koptelefoon en een mondmicrofoon. Het observeren gebeurde met behulp van een statief voorzien van een vizierkijker en een aanwijsnaald. De rangen in de Aaltense luchtwacht bestonden uit soldaat, soldaat eerste klas, korporaal en sergeant. De heer H.J. Prinzen uit Aalten was een tijd plaatselijk commandant.
De bemanning was getraind om in geval van nood de omliggende torens te waarschuwen en via een hotline ook het commandocentrum. De staf bevond zich in een ondergrondse, atoomvrije bunker in Deventer. De toren was niet continu bemand; alleen tijdens oefeningen. Elke twee weken was er een theorieavond vliegtuigherkenning op een locatie in Aalten of Winterswijk.
Werving van vrijwilligers
Op 20 mei 1953 werd er in de Sociëteit aan de Hofstraat in Aalten een wervingsbijeenkomst gehouden door de Luchtwachtdienst. Commandant Ruseler uit Deventer verzorgde de voorlichting aan de mannen die hiervoor waren opgeroepen. Als stimulans om zich aan te melden, werd vrijstelling van militaire dienst of deelname aan de Bescherming Bevolking aangeboden. Een aantal mannen meldde zich aan als vrijwilliger en trad toe tot de KLD.
Opheffing en sloop
Met de komst van modernere controlesystemen en verbeterde radarapparatuur werd de noodzaak van visuele waarneming in de jaren zestig steeds kleiner. Dit leidde uiteindelijk tot de opheffing van de Luchtwachtdienst. De Aaltense luchtwachttoren werd in 1970 gesloopt, een spektakel dat veel belangstelling trok van de plaatselijke bevolking. Het zware betonnen fundament van de toren ligt nog steeds verborgen onder de grond en vormt een stille herinnering aan dit hoofdstuk in de geschiedenis.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Het onderduikersmonument aan de Stationsstraat is een dankbetuiging van oud-onderduikers aan de Aaltense bevolking voor hun gastvrijheid en aan de verzetsmensen die de stuwende kracht waren bij het onderbrengen van de onderduikers.
Het monument bestaat uit een bakstenen gedenkmuur met fontein. In de gedenkmuur zijn een bronzen plaquette en twee gebeeldhouwde fragmenten van natuursteen aangebracht.
Het monument is onthuld op 4 oktober 1947 door mevrouw D.G. Wikkerink-Eppink, de echtgenote van verzetsleider Hendrik Jan (Ome Jan) Wikkerink.
De tekst op de plaquette luidt:
AANGEBODEN AAN DE GEMEENTE AALTEN DOOR ONDERDUIKERS WELKE IN DE BEZETTINGSJAREN 1940-1945 HIER EEN VEILIG TOEVLUCHTSOORD GEVONDEN HEBBEN.
Op de gebeeldhouwde fragmenten staat als tekst psalm 91:5 en 6.
De tekst van het linker fragment luidt:
GIJ ZULT NIET VREZEN VOOR DE SCHRIK DES NACHTS, VOOR DE PIJL DIE DES DAAGS VLIEGT; VOOR DE PESTILENTIE DIE IN DE DONKERHEID WANDELT, VOOR HET VERDERF DAT OP DE MIDDAG VERWOEST.
De tekst van het rechter fragment luidt:
WANT HIJ ZAL U DEKKEN MET ZIJN VLERKEN EN ONDER ZIJN VLEUGELEN ZULT GIJ BEROUWEN.
Het linker beeldhouwwerk is een voorstelling van drie bespijkerde laarzen van de horde der barbaren die een jong ontkiemende vrucht dreigen te vertrappen. Dit symboliseert de overweldiging en bezetting en beeldt het bedreigde jonge leven uit dat toch ontkiemt, ondanks het gevaar. Het rechter fragment is een pelikaan die met uitgespreide vleugels het nest met jongen beschermt. De pelikaan is een christelijk symbool voor totale zelfopoffering. Volgens de legende voedt de vogel haar jongen met haar eigen bloed. De vogel staat symbool voor de inbreng van het verzet in de strijd tegen de bezetter. Het tanende hakenkruis op de achtergrond verbeeldt de vergankelijkheid van de bedreiging.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Tijdens de bezettingsjaren was er korte tijd een ‘Fallschirm-Armee Waffenschule’ gevestigd in de Openbare Lagere School aan de Herenstraat in Aalten.
Na de landingen in Normandië wilde Hitler zo snel mogelijk een grootschalige tegenaanval aan het westfront ontplooien. Hiermee wilde hij de geallieerden tot stilstand brengen. Dit zou Duitsland tijd moeten geven voor de voltooiing van hun ‘geheime project’, namelijk de ontwikkeling van massavernietigingswapens.
Op zeer tactische wijze troffen de Duitsers voorbereidingen en werden de benodigde gevechtseenheden samengesteld. Zo ook in Aalten. Hier moest Freiherr Von der Heydte een Kampfgruppe gaan samenstellen, ter voorbereiding op een speciale inzet in dit nieuwe offensief. Aalten werd in deze maanden overlopen door Duitse troepen. Zij vorderden vrijwel alle schoolgebouwen voor de inkwartiering van deze troepen.
School voor parachutisten
De zogenoemde ‘Fallschirm-Armee Waffenschule’ (oktober 1944 – februari 1945) werd gevestigd in de openbare school aan de Herenstraat. Het gros van de Duitsers werd hier ook ingekwartierd. Onderofficieren en officieren werden ingekwartierd bij Aaltense burgers.
De school moest aspirant officieren van de Duitse parachutisten in de praktijk opleiden en klaarstomen voor het werk aan het front. Daarnaast gaven ervaren instructeurs er cursussen hoe pantservoertuigen van de vijand uit te schakelen met de middelen en wapens die de Duitsers destijds hadden. En als laatst werd er een speciale Kampfgruppe (gevechtseenheid) gevormd. Deze zou een speciale opdracht gaan krijgen, namelijk een inzetsprong middels parachute achter geallieerde linies gedurende het Ardennen Offensief. Op het hoogtepunt waren in Aalten circa 1200 Duitse parachutisten verzameld. Zij vormden de zogenaamde ‘Kampfgruppe Von der Heydte’.
Duitse parachutisten werden overal ingekwartierd in Aalten en omliggende dorpen. Niet alleen in grote schoolgebouwen maar ook particulier bij mensen in huis. De militairen moesten daarvoor naar het districtkantoor dat in het gemeentehuis was gevestigd. Hier kregen zij een bewijs van inkwartiering mee, zoals zij dat destijds noemden en vervolgden hun weg naar het adres waar ze mochten logeren. Daarnaast zijn vrijwel alle café’s in Aalten in gebruik geweest bij de Duitse troepen en omgebouwd tot zogenaamde kasino’s. Niet om hier films te bekijken, maar om de militairen in hun vrije tijd te vermaken met gezelligheid en snuisterijen.
Strak regime
Er heerste een strak regime onder de Duitse troepen. Kostbare tijd werd efficiënt ingevuld om zo spoedig als mogelijk van dit gemêleerde gezelschap een echte Kampfgruppe te maken. Iedere ochtend werd van de troepen verwacht een mars van ongeveer 10 km te volbrengen op een nuchtere maag. Verder hield men schietoefeningen op enkele oefenterreinen rondom Aalten en de gevechtsgroepen werden opgeleid in het vechten in bosachtige gebieden.
Een ooggetuige heeft Duitse parachutisten in sporttenue gezien, op weg naar zwembad ’t Walfort. Hier sprongen de parachutisten van een verhoging in het mulle zand. Bij het in contact komen met het zand maakten zij een zogenaamde para-rol om de val te breken. Ze moesten deze manoeuvre beheersen voordat ze een parachutesprong gingen maken om zo blessures te voorkomen.
Na het verlaten van de zogenoemde Kampfgruppe door Von der Heydte nam Hauptmann Von Hütz het commando van de Waffenschule in Aalten over. Gedurende de resterende periode ontplooide deze nieuwe gevechtsgroep enkele operaties. Deze werden door zowel de geallieerden als de Duitsers zelf als zeer hard beschreven.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
In 1930 opende G.J.J. Degenaar naast zijn drogisterij aan de Landstraat tevens een lunchroom, ingericht als “Oud-Hollandsche taveerne”. Op de verdieping erboven werd het museum van de Oudheidkamer ondergebracht. Op initiatief van Aaltens Belang werd voor de Oudheidkamer in 1935 een eigen museumgebouwtje opgericht aan de Dijkstraat, op een perceel bouwgrond dat bestuurslid Jos Driessen hiervoor beschikbaar stelde, naast diens villa. In 1956 werd de grond verkocht en moest het gebouw worden afgebroken. Het museum verhuisde uiteindelijk naar het Frerikshuus aan de Markt, met de achtergelegen Freriksschure.
Opening nieuwe Oudheidkamer aan de Dijkstraat
Aaltensche Courant, 19 april 1935
Zaterdagmiddag werd het nieuwe gebouw der Oudheidkamer dat aan de Dijkstraat verrees, officieel geopend. Het keurige gebouwtje, met zijn uitgesproken middeleeuwsch geveltje herbergt in zijn bescheiden ruimte een keur van historische en folkloristische voorwerpen, grootendeels uit de naaste omgeving bijeengebracht en geschonken danwel in bruikleen afgestaan.
In het voorste deel, geheel ingericht en aangekleed als een oude boerenkeuken, hadden zich Zaterdagmiddag verschillende genoodigden verzameld. Hier nam de voorzitter der vereen. „Oudheidkamer Aalten”, de heer Jos. Driessen het woord en heette de aanwezigen hartelijk welkom. Op héél eenvoudige wijze, zegt spr. zonder enige feestelijkheden, wenscht het bestuur der vereeniging Oudheidkamer Aalten haar nieuw Museumgebouwtje vandaag in gebruik te nemen.
Toen we op 9 Aug. 1930 de in ons bezit zijnde en in bruikleen afgestane voorwerpen, die in de bovenwoning van den Joh. Degenaar aan de Landstraat waren ondergebracht, mochten tentoonstellen, was bij afwezigheid van den Edelachtbaren heer Burgemeester, wethouder Somsen zoo welwillend deze tentoonstelling te openen.
Oudheidkamer aan de Dijkstraat, Aalten
Ik heet nu alle aanwezigen hartelijk Welkom in het bijzonder heeren burgemeester en wethouders, alsmede de secretaris van onze gemeente. Uit uw aanwezigheid blijkt ook nu weer, dat u met onze vereeniging sympathiseert, waarover we ons ten zeerste verheugen.
Aan het verlangen onzer leden en obligatiehouders, die blijk gaven met ons streven mede te leven om tot oprichting van een eigen gebouw te geraken is nu voldaan. Het eigen huis is tot stand gekomen, waarin de diverse voorwerpen op een meer overzichtelijke wijze dan tot dusverre kon geschieden, worden tentoongesteld. Het zal u blijken dat we op zeer bescheiden voet onze plannen hebben kunnen verwezenlijken, een grooter gebouw te stichten lieten onze weinige geldmiddelen niet toe, we moesten roeien met de riemen die ons ter beschikking stonden.
Aaltensche Courant, 19 april 1935
Dames en Heeren, we hebben het oorspronkelijke plan, om het gebouw als één groote zaal tot museum in te richten moeten laten varen, we beschikten over tal van voorwerpen die voorheen in een Geldersche boerenkeuken thuis hoorden, het idee tot inrichting hiervan vond meer en meer ingang en is verwezenlijkt geworden; als u even rondom u ziet zult u bemerken dat we ons in een echte ouderwetsche boerenkeuken bevinden; u vindt hier terug tal van voorwerpen, die eertijds in geen enkele boerenkeuken ontbraken. U ziet hier de ouderwetsche bedstee, het spek en de worst in „De Wieme”, de ouderwetsche klaptafel, en vele andere voorwerpen.
Ik wil u nog even wijzen op de ouderwetsche vloer, gemaakt van gewone keisteentjes, zooals die in alle oude keukens bestonden en die men hier en daar, al zij het sporadisch ook nu nog aantreft. Deze keisteentjes zijn gevonden in de grintlagen in en om Aalten. De heer Joh. Benning alhier, heeft op een bijzonder artistieke wijze hiervan een mooi geheel gemaakt met de Lindeboom, het wapen van Aalten in het midden.
Ook het open vuur, de boezem, de ouderwetsche tegeltjes en zelfs de haardplaat ontbreken niet. De haardplaat is nog van bijzondere, historische beteekenis. Deze bevond zich in Aalten in het oude huis, eertijds branderij der familie Ten Bokkel thans bewoond door den Veldhuis in de Hoekstraat, eigendom der familie Nijenhuis te Siepe in Winterswijk.
Door ijverige pogingen van den heer Joh. Degenaar, alhier, werd ons deze haardplaat door de onlangs overleden mej. Nijenhuis vermaakt, door medewerking van de familie te Siepe te Winterswijk, kwam deze werkelijk magnifieke plaat tijdens den bouw van ons museum toen reeds in ons bezit, om in deze keuken te worden geplaatst. Links op de plaat staat de naam van Georg Friedrich Graaf von Waldeck die in 1682 door den (Duitschen keizer Leopold I tot Rijksvorst werd verheven. Hij is geboren 31 Jan. 1620 en overleed in 1692. Rechts op de plaat staat de naam van Elisabeth Charlotte, geboren Gravin van Nassau–Siegen, zijn echtgenoote. Deze personen waren verwant met ons Koninklijk huis. De Graaf von Waldeck was een beroemd veldheer en staatsman.
Ongetwijfeld komt bij U de vraag naar voren: Hoe Is nu deze haardplaat hier in den Achterhoek en wel in Aalten terecht gekomen? Wij hebben wel eens hooren zeggen dat deze Graaf in Delft heeft gewoond. De haardplaat zal op een of andere wijze in Bredevoort zijn verzeild geraakt, hij was in een oud huis aldaar aanwezig; voornoemde ten Bokkel heeft de plaat in Bredevoort gekocht en naar zijn woning laten overbrengen. Wij zullen dit nog eens nader laten onderzoeken en als wij meerdere gegevens zullen hebben, hopen wij hierover u nog eens iets meer te vertellen.
In de zaal hiernaast vinden wij nog meerdere voorwerpen van historische waarde, o.a. is daar aanwezig de doek, waarmede Freule van Dorth werd geblinddoekt, toen zij wegens hare aanhankelijkheid aan den Prins van Oranje, te Winterswijk werd terechtgesteld. Verder zijn er nog aanwezig 2 prachtige hellebaarden, die bij feestelijke gelegenheden werden gebruikt bij de Poolsch Edelgarde van August de Sterke, Keurvorst van Saksen, Koning van Polen, geboren 1670 te Dresden.
Ik heb U eenige voorwerpen genoemd opdat U een idee zult krijgen van den vooruitgang van ons museum, sedert de oprichting in 1930. Ik mag niet onvermeld laten, dat nog tal van voorwerpen in ons bezit zijn, die wij wegens gebrek aan ruimte niet hebben kunnen plaatsen, o.a. hadden wij nog gaarne een weefkamer ingericht, zooals men die vroeger ook hier in onze streek veelvuldig aantrof, maar zooals u zult zien is er in ons zaaltje geen plekje meer vrij om nog voorwerpen onder te brengen, er is er zeer zeker gebrek aan ruimte voor een weefkamer, maar zooals reeds aan het begin opgemerkt, de bescheiden middelen lieten het bouwen van een grooter gebouw niet toe, maar wij denken aan het gezegde „Wat klein begonnen is, zal in den loop der jaren kunnen groeien”, hiervoor hebben wij echter veel steun noodig.
Het heeft ons bestuur aangenaam getroffen, dat bij de huldiging van onzen Burgemeester, wethouder Somsen ook memoreerde de totstandkoming van dit gebouw tijdens diens ambtsperiode, dit vestigt bij ons de hoop en het vaste vertrouwen, dat van de zijde van het geacht bestuur onzer gemeente bij gelegenheid wel eens een steentje zal worden bijgedragen. Ik doe ook een beroep op onze ingezetenen die sympathiseeren met onze vereeniging en hoop dat zij ons verder meer en meer zullen steunen en blijven steunen, opdat ons gebouw spoedig vergroot zal kunnen worden, waaraan inderdaad wel behoefte bestaat. Moge het aantal leden groeien, en ik hoop dat de ingezetenen bij bezoek van vreemdelingen hun opmerkzaam zullen maken op ons museum.
De entreeprijs is zeer laag gesteld, zoodat dit geen beletsel behoeft te zijn voor een bezoek. Ik ben er van overtuigd, dat zij over het tentoongestelde uitermate tevreden zullen zijn; ontegenzeggelijk is Aalten door dit museum ’n aantrekkelijkheid rijker geworden Tenslotte doe ik nog een beroep op die ingezetenen, die nog in het bezit zijn van een of ander oud voorwerp, ik hoop dat zij dit aan ons willen schenken, of in bruikleen willen afstaan. Een woord van dank moge ik niet onthouden aan mijne medebestuursleden die hunne beste krachten gegeven hebben voor de aankleeding van het gebouw en het rangschikken der voorwerpen en hiermede Dames en Heeren verklaar ik dit Museum voor geopend en noodig ik U beleefd uit tot de bezichtiging.
Hierna neemt de Burgemeester het woord. Dat is de derde maal zegt spr. dat het gemeentebestuur door deze vereeniging werd uitgenoodigd. Het spijt spr. dat hij de vorige malen niet in de gelegenheid was aan de uitnoodigingen gevolg te geven. Thans is weth. Somsen verhinderd hier te zijn, terwijl ook weth. Brethouwer niet kon komen. Wij, als gemeentebestuur verheugen ons in de totstandkoming van dit gebouw. Het bestuur heeft deze oudheidkundige voorwerpen keurig bijeen gebracht. Voor dergelijke vereenigingen is een krachtig bestuur gewenscht, zal dat zoo zijn dan moet een goed kapitein aan het hoofd staan. Zoo’n kapitein bezit Uw bestuur in haren voorzitter. Hulde voor hetgeen tot stand is gebracht, ook namens ’t gemeentebestuur. Critiek zal niet uitblijven, dat zit in onze landaard. Kunst is echter moeilijk, critiek daarentegen makkelijk. Spr. heeft reeds bij geruchte gehoord, dat alles in orde is. Dit is een eer voor ons nageslacht dat navolging verdient. We hopen, dat het Uw bestuur gegeven mag zijn, nog vele voorwerpen, voor uw vereeniging te verwerven. Mocht onze berooide gemeentekas eens bij machte zijn, zoo zullen we gaarne helpen.
Het gemeentebestuur heeft gedacht als aandenken aan deze ingebruikneming een klein souvenir te moeten aanbieden. Moge het een plaatsje in uw museum vinden. Spr. biedt een oude, gekleurde plaat in lijst aan, met verschillende oude kleederdrachten uit deze streken. Hierna heeft het gezelschap gelegenheid het gebouw nader te bezichtigen.
Keitjesvloer
Zooals we reeds opmerkten betreden we, als de voordeur met zijn ijzeren klopper opengaat, de keuken, geheel in ouden stijl aangekleed. De vloer is gelegd van kleine keisteentjes in verschillende kleuren, een prachtig stukje werk. Achter de groote schouw bevindt zich de bijzonder mooie haardplaat, waarvan de voorz. in zijn openingsrede gewaagde, veel koperwerk en jaren oud aardewerk staat of hangt op de richels; in de bedstede is het bedje gespreid, de kinderstoel, staat naast het open haardvuur met zijn schitterende „haak” waaraan een groote koperen ketel is opgehangen. De oude klok met zijn regelmatig getik—tak— draagt niet weinig bij, tot het scheppen van een recht gezellige huiselijke stemming.
De keitjesvloer in de Aaltense Oudheidkamer
Natuurlijk is de „glazen kaste”, den „berkenbessem” en de „bloasepipe” niet vergeten, terwijl de „klaptoafele” en de „gedreide stöle” nooden tot een knus gezellig „preutje” waarbij dan zeker de „koffiesmodde” wel te pas zal komen. Openen we de deur tusschen de beide bedsteden, waardoor we verwachtten op de deel terecht te komen, dan bemerken we dat deze veronderstelling verkeerd is. Hier toch is de grootste ruimte geheel gevuld met oudheidkundige voorwerpen waarop de vereeniging in den loop der jaren beslag wist te leggen. Van alles te gewagen zou ons te ver voeren. Volstaan we met de mededeeling dat alles hier een doeltreffende en goede overzichtelijke plaats heeft gekregen, alles voorzien, voor zoover noodig van duidelijke aanwijzingen en beschrijvingen.
De vereeniging heeft met het openen van dit gebouw een stap verder gedaan in haar ontwikkelingsgang. Een stap, welke naar we hopen en wenschen te zijner tijd door meerdere schreden zal worden gevolgd. Dit zal voor het volijverige bestuur een voldoening zijn en onze plaats aan aantrekkelijkheid doen winnen.
Oudheidkamer aan de Dijkstraat wordt afgebroken
Dagblad Tubantia, 29 december 1955
De in 1934 aan de Dijkstraat gebouwde Oudheidkamer, die een schat van gebruiksvoorwerpen, zwerfstenen, manuscripten en foto’s bevat, en zich in de afgelopen jaren mag verheugen in een voortdurend stijgende belangstelling, zal binnenkort worden afgebroken.
Het bestuur van de Vereniging Oudheidkamer Aalten, die dit museum beheert, is er nog niet in geslaagd een oplossing te vinden voor de vestiging van de oudheidkamer in de toekomst. Het is uitermate moeilijk in Aalten aan bouwterrein te komen, terwijl bovendien de financiën een belangrijke rol spelen. De vereniging bezat in 1934 geen bouwterrein doch wijlen het bestuurslid de heer Jos Driessen vond een oplossing door een naast zijn villa aan de Dijkstraat gelegen perceel bouwgrond beschikbaar te stellen. Het bestuur accepteerde dit aanbod met graagte.
Vrij spoedig werd dan ook met de bouw begonnen. Men maakte zich geen zorgen over de gang van zaken ten aanzien van het gebouw in de toekomst. Officiële verkoop van de grond door de heer Jos. Driessen aan de Vereniging Oudheidkamer vond dan ook niet plaats, terwijl evenmin een schenking werd beschreven. Het gebouw kwam hierdoor te staan op grond die aan de fam. Driessen in eigendom toebehoorde.
Onlangs heeft de heer H. Driessen, die eigenaar van de villa in de Dijkstraat en de daarnaast gelegen grond is geworden, het perceel waarop de Oudheidkamer staat, verkocht aan een eierhandelaar, die daar naast zijn bedrijf heeft en de grond nodig heeft voor uitbreiding. De nieuwe eigenaar heeft nu aan het bestuur van de Vereniging Oudheidkamer doen weten, dat het gebouw zal moeten verdwijnen.
In de afgelopen weken is de inventaris uit het museum gehaald en voorlopig opgeslagen in de textielfabriek van de N.V. H. Driessen en Zn. aan de Hofstraat. Van de zijde van het bestuur kon men niet meedelen, welke plannen men voor de toekomst heeft. Zonder een belangrijke subsidie zal men niet tot het gebouw van de Oudheidkamer kunnen overgaan.
Oudheidkamer in impasse
Dagblad Tubantia, 28 februari 1956
In de gisteravond in café Schiller gehouden ledenvergadering van de verenging „Oudheidkamer” te Aalten, heeft de voorzitter, de heer C. Driessen, de trieste mededeling gedaan, dat de aan deze vereniging in bruikleen afgestane grond, waarop de oudheidkamer aan de Dijkstraat is gebouwd, is verkocht. Het gebouw moet derhalve worden afgebroken. Het bestuur ziet geen kans op korte termijn een oplossing te vinden voor de huisvesting van de verzamelingen, aangezien slechts f. 3000 in kas is. Uit de discussie bleek, dat er een zeer verwarde toestand is ontstaan.
Aankoop Luutenshuus?
Dagblad Tubantia, 1 maart 1956
De Vereniging Oudheidkamer te Aalten heeft aan het gemeentebestuur van Aalten verzocht de oude woning op de hoek van de Polstraat en de Haartsestraat aan te kopen en te verhuren aan de vereniging voor het onderbrengen van de inventaris van de Oudheidkamer. Het bedoelde pand is een der oudste in de gemeente Aalten. De oude gevel en de houten gebindten verraden dat het huis minstens een paar eeuwen oud is. Slechts enkele van deze panden zijn in het dorp Aalten bewaard gebleven.
Dagblad Tubantia, 3 maart 1956
In de bovenbalk van de grote deur aan de straatzijde staat de inscriptie: „God laet ons beërven een eerlick leven en een saligh sterven. Anno 1680 den 11 Juni”. Besluit de gemeenteraad tot aankoop van dit pand, dan zal waarschijnlijk Monumentenzorg een bijdrage verlenen in de kosten van restauratie van het pand. dat uitstekend kan dienen voor huisvesting van de Oudheidkamer.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.