Gemeentelijk monument
Eind 1664 gaf de Bredevoortse kerkenraad opdracht aan Joannes Holthus om een nieuw uurwerk te maken voor in de kerktoren omdat het oude versleten was. In 1666 werd het geplaatst. Het begin van een bewogen geschiedenis, die eindigde op de plaats waar het ooit begon: de Sint Joriskerk in Bredevoort.
In het jaar 1664 was Nederland nog de Republiek der Zeven Provinciën. Johan de Witt regeerde het land en Michiel de Ruyter heerste over de wereldzeeën. In de oosthoek van Gelre lag het stadje Bredevoort. Joannes Verschage was hier dominee en Gerhard van Hengel en Bernard Ecckervelt waren de kerkmeesters.
Als je destijds wilde weten hoe laat het ongeveer was, dan keek je naar de zonnewijzer die nog altijd aanwezig is in de buitenmuur van de kerk. Maar was er geen zon, dan was je aangewezen op het uurwerk in de kerktoren. Maar dat werkte niet best, het was vervallen en ongangig, aldus het kerkbestuur. Er moest een nieuw uurwerk komen.
Joannes Holthus
Het kerkbestuur ging in onderhandeling met uurwerkmaker Joannes Holthus uit Arnhem. In december 1664 tekenden zij een contract dat Holthus binnen anderhalf jaar een uurwerk zou leveren dat de hele en de halve uren zou slaan. De afgesproken prijs was 300 carolusguldens. Daarvan werd 50 gulden als voorschot uitbetaald. Het uurwerk werd keurig op tijd opgeleverd. In de zomer van 1666 stond het in de toren. Maar achteraf bleek dat het afgesproken bedrag niet voldoende was.
In 1667 tekenden alle partijen voor een extra bedrag van 228 gulden. Maar over de uitbetaling moeten problemen zijn ontstaan. Holthus moest procederen bij het gerecht. Hij raakte in armoede. Hij moest ergens in dienst treden en zijn kinderen verlaten of afstaan en is uiteindelijk in armoede gestorven. Na zijn overlijden zette zijn dochter Jasperina het proces voort tot zeker 1692. De afloop kennen we niet.



Door de eeuwen heen
Na enige tijd werd slagwerk aan het torenuurwerk toegevoegd dat ook de kwartieren voor en na het hele uur deed slaan. Ook kwam er een voorspel dat de slagen aankondigde. Mogelijk gebeurde dit in 1680. Dat jaartal is in het ijzer gegraveerd. In 1886 is het uurwerk gerestaureerd door Gerrit Jan Heinen uit IJzerlo. Hij woonde op boerderij de Klokkemaker.
Na bijna drie eeuwen trouwe dienst werd het uurwerk in 1942 vervangen door een nieuw mechanisch torenuurwerk. Het oude uurwerk ging naar Aalten. Daar heeft het een tijd staan te verstoffen in de brandweerkazerne. Daarna kwam het terecht in de Aaltense Oudheidkamer, die later is opgegaan in museum Frerikshuus en uiteindelijke het Nationaal Onderduikmuseum. In 2017 werd het uurwerk een gemeentelijk monument.
Terug naar Bredevoort
Het Bredevoortse uurwerk paste echter niet meer in het concept van het museum en er moest een andere locatie voor worden gevonden, liefst een plek waar het publiek het kon bewonderen. Begin 2025 nam Bredevoorts Belang het torenuurwerk over. Terugplaatsing in de toren van de Sint Joriskerk was niet meer mogelijk. De interieurcommissie van de kerk stelde voor om het uurwerk op de boerenzolder te zetten en de kerkenraad ging akkoord.
Het uurwerk van Joannes Holthus uit 1666 staat nu te pronken op de kerkzolder, en alles werkt nog!
Technische omschrijving
Het torenuurwerk bestaat uit twee aan elkaar gekoppelde segmenten. Het segment met de slagwerken is 120 cm lang, 65 cm breed en 104 cm hoog. Het gedeelte met het gaande werk en het speelwerk is 81 centimeter lang, 58 cm breed en 104 cm hoog. Op gesmede strippen zijn de volgende teksten aangebracht:
“JOANNES HOLTHUS ME FECIT (heeft mij gemaakt) 1666. JOANNES VERSCHAGÆ PASTOR HUIUS ECCLESIÆ (herder van deze kerk) GERHARD VAN HENGEL DR. BERNARD ECCKERVELT KERKMEISTEREN IN BREDEVORT“.
Het uurwerk is uitgerust met een dubbel slagwerk, dat zowel op de hele als de halve uren Bredevoort bij de tijd hield. Bovendien weerklonken een kwartier voor en na de hele uren vier tonen op drie klokken.
De hoekstijlen zijn versierd met een prachtig gesmede krul. De verbindingen bestaan voornamelijk uit spieën. Het geheel staat op een houten beun. Als aandrijfgewicht fungeert een grote brok zandsteen. Die steen is vrijwel zeker oorspronkelijk. De steen hangt aan een touw van gevlochten hennep, zoals ook al het andere touwwerk. Het geheel werkt perfect.
Het uurwerk is beschreven in het boek: ‘Achterhoekse klokken en uurwerkmakers’, door J.L. Sellink, A.F. Abbink en R.E. Wiggers, (ISBN 90-9003816-7). Op bladzijde 8 schrijft dhr. Wiggers over het uurwerk onder andere: “Het gangwerk bestaat uit een Grahamgang met tandvorm volgens Schwilgué, dit moet na 1715 zijn ingebouwd. “Het voorspel lijkt namelijk origineel en direct in 1666 te zijn geconstrueerd. De huidige plaats voor het gaande werk is ook authentiek en de opwindas ervan is ook gelijk aan de andere drie assen.“