Dit woonhuis met bedrijfsruimte dateert uit ca. 1910. Het pand behoort dan ook tot de oudere bebouwing van dit gedeelte van de Lichtenvoordsestraatweg. Het geheel bestaat uit een woonhuis met symmetrisch ingedeelde voorgevel aan de straatzijde met daarachter een vaste bedrijfsruimte die qua vorm doet denken aan een hallehuis. Vrijstaand op het achtererf staat een forse bakstenen schuur. De detaillering van het ensemble is op punten gewijzigd of vernieuwd, maar het oorspronkelijke karakter van het geheel is goed bewaard gebleven. Als één van de weinige rond 1900 gebouwen in dit gedeelte van de straat neemt het pand met bijbehorende schuur een karakteristieke positie in. Het voormalige boerderijtje herinnert aan de tijd dat dit voormalig agrarische gebied nog nauwelijks bebouwd was.
In de 19e eeuw emigreerden veel Aaltenaren naar het buitenland. De emigratiegolf begon rond 1844. Onder de eerste groep landverhuizers bevonden zich veel Afgescheidenen die om geloofsredenen vertrokken. Onder invloed van mislukte oogsten vertrokken later ook veel anderen om economische redenen. Alleen al uit de Achterhoek emigreerden in vijftig jaar tijd zes- tot zevenduizend mensen, bijna een derde van de plattelandsbevolking.
De meeste emigranten kozen in die periode voor Noord-Amerika. Tussen 1835 en 1880 vertrokken echter ook 204 personen uit Gelderland naar Brazilië. Een groot deel hiervan had de zuidelijke deelstaat Rio Grande do Sul als bestemming.
Ook enkele tientallen Aaltense landverhuizers pakten hun biezen om hun geluk te beproeven in Brazilië. Deze worden, voor zover bekend, hieronder weergegeven.
Ilha das Flores in Rio de Janeiro, het Ellis Island van Brazilië
Tijdens WO2 zaten hier de joodse rabbi Yitzack Jedwab en zijn vrouw Lena Kropveld ondergedoken. Hun pasgeboren zoontje Aron was onder de schuilnaam Willem Herfstink opgenomen in het gezin van plaatselijk verzetsleider ‘Ome Jan’ Wikkerink.
Izaak Antonie de Moor, geboren op 31 mei 1905 te Goedereede, werd in 1939 tot burgemeester van Breskens benoemd. In 1941 sloot hij zich daar aan bij de N.S.B. Na ‘Dolle Dinsdag‘ vluchtte hij naar Aalten, waar hij vanaf 18 september 1944 het burgemeestersambt waarnam, tijdens de onderduikperiode van burgemeester Monnik. Toen hem een paar dagen voor de bevrijding de grond te warm onder de voeten werd, nam hij de wijk naar Grijpskerk, waar hij bij de bevrijding werd gearresteerd. Na 1½ jaar geïnterneerd te zijn geweest, werd hij voorlopig in vrijheid gesteld.
Op 10 maart 1947 stond De Moor terecht voor het oorlogstribunaal te Groenlo. De punten der tenlastelegging waren als volgt: groepsleider en onderkringleider der N.S.B., buurtschapshoofd N.V.D., lid N.A.F. ambtsperiode te Breskens; de eed van trouw aan Mussert af te leggen; scholingsmiddagen N.V.D. uit te schrijven; de gemeentebode J.J. Bliek te bedreigen; een wapenvergunning bij de Beauftragte van de Rijkscommissaris aan te vragen; door bij het terugvoeren van Ned. Militairen als krijgsgevangenen naar Duitsland te zeggen: „Ze verdienen niet anders, ze hebben niet anders gedaan dan saboteeren”; te colporteeren met Volk en Vaderland en de Zeeuwsche Stroom; medewerking te verlenen aan de arbeidsinzet voor de kustverdedigingswerken; te Goes een opleidingscursus voor burgemeesters te geven.
De ambtsperiode te Aalten
De dagvaarding betreffende zijn ambtsperiode te Aalten omvatte de volgende tenlasteleggingen: medewerking verlenen aan arbeidsinzet O.T. te Zevenaar en Bocholt; hulp van de Landwacht in te roepen voor controle op onderduikers, voor vordering van rijwielen en voor arrestatie onderduiker bij Te Giffel. Voorts heeft beschuldigde alle ondergedoken gemeente-ambtenaren ontslagen en de Sicherheitspolizei te Doetinchem in kennis gesteld van de arrestatie van drie personen, waaronder B.H. Wikkerink, wegens het voeren van illegale activiteit. Tenslotte heeft hij de hulp ingeroepen van de te Aalten gestationeerde Grüne Polizei in verband met de arrestatie van de ondergedoken joodse familie Baruch.
Beschuldigde zette uiteen, dat hij door het aanvaarden van het burgemeesterambt te Aalten de bevolking zoveel mogelijk ter wille had willen zijn. De president: „U hebt al uw krachten gegeven aan de Duitse, dus vijandelijke zaak ter vernietiging van het Nederlandsche materiële zowel als geestelijke verzet. Toen U in Breskens zag, wie en wat de Duitsers waren, had u in Aalten niet meer als burgemeester moeten optreden.” Beschuldigde: „Ik had te kiezen tussen landwachter of burgemeester. Voor de landwacht voelde ik niets”. De president: „U had ook nog een andere weg kunnen kiezen: geen van beide.”
Daarop kwam ter sprake, waarom beschuldigde op 10 oktober 1944, toen de S.S. in Aalten razzia had gehouden en de aangehouden personen in het feestgebouw werden gebracht, daarbij tegenwoordig was geweest. Beschuldigde: „De S.S. was voornemens de kerken af te zetten. Ik wist dat dit in Aalten veel beroering zou geven, daarom trachtte ik goed te maken wat er nog goed te maken was. In enkele gevallen heb ik nog iets ten gunste van de aangehoudenen kunnen doen.” Beschuldigde ontkende de zes gijzelaars te hebben laten arresteren. „In het rapport aan Doetinchem”, aldus beschuldigde, „heb ik het wel verklaard. Wijlen v.d. Glas, de landwachtcommandant gaf de opdracht tot arrestatie van gijzelaars. Als burgemeester moest ik het rapporteren.”
De president: „Waarom poogde u een nieuw bevolkingsregister samen te stellen, u wist toch, dat het oude bewust was verdwenen. U was in alle opzichten een willoos werktuig in de handen van de Duitsers.” Voorts wees spreker er op, hoe gevaarlijk het was aan Vossers mede te delen, dat de secretaris der gemeente, Bijlsma, er met de gemeentepapieren en bescheiden vandoor was gegaan en genoemde Vossers te zeggen, waar B. zich waarschijnlijk bevond. President: „U was een overtuigd en fel N.S.B.-er.” Beschuldigde: „Fel niet, ik was idealist. Ik had het als roeping en taak beschouwd iets voor het Nederlandse volk te doen.”
Nadat de verschillende punten der tenlastelegging tijdens de ambtsperiode in Breskens waren behandeld, kwam tenslotte de arrestatie van de te Aalten ondergedoken familie Baruch ter sprake. Beschuldigde gaf toe, onvoorzichtig te hebben gehandeld. Hij had het in een gesprek met de Grüne Polizei gezegd. De president: „U wist zelf, welke beestmensen de G.P. waren.” Beschuldigde: „Het is op dat moment niet tot me doorgedrongen. Ik heb kunnen verhinderen, dat de Oberleutnant de drie bedoelde Joden liet doodschieten. Op mijn aandringen zouden ze op transport naar Doetinchem worden gesteld; daar de bevrijding naderde, konden ze in Aalten blijven en bij mijn vertrek heb ik Tilbusscher gezegd, dat de Joden direct vrijgelaten konden worden, hetgeen ook is geschied.”
Uitspraak
Beschuldigde, die geen verdediger had, zei in zijn slotwoord dat hij thans weer in het arbeidsproces ingeschakeld is. Hij riep de clementie van het Tribunaal in. „Ik heb een les voor mijn leven gehad; bovendien werd mijn huis in Breskens weggebombardeerd, mijn 17 pensioenjaren zijn weg, ik was ambtenaar in hart en ziel, ik erken totaal fout te zijn geweest. Geef mij de gelegenheid thans weer voor mijn gezin te zorgen”, zo riep hij uit.
Na Raadkamer zei de president, dat het billijk zou zijn, beschuldigde een internering op te leggen langer dan de voor-interneering. Het Tribunaal wenste echter rekening te houden met de omstandigheden, waarin beschuldigde zich thans bevindt. Aan hem werden de volgende maatregelen opgelegd: Internering gelijk aan de voor-internering; ontzetting uit het recht een overheids- of semi-overheidsfunctie te bekleden; ontzetting uit de beide kiesrechten en verbeurdverklaring radio.
De Moor overleed op 17 februari 1984, op 78-jarige leeftijd, in Warnsveld.
In de vroege ochtend van 21 september 1943 legt Piet Hoogenkamp, de assistent van de Aaltense huisarts tevens verzetsman Joop der Weduwen, voor het huis met adres Patrimoniumstraat 12 in Aalten een pakket neer. Op dat adres woont verzetsleider Hendrik Jan Wikkerink alias Ome Jan met zijn gezin. Er wordt aangebeld.
Het pakket blijkt een pasgeboren baby te zijn. Het is de zoon van Lena Jedwab-Kropveld en Yitzack Jedwab, rabbi (voorganger) van de Joodse gemeente in Aalten. Het echtpaar zat vanaf medio 1942 ondergedoken op de boerderij van de familie Veldboom in Lintelo. Verzetsleider Ome Jan en dokter Der Weduwen hebben het te vondeling leggen van tevoren zo afgesproken.
Vondeling
Dochter Jo Wikkerink vertelde daar later over:
“We wisten dat de bevalling op komst was en het baby’tje zou bij ons gebracht worden. Vader en moeder hebben het alleen aan de oudste drie verteld. De jongsten wisten niets. Ze konden dan ook niet hun mond voorbij praten. Vader en moeder hebben ‘s avonds in de donkere kamer gewacht. Het leek voor de buurt dan net of ze naar bed waren. Toen er werd aangebeld wisten ze dat het kindje er was. Ze hebben de jongsten uit bed gehaald en verbaasd geroepen: “Kom ‘ns kieken wat d’r now is!”
Het joodse kindje was dus in de onderduik geboren en werd drie dagen later door mevrouw Dela Wikkerink-Eppink met de naam ‘Willem Herfstink’ aangegeven en als zodanig in het geboorteregister van de gemeente Aalten ingeschreven. De naam was symbolisch gekozen. Willem verwijst naar Koningin Wilhelmina, Herfstink naar de eerste dag van de herfst (21 september) en het Saksische achtervoegsel ‘ink‘ betekent ‘behorend tot het erf of de familie van’.
Omdat zich om één uur ’s nachts slechts enkele personen – zoals artsen – op straat mochten bevinden, werd vier uur ’s ochtends opgegeven als tijdstip waarop de baby gevonden was. Hierdoor werd het onderzoek naar de herkomst van het kind aanzienlijk bemoeilijkt. ”Ik kwam wel eens ’s avonds laat met een dikke buik thuis met de trein. Dan had ik ‘contrabande’ bij me alsof ik hoogzwanger was. Toen Wimke op de stoep gelegd werd, zeiden ze dan ook: “Dat zeggen ze nou wel, maar het zal d’r wel ene van één van de meisjes zijn.”
Arisch verklaard
De volgende dag moest de dienstdoende gemeente-arts, dokter Knol, de vondeling onderzoeken. De baby was niet besneden en daarom gaf hij de verklaring af dat het kind 100% Arisch was. “De volgende dag is vader meteen naar Schepers gegaan, die schuin tegenover ons woonde (hij werkte bij te Paske). Vader wist: als ik het daar vertel, dan weet meteen iedereen in Aalten het. Achter ons, naast Vossers, woonde een NSB-vrouw. Die lag op haar knieën voor het wiegje van Wimke te kijken of hij wel Arische trekken had.”
Lennie en Yitzchak waren inmiddels verhuisd naar een andere schuilplaats in Lintelo. In juni 1944 verplaatste het verzet hen in een met hooi bedekte wagen naar het huis van Bernard en Gesina Wevers in de buurtschap Dale, achter de Ringweg, net buiten het dorp Aalten.
Aanvankelijk wilden zij het echtpaar Jedwab niet in huis opnemen omdat zij al onderdak boden aan evacués. Een dominee van de gereformeerde kerk bracht de vrome calvinisten op andere gedachten: hij predikte dat de vervolgden geholpen moesten worden.
Bernard, een timmerman, bouwde voor hen een kamer achter de kast waar ze al hun tijd doorbrachten. Mevrouw Wevers kookte voor haar Joodse gasten zoveel mogelijk volgens koosjere regels.
Willem was ondertussen liefdevol in het gezin van de familie Wikkerink opgenomen. Vooral moeder Dela en oudste dochter Lien Wikkerink zorgden voor ‘Wimke’ zoals zij hem noemden. Dela Wikkerink liep met de baby in de kinderwagen regelmatig naar het onderduikadres van de Joodse ouders in Dale. Ze nam vaak wat fruit uit de moestuin mee in haar tas. Er waren mensen in Aalten die zeiden: “Wat vrouw Wikker toch altied bi-j Wevers mot?”
Tegen het einde van de oorlog werden twee Duitse soldaten ingekwartierd in huize Wevers. Terwijl de soldaten in het huis waren, zaten Lena en Yitzack in stoelen in hun verborgen kamer en mochten ze niet bewegen of geluid maken, soms dagenlang.
Na de oorlog
Na de bevrijding in maart 1945 werd het gezin herenigd en kreeg de kleine zijn echte naam: Aron Jan Willem Jedwab. De naam Willem bleef bestaan en de tweede voornaam Jan verwijst naar zijn redder Jan Wikkerink. Koningin Wilhelmina kwam vrij snel na de oorlog naar Aalten en bezocht de familie Wikkerink om deze te eren voor hun daden in het verzet. Jo Bulsink-Wikkerink: “Ik zie Wilhelmina nog staan. Ze sloeg mijn opa op zijn schouder en zei: Wikkerink, u heeft een dappere zoon”.
Het jonge kind Willem kende zijn eigen ouders niet of nauwelijks. Jo Wikkerink – de tweede dochter in het gezin – trok toen een jaar lang in bij de familie Jedwab, zodat Willem iets makkelijker kon wennen aan zijn eigen ouders en nieuwe omgeving. Het gezin Jedwab emigreerde in 1947 naar de VS en daar veranderden zij hun achternaam in Jade.
Dela Wikkerink-Eppink met Aron Jedwab alias Willem Herfstink
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
In de negentiende eeuw had dominee Breukelaar er voor gezorgd dat er zondagsscholen kwamen in Aalten. Voor kinderen in de omliggende buurtschappen werd de zondagsschool bij iemand thuis op een boerderij gehouden, zodat de kinderen niet helemaal naar het dorp hoefden te gaan. Allengs ontstond in de buurtschappen de behoefte om hiervoor een lokaal of zondagsschoolhuuske te bouwen. Er verschenen in totaal negen zondagsschooltjes, waarvan er slechts enkele bewaard zijn gebleven.
Lintelo telde vroeger twee zondagscholen. In de kern van Lintelo stond aan de Schooldijk een zondagsschooltje op een terrein van de familie Helmink. Het werd in 1950 afgebroken. Het gebouwtje had in 1934 als adres Lintelo 150. In 1953 werd op dit adres een woonhuis gebouwd en in 1967 werd dit Schooldijk 1.
Daarnaast was er in Lintelo ook nog een zondagsschool aan de Sondernweg. Dat gebouwtje staat er nog en doet tegenwoordig dienst als vakantiehuisje.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.