in ’t Oosten van Nederland
Ze hadden lang met mekaar verkeerd. „’t Most maor wezen”. De dag van „de brullefte” was bepaald. De „brüdsneugers” waren uitgezonden. Deze gingen uit op den dag van het aanteekenen. Nog vroeger, in de dagen waarvan mijn grootvader vertelde, was er geen aanteekenen en trouwen voor den ambtenaar. Het eerste begin was het uitzenden der bruidsneugers. Dan, als de groote dag gekomen was, werd de acte voor den Scholte opgemaakt en, was deze geteekend met naam of kruis, dan was de overeenkomst klaar, en de man met zijn magen trok met de bruid (die dien dag voor ’t eerst zoo genoemd werd) en hare magen naar het huis van den man, waar zij als man en vrouw verder wonen zouden. Soms werd er ook geen contract opgemaakt — de optocht was het wettig bewijs en zoodra de Zondagmiddag in het land was bevestigde de kerk het verbond en teekende het in haar boek aan.
Omstreeks de vijftig der 19e eeuw was dit reeds geheel anders: het burgerlijk huwelijk was geheel ingeburgerd. Met de kerk was het op den ouden voet gebleven. Zij gaf haar zegen op het voltrokken feit. In het oog van den boer was echter de actus voor den ambtenaar niets anders dan het vroegere contract, en de hoofdhandeling bleef het halen van de bruid uit haar ouderswoning.
Aan den vooravond kwam de familie van den bruigom, mannen en vrouwen, vader en moeder, ooms en tantes, neven en nichten om over de plechtigheid van den volgenden dag officieel te spreken (factisch was alles reeds door de bruidsjonkers geregeld). In langen statigen optocht kwamen zij naar den hof der bruidsouders. Daar deed men alsof men van niets af wist. De tafel met koffie met kaneel en boterhammen stond echter binnen klaar. Men zette zich, alsof het een gewoon bezoek gold. Van de dochter, om wie het te doen was, was niets te zien.
Als een kop koffie gedronken was, stond het oudste mannelijke lid van de familie van den bruigom op en vroeg of „Gardine… hier wal te hûs was (woonde)”, want hij wilde met haar praten. Het antwoord was natuurlijk bevestigend, en de vader zond een paar van de jongere familieleden van weerskanten uit om haar te zoeken. Deze vonden haar en brachten haar in den familiekring.
Nu kwam de plechtige vraag of zij de vrouw van Hendrik wou worden en of zij goed vond dat hij haar den volgenden morgen kwam halen. Zij antwoordde „ja, als vader en moeder het goed vinden”. Deze gaven officieel consent en het officieele deel van het bezoek was hiermede ten einde. De oudste dronk zijn kop koffie leeg en deed alsof hij weg wilde gaan. Nu noodigde de vader hem uit om nog wat te blijven en nog wat te eten, en nog wat te drinken, en alzoo geschiedde.
Den volgenden morgen was alles op beide boerderijen in de weer om alles gereed te maken.-Bij de ouders van den bruigom om den stoet op te stellen, die in wagens de bruid en hare familie zou gaan halen; bij de bruid om alles gereed te maken voor de ontvangst der gasten, die reeds vroeg zouden komen, want de geheele familie der bruid en de buren waren genoodigd om daar de komst van den bruigom en zijn verwanten af te wachten.
Omstreeks tien uren waren de gasten er met hunne wagens, alles in ’t beste tuig. De bruid, die op dezen dag voor ’t eerst met den titel van bruid werd aangesproken, was gekleed, maar liet zich niet zien. Zij had het hemd van eigen gereid linnen, zelf genaaid, met één draad, aan. Dat hemd zou zij na het huwelijk weer wegbergen en eenmaal weer zou het haar aangedaan worden, maar niet bij haar leven.
De stoet van den bruigom kwam aan. De wagen van den bruigom voorop, versierd met groen en linten. De bruidsjonkers zaten voorop, een van hen mende de paarden. Achter op den wagen zaten twee knechten met geweren en eene mand met brooden en met flesschen bij zich. Daar achter de wagen met de ouders, enz. Aan de woning gekomen steeg de bruigom van den wagen, opende de deur en de boer, vader der bruid, vroeg hem wat hij wilde. Hij antwoordde: mijn bruid halen. Antw. „Dê kenne ik nêt.” — „Dat is ow Gardîne.” — „Dê zee ik neet.” — „Laot er dan zöken.” Zoo geschiedt. Zij wordt gevonden.
Buiten gekomen neemt de bruigom haar om het middel en licht haar op den wagen. Dan keert hij zich om tot den vader en zegt: „Gao ij en ow volk ok met -— bij mi an hoes steet alles klaor.” Daarop klimt hij op den wagen, neemt zijne plaats naast de bruid in, de ouders van de bruid stijgen op den volgenden wagen bij die van den bruigom en bij hen hunne kleinste kinderen, verder schikt zich alles op de wagens van de verwanten van den bruigom en van de bruid. Op elken wagen haast zitten eenige jonge mannen met geweren en jonge meisjes met rateltjes.
Als de wagens wegrijden wordt er geschoten, gerateld, kortom een leven gemaakt, dat de jonge boeren de handen vol hebben om de paarden in bedwang te houden. Van het gemeentehuis ging het naar het huis, dat de jongelui voortaan bewonen zouden. Onderweg ontmoette de stoet menigmaal hindernissen, die uit den weg werden geruimd door brood en drank te geven. Hier en daar werden zij met schoten begroet, die van de wagens beantwoord werden. Voor het huis der jongelui, alle geweren afgeschoten. Hier ontvingen hunne buren het jonge paar en gedurende den verderen dag hielpen deze en hunne knechts en meiden door de gasten en het jonge paar te bedienen.
De bruigom, lichtte nu weder zijne bruid van den wagen en nu gingen zij over den drempel zonder dien aan te raken; òf er was een hout over den drempel gelegd, òf er was een plas water over gegoten. Was de bruid er over, dan was er terstond een bij die haar het stof van de schoenen met mooie gespen afveegde en dezen moest zij tracteeren.
Dan ving het bruiloftsmaal aan, waarbij bruid en bruigom onder de groene kroon op de rijk versierde stoelen zaten. Er werd veel gegeten en goed gedronken en eindelijk overgegaan tot eene rondwandeling over erf en akkers. Daarna kwam er koffie met kandeel, wijn, brandewijn met suiker, koek (Deventer koek) en hiermede was men bezig tot het vallen van den avond. Dan gingen de gasten weg met een: ajuus, tot margen, want voor den volgenden middag waren zij weer door de bruidsneugers uitgenoodigd.
Nu kwamen in den middag de oudere lui met de kleine kinderen en ieder bracht een geschenk in de woning van het jonge paar. Tegen den namiddag kwamen de jongens en de deerns en nu was op de dèle het feest. Daar was de fideler, een of twee violen en een bas. Daar werd gedanst tot het duister was of als er een lampje was tot de olie op was.
Beide avonden, maar vooral den eersten avond, moesten de jongelui zich in acht nemen voor allerlei verrassingen. Dan eens was het een der jongelui, die zich verstopt had en op het meest ongelegen oogenblik voor den dag kwam, bewerende dat hij zich verslapen had en nu naar huis wilde. Dan weer was alles aan elkaar genaaid en had de bruid voor het naar bed gaan nog lakens en dekens en kussens los te tornen; dan weer wilde het luik voor het venster niet sluiten, of het bed lag vol klissen.
Na de beide groote dagen, die soms nog eenige dagen verlengd werden, volgde het feest aan de Naobers (de buren), die nu gasten waren, terwijl de jongere familieleden van bruid en bruigom bedienden. Dit feest verliep op dezelfde wijze: overdag de ouderen, ’s namiddags het jongere volk, maar bij alles veel eten en drinken en voor den avond dansmuziek.
Ziedaar het verloop eener brullefte van een vijftig jaar geleden, zooals ik ze nog zelf gekend heb. Wanneer de bruid haar titel verloor kan ik niet juist aangeven. Ik meen dat zij, als de week van de bruiloft voorbij was, ook niet meer dien titel voerde, maar nauwkeurig kan ik het niet zeggen. Wellicht zijn er onder de lezers die het weten en die uit hunne herinneringen het hier medegedeelde nog kunnen aanvullen. Uit het thans bestaande zal dit niet kunnen geschieden, want de oude, zoo beteekenisvolle vormen van vroeger zijn meer en meer verlaten.
J.H. GALLEÉ.
Bronnen
- Graafschapbode, 29 mei 1936 (Delpher)
- Tekeningen: Piet te Lintum
Plaats een reactie