In 1932 was er opwinding onder historici over een mogelijke “vondst van Praehistorische waarde” in de Ringkampsbulten bij Aalten. Men vermoedde de aanwezigheid van 2000 jaar oude gewelfde koepelgraven in een kunstmatige heuvel aldaar. Opgravingen moesten duidelijkheid verschaffen, met onverwachte resultaten.
De Aaltensche Courant schreef op 11 maart 1932:
Aan den historischen weg welke van het naburige Duitsche Barlo naar de oude vesting Breedevoort leidt, ligt ter rechterzijde, als men in de richting Duitschland gaat, een dennenboschje, oogenschijnlijk gelijk aan meerdere van deze boschperceelen die we op de Haart nog aantreffen.
Voor den historicus, in het bijzonder den vorscher naar prae-historica, beteekent dit boschje meer dan een boschperceel. De lijnen en glooiingen van den bodem zijn voor hem een blad geschiedenis, geschiedenis van voor duizenden jaren her. Voor den leek is het een bulterig dennenperceel, met eerst een wal van ongeveer 1 Meter hoog, dan een flauwe inzinking, vervolgens weer een verhooging in welks midden een komvormige verdieping.
Bij nadere beschouwing blijkt, dat de buitenste wal een ongeveer eivormig verloop heeft met een lengte van ongeveer 100 en een breedte van pl.m. 50 Meter. In deze afsluiting bevindt zich door de genoemde verhevenheid met z’n typische komvormige uitholling, die direct den kenner een „Tumulus” of grafheuvel uit den oertijd doet vermoeden. In het dikste einde van dezen eivorm (het spitse einde ligt aan den Oostelijken kant), treffen we den heuvel met z’n komvormige uitholling.
Staan we op dezen heuvel en kijken Oostwaarts dan blijkt het dat deze verhevenheid van den bodem, die ter plaatse hoofdzakelijk uit lichtgeel fijn zand bestaat, onmiddellijk grenst aan een vlakte die zoover het oog reikt, vroeger uit drassigen bodem bestond, doch in de laatste veertig jaren door doelmatige draineering, in cultuurgrond is omgezet. Verder Noordelijk blijft het terrein tamelijk sterk geaccidenteerd en in hoofdzaak zanderig. Enkele lager gelegen stukken zijn ook hier reeds in cultuur gebracht.
De buitenste ring of wal (het terrein ontleent z’n naam van „Ringkampsbulte” aan dien ring) is aan de Westzijde door een landweg voor een deel vervallen, terwijl een boschweg den ring eveneens op twee plaatsen snijdt. Duidelijk teekent zich echter als we op den heuvel staan, de typische vorm van den ring af. Het terrein is geheel met dennen begroeid, de afvallende naalden vormen een zacht bed over den vasten bodem, waarin onze voeten wegzakken. Konijnen, die hun bol in den heuvel groeven, brachten hier en daar het zuivere zand naar boven.
Eerdmannekes
In den volksmond heet het dat op den wal spelende „eerdmannekes” zijn gezien, voorts spookte het bij den heuvel, terwijl ouderen zich verhalen over urnen, die er aanwezig zouden zijn, herinneren. Volgens de geleerden heeft men hier te doen met een grafheuvel uit het neolytisch tijdperk, d.w.z. uit het derde of wel de laatste periode van het steenen tijdperk. De buitenste ring echter is een unicum.
De heer A.J.G. Beernink alhier, welke reeds jaren dezen toestand kende en de geschiedenis van dit stukje natuur bevroedde, stelde reeds voor eenige jaren den regeeringsgemachtigde voor de opsporing van historisch waardevolle monumenten hiermede in kennis, omdat reeds zoo veel waardevols teloor was gegaan op de Haart. Deze waarschuwing bracht echter geen resultaat. Om onoordeelkundig graven en zoeken te voorkomen, gaf de heer Beernink hieraan geen ruchtbaarheid. Het terrein, dat gemeente-eigendom is, bleef echter gelukkig nog intact.
In Augustus 1930 werd door genoemde heer mr. Hoefer te Hattem, voorzitter van de prae-historische vereeniging, in kennis gesteld met z’n vermoeden dat hier een graf of verasschingsplaats der oude Germanen gevonden moest worden. Ook hierop werd aanvankelijk niets vernomen, doch nadat de heer Beernink nogmaals hierop bij de vereen had aangedrongen, kwam de heer Westerbeek van Eerten als gevolmachtigde van de „stichting tot Bescherming van prae-historische Monumenten in Gelderland” naar hier. Toen kwam de zaak aan ’t rollen.
Geheimzinnigheden
De Graafschapbode meldde op 9 maart 1932:
Het lid van „de Graafschap”, de heer Beernink te Aalten, richtte zich tot den secretaris, Dr. Westerbeek van Eerten te Hummelo, met verzoek eens een onderzoek te komen instellen in een heidelandschap aan de Duitsche grens ten Z.O. van Aalten. Daar was een kunstmatig heuveltje met wallen, waar het volgens de buurtbewoners niet pluis was. Ze spraken van kaboutertjes, spoken, ulkenpötte en nog meer geheimzinnigheden.
Wetenschappelijk onderzoek
Binnenkort zal onder leiding van dr. van Giffen een systematisch wetenschappelijk onderzoek beginnen. Dr. van Giffen acht de vondst zeer belangrijk, temeer daar er sporen van houtbouw gevonden zijn en de afmetingen een unicum zijn. Met de afgraving, die natuurlijk met de noodige omzichtigheid moet geschieden en meestal bestaat uit het laagsgewijze in dunne laagjes afschoffelen van den grond, zal eerlang begonnen worden. Dit geschiedt vanaf den Zuidwestelijken kant naar het midden, omdat de ervaring heeft geleerd dat in zoo’n groot tijdsverloop de bovengrond zich eenigszins door weersinvloeden in Noord-Oostelijke richting verplaatst. Men heeft dus bii deze methode de kans spoedigst de eigenlijke koepelgraven te vinden.
Wat men zal vinden? Misschien worden ook voor een leek interessante vondsten gedaan in den vorm van urnen en steenen voorwerpen. De urnen, indien deze gevonden worden, zijn uiterst broos bij de ontdekking, omdat deze meestal vervaardigd uit klei, in de zon gedroogd werden. Gebakken urnen, die dus sterker zijn, dateerden steeds nog uit een later tijdperk. Indien gedroogde urnen worden gevonden en deze voorzichtig behandeld en gedroogd worden, zijn ze soms nog te redden. Voor den deskundige echter geeft elke niet natuurlijke wijziging in de aardlagen een onschatbare aanwijzing.
Zoo wijzen b.v. donkere ronde plekken in de opgraving op een vroeger ingeslagen paal, terwijl men op die wijze de plaats heeft kunnen vaststellen waar voor duizenden jaren een hut stond. Een ringvormige plaats b.v., afgesloten door ronde donkere plekken in den lichter gekleurden bodem, wijst op de palen die de hut schraagden. Binnen in zoo’n ring vindt men dan soms overblijfselen van asch en soms ook prae-historische voorwerpen.
Alle voorwerpen die zullen worden gevonden, zullen aan de Oudheidkamer alhier worden afgestaan. Als straks de schoffel in den bodem wordt gestoken, als het spiedend oog van den historicus vorschend de ontbloote aarde beschouwt en vindt wat vermoed wordt gevonden te worden, dan zal deze vondst er eene blijken, zooals tot heden in Nederland, ja misschien in Europa niet is gedaan. Dat het zoo zijn moge.
Onverwacht resultaat
Op 25 juli 1933 berichtte de Zutphensche Courant:
In zijn jaarverslag over 1932 zegt het bestuur van de Stichting tot Bescherming van Praehistorische Cultuur-monumenten in Gelderland o.m. het volgende: Op de algemeene vergadering van 26 Februari 1932 werd opdracht verleend aan dr. van Giffen tot het verrichten van een opgraving op de Ringkampsbulte bij Aalten, waarna dr. van Giffen begin April een aanvang maakte met het onderzoek. Reeds eenige dagen later werd de opgraving gestaakt, aangezien tot verwondering van dr. van Giffen en zijn staf gebleken was, dat men hier te maken had met een natuurlijken ringwal, waarvan de hoogst eigenaardige vorm misleidend op de deskundigen gewerkt had.
Dicht bij den ringwal is echter een graf uit den La Tène-tijd, en dr. van Giffen vermoedt daar de aanwezigheid van een necropool, waarnaar verder onderzoek ongetwijfeld loonend zou zijn. Dit onderzoek was echter door den toestand van het land voor het oogenblik onmogelijk, zoodat wij hierop later hopen terug te kunnen komen.
Plaats een reactie