In het oosten van Nederland is het begrip noaberschap algemeen bekend. Je zou het ook burenplicht of burenhulp kunnen noemen: het verschijnsel dat buren elkaar helpen, zowel bij blije als droevige gebeurtenissen. In 1874 beschreef J. ter Gouw, met medewerking van E.F. Avenarius, onderwijzer te Lintelo en Is. de Waal, voormalig predikant te Aalten, de gebruiken en plichten van het noaberschap die destijds in Aalten gangbaar waren:

Ofschoon deze gebruiken nog in de gemeente Aalten in zwang gaan, behooren zij evenwel tot den ouden tijd. Zij zijn overblijfselen van de voorvaderlijke zeden, fragmenten slechts, die daar nog voortleven, maar mogelijk na weinig jaren ook al verdwijnen zullen.

Nieuwbouw

Bij het bouwen eener nieuwe woning gaat de toekomstige bewoner bij acht of twaalf der naaste buren en vraagt him of zij “noaber” van hem willen worden. Meestentijds wordt dit aangenomen, daar eene weigering eene beleediging is, en het opzeggen der noaberschap tevens het afbreken van alle onderling verkeer is.

Op de noabers rusten wederkeerige verpligtingen. Zoo is elk noaber verpligt bij het bouwen eener woning de houten gebindten en den kap kosteloos te helpen oprigten. Des avonds zetten dan de noaber-jongelui de meiboomen (een paar dennen) voor het huis, waarvoor de eigenaar hen trakteeren moet.

Hierop volgt een zoogenaamd “rigtemaal” voor de noabers, die ook te dezer gelegenheid het nieuwe gebouw eenen naam geven, bij welken naam de bewoner verder almede genoemd, en veelal beter dan bij zijn familienaam gekend wordt.

Eer de nieuwe woning betrokken wordt, komen de noabervrouwen, of hare dochters of dienstboden, met manden vol turf en hout aandragen, om het vuur “aan te bueten”, dat wil zeggen: aan te leggen. En als de nieuwe bewoner tot de behoeftigen behoort, dan wordt hem door zijne meergegoede noabers dikwijls zulk eene groote hoeveelheid brandstof gebragt, dat hij daar verscheidene maanden lang zijnen haard van voorzien kan.

J. ter Gouw

'Foezel' als dank voor de (noaber)hulp
Een ‘foezeltjen’ als dank voor de (noaber)hulp

Huwelijk

Zal een jongeling of jongedochter in ’t huwelijk treden, dan gaan de andere jongelui uit de noaberschap, voordat de tweede huwelijks-afkondiging plaats heeft, naar de bewoners, bij wie de jonggehuwden hunnen intrek zullen nemen, en vragen aan den bruidegom of de bruid, of zij mogen “mooi maken”. Dit mooi maken bestaat in het planten van vier hooge denneboomen voor de deur, die onderling verbonden worden met bogen, en omwonden met palm, en bestoken met vlaggetjes van gekleurd papier; terwijl in het midden een kroon gehangen wordt, die met geknipt papier omwonden en met vergulde eijeren vercierd is. In ’t binnenste van deze kroon hangt een houten duif, als het zinnebeeld der liefde, die netjes met goudpapier beplakt is.

Deze bruiloftskroonen worden zeer in eere gehouden, en zoo lang mogelijk bewaard. Bij vele boeren kan men nog de kroonen zien, die bij huns grootvaders huwelijk zijn opgehangen.

Het afhalen van den bruidegom of de bruid, om hen naar hunne bestemde woning te brengen, geschiedt ook door de noaber-jongelui. De wagen is met groen vercierd, en dikwijls met vier paarden bespannen; de meisjes uit de noaberschap nemen daarop plaats, en onder het zingen of liever uitschreeuwen van: “Naar Oostenrijk willen wij varen, Schier over de heide, enz.”, begeven zij zich op weg.

Is het, dat een bruidegom zijne bruid haalt, dan zit deze voor in den wagen, eene lange Goudsche pijp ‒ zoo mogelijk een staalpijp, door zijne noabermeisjes met rood, wit en blaauw zijden lint vercierd, te rooken. Nu is dat natuurlijk allang uit de mode; de bruigoms rooken nu sigaren of rooken niet. Maar in den pijpentijd moest een bruigom rooken. Ik heb er gezien, die werkelijk behoorden tot de niet-rookers, en evenwel op de bruidstranen en op de bruiloft met de bruigomspijp tusschen de tanden zitten, en nu en dan stoppen en aansteken moesten.

Aan de woning der bruid gekomen, wordt aan de linkerzijde van zijnen hoed een bouquet van gekleurd en verguld papier vastgemaakt, zoodat menigeen hem dan voor een koetsier, met eene kokarde aan den hoed, zou aanzien. De bruid krijgt een dito bouquet op de linkerzijde der borst.

Als er nu eerst wat brood en koffij gebruikt is, wordt de bruid door een noaberjongen en de bruidegom door een noabermeisje naar den wagen geleid, terwijl de andere noaberjongens de “bruidskoe” uit den stal halen en achter den wagen medevoeren. Zijn de ouders der bruid welgestelde lieden, dan nemen de noaberjongens de vrijheid, ook wat worst, spek, vleesch, kippen en meer van dien aard voor de jonggehuwden mede te nemen.

Veelal is daags te voren reeds de kast der bruid, goed voorzien van rollen linnen, servet- en tafelgoed, benevens acht of twaalf stoelen, een spinnewiel en een haspel, naar de toekomstige woning gebragt.

Is de bruidswagen daar aangekomen, dan brengen de noaber-jongelui, niet alleen den avond, maar ook een groot gedeelte van den nacht, door met het drinken van “foesel” (jenever) en ’t uitschreeuwen van allerlei liedjes, want zingen kan men het niet noemen, en keeren dan eindelijk naar hunne woning terug, om den volgenden dag het veelvuldig gebruik van dien “pestdrank” zooals sommigen hem noemen met hoofdpijn en lusteloosheid te bezuren.

Somtijds volgt de bruiloft of “broedlagt” weken, ja, maanden later, of wordt vereenigd met het kinderbier van ’t eerste spruitje.

J. ter Gouw

Achterhoekse boerenbruiloft
Achterhoekse boerenbruiloft

Overlijden

Bij sterfgeval zijn de verpligtingen der noabers nog veelvuldiger. Zoodra er in een huisgezin iemand sterft, wordt hiervan aan een der naastbijgelegene noabers, indien er geen tegenwoordig is, kennis gegeven, en deze gaat onverwijld de geheele noaberschap rond, en daarna gaan de noabers te zamen naar het sterfhuis, om den doode te “verhennekleeden”, dat is: van zijne kleeren ontdoen en in ’t lijkgewaad hullen.

’s Anderendaags wordt de doode overluid, en moeten de noabers aan de familie, zelfs tot op een afstand van vijf uren, het overlijden bekend maken. Des avonds brengen twee of drie noabers de kist en leggen het lijk er in. Is de overledene aan eene besmettelijke ziekte gestorven, of geeft de onaangename reuk reeds ontbinding te kennen, dan wordt hem een glas “pestdrank” gegeven. Maar dit is dan ook de eenigste jenever, die in een sterfhuis wordt gebruikt.

Van den dood tot de begrafenis beredderen de noabers alles. Zij moeten het zaad, voor ’t begrafenismaal benoodigd, naar den molen brengen, en alles wat er verder noodig is, bezorgen. De noabervrouwen moeten het meel ziften en brood bakken, en hierdoor heerscht er in het sterfhuis eene drukte, welke voor de nabestaanden hinderlijk is, die zich gaarne met den geliefden doode alleen zouden bevinden. Van die drukte kan men zich een denkbeeld maken, als men weet, dat op eene begrafenis of groeve wel meer dan honderd huisgezinnen genoodigd worden.

(Bij een mijner boeren, die vrij welgesteld was, maar toch slechts eene kleine hoeve had, was zulks het geval, toen er, bij ’t overlijden zijner hoogbejaarde moeder, eene groeve aan huis was. Er werd bij die gelegenheid vier mud rogge verbakken, waaruit 75 brooden kwamen, en daar ’t brood voor vier man bestemd was, had men op driehonderd eters gerekend. Voorts was er ingeslagen: een volle Leidsche kaas en een bijna volle, te zamen 33 oude ponden; twaalf oude ponden koffij, en 5/4 oude ponden witte klontjes. Bij den brouwer werd een ton bier besteld, waarmee men echter rekende niet te kunnen volstaan. De luiders dronken voor drie gulden aan jenever.)

Begrafenis
Begrafenis

Op den dag der begrafenis wordt des morgens om tien uren het lijk op “den deel” (den dorschvloer) gezet, en de kist zoover geopend, dat het gelaat van den doode zigtbaar is. De noabervrouwen schenken nu koffij en presenteeren brood aan de genoodigden, terwijl die noabervrouw, wier man het lijk naar de begraafplaats moet rijden, het voorregt heeft, de naaste familie te bedienen, en zoo heeft elke noabervrouw naar haren rang en stand hare bepaalde werkzaamheid.

Nadat alle genoodigden, waarbij de noabers en de bewoners van het rot (de wijk) behooren, zich met brood en koffij verzadigd hebben, gaan allen naar den deel, om den afgestorvene voor ’t laatst te zien. Is er een predikant tegenwoordig, dan houdt deze bij de geopende lijkkist een toespraak; hij tracht de bedroefden te troosten, houdt allen het memento mori voor, en eindigt met een toepasselijk gebed.

Nu wordt de kist achter op eenen wagen geplaatst, en gaan de twee naaste betrekkingen van den overledene op het voeteinde der kist zitten, daarnaast de twee daaraanvolgenden, en zoo voort totdat alle plaatsen bezet zijn. De vrouwen hebben een zwart regenkleed of folie over haar hoofd hangen, en weten, door zich hiermede geheel of gedeeltelijk te bedekken, haar verwantschap tot den overledene zeer nauwkeurig aan te duiden.

De optogt naar het graf vormt eene lange, soms onafzienbare rij, daar niet slechts de betrekkingen, maar ook de noabers en zij, die tot het rot behooren, het lijk volgen, en bovendien, zoodra de lijkstoet het dorp nadert, ook velen van daar zich er bij aansluiten; zoodat niet zelden anderhalf honderd mannen, vrouwen en kinderen aan dien optogt deelnemen.

Van ’t oogenblik af, dat de stoet in ’t gezigt van het dorp komt, totdat die de begraafplaats weer heeft verlaten, worden alle klokken geluid, en van het graf gaat het naar den brouwer, waar enkelen thee, maar de meesten bier drinken, en dit laatste in zeer ruime mate. Van den brouwer gaat het weer naar het sterfhuis terug; hier wordt dan andermaal brood en koffij gebruikt, en de plegtigheid is afgeloopen.

Maar ’s anderendaags volgt er nog een kleine nabetrachting. Reeds met het krieken van den dag staan de armen voor de deur (vijftig of honderd soms), om ook nog “een spierken” van het sterfhuis te kunnen wegdragen. Men geeft hun de niet heel angstig uitgezifte zemelen van de verbruikte rogge en het overgeschoten brood.

’s Namiddags komen de noabervrouwen nogmaals aan het sterfhuis; zij gebruiken weer koffij en een boterham, en daarna zoekt elk hare geleende kopjes, schoteltjes, messen, enz. bij elkaar, en verwijdert zich met het gebruikelijke: “ik wunsch oe het beste.”

Lintelo, E.F. Avenarius

Begrafenisstoet Aalten
Begrafenisstoet

In het dorp

Hetgeen door mijnen vriend Avenarius is medegedeeld, en waar ik een paar opmerkingen bijgevoegd heb, betreft bepaaldelijk de noaberschap bij de buitenlieden. In de kom der gemeente heeft men wel hetzelfde thema maar met eenige variatie.

Bij ’t betrekken eener woning komt er spoedig van de noabers, die tot het huis (naar eenmaal gedane keuze) behooren, het aanbod om “een vuurtje te bueten”, d.i. aan te leggen. Dit aangenomen en het uur bepaald zijnde, zenden de noabers dochters of maagden (dienstboden) met brandstof “kluwen” of baggerturf de een, hout de ander en alles wordt aan den ledigen haard opgestapeld, als moest er zoo dadelijk de brand in gestoken worden. Wil men ’t eens regt mooi maken, dan gaat over alles heen een krans van gekleurd papier. Na dit “vuurtje-bueten” verwacht men al dadelijk een glaasje “foesel” (jenever), en is er nog iets bij, des te beter; daarna worden de noabers zelven “geneugd” (genoodigd), en krijgt men dientengevolge de hoofden der gezinnen op “een kupken koffij” met “kluntje,” krentenwigge, en ten slotte “foesel met soeker” (jenever met suiker).

Ook na den afloop van bruiloft en begrafenis worden de noabers op gelijke wijze genoodigd, en dan zitten jood en christen, roomsch en on-roomsch, rijk en arm, vriend-broederlijk bij elkander; en zulk een avond laat genoegelijke herinneringen achter, terwijl men op nieuw zich gestemd gevoelt, om elkander over en weer al de diensten te bewijzen, die de noaberschapspligten voorschrijven.

Binnen de plaats is het bij begrafenissen wel doorgaans niet op zoo groote schaal aangelegd als wij zooeven vernamen; maar toch is de vergadering somtijds zoo talrijk, dat de predikant, die bij ’t geen er gebruikt zal worden in den gebede voorgaat, zich weleens moet plaatsen tusschen twee ruime vertrekken, ten einde in beide verstaan te worden. ’t Gebeurt zelfs, dat er nog een derde kamer noodig is, waar de gasten het dan met eenige klanken uit de verte voor lief nemen moeten.

Middelburg, Is. de Waal


Reacties

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Let op: je reactie wordt openbaar getoond. Vragen, aanvullingen en/of correcties proberen wij zo spoedig mogelijk te verwerken. Daarna worden ze verwijderd, om ‘vervuiling’ te voorkomen. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *