Dagblad Tubantia, 26 april 1955

Familie Herman Prinzen (9 personen) emigreert naar Argentinië

„Dat is dan de laatste koffie, die ie van ons kriegt”, zegt Herman Prinzen uit IJzerlo bij Aalten, en hij zet een dampende kop koffie op tafel. Het is stil in de grote keuken van boerderij „Linquenda”, de keuken, die groter schijnt dan ooit tevoren, omdat er practisch geen schilderijen meer aan de muur hangen. Met een oude, verweerde spiegel is nog getracht de wand enigermate te sieren, wat niet bijster is gelukt en verder hangt slechts eenzaam de Bijbelse dagkalender op het behang.

Door het keukenraam kan men uitzien over de IJzerlose es, die vlak en kaal in magere zonnestralen zich probeert te koesteren. De wind blaast het mul geworden zand van de akkers driftig over het geploegde land. Herman Prinzen, de 48-jarige boer, staart naar buiten. „Hier hebben wij nu ongeveer achttien jaar gewoond”, zegt hij, misschien meer tot zichzelf dan tot ons. „Wij zullen er nu geen achttien dagen meer zijn, zelfs geen acht meer….”

Spaans leren was niet gemakkelijk

„In Argentinië praot ze Spaans!”, zegt een dochtertje van Prinzen. „Heb ie wal es Spaans heuren praoten?” „Nee,” moeten we bekennen. „Is Sunterklaos dan nooit bie oe ’ewest, den kump toch oet Spanje?” „Spaans is een moeilijke taal,” zegt Prinzen. „Leerink, Wim Leerink zogezegd uit de Kerkstraat in Aalten heeft ons wat Spaans geleerd. Tjonge, ’t viel niet mee en we kennen er nog niet veel van.” „Maar kom,” vervolgt hij en hij wendt zijn blik af van de uren aaneen, in stuifzand gehulde es – „daar is mijn werk gedaan” – ik zal u vertellen van onze a.s. emigratie.”

En dan begint boer Herman Prinzen zijn verhaal. Het is een verhaal, waarvan het wezen der dingen een radicale omkeer zal brengen in zijn leven en niet alleen in het zijne, maar in dat van zijn vrouw, mevr. Prinzen-Kämink en van hun zeven kinderen, waarvan de oudste zestien en de jongste nog geen jaar is en in de kinderwagen ligt te kraaien van plezier. „U kent opa Brunsveld,” stelt Prinzen vast. „ledereen hier kent immers opa Brunsveld. Hij is een geboren en getogen IJzerloër en als hij jarig is, dan komen veel mensen op visitie.

Dat was op 24 November van het vorige jaar. De vrouw en ik zaten, het was laat in de namiddag, bij hem te praten, toen ook de heer Kämink, een neef van mijn vrouw, binnen kwam. Kämink is hoofdbestuurslid van de Chr. emigratiecentrale en u begrijpt dat het gesprek al spoedig over de emigratie ging. Nog niet lang geleden had Kämink Argentinië en nog enkele andere landen bezocht om zich op de hoogte te stellen van de immigratiemogelijkheden daar.” „Misschien is daar voor jullie ook wel perspectief,” zei hij.

„We dachten er verder niet zo diep over na, maar een paar dagen later kregen wij een brief van hem. Hij had er namelijk wel over nagedacht. Om kort te gaan, hij schreef dat er in Argentinië bij de prot. chr. school een internaat is, waarvoor men een conciërge zoekt. „Is dat niets voor jullie?” schreef hij. Die vraag was niet zo heel vreemd, als ze op het eerste gezicht wel lijkt. Ik ben hier immers in IJzerlo wel in hoofdzaak boer, maar tien jaar lang ben ik ook conciërge geweest van het verenigingsgebouw „Ons aller belang”, ’t Witte kieltje zat al in de koffer….

„Is onze taak hier misschien afgelopen ?”

Die brief van Kämink heeft mijn vrouw en mij niet weer losgelaten; Er is, schreef Kämink dringend behoefte aan een conciërge – We zijn er geen mensen naar – mijn vrouw en ik evenmin – die bang zijn om naar een ander land te vertrekken of een ietwat onbekende toekomst tegemoet te gaan. We hebben de brief van Kämink principieel bezien. Zo: „Is het misschien ook zo, dat onze taak hier, in de Aaltense buurtschap IJzerlo, is afgelopen en dat er voor ons in een ander en een vreemd land een nieuwe toekomst en een nieuwe taak wacht?” „Ja,” zegt mevrouw Prinzen, „zo hebben wij ons voor deze zaak gesteld.”

„Nu moet u niet denken,” vervolgt Prinzen, „dat het probleem voor ons eenvoudig was. Wij hebben vele jaren, samen met de ouders van mijn vrouw, die nu oud zijn geworden, in deze boerderij gewoond. Zou het nu goed zijn, dat wij gingen vertrekken en onze ouders in de avond van hun leven eenzaam achterlieten?” „U begrijpt, dit is een „zware” zaak om te overwegen.

Onze ouders hebben echter gezegd „Als jullie menen, dat er voor jullie en de kinderen een toekomst ligt in Argentinië, dan moet je dat om ons zeker niet laten. Wij mogen jullie niet tegenhouden, ook al zijn we oud. Wij vertrouwen, dat als jullie een taak wordt gegeven in Argentinië, er ook voor ons zal worden gezorgd ’’ Toen onze ouders dit zo gelovig opvatten, heb ik ’s avonds gezegd: „Wat dunkt je vrouw, hoe moeten wij er mee aan?” „We moesten maar gaan ” Herman,” zei ze. „Alles wordt ons licht gemaakt….” Dat was tegen Kerstmis.

Donderdag vertrekt de boot

We hebben toen geschreven aan Kämink in Hoogeveen en hij heeft verder alles geregeld. Donderdag a.s. vertrekken we met de boot. Ongeveer vier weken zijn we onderweg. Dan komen we in Buenos Aires, de hoofdstad van Argentinië aan. Acht uur moeten we dan nog reizen met de bus voor we in Tres Arroyos, onze nieuwe woonplaats, zijn. Ik zal daar dus, zoals ik al zei, conciërge worden van een internaat. Dat staat 50 meter van de school af en tien minuten van de kerk. We komen dus niet in een onbewoonde streek.

In Tres Arroyos wonen trouwens veel immigranten. Het zijn geen immigranten van de laatste tijd. Er zijn er heel wat, wier ouders of grootouders reeds naar Argentinië immigreerden, doch zij hebben, zoals ik heb gelezen in brieven, die ik uit Argentinië ontving toch altijd nog de Nederlandse volksaard behouden. Zelfs op school wordt nog enkele uren per week les in de Nederlandse taal gegeven. Dat schreef het hoofd van de school mij.

In het internaat verblijven doorgaans zo’n tachtig kinderen. De afstand van huis naar school is te groot om dagelijks af te leggen en daarom blijven de kinderen van April tot December in het internaat. Vier maanden hebben zij vacantie, van December tot en met Maart. Dan gaan ze naar huis. Dat zijn in Argentinië de zomermaanden. In die vacantie heb ik in Argentinië gelegenheid om in de landbouw te gaan werken. Twee van onze dochters, Christina en Johanna, gaan in Tres Arroyos in het internaat werken. Een blijft thuis moeder helpen en de anderen gaan of naar school of blijven thuis, omdat ze nog te jong zijn voor de school. We hebben vier meisjes en drie jongens. Dat is ’t hele verhaal.”

„Of we er niet tegenop zien?” „Neen, nu niet meer,” zegt Prinzen. „We hebben het besluit genomen en geloven nu dat onze levensweg ginds, in Argentinië zal worden voortgezet. Daar schijnt dezelfde zon als hier in de IJzerlose es en daar regeert ook dezelfde God als in Nederland. We hebben een paar drukke dagen achter de rug. Bijna alles is nu echter ingepakt. Nog een paar dagen en dan gaan we.” „O ja, u wilt misschien weten hoe het met onze ouders zal gaan? Ook voor hen wordt gezorgd. Ons vertrouwen is niet beschaamd geworden, want een neef van ons, Wim Kämink gaat 6 Mei trouwen en komt dan hier op de boerderij te wonen. Hij zal niet alleen voor het bedrijf, maar ook, samen met zijn vrouw, voor zijn opa en oma zorgen. Zo zal, ook in dit opzicht, alles goed komen. We zijn daarvoor erg dankbaar.”

Leestip: blog door Lara Droogleever Fortuyn uit 2017: “In Tres Arroyos komen kaas en vlees samen”

Bron


Reacties

Eén reactie op “Van IJzerlo naar Tres Arroyos”

  1. Schitterend verhaal !!!!

    Ik heb de familie Prinzen gekend.
    Mijn ouders emigreerden vanuit Arnhem met vier kinderen in 1957 waar we tot 1981 met veel plezier gewoond hebben.
    Mijn jongste broer Roeland Christian is in Tres Arroyos geboren.

    Met vriendelijke groet,

    Eric van Santen

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Let op: je reactie wordt openbaar getoond. Vragen, aanvullingen en/of correcties proberen wij zo spoedig mogelijk te verwerken. Daarna worden ze verwijderd, om ‘vervuiling’ te voorkomen. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *