Categorie: Hoornindustrie

  • Kammenfabriek Ten Dam & Manschot

    Kammenfabriek Ten Dam & Manschot

    Damstraat 25, Aalten (verdwenen)

    De firma Ten Dam & Manschot was de eerste en enige fabriek in Nederland die kammen maakte: witte, zwarte, naturel gekleurde sierkammen, Mexicaanse kammen, luizenkammen en snorrenkammen. De boveneinden of holle gedeelten van horens, hoofdzakelijk buffelhoorn, vormden de grondstof voor het vervaardigen van de kammen. Deze horens werden ingevoerd uit onder andere Brazilië, India en het toen nog Siam geheten Thailand.

    Oprichters waren Abraham (Bram) ten Dam en zijn zwager Barend Johannes (Bernard) Manschot. Ten Dam was daarvoor werkzaam geweest bij een hoornverwerkende industrie, ook in Aalten, geleid door B.G. Vaags. Daar werden voornamelijk Duitse pijpen gemaakt, waarvoor de massieve punten van Indische runderhoorns als grondstof dienden.

    Naarmate dit soort pijpen geleidelijk aan verdrongen werd door houten pijpen en er bovendien in bepaalde kringen al sigaren werden gerookt, zochten Ten Dam en Manschot (de heer Vaags was inmiddels overleden) naar een andere activiteit. Ten Dam geloofde dat er goede kansen lagen voor een haarkammenfabriek in Nederland.

    D’n Kamstoom

    In 1868 begon Ten Dam met een werkplaats in zijn huis aan de Kerkstraat. Al snel bleek deze werkplaats ontoereikend. In 1871 richtten Ten Dam en zijn zwager Manschot een nieuwe fabriek op aan de Damstraat in Aalten, uitgerust met een stoommachine, waardoor de productie kon worden opgeschaald.

    De zaken werden meteen flink aangepakt. Er werd een Duitse werkmeester aangesteld, machines werden aangeschaft en weldra was er sprake van grootschalige productie van een artikel dat vrijwel ieder mens dagelijks gebruikte. In de beginjaren werkten er ook veel Duitse meisjes en mannen.

    Onder de bekwame ‘kaufmannische’ leiding van Ten Dam en de hoogstaande technische leiding van Manschot ontwikkelde de fabriek zich tot een grootbedrijf, waar talloze arbeiders hun brood verdienden. Er waren jaren waarin wel tweehonderd mensen werkten in het bedrijf. Het bedrijf werd in de volksmond d’n Kamstoom genoemd.

    De gezinnen Ten Dam en Manschot woonden tegenover elkaar aan de Bredevoortsestraatweg, Bram in het huis waar nu Fysiotherapie van Panhuis is gevestigd en Bernard in de witte villa er tegenover. De zoon (en opvolger) van Bram, Herman, heeft rond 1900 de woning aan de Bredevoortsestraatweg 52 laten bouwen.

    Wereldspeler

    Er werden in hoofdzaak (althans tot aan de Eerste Wereldoorlog) Braziliaanse buffelhoorns verwerkt. Die kwamen met de trein in Bocholt aan en werden dan met paard en wagen afgehaald. Zo ging het ook met de vervaardigde producten. Die werden met paard en wagen naar het station in Bocholt vervoerd om daarna per trein verder te worden vervoerd. Later werd aanvoer en afvoer gemakkelijker doordat de spoorlijn Winterswijk-Zutphen en Winterswijk-Zevenaar in gebruik werden genomen.

    Naar alle delen van de wereld werden de kammen verzonden: Ned. Indië, Centraal Azië, Rusland, Scandinavië, Noord- en Zuid-Amerika. Ook maakte men veel (heel fijne) stofkammen (ook wel luizenkammen genoemd), die vooral aftrek vonden in Polen.

    Stof en krul

    Een kam onderging dertien behandelingen van hoorn tot eindproduct. Na elke behandeling vond een kwaliteitscontrole plaats, want kwaliteit stond voorop. Niet voor niets had de Aaltense Kammenfabriek zich een plaats op de wereldmarkt veroverd!

    Het afval van het hoorn, het zogenaamde ‘stof en krul’, werd gebruikt als meststof voor het aardappelland. De krul werd zelfs geëxporteerd naar België als mest voor de druiventeelt. Het afvalwater van de sliepraderen stroomde via een buis en vervolgens door een goot dwars over de Stegge naar de tuin van de familie Manschot aan de overkant van de straat. Nergens stonden de groente en het fruit er zo goed bij. Op den duur kreeg de grond echter te veel stikstof, zodat men moest stoppen met deze vorm van bemesting.

    Arbeidsomstandigheden

    De werktijden waren van ’s morgens zes uur tot twaalf uur en ’s middags van half twee tot half zeven. ’s Morgens om acht uur werd er door de vrouwen van de arbeiders pannenkoek gebracht, die staande achter de werkbanken werd opgegeten.

    De verwerking van hoorn bracht, behalve veel lawaai, ook veel stof en stank met zich mee. De horens lagen soms weken te wachten op verwerking en vooral in de zomer was de geur die daarmee gepaard ging niet aangenaam. Toch deden de fabrikanten er alles aan om de ongezonde atmosfeer te verbeteren. Zo werd de fabriek in 1904 zelfs een week gesloten om een stofafzuigsysteem te installeren.

    Hoge lonen

    Er werd in hoofdzaak op stukloon gewerkt, behalve de machinist-stoker en de smid, die beiden een vast loon hadden. De branders verdienden het meeste. De 13-jarige meisjes die na schooltijd in de jaren omstreeks 1900 begonnen, hadden een beginloon van 2 Mark (ca. ƒ 1,30) per week. De jongens kregen 3 Mark. Als ze wat ouder waren, kregen ze ook stukloon en konden ze 6 á 7 Mark per week verdienen. Later werd dit zelfs 10 Mark. Dit was een hoog loon, dat heel wat hoger lag dan de lonen in de textiel. De lonen werden tot vlak voor de Eerste Wereldoorlog in Marken en Grosschen uitbetaald.

    Sociale regelingen

    In vergelijking met andere bedrijven waren de fabrikanten hun tijd ver vooruit. Voor eventuele ziektekosten werd iedere week 6 cent van het loon ingehouden; in geval van ziekte kreeg de arbeider dan f 3,- per week uitgekeerd. Voor ernstige en langdurige zieken uit het bedrijf werd er door de families Ten Dam en Manschot voor deze mensen gekookt en de zieken werden trouw bezocht.

    Bij geboorte kreeg de kraamvrouw, in de periode dat ze het bed moest houden, driemaal een goede maaltijd. De eerste bestond altijd uit de traditionele wijnsoep, waarin ook echte wijn verwerkt was. De andere bestonden o.a. uit soep, kalfsvlees, groenten en aardappelen.

    De arbeiders konden van hun loon ook iets laten staan, dus al een spaarregeling. Aan het eind van het jaar kregen ze dit bedrag plus rente weer uitbetaald. Wilden ze graag een eigen huisje bouwen of kopen, dan konden ze op steun van de fabrikanten rekenen.

    Er is zelfs een paar maal een winstuitkering geweest! Vermoedelijk tijdens of vlak na de Eerste Wereldoorlog. De gehuwden kregen f 200,- en de ongehuwden wat minder.

    Nieuwe grondstof

    Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam de invoer van buitenlandse horens volledig tot stilstand. Bovendien werden ervaren arbeiders van hun posten weggeroepen vanwege de mobilisatie. Deze waren niet zo spoedig te vervangen.

    De brandstoftekorten konden door de betrekkelijk grote houtrijkdom van Aalten nog ondervangen worden. De fabrikanten kochten de nog aanwezige hoornvoorraden in Europa op, waardoor ze voorlopig nog konden blijven produceren. Toch moest er op korte termijn een alternatieve grondstof worden gevonden, om de productie van lange kammen te kunnen blijven voortzetten.

    Vóór de Eerste Wereldoorlog was in Duitsland galalith (melksteen) uitgevonden, een materiaal gemaakt van caseïne, een bestanddeel van koemelk. Gedurende de oorlog moest de productie hiervan in Duitsland worden gestaakt omdat melk nodig was voor andere doeleinden. De fabriek van Ten Dam ging daarom zelf experimenteren en ontwikkelde een materiaal dat qua sterkte en elasticiteit niet onderdeed voor het origineel. Dit product werd geregistreerd onder de naam ‘Lactiet’ (melkivoor) en de kammenproductie was hiermee weer verzekerd.

    Sluiting

    De Eerste Wereldoorlog had een zware impact op het bedrijf. Desondanks deden de fabrikanten hun uiterste best om hun arbeiders aan het werk te houden. Echter, de exportmogelijkheden werden ongunstiger en er ontstond sterke concurrentie van fabrieken in Tsjecho-Slowakije. De personeelssterkte daalde tot slechts een derde van wat het ooit was, maar het bedrijf had tenminste kunnen doorwerken.

    In 1932 werd besloten om het bedrijf te sluiten, waarmee voorgoed een eind kwam aan een unieke Aaltense industrie. De inventaris werd verkocht en de bedrijfsruimte werd verhuurd aan Elsinghorst Fornuizenfabriek te Bocholt.

    In 1945 werden ook de gebouwen verkocht aan de NV van Katwijks Papier- en Cartonverwerkende Industrieën, kortweg ‘Spinkat’, fabrikant van spinhulzen voor de textielindustrie. Spinkat werd later TPT en nog later Sonoco. Nadat Sonoco naar het industrieterrein was verhuisd (Vierde Broekdijk 2), verrezen er op dit voormalige bedrijfsterrein woningen en appartementen (Damstraat en Manschotplein).

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken

    Kadastraal nr.
    FunctieKammenfabriek
    Oprichting1871
    Sluiting1932

    Bronnen

  • Dutch Button Works

    Dutch Button Works

    Misterstraat 39, Bredevoort (herbestemd)

    Dutch Button Works was een knopenfabriek in Bredevoort die vanaf 1884 tot 1976 heeft bestaan. In de hoogtijdagen werkten er circa 270 mensen bij dit bedrijf, ten tijde van de sluiting nog ongeveer 44 mensen.

    Hoornindustrie

    In Nederland bestonden in de 19e eeuw al enkele knopenindustrieën. De oudste op dit gebied ontstond in 1815, maar dat betrof voornamelijk stofknopen, in het bijzonder van linnen. In Duitsland en Engeland waren rond 1900 bedrijven ontstaan die uit hoorn knopen produceerden. Met dat voorbeeld voor ogen begon Willem te Gussinklo in het jaar 1905 met het maken van hoornen knopen. Dat was een primeur voor Nederland, de eerste fabriek van buffelhoornen knopen. Al snel kwam zoon Willem te Gussinklo jr. (Piepkes Willem) in de firma, die zich ontwikkelde als innovatief ondernemer.

    De eerste fabriek van Te Gussinklo stond aan ’t Dal in Aalten, de tegenwoordige Willemstraat. De productie was aanvankelijk uitsluitend handwerk en de knopen werden één voor één gemaakt. Vanwege de toenemende vraag naar knopen kocht hij in 1924 de oude weverij van Van Eijck in Bredevoort. Daar ging de productie van knopen van start.

    Bredevoort had toen ook nog een station. Zo nu en dan arriveerde daar een wagonlading horens, afkomstig uit India en bestemd voor de Bredevoortse knopenindustrie. Naarmate de jaren verstreken werd de fabricage van knopen steeds meer gemechaniseerd. Met door eigen technici vervaardigde machines werd het product toen ten dele of geheel automatisch vervaardigd. Van het hoorn zaagde men schijfjes, rondellen genoemd. Hiervoor werd zowel het hoorn uit de massieve punten van buffelhoorn gebruikt, alsook de holle gedeelten ervan.

    Export

    De export van de knopen was van groot belang. De uitvoer was voornamelijk gericht op de Engelssprekende landen Engeland, Ierland en Noord-Amerika, waar Dutch Button Works een goede naam had. De knopen die men maakte waren tot in de jaren twintig van de vorige eeuw uitsluitend bestemd voor herenkostuums. Toen echter in de crisistijd van begin jaren dertig de vraag verminderde, werden als compensatie daarvoor ook damesknopen in productie genomen, nagenoeg gelijktijdig met het maken van benen knopen. De benen knopen waren voor onderkleding bestemd. Maar behalve knopen, fabriceerde men in Bredevoort ook wandelstokken. Dat wil zeggen: de knop of greep en de punt werden uit hoorn gemaakt.

    Een aantal jaren nadat de kammenfabriek Ten Dam & Manschot uit Aalten was opgeheven nam DBW ook de productie van kammen ter hand. In de Tweede Wereldoorlog is men ook overgegaan op het verwerken van inlands hoorn. Behalve knopen waren asbakken en vogels favoriete werkstukken. Van hertshoorn vervaardigde men knopen voor de zogenaamde jagersjassen en van schijven hertshoorn maakte men kleine asbakjes of kaarsenstandaards op een voet van palissanderhout.

    Voor de oorlog had DBW ook vestigingen in Duitsland: in Berlijn en Bocholt. Na 1945 beleefde DBW een hoogtepunt, De derde generatie, W.A. te Gussinklo was in de directie gekomen. Er was veel vraag naar knopen. Veel thuiswerkers hielden zich bezig met het opnaaien van knopen op kaarten. De hoornen knopen vonden hun weg naar de confectiefabrieken. De vertegenwoordiger ging op pad met een colbert, dat van diverse aan elkaar genaaide stukjes stof was samengesteld, een veelkleurig model. Op elk stukje stof waren de voor die stof meest geschikte knopen genaaid.

    In 1959 werd het 75-jarig bestaan van het bedrijf herdacht. Het aantal werknemers was toen ruim honderd, uitgezonderd de thuiswerkers, Door de steeds verder doorgevoerde automatisering kwam men met minder mensen toch tot een hoge omzet. In de tweede helft van de jaren vijftig van de vorige eeuw werd het hoorn verdrongen door de kunststof. In 1963 nam de directie van DBW samen met een Engelse knopenfabriek de grootste knopenfabriek in Duitsland over.

    Neergang

    Een zware slag trof het bedrijf toen in 1968 de directeur W.A. te Gussinklo op 51-jarige leeftijd overleed, een half jaar eerder dan zijn vader. Hij werd opgevolgd door zijn vrouw B.A. te Gussinklo-Zandbergen. Toen haar zoon H.J. Gussinklo Ohmann een jaar later zijn studie aan de technische hogeschool in Eindhoven voltooid had, kwam ook deze in de directie. Het productiesysteem was toen geheel gericht op de kunststof knopen. Omstreeks 1960 was men tot het zelf produceren daarvan overgegaan (polyester). Het bleek echter op den duur uiterst moeilijk om te kunnen blijven concurreren. Met veel inzet trachtte men het bedrijf gaande te houden. Maar in 1976 zag men zich genoodzaakt tot sluiting van de DBW over te gaan.

    De gemeente Aalten kocht het complex in 1977 en het werd doorverkocht aan de firma’s Van Wezel en Voltman-Riviera. Later was hier vele jaren lang autobedrijf Albert ten Bruin gevestigd.

    Herbestemming

    Op een gemeentelijke informatieavond in juli 2008 hield de Vereniging Bredevoorts Belang een pleidooi voor het behoud en herstel van dit karakteristieke gebouw. Bredevoorts Belang: “Dit pand is het enige overgebleven, tastbare en zichtbare, ongeschonden industrieel erfgoed dat Bredevoort nog bezit en daarom de Bredevoorters nog steeds de mogelijkheid verschaft te verwijzen naar zijn uitgebreide en langdurige textielgeschiedenis. Het nog in originele staat verkerend fabrieksgebouw heeft een markante, fraaie voorgevel voorzien van de typerende elementen die horen bij een industrieel pand gebouwd in het derde kwart van de negentiende eeuw.” De niet-monumentale delen werden in 2019 gesloopt. In het monumentale gebouw zijn woningen en een supermarkt gerealiseerd.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken

    Kadastraal nr.A-2623
    FunctieKnopenfabriek
    Oprichting1884
    Sluiting1976
    MonumentGemeentelijk
    monument
  • Pijpenfabriek Becking & Vaags

    Pijpenfabriek Becking & Vaags

    Hoekstraat 8, Aalten

    Beschrijving

    De pijpenfabriek Becking & Vaags was van 1885 tot 1918 actief in de voor Nederland unieke hoornindustrie in Aalten.

    Wessel Becking en Willem te Gussinklo leerden de kneepjes van het vak bij Gerrit Peters. Beiden vertrokken op ‘Wanderschaft’ naar Duitsland om hun kennis te vermeerderen. Nadat zij in 1880 waren teruggekeerd, begonnen zij een eigen zaak, eerst in een huis op de Kattenberg en in 1883 in het gebouw naast de meubelzaak van de heer Vreede.

    Dat pand met het karakteristieke klokgeveltje, zoals prachtig geïllustreerd door Piet te Lintum in nevenstaand fragment uit Dagblad Tubantia is rond 1959 gesloopt. Tegenwoordig is daar kantoorboekhandel Messink & Prinsen gevestigd.

    Op onderstaande kadastrale kaart is te zien dat de twee percelen aan de Landstraat en de Hoekstraat in elkaars verlengde liggen.

    Becking en Te Gussinklo werkten korte tijd samen, maar gingen in 1884 ieder hun eigen weg.

    Becking startte in 1885 met B.G. Vaags, neef en naamgenoot van Bernard Vaags, de firma Becking & Vaags. De fabriek maakte pijpenstelen en later ook messenheften. Toen de verkoop van Duitse pijpen terugliep, ging de fabriek korte bruyèrepijpen produceren.

    De firma Becking & Vaags werd kort na 1918 opgeheven. De pijpenfabriek in de Hoekstraat staat er nog steeds.

    Eigenaren

    Overzicht is niet volledig.

    JaarPerceelEigenaarOmschrijving
    1903I-5041½ Bernardus Gerhardus Vaags, pijpenfabriekant
    ½ Wessel Johannes Becking, fabriekant
    323 m² pijpenfabriek, erf
    1946I-7458Hendrik Jan Vreede, meubelmaker355 m² huis, fabriek, erf

    Adres

    Adresboek 1934

    Aalten B265 > Hoekstraat 8

    Fabriek

    Telefoonboek 1950

    Prinsenstraat 46, Aalten (Zweerink) - Telefoonboek 1950

    Adresboek 1967

    Hoekstraat 8

    Magazijnruimte

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken


    Kadastraal nr.I-7459/11203
    FunctiePijpenfabriek
    Bouwjaar1890/1934
    MonumentGemeentelijk
    monument
  • Pijpenfabriek Peters & Gans

    Pijpenfabriek Peters & Gans

    Haartsestraat 3 / Adm. de Ruyterstraat 1c, Aalten

    Beschrijving

    De firma Peters & Gans (PEGA) was één van de bedrijven in Aalten die actief was in de voor Nederland unieke hoornindustrie. Bij PEGA werden pijpen, wandelstokken en snuifdozen gemaakt.

    In 1896 verliet Johannes Peters de hoornwerkplaats van zijn vader aan de Köstersbulte en sloot een vennootschap met Marcus Gans, een Joodse koopman. Gans financierde de firma genaamd PEGA (Peters & Gans). De pijpenfabriek stond aanvankelijk naast Peters’ woning aan de toenmalige Gasthuisstraat (nu Haartsestraat).

    Naast Duitse pijpen voor Duitse reservisten werden wandelstokken met hoornen handvatten vervaardigd. Nadat de fabriek in 1917 totaal uitbrandde, vestigde Johannes Peters zijn pijpenfabriek aan de Admiraal de Ruyterstraat. In plaats van Duitse pijpen werden er vooral bruyèrepijpen gemaakt.

    In 1931 publiceerde de Graafschapbode een artikel over „De Aaltensche Hoornindustrie”, en schreef daarin over Peters & Gans:

    We bezochten de fabriek der firma Peters & Gans te Aalten, fabrikante van hoornen-, kunsthoornen- en houten pijpen en van de typische Duitsche pijpen met veel hoornen versiersels, van wandelstokken en… van snuifdoozen! Mooie, geheel uit hoorn vervaardigde snuifdoozen, die afzet vinden onder de mijnwerkersbevolking van Zweden en Duitschland.

    Deze firma, die haar producten reeds in 1897 met een gouden medaille bekroond zag, vervaardigt een groote verscheidenheid van rookartikelen, te weten de door iedereen gebruikte houten pijpen, kunsthoornen pijpen, sigaren- en sigarettenpijpen, terwijl deze fabriek zich in het bijzonder toelegt op de fabricage in ’t groot van mondstukken voor pijpen, o. a. voor de Goudsche doorrookkoppen. Deze mondstukken worden gemaakt van hoorn of kunsthoorn, vaak in verbinding met het zgn. Weichselhout of reukhout, dat de „smaak” van het rooken verhoogt.

    De typische lange Duitsch pijp is een „specialité de la maison” dezer fabriek!

    Zooals uit een der bijgaande foto’s blijkt, bestaat zoo’n pijp uit een aaneenschakeling van kunstig bewerkte hoorndeeltjes; de arbeiders, die deze kunstig bewerkte pijp-exemplaren maken, zijn ware beeldhouwers in ’t hoornvak! Vooral Amerikanen koopen deze pijpen graag, die ze meenemen als aandenken aan Holland… om dan hun landgenooten te vertellen, dat heel Holland uit deze merkwaardige pijpen rookt! De fa. Peters & Gans zou willen dat het waar was!

    Het is evenwel een pijp, waaruit men dient te rooken in de entourage van een oude boerenhofstede of te midden van een gezellige meubileering van ettelijke tientallen jaren geleden, ’t liefst met een zwart pak aan en een calotje op! Juist dit aparte karakter van deze ouderwetsche pijp is tegelijk charme; het is de moeite waard haar als sieraad aan een pijpenrek te hangen en er voor de curiositeit bij tijd en wijle uit te rooken. Deze „Duitsche pijpen” vinden hun afzet in Holland en gaan voorts, zooals we al opmerkten, veel naar Amerika en ook naar Duitschland. ’t Zijn dus eigenlijk Hollandsche „Duitsche” pijpen.

    De hoornen onderdeeltjes van deze pijpen worden op de draaibank vervaardigd. Behalve pijpen en snuifdoozen is de fa. Peters & Gans leverancierster van wandelstokken, waarin ze engros handelt; zij specialiseert zich in het goedkoope en midden-genre, maakt bergstokken voor de Valkenburgsche toeristen, rieten stokken voor de veemarkten, moderne heeren-wandelstokken, met hoornen of kunsthoornen knoppen of versieringen.

    Een veel gebruikt materiaal is tegenwoordig, aldus verzekerde de firmante ons, het Tohiti-riet uit Ned. Oost-Indië, een lichte en sterke stok, die zeer buigbaar is. De houten stokken komen meest uit Midden-Europa; zij hebben dan doorgaans reeds den haakvorm ruw aangebracht, waarna men de stokken eerst kurkdroog laat worden en vervolgens naar ons land expedieert. Omdat ze dan al wat op wandelstokken lijken, belast de fiscus ze aan de grens met 8% invoerrecht, hetgeen de fa. Peters & Gans een zeer onjuiste practijk vindt, daar hier de grondstof voor de Nederl. industrie belast wordt!

    40-jarig jubileum

    In 1936 vierde de firma Peters & Gans haar 40-jarig jubileum. De Aaltensche Courant schreef toen het volgende:

    Heden voor 40 jaren, 1 Mei 1896 werd alhier de acte van oprichting der firma Peters & Gans verleden. De oprichting dezer firma was zuiver een uitvloeisel van plaatselijke toestanden. De ouderen onder onze lezers zullen zich zeker nog herinneren dat in de vijftiger jaren hier ter plaatse de hoornindustrie werd gesticht door den heer B. Vaags. Deze verwerkte toen het dichte deel der horens, het open gedeelte was eigenlijk afval voor de pijpenfabricatie. Dit afval werd later door den heer A. ten Dam productief gemaakt door het aan te wenden voor vervaardiging van kammen. Deze kammenfabricage nam zoo’n groote vlucht dat weldra de bordjes werden verhangen, en de pijpenfabrikanten kochten toen de punten bij de kammenfabriek.

    De vader van den huidigen oudsten firmant-oprichter de heer Joh.s Peters was een der eerste knechts van B. Vaags, hij begon een eigen bedrijf op de Hoogestraat, later in het pand hoek Markt. Een 20-tal werklieden vonden hier toen emplooy. In 1896 zette de heer Peters zijn bedrijf stop. Zijn zoon de heer Joh.s Peters stichtte toen de zaak, die door associatie met de heer M. Gans, de firmanaam Peters & Gans kreeg.

    Dit bedrijf was op veel moderner leest geschoeid. Voor de primitieve trapbeweging kwam de motorische drijfkracht. In 1900 trad de heer Gans uit de firma. Op 27 Mei 1917 werd de fabriek aan de Gasthuisstraat door brand totaal verwoest en niet herbouwd, doch in Juni reeds werd het bedrijf weer voortgezet in de voormalige meubelfabriek van den heer Vreede, die door bijbouw en verbouw aan den eisch en behoeften van het bedrijf was aangepast.

    Hoofdzakelijk werden pijpen gefabriceerd, de grondstoffen waren hoofdzakelijk de op de kammenfabriek onbruikbare stukken van de horens. Naast pijpen werden wandelstokken vervaardigd, het afzetgebied was voor beide producten tot den oorlog hoofdzakelijk over de grens gelegen.

    Thans zijn de bordjes evenwel verhangen en importeert het bedrijf meer dan de export bedraagt, de eigen productie is tot een minimum moeten worden teruggebracht. Een groote tegenstelling met de mobilisatiejaren toen de vraag de productie overtrof. Het echte pijpendraaien zooals dat vroeger gebeurde was een mooi, doch zeer moeilijk vak en vereischte naast handigheid, smaak en initiatief.

    Velen hebben gedurende deze 40 jaren een werkkring in de fabriek der firma gevonden. Een der oudste werklieden die er bijna vanaf de oprichting werkzaam is, is de heer G. Eppink.

    De tabakspijp is het hoofdartikel dat de zaak thans pousseert, de rookers zullen de bekende bruyere „Pega” pijpen wel niet vreemd zijn. De houten „koppen’ worden ruw geïmporteerd, de „spitsen” of mondstukken zijn eigen fabrikaat. Naast de bruyere pijpen worden nog steeds de z.g. Duitsche pijpen vervaardigd, welke in bepaalde streken nog steeds aftrek hebber., en de firma Peters & Gans is in haar rayon eigenlijk de eenigste die aan de vraag naar dit artikel kan voldoen.

    De heer Joh.s Peters welke z’n twee zoons in de firma heeft opgenomen is ondanks z’n 69 jaren nog geregeld in de weer voor den bloei van z’n bedrijf met een vitaliteit die menig jongere hem zal benijden.

    Heden is het voor firmanten en personeel een feestdag, ongetwijfeld zal men van het uitstapje naar Emmerich genieten, en zullen de ups and downs van het bedrijf nog wel de revue passeeren. Gaarne feliciteeren we de firmanten met dit jubileum en verbinden daaraan de wensch dat hun bedrijf zich in een gestagen bloei moge verheugen.

    In 1953 schrijft Dagblad Tubantia:

    “De kleine pijpenfabriek der fa. Peters en Gans bestaat nog en er worden ook nog pijpen vervaardigd, doch in hoofdzaak is dit bedrijf toch wel overgeschakeld op grossierderij, ook in allerlei aanverwante rookartikelen.”

    Adresgeschiedenis

    Bevolkingsregister 1890-1900

    Aalten 379 (Haartsestraat):

    Marcus Gans (Winterswijk, 24-11-1853), koopman
    Suzanna Schaap (Aalten, 28-10-1857)

    Volgende (hoofd)bewoner:

    Jantje Durks Minkema (Luxwoude, 15-07-1820), wed. Foppe Egberts de Haan

    Volgende bewoners:

    Johannes Peters (Aalten, 09-04-1867), pijpenfabrikant
    Emma Carolina Agnes Laan (Amsterdam, 15-09-1869)

    Bevolkingsregister 1900-1910

    Aalten 447 > 457 (Haartsestraat)

    Johannes Peters (Aalten, 09-04-1867), fabrikant

    Bevolkingsregister 1910-1920

    Aalten B457 > C511 (Haartsestraat)

    Johannes Peters (Aalten, 09-04-1867), fabrikant

    Adresboek 1934

    Aalten C511 > Haartschestraat 3

    Joh. Peters

    Aalten A103 > Admiraal de Ruyterstraat 1

    Fabr. Fa. Peters en Gans

    Adresboek 1967

    Admiraal de Ruyterstraat 1

    Fabr. Fa. Peters en Gans

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Kenmerken

    Kadastraal nr.K-736
    FunctiePijpenfabriek
    Oprichting1896
    Sluitingca. 1975

    Bronnen

    Eppink, PEGA - Aaltensche Courant, 07-02-1950
    Aaltensche Courant, 7 februari 1950
  • Geschiedenis van de Aaltense hoornindustrie

    Geschiedenis van de Aaltense hoornindustrie

    Aalten is de enige plaats in Nederland waar een hoornindustrie was gevestigd. Men maakte hier producten van buffelhoorn, zoals pijpen, kammen, knopen, seinfluitjes, naaldenkokers en messenheften. Buffels werden niet gedood of speciaal gefokt voor het hoorn. Vrijwel al het materiaal werd gebruikt en wat overbleef ging over de akkers. Met de intrede van kunststof en massaproductie na de Tweede Wereldoorlog verdween deze industrie.

    Hoorndraaiers

    Familiebanden hebben een sterke invloed gehad op het ontstaan van de hoornindustrie. Vijf hoorndraaiers begonnen vanaf 1855 in Aalten: Bernard Vaags, Gerrit Peters, Abraham ten Dam, Willem te Gussinklo en Wessel Becking.

    Bernard Vaags ging op Wanderschaft naar Duitsland en kwam in Ruhla (Thüringen) in de leer bij een hoorndraaier. Toen hij in Aalten was teruggekeerd kocht hij een eenvoudige voetdraaibank en begon de allereerste hoorndraaierij. In een opkamertje in de schoenmakerij van zijn ouders ‘in den Dijk aan de beek te Aalten’ (Dijkstraat 9) maakte hij onderdelen voor Duitse pijpen van buffelhoorn. In 1860 trouwde Vaags met Dora Willemina Prins. Zij werd ook hoorndraaier en werd Piepen Deurken genoemd. Zij gingen wonen naast Bernards oudershuis (Dijkstraat 7).

    Duitse pijpen

    Gerrit Peters, zoon van een leerlooier, ging na Bernard Vaags ook in de leer in Thüringen. Hij werkte vanaf 1863 aan de Hogestraat. In 1866 trouwde Gerrit met de welgestelde Josina Aleida te Gussinklo en trok bij haar in. Het pand besloeg de hele lengte van de Köstersbulte, van het woongedeelte aan de Markt tot aan de Landstraat, waar hij zijn hoornwerkplaats vestigde. Hij maakte lange pijpenstelen en onderdelen voor de Duitse pijp. In Duitsland werden porseleinen pijpenkoppen aan de stelen bevestigd en de pijpen verhandeld.

    Kammen

    Na het overlijden van Vaags in 1868, pakte zijn opvolger Abraham ten Dam de zaken grondig aan. Het huisindustrietje werd een echte fabriek, aan de Stegge. In 1871 stichtte hij samen met zijn zwager Bernard Manschot kammenfabriek Ten Dam & Manschot aan de Damstraat.

    Het was de eerste en enige fabriek in Nederland die kammen maakte: witte, zwarte, naturel gekleurde sierkammen, Mexicaanse kammen, luizenkammen en snorrenkammen. Deze kammen werden gemaakt van buffelhoorn. Men voerde deze in uit onder andere Brazilië, India en het toen nog Siam geheten Thailand. De fabricage gaf nog meer stof en stank dan bij de pijpen.

    Een revolutionaire ontwikkeling in het productieproces was de overgang op stoom. Ze verving de traditionele hand- en voetkracht. In de volksmond kreeg ze de benaming ‘d’n Kamstoom’. In 1920 werkten er bij de kammenfabriek ongeveer 200 mensen, onder wie ook vrouwen en kinderen.

    Handvatten en messenheften

    Willem te Gussinklo en Wessel Becking leerden de kneepjes van het vak bij Gerrit Peters. Zij werkten korte tijd samen, maar gingen in 1884 apart verder. Na de mislukte samenwerking ging Wessel Becking in 1880 verder met B.G. Vaags, neef en naamgenoot van Bernard Vaags. Becking & Vaags maakte pijpenstelen en later ook messenheften. Toen de verkoop van de Duitse pijpen terugliep, produceerde de fabriek korte bruyèrepijpen. De pijpenfabriek in de Hoekstraat staat er nog steeds!

    Johannes Peters verliet de werkplaats van zijn vader aan de Köstersbult en sloot in 1896 een vennootschap met Marcus Gans, een Joodse koopman. Gans financierde de firma genaamd PEGA (Peters & Gans). De pijpenfabriek stond naast Peters’ woning aan de toenmalige Gasthuisstraat (nu Haartsestraat). Naast Duitse pijpen voor Duitse reservisten werden wandelstokken met hoornen handvaten vervaardigd. Nadat de fabriek in 1917 totaal uitbrandde, vestigde Johannes Peters zijn pijpenfabriek aan de Admiraal de Ruyterstraat. In plaats van Duitse pijpen werden er vooral bruyèrepijpen gemaakt.

    Knopen

    Na de mislukte samenwerking met Wessel Becking maakte Willem te Gussinklo Duitse pijpen en handvatten voor wandelstokken en paraplu’s. In Duitsland en Engeland waren rond 1900 bedrijven ontstaan die uit hoorn knopen produceerden. Met dat voorbeeld voor ogen begon Willem in het jaar 1905 met het maken van hoornen knopen, een primeur voor Nederland. Al snel kwam zoon Willem te Gussinklo jr. (Piepkes Willem) in de firma, die zich ontwikkelde als innovatief ondernemer.

    De eerste fabriek van Te Gussinklo stond aan ‘t Dal in Aalten, de tegenwoordige Willemstraat. Vanwege de toenemende vraag naar knopen verhuisde het bedrijf in 1924 naar de oude weverij van Van Eijck in Bredevoort. Daar ging de productie van knopen van start. Het internationale bedrijf N.V. Dutch Button Works (DBW) exporteerde naar Engeland, Ierland en Amerika en was ook de grootste (hoorn)onderneming in Aalten.

    Na de Tweede Wereldoorlog liep de productie van knopen uit hoorn terug. In 1976 werd deze laatste tak van hoornverwerking genoodzaakt de pijp aan Maarten te geven. Daarmee kwam er definitief een einde aan 120 jaar hoornindustrie in Aalten.

    Video

    Bron: Euregionetwerk Industriecultuur

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen

    Het regende pijpenstelen

    Het regende pijpenstelen, door Paulien Andriessen

    Paulien Andriessen, een achterkleindochter van Gerrit Peters, raakte nieuwsgierig naar het ambacht van haar overgrootvader. Hij was de tweede hoorndraaier in Aalten. Waar had hij het vak geleerd en aan wie verkocht hij die pijpenstelen? Hoe verging het de Aaltense hoorndraaiers en hun opvolgers?

    “Toen ik slaagde voor mijn eindexamen kreeg ik van mijn oom een pijp cadeau. Mijn moeder en mijn zusjes rookten pijp, dus ik vond het helemaal niet raar. Het was een damespijpje met een slanke steel en een kleine kop van wit porselein en een hoornen mondstuk. Ik moest hem een paar keer roken, legde mijn oom uit, dan zou er een mooi plaatje op de pijpenkop verschijnen. Zo ben ik stevig aan het roken geslagen, want ik was nieuwsgierig naar dat plaatje. Het duurde een paar pijpjes, maar tot mijn vreugde werd mijn rookgedrag beloond. Er kwam het een plaatje tevoorschijn. Het was een vogeltje, een duif.”

    In 2011 verscheen een boekje van haar hand, getiteld ‘Het regende pijpenstelen, Honderd jaar hoornindustrie in Aalten’ bij uitgeverij Fagus (ISBN: 9789078202806).