Prinsenstraat 3

Bredevoort

Eigenaren

Overzicht is niet volledig.

JaarPerceelEigenaarOmschrijving
1832B-229Jan Lueb, bakker310 m² huis & erf

De familie Lueb

De wortels van het katholieke geslacht Lueb liggen in het Duitse Rees. Daar lieten Jacob Lueb en Maria Kaldenhoeven op 9 februari 1785 een zoon dopen, die zij Johannes noemden, roepnaam Jan. Hij werd bakker van beroep. In die hoedanigheid klopte hij regelmatig aan de zware deur van de Wasserburg in Anholt: om in de keuken brood te bakken of om brood te bezorgen. Bij één van die bezoeken leerde hij Françoise Persille (1777-1824) kennen, een in het Franse Nancy geboren gouvernante die naar Anholt was gekomen om daar te werken. Die ontmoeting resulteerde in 1811 in een huwelijk, gesloten in Anholt.

Op enig moment, om redenen die uit de bronnen niet bekend zijn, verhuisde het echtpaar naar Bredevoort. Daar werden vijf kinderen uit dit huwelijk geboren: de eerste levenloos (1812), vervolgens Lodewijk (1813), Maria Magdalena (1817), Grada Aleijda (1819) en Françoise (1824). Françoise Persille overleed op 9 januari 1824 in Bredevoort, 47 jaar oud. Jan Lueb stond daarmee alleen voor de zorg voor zijn vier jonge kinderen. Op 24 augustus 1826 hertrouwde hij in Aalten met de 41-jarige Harmina Johanna Meijerink (1785). Uit dit tweede huwelijk werd nog een dochter geboren, Carolina Berendina (1827).

Jan Lueb was in Bredevoort enkele jaren kerkmeester van de Sint Georgiuskerk. Uit de notulen van de bestuursvergaderingen rijst het beeld van een rustige man, iemand die heikele kwesties niet op de spits dreef en er ook anderen van wist te weerhouden. De parochie had duidelijk veel vertrouwen in hem: hij pachtte van de kerk een koeweide op het Zwanenbroek te Bredevoort, waarvoor hij jaarlijks drie gulden huur betaalde. Daarnaast verstrekte de rooms-katholieke gemeente hem op 21 juli 1842 een onderhandse lening van honderd gulden, waarover hij ieder jaar rente moest voldoen. Borg voor deze obligatie stond een zekere W. Meijrink, destijds een redelijk vermogend familielid van Jan Luebs echtgenote.

Rond 1853 raakte Jan Lueb in ernstige financiële moeilijkheden. Zijn vier kinderen uit het eerste huwelijk eisten namelijk hun kindsdeel op. Het kerkbestuur wendde zich daarom op 7 juli 1853 in een brief tot monseigneur Johannes Zwijsen, bisschop van Utrecht. In die brief schetste men de situatie als volgt:

“Volgens een onderhandsche obligatie in de kerkenkist alhier aanwezig waarvan duidelijkheidshalve ingesloten de Copie Sub. No. 1 wordt overgezonden, is de kerkmeester J. Lueb een kapitaal van f. 100,— schuldig aan deze Gemeente. Omdat het alhier algemeen bekend is dat de voornoemde kerkmeester door zijn meerderjarige voorkinderen, die hun erfdeel eischen, en door verschillende andere Crediteuren tot den verkoop van alle Zijne goederen wordt genoodzaakt, en het volgens het algemeen gevoelen en zelfs volgens de mondelinge verklaring van een zijner schoonzonen meer dan waarschijnlijk is dat er een te kort kan plaats hebben, zoo wenschte het kerkbestuur gaarne te weten, hoe het hierin moet handelen, daar de borg onvermogend is.”

Zwijsen adviseerde het kerkbestuur om nog eens zorgvuldig na te gaan of het reëel was dat de honderd gulden, met de daarover verschuldigde rente, alsnog kon worden terugbetaald. Tijdens de vergadering van 26 november 1854, die mede over deze kwestie ging, besloot het kerkbestuur om tot 1 januari 1855 geen verdere stappen tegen Jan Lueb te ondernemen. Men wilde eerst afwachten of Lueb het opgezegde kapitaal van honderd gulden, met de verschuldigde rente, alsnog zou voldoen.

Door de problemen rond Lueb en eerder geharrewar binnen de parochie over het gebruik van kerkelijke onroerende goederen door andere parochianen liet het kerkbestuur op 12 juli 1855 een inventarisatie opmaken. Op die lijst stonden alle personen die op dat moment een weiland van de kerk pachtten of een obligatie ten gunste van de kerk had. Bij Jan Lueb noteerde men:

“Een obligatie ten laste van J. Lueb, gewezen kerkmeester, groot f. 100,00 met ene borg. Er is beslooten omdat er geen rente is betaald en de debiteur waarschijnlijk een frauduleus bankroet heeft gemaakt of nog zal maken en de borg reeds vele jaren bankroet is, deze obligatie in handen van bovengenoemden notaris te stellen, ten einde te handelen volgens de wet.”

Naar aanleiding van die brief voelde het kerkbestuur zich genoodzaakt opnieuw naar de bisschop van Utrecht te schrijven. In deze brief, gedateerd 29 juni 1856 en opgebouwd uit vijf verschillende punten (A t/m E), behandelde het bestuur de zaak-Lueb onder punt B.:

“Het kapitaal van J. Lueb, gewezen kerkmeester, is volgens het gevoelen van het kerkbestuur bijna zeker verloren. Het kerkbestuur heeft alle mogelijke zachte middelen gebruikt, om er nog iets van terug te krijgen, doch alle moeite is vruchteloos geweest. Den weg van regten durft het kerkbestuur niet in te slaan, omdat dit wellicht evenmin zou baten. Het kerkbestuur is derhalve van meening om deze zaak ook maar stil te laten berusten.”

Op 4 juli 1856 schreef monseigneur Zwijsen, onder de brief die hij van het kerkbestuur uit Bredevoort had ontvangen, slechts één regel over deze kwestie: “De authorisatie in A. B. en C. bovenstaande wordt bij deze gegeven.” Vervolgens stuurde hij de brief terug naar Bredevoort.

Op 20 april 1867 vertrok Jan Lueb naar Winterswijk. Eind 1872 keerde hij terug naar Bredevoort. Daar overleed hij op 2 februari 1874.


Bewoners

Bevolkingsregister 1823-1838

Bredevoort 55

Joannem Lueb (Rees, 09-02-1785), bakker
(1) Françoise Persille (Nancy/F, 19-03-1777)
(2) Harmina Johanna Meijerink (Aalten, 04-05-1785)

Bevolkingsregister 1838-1850

Bredevoort 87

Joannem Lueb (Rees, 09-02-1785), bakker
Harmina Johanna Meijerink (Aalten, 04-05-1785)

Bevolkingsregister 1850-1860

Bredevoort 87

Joannem Lueb (Rees, 09-02-1785), bakker
Harmina Johanna Meijerink (Aalten, 04-05-1785)

Volgende bewoners, dochter en schoonzoon:

Bevolkingsregister 1860-1870

Bredevoort 87

Franciscus Antonius Balink (Winterswijk, 29-04-1826), bakker
Carolina Berendina Lueb (Bredevoort, 11-07-1827)

Volgende bewoners:

Garrit Jan Huinink (Aalten, 01-04-1811), landbouwer
Janna Berendina Neerhof (Aalten, 13-02-1821)

Volgende bewoners:

Bevolkingsregister 1870-1880

Bredevoort 94

Jan Willem Dammers (Lichtenvoorde, 12-06-1845), grofsmid
Gerritjen Veldhorst (Varsseveld, 28-01-1832)

Volgende bewoners:

Theodorus Klein Nibbelink (Lichtenvoorde, 27-02-1839), grofsmid
Carolina Geertruida Schneider (Dinxperlo, 09-02-1852)

Bevolkingsregister 1880-1890

Bredevoort 111

Theodorus Klein Nibbelink (Lichtenvoorde, 27-02-1839), smid
Carolina Geertruida Schneider (Dinxperlo, 09-02-1852)

Volgende bewoners, weduwe en 2e echtgenoot:

Jan Roelof Kleinhesselink (Heelweg, 03-02-1860), smid
Carolina Geertruida Schneider (Dinxperlo, 09-02-1852)

Bevolkingsregister 1890-1900

Bredevoort 94

Jan Roelof Kleinhesselink (Heelweg, 03-02-1860), grofsmid
Carolina Geertruida Schneider (Dinxperlo, 09-02-1852)

Bevolkingsregister 1900-1910

Bredevoort 92 > 95

Jan Roelof Kleinhesselink (Heelweg, 03-02-1860), hoef- & kachelsmid
Carolina Geertruida Schneider (Dinxperlo, 09-02-1852)

Bevolkingsregister 1910-1920

Bredevoort 95 > 76

Jan Roelof Kleinhesselink (Heelweg, 03-02-1860), smid
Carolina Geertruida Schneider (Dinxperlo, 09-02-1852)

Volgende bewoners:

Engelberthus Hendrikus Brethouwer (Bredevoort, 16-05-1895), fabr.arb.
Antonia Carolina Lammers (De Heurne, 10-02-1898)

Adresboek 1934

Bredevoort 76 > Prinsenstraat 3

E.H. Brethouwer

Adresboek 1967

Prinsenstraat 3

E.H. Brethouwer

Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.

Kenmerken


Kadastraal nr.B-912
FunctieWoonhuis
Bouwjaar1936
MonumentGemeentelijk
monument