De textielfamilie Driessen

Gebroeders Driessen, Aalten - Stoomweverij en Natuurbleekerij

De familie Driessen is een geslacht van textielondernemers, oorspronkelijk afkomstig uit Bocholt, net over de grens in Duitsland. Leden van de familie waren actief als textielfabrikant in Bocholt, Aalten en Leiden. Het is een katholieke familie, die in 1961 werd opgenomen in het Nederland’s Patriciaat.

De geregelde stamreeks begint met Rutger Driessen, wever te Bocholt. In 1667 betaalde hij belasting, maar in 1672 werd hij als te arm beschouwd om belastingplichtig te zijn. Over zijn zoon Johann Driessen (1663–na 1713) en kleinzoon Gerard Driessen (1702–na 1738) is weinig bekend.

Met Gerards zoon Bernard Driessen (1731-1772) begon de maatschappelijke stijging van de familie. Hij handelde in textiel, dat hij opkocht bij de thuis wevende boeren rond Bocholt en verkocht in Holland. Waarschijnlijk dankt de familie haar opkomst aan het feit dat ze, vanwege hun armoede, geen lid konden worden van het Boomsidenambt, het gilde van katoenwevers. Voor gildeleden was het verboden stoffen te verhandelen die niet door gildeleden waren geweven. Omdat de Driessens geen lid waren van het gilde, hoefden zij zich niet te houden aan deze regel en konden ze vrij handelen in katoen van thuiswevers.

Bernard werd dankzij deze handel zo welvarend dat hij benoemd werd tot schepen van Bocholt, waarmee de familie toetrad tot het stedelijk patriciaat. Hij overleed echter op 41-jarige leeftijd tijdens een zakenreis in Den Haag, voordat hij zijn positie verder kon versterken.

Uitbouw van de textielhandel

Twee van Bernards zonen zetten de handel voort en breidden deze aanzienlijk uit door honderden thuiswevers voor zich te laten werken: Peter Driessen (1756–1843) en Hermann Driessen (1765–1817). Aanvankelijk werkten zij samen, maar later ging ieder zijn eigen weg. Beide broers werden zeer vermogend.

Beiden trouwden met dochters van Johann Jacob Hölscher, lid van het katoenweversgilde en eveneens schepen van Bocholt. Peter trouwde met Elisabeth Hölscher en Hermann met haar zus Gertrud. Uit deze huwelijken blijkt dat de familie Driessen inmiddels geïntegreerd was in de lokale elite. Peter Driessen werd dan ook veertien jaar lang tweede burgemeester van Bocholt (1797–1811) en in 1813 was hij lid van de raad van het arrondissement Rees, in de tijd van Napoleon. In 1841 ontving hij op zijn oude dag een Pruisische onderscheiding: de Ritter des Roten Adlerordens, 4e klasse.

Van handel naar fabricage

Peter Driessen had rond Bocholt circa 500 thuiswevers voor zich werken. Deze wevers waren formeel zelfstandig, maar afhankelijk van de ‘reder’ die de garens leverde en het weefgetouw financierde. De opkomst van gecentraliseerde werkplaatsen, voorlopers van de fabrieken, maakte het mogelijk om meer toezicht te houden op de productie. Weefgetouwen konden voortaan continu worden gebruikt. De reder werd zo fabrikant of ‘fabriqueur’.

Vestiging in Aalten

Om de Nederlandse industrie te beschermen tegen Engelse import, voerde koning Willem I in 1823 een invoerheffing in van 25 tot 45% op katoenen stoffen. Daardoor werd de export vanuit Bocholt naar Nederland vrijwel onmogelijk. Om deze heffing te omzeilen vestigden twee neven Driessen zich in Aalten, vlak over de grens: Heinrich Driessen (1794–1879, zoon van burgemeester Peter) en Anton Driessen (1797–1879, zoon van Hermann). In Aalten richtten zij diverse textielondernemingen op, waaronder een stoomweverij en een blekerij.

Over een periode van ruim 140 jaar (1826-1969) ontwikkelden de fabrikanten Driessen zich tot de belangrijkste werkgevers in Aalten en omgeving. De fabrieksgebouwen en privéwoningen van de Driessens waren beeldbepalend in het dorp. De fabrikanten hebben tot in de tweede helft van de 20e eeuw een belangrijke stempel gedrukt op het maatschappelijke en economische leven van Aalten.

Bronnen


  • ‘Geweven goed. De textielgeschiedenis van Aalten en Bredevoort’, H. de Beukelaer en J.G. ter Horst
  • Wikipedia