Auteur: Oud Aalten

  • Waarom luiden de klokken?

    Waarom luiden de klokken?

    Al eeuwen luiden de klokken van de Oude Sint Helenakerk in Aalten om de bevolking op de hoogte te stellen van sterfgevallen, het zogenaamde ‘overluiden’.

    Het komt regelmatig voor dat de klokken van de Oude Helenakerk ’s ochtends op diverse tijdstippen geluid worden. Vroeger gebeurde dat overigens vaker dan tegenwoordig. In vroeger tijden wist ook bijna iedereen wel wat dit betekende. Aan de hand van het tijdstip en het aantal slagen konden de mensen namelijk afleiden in welke buurtschap iemand gestorven was en ook of het een kind was, een vrouw of man en of de overledene gehuwd of ongehuwd was.

    Het gebruik dat de klokken geluid worden als ergens een sterfgeval heeft plaatsgevonden heet ‘overluiden’. Al vele eeuwen klinkt er klokgelui uit de monumentale toren van de kerk op dagen midden in de week. Menigeen staat er even bij stil en denkt: memento mori.

    De klokken van de Oude Helenakerk op de Markt in Aalten worden nog altijd voor dit plechtige moment gebruikt, altijd in overleg met de nabestaanden. Het overluiden kan voor alle overledenen gedaan worden, dus niet alleen voor leden van de Protestantse Gemeente.

    Betekenis

    Worden de klokken geluid om 9.30 uur dan betreft het een inwoner van de buurtschap Lintelo. Gebeurt het om 09.45 uur dan is iemand van de Haart overleden. Om 10 uur wordt geluid voor een sterfgeval uit Dale of IJzerlo en om 10.15 uur voor iemand uit de Aaltense Heurne. Gaat het om iemand uit Barlo dan is het tijdstip 10.30 uur. Vaak wordt om 11 uur geluid, dan wordt een overledene uit het dorp Aalten overluid.

    Bij een man of weduwnaar wordt er voor en na het overluiden driemaal geklept met de klepklok. Bij een vrouw of weduwe wordt er twee keer driemaal voor en na het overluiden met de klepklok geklept. Bij een ongehuwde of een kind gebeurt dat drie keer tweemaal voor en na het luiden.

    Overluiden Aalten
  • Gedenkzuil Grebbeberg

    Gedenkzuil Grebbeberg

    In het kader van 70 jaar bevrijding werd in 2015 op de Oude Algemene Begraafplaats in Aalten een gedenkzuil geplaatst ter herdenking aan alle Aaltense soldaten die in mei 1940 op en rond de Grebbeberg hebben gevochten. Zeven Aaltense militairen verloren daarbij het leven. Hun namen en foto’s zijn op de gedenkzuil vereeuwigd.

    De tekst op de zuil luidt:

    Aaltense militairen in mei 1940

    In de vroege ochtend van 10 mei 1940 vallen Duitse troepen het neutrale Nederland binnen. Voor ons land begint hiermee de Tweede Wereldoorlog. De gemobiliseerde Nederlandse soldaten nemen stelling in een aantal verdedigingslinies, waaronder de Grebbelinie. In de hoofdweerstandsstrook op en rond de Grebbeberg bij Rhenen wordt fel gevochten.

    De meeste militairen overleven de strijd en kunnen, vaak na kort krijgsgevangenschap, terugkeren naar Aalten. Zeven families verkeren enige tijd in onzekerheid. Zij ontvangen uiteindelijk het droevige bericht dat hun zonen niet zullen terugkeren; ze zijn gesneuveld. Hun leven is ontwricht door dit grote verlies. Op deze plek worden alle Aaltense soldaten die in mei 1940 hebben gevochten herinnerd.

    Veel Achterhoekers, waaronder een flink aantal jongemannen uit Aalten, zijn ingedeeld bij het 8ste Regiment Infanterie (8 R.I.). Deze eenheid speelt een belangrijke rol bij de verdediging van de Grebbeberg. De slecht geoefende en uitgeruste soldaten voeren een ongelijke strijd tegen een oppermachtige vijand. Op dappere wijze proberen zij zo lang mogelijk stand te houden. De Duitsers noemen de berg met ontzag ‘Der Teufelsberg’. Toch moet ons land al op 14 mei 1940 capituleren.

    Voor het vaderland zijn op 12 en 13 mei 1940 gevallen:

    Meer informatie: Nationaal Onderduikmuseum

  • Stolpersteine

    Stolpersteine

    In Aalten liggen 34 Stolpersteine voor twaalf adressen. Een Stolperstein (struikelsteen) is een gedenksteen die geplaatst wordt in het trottoir voor het huis van waaruit in de Tweede Wereldoorlog mensen door de nazi’s zijn weggevoerd naar een vernietigingskamp. Als je, meestal onverwacht, voor je voeten zo’n steen ziet met de naam van een slachtoffer, word je er weer even aan herinnerd hoe tijdens die oorlog vele miljoenen het slachtoffer zijn geworden van systematische moord.

    De stenen hebben een oppervlakte van 10 bij 10 cm. Op de bovenkant is een messing plaatje aangebracht. Daarin zijn de naam, het geboortejaar, de datum van wegvoering en de plaats en datum van overlijden gestanst. Zo herinnert elk van die stenen aan één van die slachtoffers. Een mens die op déze plek heeft gewoond en hiervandaan is gedeporteerd, om nooit meer terug te keren.

    Bedenker

    Het Stolpersteineproject is bedacht door de Duitse kunstenaar Gunter Demnig. Hij maakte het formaat van deze ‘stenen des aanstoots’ bewust niet te groot, zodat men een buiging moet maken om de opschriften te kunnen lezen.

    Demnig begon in 1997 met het leggen van de eerste Stolperstein in de Berlijnse wijk Kreuzberg. Inmiddels liggen er in vele landen al Stolpersteine. Gunter Demnig geeft ieder slachtoffer zo een eigen monument. Zijn motto luidt: “Een mens is pas vergeten als zijn of haar naam vergeten is“.

    Aanvankelijk maakte hij alle stenen één voor één zelf, want massaproductie vindt hij in strijd met de gedachte achter het project. Maar gedwongen door de stormachtige ontwikkeling van het project, laat hij zich tegenwoordig ondersteunen door een bevriende kunstenaar. Hij staat erop om de eerste stenen in een bepaalde plaats persoonlijk te leggen. De overige stenen worden tegenwoordig meestal door gemeentelijke stratenmakers geplaatst.

    Stolpersteine in Aalten

    In Aalten zijn er 34 Stolpersteine gelegd voor de volgende adressen:

    • ’t Dal 1: Levi Salomon Schaap, Ella Schaap-Philips, Eliazar Hars Schaap, Frits Landau, Amalia Landau-Lorch
    • Dijkstraat 10a: Levie van Gelder, Jula van Gelder-Landau, Arnold van Gelder
    • Eerste Broekdijk 51: Roberth Fuldauer, Rozetta Fuldauer-van Gelder, Lina Sara Fuldauer, Sara Fuldauer, Meijer David Fuldauer, Cato Konijn
    • Grevinkweg 5: Sally Fuldauer, Regina Fuldauer-de Jong
    • Haartsestraat 64: Wijnand Andriesse
    • Hogestraat 3: Jacob ten Bosch en Jansje ten Bosch-Bouwman
    • Hogestraat 13: Moritz Cohen, Bernhard Cohen, Karoline Japhet-Eppstein
    • Hogestraat 55/1: Albert Lewy, Friederika Lewy-ten Bosch, Berta Mathilde Lewy
    • Hogestraat 94: Salomon Goedhart, Philippina Lea Goedhart-Rosenburg
    • Landstraat 41: Johannes der Weduwen
    • Lichtenvoordsestraatweg 17: Philip van Gelder, Elise van Gelder-Cohen, Jozef Backs
    • Stationsstraat 24: Abraham van Gelder, Reintjen van Gelder-de Jong
    • Vellegendijk 17: Hendrik Wiggers

    In één geval kon de steen niet voor de woning van het slachtoffer worden gelegd omdat deze woning (Industriestraat 4) niet meer bestaat. Ook is er geen trottoir om de steen in te leggen. Daarom is deze steen voor de synagoge gelegd:

  • Nôkse karke

    Nôkse karke

    De oude Sint Helenakerk was zelfs voor ras-Winterswijker Bernard Stegeman een inspiratiebron.😊 Hij schreef het gedicht Nôkse karke over Aaltens markante middelpunt op de Markt (jaartal onbekend). De tekening is van geboren Aaltenaar Piet te Lintum.

    ‘Maor noo löp miene reize toch haoste ten end’
    Lao’ws kieken, mi’j wacht er nog ééne.
    Jao ‘k zee ’t al, daor ginder dee karke op den bult,
    Zoo mooi, a’k nog zelden heb e-zeene.
    Das Aalten, mo’j wetten, ’t aardige darp,
    waor ‘k nog iederbods geerne komme praoten,
    Ik kenne er de menschen, ik weet ‘er den weg
    Deur zien wondere, golvende straoten.
    Wat ligt er dat marktplein daor hoog’ op den bult
    En hoo noks hönk dee karke der teggen,
    ‘k Hebben e-heurd, dat ’t darp naor den bult is e-neumd,
    Maor of ’t waor is, dat dörv’ ik neet zeggen.’

    Oude Helenakerk, Aalten, tekening Piet te Lintum
  • Ds. Cornelis Gros

    Ds. Cornelis Gros

    Gereformeerd predikant

    Cornelis (Cor) Gros werd op 28 april 1933 geboren in Den Haag, als zoon van politieagent Jacob Gros en Nieske Poortinga. Na de ULO-school te hebben doorlopen, begon hij zijn loopbaan bij het ministerie van Financiën. In de avonduren studeerde hij voor het diploma gymnasium A. Zijn verdere opleiding genoot hij aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Op 10 december 1961 deed ds. Gros zijn intrede als predikant in Woudsend.

    Vanaf 8 mei 1966 was Gros verbonden aan de Gereformeerde Kerk van Aalten. Hier diende hij 32 jaar lang tot zijn emeritaat (pensioen) in 1998. Eind april van dat jaar ontving hij een Koninklijke onderscheiding van burgemeester Bouwers van Aalten.

    In een interview met regionaal weekblad Achterhoek Nieuws, gepubliceerd op 22 april 1998, deelde Gros zijn ervaringen: „Ik heb beslist bepaalde verwachtingen gehad. Maar wat het werkelijk betekent om predikant te zijn, weet je pas wanneer je het bent. Het kan tegenvallen. Het kan echter ook, zoals in mijn geval, nog mooier zijn dan je had verwacht.”

    Dat Gros predikant werd, is min of meer te danken aan de boeiende manier waarop Cor Bruijn in het boek Sil de Strandjutter het leven op een eiland beschrijft. „Als jongetje van een jaar of tien las ik Sil de Strandjutter en ik dacht bij mezelf: hoe kom ik op zo’n eiland”, vertelde Gros. „Er waren drie mogelijkheden: als predikant, als arts of als onderwijzer. Ik wist al snel, dat het predikant zou worden.”

    In 1966 verhuisde hij met zijn gezin naar Aalten, waar hij predikant werd van de wijk noord-west en dat altijd is gebleven. „Ik ben geen man die als een vlo door de kerken springt”, vertelt Gros. „En in Aalten beviel het mij en mijn gezin zo goed, dat ik er niet meer weg wilde. De Aaltenaren zijn een goed volk. Ik ervaar ze als onvoorstelbaar hartelijk. En ze weten ook afstand te bewaren, zodat ik nooit het gevoel heb gehad dat ik werd geleefd.”

    Gros genoot het meest van de omgang met de mensen in zijn wijk. „Mijn leven stond in het teken daarvan”, vertelde hij. „Ik wilde er voor ze zijn wanneer ze me nodig hadden en in die situaties in alle bescheidenheid iets voor ze mogen betekenen. De ervaring heeft geleerd, dat mijn aanwezigheid vooral in verdrietige situaties gewenst was. Ik probeerde met de mensen mee te leven, veel te luisteren en soms te spreken. Het pastoraat is voor het grootste deel luisteren. Ik heb mijn werk altijd met voldoening gedaan. Het vertrouwen en de dankbaarheid die de mensen mij gaven, waren onvoorstelbaar groot.”

    Gros bekleedde tal van kerkelijke functies op classicaal, provinciaal en landelijk niveau. Zo was hij onder andere voorzitter van de Synode van Gelderland en van de Deputaten Geestelijke Verzorging Buitenland. Na zijn emeritaat was hij vele jaren bestuurslid van de lokale omroep De Lindeboom, waar hij ook enkele programma’s presenteerde.

    De laatste maanden van zijn leven woonde Gros aan de Geurdenstraat in Aalten. Op 21 augustus 2011 overleed hij op 78-jarige leeftijd. De dienst van Woord en gebed, voorafgaand aan zijn begrafenis, vond plaats in de Oosterkerk. Cor Gros werd begraven op begraafplaats Berkenhove.

    Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.

  • Aalten aan Zee

    Aalten aan Zee

    In 2011 verscheen Aalten landelijk in het nieuws door een opmerkelijk bericht: een kleine gelovige gemeenschap had zich gevestigd op boerderij Rensink in Lintelo, in afwachting van de Apocalyps. Zij noemden zich de ‘Wachters van de Nacht’. Op hun boerderij bereidden zij zich voor op overleven in de eindtijd. Volgens hen zou de Apocalyps spoedig met een tsunami aanbreken, waarbij grote delen van Nederland onder water zouden komen te staan. Het hoger gelegen Aalten zou daarbij aan zee komen te liggen.

    Grappenmakers plaatsten op Youtube satirische filmpjes waarin Aalten aan Zee als een zonnige badplaats werd voorgesteld en waar de lokale middenstand zich moeiteloos aan de behoefte aan strandvermaak had aangepast. Wie echter de waarschuwingen van de groep in de wind sloeg, zou daar volgens de Wachters zelf de consequenties van moeten dragen. Hem of haar stond de verdrinkingsdood te wachten. Ondertussen legden de Wachters grote voedselvoorraden aan ten behoeve van de vluchtelingen die zij uit de Randstad verwachtten.

    “Aalten wordt mogelijk kustplaats”

    “Aalten aan Zee” deel 1

    “Aalten aan Zee” deel 2

    “Aalten aan Zee” deel 3

    “Aalten aan Zee” deel 4

  • Aalten en Lichtenvoorde zijn enclaves, geen ’naobers’

    Aalten en Lichtenvoorde zijn enclaves, geen ’naobers’

    © Quirijn Visscher, dagblad Trouw, 4 augustus 2010

    Twee buurdorpen: het ene katholiek, het andere protestants. Is er nog steeds rivaliteit? Trouw onderzoekt het. Vandaag deel 2: Aalten en Lichtenvoorde. Aalten geldt als het ‘Jeruzalem van de Achterhoek’ dankzij zijn vele gereformeerde kerken. Buurdorp Lichtenvoorde ligt juist in een rooms-katholieke enclave.

    Aalten en Lichtenvoorde

    Scherpslijpers zijn de Achterhoekers niet. Behalve dan in Aalten. Die terrasjes op de Markt voor de Oude Helenakerk? “Dat zou vroeger vloeken zijn geweest in Aalten”, zegt Hans de Graaf. Hij werd in 1943 geboren in een rooms-katholiek gezin in het naburige Bredevoort. Hij woont en kerkt al jaren in Aalten. “Als kind voelde je dat je een tweederangs inwoner was”, herinnert hij zich.

    In Aalten domineerden in de jaren vijftig en zestig immers de protestanten, onderverdeeld in ‘de fienen’ en ‘de groffen’. De hervormden waren niet zo strikt. Ze leefden Bijbels volgens de grove lijn. De afgescheiden gereformeerden, talrijk in Aalten, volgden echter fijntjes de orthodoxe dogmatiek.

    Jeruzalem van de Achterhoek

    ‘Fienen’. Je spreekt het uit met een lange, slepende ‘ie’. Ook Frits van Lochem doet dat. In 1946 zag hij het levenslicht in een hervormd gezin in het rooms-katholieke Lichtenvoorde, acht kilometer van Aalten. Tussen beide dorpen ligt een glooiend niemandsland. Spreek je in Lichtenvoorde over Aalten, dan gaat het al snel over ‘die fienen’ en ‘het Jeruzalem van de Achterhoek’. “We zijn meer op Groenlo gericht”, zegt Van Lochem.

    Een volks geloof overheerst in de Achterhoek. Het maakt in het dagelijks leven niet uit of je voorvaderen rooms-katholiek bleven of toch maar overgingen naar het protestantisme. De Achterhoekse naoberschap overstijgt de dogma’s van Rome en van protestantse synodes. Het gebied is als een schaakbordpatroon verdeeld in dorpjes met iets meer rooms-katholieken en met iets meer protestanten.

    Buurenclaves

    Twee buurenclaves vormen daarop een grote uitzondering: het gereformeerde Aalten en het rooms-katholieke bolwerk Groenlo en Lichtenvoorde. Hoe is dat zo gekomen en wat is hun relatie? Hans de Graaf en Frits van Lochem kunnen putten uit hun ervaringen als lid van een kerkelijke minderheid. Ze kennen elkaar niet. Toch fietsten ze elkaar ooit dagelijks tegemoet de een op weg naar de protestantse middelbare school in Aalten, de ander naar de rooms-katholieke in Lichtenvoorde.

    De Johanneskerk (PKN) van Lichtenvoorde
    De Johanneskerk (PKN) van Lichtenvoorde

    Van Lochem is graag actief voor de gemeenschap. Hij was ooit wethouder in Lichtenvoorde voordat de gemeente fuseerde met Groenlo tot Oost Gelre. Nu verzorgt hij de administratie van de Johanneskerk. Als hervormde jongen had hij een prettige jeugd, zegt hij. “Natuurlijk had je een protestantse en een rooms-katholieke school”, zegt hij. “Voor het middelbare onderwijs moest je naar Aalten. Je ging nu eenmaal naar een school van je eigen religie.”

    Een tijdlang was er een eigen protestantse voetbalclub en gymvereniging. De p.c.-drumband speelde zondags niet bij Lichtenvoordse festiviteiten, herinnert hij. Maar in Lichtenvoorde waar 90 procent van de mensen rooms-katholiek was, ging je normaal met elkaar om. “Mijn vader was woningstoffeerder”, zegt Van Lochem. “Het klooster was een belangrijke klant. Hij zou geen droog brood verdiend hebben aan alleen protestanten.”

    Protestanten ‘bepaalden alles’

    Zo gemakkelijk als de Lichtenvoorders de verzuilde verschillen overbrugden, zo moeizaam moeten de scheidslijnen in Aalten zijn geweest. ”Er kon weinig”, zegt De Graaf. “Dansen was onmogelijk. Als rooms-katholieken hadden we een eigen instuif. Daaruit kwamen veel huwelijken voort. Die protestanten bepalen hier alles, dacht je in de jaren vijftig. En toen ontstond de zwembadkwestie. Een geweldige rel! Mensen knipten het prikkeldraad open rond het zwembad om op zondag te kunnen zwemmen Tegenwoordig is alles anders. Er waait een wereldse wind door Aalten. Nog steeds.”

    Lichtenvoorde en Groenlo stonden voor een rooms-katholieke jongen uit Aalten synoniem voor een prettig leven. “Daar waren de toogdagen en de processies”, herinnert De Graaf zich. Lichtenvoorde is frivool met zijn corso en Groenlo staat bekend om het carnaval. Maar voor hem bleven die plaatsen ver weg. In Aalten was in zijn jeugd zo’n 18 procent van de mensen rooms-katholiek. De gereformeerde identiteit drukte op iedereen. Het rooms-katholicisme van ‘de enclave Groenlo en Lichtenvoorde’ was in 1966 studievoer voor geschiedenisdocent Thielen uit Boxtel. Twee ontwikkelingen verklaren dat een enclave kon ontstaan, blijkt uit zijn boek over ‘de enclave’.

    Religieuze strijd

    De strijd tussen de bisdommen Utrecht en Münster om de zeggenschap over deze streek duurde tot 1823. De bisschop van Münster liet zich nogal gelden in Oost-Nederland. De Achterhoek was verder rond 1600 het strijdtoneel geweest tussen de Staatse legers van de Oranjes en de Spaanse overheersers. Die strijd had zijn religieuze sporen nagelaten.

    In 1597 veroverde het leger van prins Maurits namens de (protestantse) Staten-Generaal uit Den Haag de steden Bredevoort en Groenlo op de Spanjaarden. Maar in 1606 verloren de ‘Staatsen’ de vesting weer. In 1627 heroverde prins Frederik Hendrik Groenlo weliswaar, maar hij won de meeste inwoners niet meer voor het protestantisme. De rooms-katholieke beweging van de contrareformatie had er wortel geschoten. Ook het nabijgelegen Lichtenvoorde, sinds 1496 met eigen kapel, bleef Rome trouw. En Münster.

    Monumentaal

    Frits van Lochem laat de witgepleisterde Johanneskerk uit 1648 zien. Zij is monumentaal. De kerk staat op de fundamenten van de rooms-katholieke kapel uit 1496. “Het is een van de oudste protestantse kerken van Nederland”, zegt hij. De kapel kwam na 1627 in handen van de Nederduits Gereformeerde (later hervormde) minderheid die hoorde bij het nieuwe Staatse gezag. Ze wilden een minder bouwvallig godshuis. “In het hele land is gecollecteerd voor deze kerk”, zegt Van Lochem. “Ook Frederik Hendrik betaalde. Giften kwamen tot uit Amsterdam en omgeving.”

    Kruiskapel Hemden - kaart
    Oude kaart met de Kruiskapel te Hemden, net over de grens bij Aalten

    De rooms-katholieken die in Groenlo en Lichtenvoorde in groten getale achterbleven, maar ook een Aaltense minderheid, raakten aangewezen op de Kreuzkapellen die in grensdorpen als Zwillbrock, Hemden en bij de stad Bocholt verrezen. De paapsen liepen naar de grens van de Republiek met het Münsterland. Maar in grote delen van de Achterhoek, ook Aalten, werd de pastoor ineens dominee en zwoer alle Roomse ‘superstitiën’ plechtig af. Ook zijn kudde werd dan protestants, maar niet meteen van harte.

    De aard van de Achterhoeker

    De aard van de Achterhoeker is, zo schreef hervormde dominee J.H. Jansen in 1957, op het oog nogal meegaand. De kat wordt uit de boom gekeken, stelde hij in een sociologische studie naar het Achterhoekse geloofsleven. De gemeenschap gaat boven het individu, zag hij. In die observatie kan scriba Flip de Bruijn van de Protestantse Gemeente Lichtenvoorde zich ook anno 2010 vinden. “De gemeenschap is hier zo verweven en er zijn zoveel gemengde huwelijken”, zegt hij. “Er zijn geen scherpe tegenstellingen. Men accepteert elkaar zonder conflicten.”

    Wat maakt Aalten dan zo’n uitzondering? In 1845 scheidde in Aalten, in navolging van de Groningse dominee De Cock, een deel van de hervormden zich af. Nadien vond de Doleantie (1886-1892) in de Achterhoek vooral in Aalten weerklank. Aan beide schisma’s hield het dorp de Christelijke Gereformeerde en de Gereformeerde Kerk over. “Oorzaak was dat een geliefd predikant ‘meeging’ en door het classicaal bestuur werd ontzet”, verklaarde Jansen de Doleantie in Aalten. “Die nam veel families mee.”

    Kerkelijke veelkleurigheid

    RK Helenakerk, Dijkstraat, Aalten
    De rooms-katholieke Sint Helenakerk in Aalten

    De meeste Achterhoekse protestanten bleven mild hervormd. Aalten kent een orthodoxie die nu beter bij de ChristenUnie dan de SGP past. Gereformeerde Bonders of de Hersteld Hervormden zijn schaars in de Achterhoek en de Gereformeerde Gemeenten al helemaal. Maar de groeiende geloofsverschillen tussen Aalten en die van de streek leidden tot de bijnaam ‘Jeruzalem van de Achterhoek’.

    Hans de Graaf kent die bijnaam wel. “Wat bedoelt men ermee”, vraagt hij zich af. Als het de kerkelijke veelkleurigheid van Aalten is, kan hij zich daarbij iets voorstellen. Zelf verdiepte hij zich in de rooms-katholieke kerkhistorie van de streek. Aalten dankt aan de komst van de spinnerij en weverij van de Duitse familie Driessen in de negentiende eeuw het voortbestaan van de rooms-katholieke gemeenschap, is zijn stellige overtuiging. “Onze kerkgemeenschap staat op de schouders van een kleine groep pioniers”, zegt hij.

    Verandering

    Wie vandaag de dag Aalten binnenrijdt, wordt met zwarte reclameborden op de invalsweg gewezen op het feit dat ‘God liefde is’ en dat ‘Hij ook van jou houdt’. In het dorp vind je een bijzondere kerk: een tweetalige evangelische gemeente voor Duitsers en Nederlanders die als Euregiokerk te boek staat. ‘Two nations, one faith’ meldt de grote geveltekst op de ooit gereformeerde Westerkerk.

    Hans de Graaf merkt dat Aalten verandert. “Je kunt nu rustig iets op zondag organiseren”, zegt hij. “Dat is geen beletsel meer.” Gebleven is de non-relatie met Lichtenvoorde. “De Aaltense gemeenschap richt de blik niet op het noorden”, zegt hij. Toch zal dat kerkelijk nu wel moeten. Het bisdom Utrecht heeft onlangs negen parochies omgesmeed tot één, zodat Aalten nu bij Lichtenvoorde en Groenlo hoort. De Ludgerparochie.

    “Als rooms-katholieken in Aalten hebben we een sterk zelfbewustzijn”, zegt De Graaf. “Dat komt uit het idee: ‘wij zijn er ook nog!’ De kleine katholieke zuil liet zich duidelijk horen in de samenleving. In Lichtenvoorde is bijna iedereen katholiek. Daar is een andere houding.” Die weerbaarheid mist De Graaf in de grote parochie. Zelf pakt hij nieuwe projecten op. Met katholieken en protestanten ontwikkelt hij een wandelroute van Zutphen tot aan Münster, in het spoor van de negende-eeuwse evangelist Ludger. Die bracht immers het evangelie aan alle Achterhoekers?

    Oecumene

    Het is een taal die Frits van Lochem en Flip de Bruijn in het rooms-katholieke Lichtenvoorde zouden verstaan. Tot hun grote spijt verdwijnt ter plaatse de ooit levendige oecumenische traditie. Steeds minder gebeurt er gezamenlijk. “De oecumene verwatert”, zegt De Bruijn. “Wij willen wel. Maar Rome geeft aan oecumene geen prioriteit. Nu de parochies zijn samengevoegd, merk je dat daarvoor minder tijd is.”

    Het moderne leven van Lichtenvoorde stelt het grotendeels zonder kerkgang. Op zondag kun er je rustig winkelen. Zelfs over de zondagsopenstelling van de supermarkt halen inwoners de schouders op, merkt Van Lochem. Aan Aalten denkt niemand hier. Rivaliteit en tegelijk verwantschap is er met ‘d’n Grolschen’ eerder. De Protestantse Gemeente Lichtenvoorde kijkt nu ook die kant op voor nauwere samenwerking met de hervormden. “Nee, er zijn geen kerkelijke contacten met Aalten”, zegt De Bruijn.

    Veel affiniteit met de protestantse orthodoxie leeft er in Lichtenvoorde met. Toch willen juist die gelovigen vanuit Lichtenvoorde de Achterhoek, een ‘kerkelijke witte vlek’, bewerken via hun christelijk boekwinkeltje ‘Licht’. Het is vandaag dicht. “Dat is toch van de gereformeerd-vrijgemaakten”, vragen De Bruijn en Van Lochem elkaar. “Die komen hier niet vandaan. Ze denken dat hier misschien wat valt te evangeliseren.”

    ‘Keislöppers’ en ‘de fienen’

    De zwerfkei met leeuwenbeeld op de Markt van Lichtenvoorde
    De zwerfkei met leeuwenbeeld op de Markt van Lichtenvoorde (foto: achterhoek.nl)

    Lichtenvoorde is van oudsher rooms-katholiek. In 1496 stichtte de Heer van Bronckhorst er een kapel. Op de fundamenten ervan bouwden de weinige protestanten er in 1648 met ‘Staatse gelden’ een nieuwe kerk. De Gelderse plaats (nu 13.0000 inwoners) ontving in de negentiende eeuw veel Brabantse importarbeiders voor werk in de schoenenindustrie. Ter ere van het 25-jarige ambtsjubileum van Koning Willem III in 1874 sleepten deze rooms-katholieke schoenmakers een 20.000 kilogram zware kei naar het centrum en versierden die met een fiere leeuw. Zij bezorgden de Lichtenvoorders de bijnaam ‘keislöppers”.

    Aalten groeide de afgelopen eeuw van klein dorpje tot een centrumplaats met bijna 13.000 inwoners. Sinds de negentiende eeuw onderscheidde Aalten zich door kerkafscheidingen die elders in de Achterhoek vrijwel uitbleven. Velen bleken gevoelig voor een fijnzinniger, gereformeerd geloof, wat Aaltenaren de bijnaam ‘de fienen’ bezorgde. Het dorp kent nog altijd relatief veel protestantse en evangelische kerken. De kerkelijke variëteit op zo’n kleine schaal is bijzonder in deze grensstreek. Dat bezorgde Aalten de naam ‘het Jeruzalem van de Achterhoek’.

  • Naaimachinemuseum

    Naaimachinemuseum

    Aalten

    N.B. De volgende informatie dateert uit 2007 en is mogelijk niet meer actueel.

    In het buitengebied van Aalten bevindt zich het kleinschalige maar bijzondere naaimachinemuseum van Herman van Wezel. Dit museum, gevestigd in een schuur achter zijn woning, wordt niet vermeld in toeristische gidsen of op websites. Het trekt voornamelijk bezoekers met een specifieke interesse in naaimachines en is uitsluitend op afspraak te bezoeken.

    Van Wezel, voormalig mede-eigenaar van het gelijknamige confectiebedrijf in Bredevoort, heeft vanuit zijn technische achtergrond en jarenlange ervaring in de textielindustrie een blijvende fascinatie voor naaimachines ontwikkeld. Zijn verzameling omvat naar schatting ongeveer driehonderd exemplaren. Het exacte aantal, evenals gegevens zoals merk, bouwjaar en herkomst, wordt bijgehouden in een computer.

    In 2010 bezocht ‘Der Trödelking’ van de Duitse TV-zender WDR het naaimachinemuseum van Herman van Wezel.

    De collectie bestaat vooral uit oudere modellen die met de hand of de voet werden aangedreven, waaronder een van de eerste ‘moderne’ naaimachines uit 1852. Daarnaast bevat de verzameling enkele bijzondere elektrische exemplaren uit de jaren vijftig van de vorige eeuw.

    Van Wezel kocht zijn eerste machines op rommelmarkten en breidde zijn collectie later uit via een handelaar die naaimachines uit Engeland importeerde. Hij is ook lid van verenigingen zoals Slingerfænger en Ismacs, waar hij tijdens contactdagen nog wel eens een machine koopt. Daarnaast kijkt hij nog wel eens op eBay om zijn verzameling aan te vullen.

    Naast naaimachines bevat het museum diverse gerelateerde objecten, waaronder naalden, kokers, gereedschap, reclamemateriaal, posters en een oude kachel waarop strijkijzers heet werden gehouden. Een bijzonder stuk in de collectie is een cassettebandje met een radio-naailes uit de jaren vijftig.

    Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.

  • Gondelvaart Bredevoort

    Gondelvaart Bredevoort

    De Gondelvaart was een evenement dat van 1968 tot 2010 jaarlijks plaatsvond op de Grote Gracht in Bredevoort. Tegenwoordig is het evenement uitgebreid tot ‘Bredevoort Schittert‘, met veel ruimte voor muziek, kunst en theater, zonder het sprookjesachtige karakter te verliezen.

    Van 1928 tot 1935 waren er ook al Gondelvaarten, maar vanwege de economische crisis moest men hiermee stoppen. Toch was Bredevoort het lichtjesfeest niet vergeten. Het bleef rondzoemen in de naoorlogse jaren. Tot in 1968 een comité onder leiding van Jan Elferink de bevolking bij elkaar riep met een krantje. De bevolking ging massaal aan het gondels bouwen. Pastoor Metternich en de dominees Drop en Van Ziel kregen de kerkgangers zover dat die een gondel namens de drie kerken bouwden. En de middenstand stelde zich garant voor een eventueel tekort en nam voor de zekerheid zelf plaats achter de kassa’s.

    En elk jaar trok het publiek van heinde en ver (waaronder steeds meer Duitsers) in augustus of september naar Bredevoort om de verlichte gondels te zien en na afloop het feest in het stadje mee te maken. En natuurlijk ook om het vuurwerk te zien. Uit een enquête in 1991 bleek dat twintig procent van de bezoekers op de eerste plaats voor het vuurwerk kwam. Het vuurwerk is al vanaf het begin vast onderdeel van de Gondelvaart en dit is met de overgang naar Bredevoort Schittert onveranderd gebleven.

    Gondelvaart Bredevoort 2008
    Gondelvaart Bredevoort 2008
    Gondelvaart Bredevoort 1928
    Gondelvaart Bredevoort 1928

    Techniek

    De gondels werden vroeger getrokken door motorboten. De boten trokken meestal twee à drie gondels, verbonden door kruislings vastgemaakte sleeptouwen. Met puntstokken voorkwamen de bouwers dat de gondels vast kwamen te zitten in de modderige bodem van de gracht. Later werd overgestapt op tractie. Vanaf 1989 veranderde de presentatie en kwamen gondels één voor één langs, ondersteund door een stuk tekst en bijpassende muziek.

    De technische ontwikkelingen gingen steeds door: waxinelichtjes werden fietslampjes en daarna LED-lampjes. Accu’s werden vervangen door aggregaten en daarna gewoon stroom uit het stopcontact (nu de gondels in het stadje staan). En er kwamen de verlichte tuinen waar je met een treintje langs kunt rijden.

    Anecdotes

    Een enkele keer ging de Gondelvaart niet door. In 1972 werd er niet gevaren omdat de beken rondom Bredevoort werden uitgebaggerd en er mogelijk onvoldoende water zou zijn. In 1976 werd de Gondelvaart afgeblazen omdat de Grote Gracht door de warme zomer was drooggevallen.

    Slecht weer zorgde ervoor dat de Gondelvaart in 1983 werd afgelast. Door de storm belandde de gondel van s.v. Bredevoort zelfs in de bomen. De afgelasting kostte de Gondelvaart maar liefst 35.000 gulden, een recordverlies.

    In 1982 was het zo droog, dat men beekjes moest verleggen en zandzakken leggen om het water in de goede richting te sturen.

    De Aaltense huisarts/bootsman Wim Pampiermole liep in 1980 een nat pak op tijdens het testen van de boot. Ook toenmalig voorzitter Jan Elferink hield het niet droog. Hij wilde na de opening het podium afstappen maar viel in de gracht. Jan bedacht zich geen moment, fietste naar huis en verwisselde zijn lichte zomerpak voor een donker exemplaar en was weer op tijd aanwezig voor de afkondiging zonder dat iemand iets van het gebeuren gemerkt heeft.

    Elk jaar speelden twee trompettisten vanaf de openingsgondel. Velen kennen nog de enorme zwaan die vanaf 1993 de openingsgondel trok. In 2002 ging deze zwaan met pensioen en kwam er een nieuwe openingsgondel in de stijl van Venetië. In 2008 vierde men het 40-jarig bestaan van de Gondelvaart met wederom een nieuwe openingsgondel: De Golf.

    Bredevoort Schittert

    In 2010 maakte de organisatie een nieuwe opzet van de Gondelvaart bekend. De gondels veranderden in lichttaferelen en niet alleen de gracht maar het hele stadje wordt als podium gebruikt. Hierdoor kunnen de bezoekers overal zelf langs lopen en is er meer ruimte voor kunst, muziek en theater.

    De Werkgroep Bredevoort Schittert zorgt onder andere voor een groot deel van de werkzaamheden rondom het evenement. Denk aan het ophangen van zeilen, het neerzetten van hekken, opbouwen van de kassa’s en het plaatsen van routebordjes.

    De Werkgroep is al jarenlang een begrip in Bredevoort. Nauw daaraan verbonden zijn de Bloemenmeisjes, vroeger verantwoordelijk voor het versieren van de openingsgondel en het podium, tegenwoordig als Schitterende Vrouwen te bewonderen bij het lichttafereel van de Werkgroep.

    De verlichte gondels en passende muziek, maar ook de rust van het water met de donkere boompartijen hebben heel wat romantische gevoelens losgemaakt. Niet alleen medewerkers wisten elkaar in het donker te vinden, ook bij bezoekers zijn meerdere vonken overgeslagen tijdens het vuurwerk. Dat Bredevoort Schittert nog steeds een romantische setting is, blijkt wel uit het feit dat er enkele jaren geleden op het springkussen een innig verstrengeld paar ‘op heterdaad’ werd betrapt. Nadat iemand de stekker uit het luchtkussen trok, namen zij snel de benen.

    Leestip


    • Gondelvaart Bredevoort in Woord en Beeld 1968-2008, door J. Wessels en J. Betting

    Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.

  • Anton Kuijsten

    Anton Kuijsten

    Onderwijzer, aquarellist, tekenaar en houtsnijder

    Antonie (Anton) Kuijsten (1917–2007) was onderwijzer en schoolhoofd in Aalten, daarnaast autodidact houtsnijder, tekenaar en aquarellist. Hij leidde vanaf de oprichting tot aan zijn pensioen de Hervormde School Aalten-Zuid (later De Broekhof). Zijn achternaam wordt ook vaak gespeld als Kuysten.

    Kuijsten werd geboren op 5 oktober 1917 in Huizen. Zijn moeder overleed toen hij acht jaar was, maar dankzij de manier waarop zijn vader het gezin opving en de hulp in de huishouding die langdurig bij het gezin bleef, had hij toch een gelukkige jeugd.

    Na de kweekschool in Amsterdam stond Kuijsten op verschillende plaatsen voor de klas, onder meer in Naarden, Muiden, Rheden—waar hij zijn latere vrouw leerde kennen—en Zutphen. In de laatste maanden van de bezetting dook hij onder om te voorkomen dat hij voor de bezetter moest werken. Op 11 april 1947 trouwde hij in Rheden met Hendrina Groenewoud.

    Bij de opening van de 2e Nederlands-Hervormde School Aalten-Zuid in 1954 (de latere Broekhofschool) werd hij aangesteld als hoofd. Kuijsten stond bekend als een verteller die geschiedenislessen tot leven bracht “alsof hij er zelf bij was geweest”. In 1967 woonde het gezin aan de Wilhelminastraat 4 in Aalten. Hij deed ook veel voor de Protestantse Gemeente: ruim twintig jaar leidde hij de kinderkerk in Aalten-Zuid en hij was enige tijd ouderling.

    Naast het onderwijs ontwikkelde Kuijsten zich als autodidact houtsnijder, tekenaar en schilder. Behalve aquarellen maakte hij tekeningen met ecoline. Van zijn hand verschenen ook (verjaardags)kalenders. Hij is opgenomen in het boek Kunstig Aalten (2021), een overzicht van Aaltense kunstenaars, samengesteld door Leo van der Linde.

    Het plotselinge overlijden van zijn vrouw in 1987 was een zwaar verlies. Enkele jaren legde hij penseel en potlood neer, waarna hij zijn werk gelukkig weer hervatte. In zijn laatste levensfase kampte hij met een broze gezondheid. Na een opname in het ziekenhuis in Winterswijk en een kort verblijf in ’t Hoge Veld overleed hij uiteindelijk in het ziekenhuis. De begrafenis vond plaats op 1 december 2007, na een dankdienst in de Oude Helenakerk in Aalten. Hij vond zijn laatste rustplaats op begraafplaats Berkenhove.


    Galerij

    Een selectie uit het werk van Anton Kuijsten:

    Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.

  • Joop en Truus Doodeheefver

    Joop en Truus Doodeheefver

    Kunstenaarsechtpaar

    Joop en Truus Doodeheefver waren een kunstenaars­echtpaar dat in 1973 van Amsterdam naar Aalten verhuisde en daar decennialang actief was. Joop (1924–2001) legde zich in Aalten toe op tekeningen en transparante aquarellen van landschappen en boerderijen. Truus (1928–2004) maakte portretten, dierfiguren en vrij werk in brons, aluminium en hout. Ze exposeerden geregeld samen in de regio en daarbuiten.

    Johannes Christoffel (Joop) Doodeheefver werd op 6 juni 1924 in Amsterdam geboren. Hij werd opgeleid in het atelier van Nel Fernhout en werkte circa dertig jaar als ontwerper-colorist bij de behangfabriek van zijn vader, de firma Rath & Doodeheefver. In 1945 trouwde hij met Truus Kremer.

    Geertruida Jeannette Frederika (Truus) Kremer werd op 15 februari 1928 in Leiden geboren. Kort daarna verhuisde het gezin naar Amsterdam. Ze leerde beeldhouwen bij Adrianus Remiëns en trouwde in 1945 met Joop Doodeheefver.

    Verhuizing naar Aalten

    Het echtpaar koesterde al langer de wens eens het jachtige Amsterdam te verlaten om zich in het “nog onbedorven oosten” te vestigen. In 1973 voegden ze de daad bij het woord en vestigden zich met hun gezin in de monumentale boerderij De Kiefte in de Aaltense buurtschap Heurne.

    Hier legde Joop zich toe op het tekenen en aquarelleren van landschappen en boerderijen in de omgeving. Hij werkte ook veel in opdracht, om objecten, personen en landschappen vast te leggen voor latere generaties. Hij verzorgde ook de illustraties voor het boek De Freule van Dorth, geschreven door Ben Bekker (1974).

    Truus beeldhouwde naturalistische portretten en dierfiguren en maakte houtsnijwerk. Een bekend werk van haar hand is het beeldje van Hendrickje Stoffels op ’t Zand in Bredevoort (1977).

    Zowel gezamenlijk als individueel exposeerden zij succesvol in binnen- en buitenland.


    Galerij

    Een selectie uit het werk van Joop en Truus Doodeheefver:

    Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.

  • Vliegermonument IJzerlo

    Vliegermonument IJzerlo

    Huisstededijk, IJzerlo (net voor bruggetje Keizersbeek)

    Het monument ‘Vliegen voor de Vrede’ is een herdenkingsmonument gelegen aan de Huisstededijk in de Aaltense buurtschap IJzerlo. Het monument is opgericht ter nagedachtenis aan de crash van een Engelse bommenwerper tijdens de Tweede Wereldoorlog, die in de nacht van 26 juni 1943 neerstortte in een nabijgelegen aardappelveld.

    In de bewuste nacht van 26 juni 1943 vlogen ruim 400 Britse bommenwerpers over de Achterhoek, op weg naar de petrochemische industrie van Gelsenkirchen voor een bombardementsmissie. Een van deze toestellen, een Short Stirling BK767 van het 214 Squadron van de Royal Air Force, met zeven bemanningsleden aan boord, was net voor middernacht op 25 juni opgestegen.

    Omstreeks 01:20 uur werd het toestel in brand geschoten door nachtjachtpiloot Oberleutnant Ludwig Meister, die vloog in een Messerschmitt Bf 110 G-4, kort daarvoor opgestegen vanaf vliegveld Venlo. De Stirling stortte neer in een aardappelveld tussen de boerderijen van de families Van Lochem aan de Huisstededijk en Ter Horst aan de Veldweg.

    Van de zeven bemanningsleden overleefden slechts twee de crash. Zij werden later bij Hemden gevangen genomen en brachten de rest van de oorlog door in Duitse krijgsgevangenschap. De overige vijf bemanningsleden kwamen om en werden op 29 juni 1943 met een korte plechtigheid begraven op begraafplaats Berkenhove in Aalten.

    De volgende dag trokken veel Aaltenaren naar de begraafplaats. Op het middelste graf legden ondergrondse strijders een krans met linten neer met de tekst: ‘Gebroken vleugels, onsterfelijke roem’. Op last van de bezetter moest deze woorden verwijderd worden, maar ze leven voort op het monument.

    De omgekomen bemanningsleden zijn:
    F/O. B.H. Church, 21 jaar
    Sgt. W. Th. Davis, 21 jaar
    Sgt. F. Mills, 20 jaar
    Sgt. W.H. Thompson, 21 jaar
    F/O. J.F. Tritton, 28 jaar

    Overlevenden, maar gevangen genomen:
    • F/O. K.A. Nielson
    • Sgt. E.G. Taylor

    Het monument

    In 2003 werd een monument onthuld op de plek waar een van de lichamen van de bemanningsleden werd gevonden, nabij de fietsbrug over de beek aan de Huisstededijk. De maker, Wim Westerveld, gaf het de naam ‘Vliegen voor de vrede’ en creëerde een kunstwerk dat meerdere lagen van symboliek bevat.

    Het monument bestaat uit een witte stenen bol met daarop een metalen sculptuur dat vanuit bepaalde gezichtshoeken een duif voorstelt en vanuit andere hoeken vlammen. De bol rust op een schuin de grond in stekende metalen buis, waarop een plaquette is bevestigd. Bij de onthulling van het monument  was één van de twee overlevenden, navigator Edwin Taylor (1922) aanwezig.

    Betekenis

    Het beeld stelt de aarde voor met daarop een vredesduif, die het verlangen naar vrede symboliseert. Vanuit bepaalde gezichtshoeken verandert de duif echter in vlammen, die de tragische gebeurtenis van de crash en de vurige toewijding van de bemanning aan hun missie symboliseren. De vlammen verwijzen ook naar het vuur dat het vliegtuig aan bommenlast met zich meebracht. De gebroken vleugels op het monument staan symbool voor de abrupt geëindigde missie van de bemanning.

    Het monument dient niet alleen ter herinnering aan de bemanning van de Stirling BK 767, maar draagt ook een bredere boodschap uit. Het fungeert als een waarschuwing tegen oorlog en herinnert ons aan de vrijheid die we vandaag de dag genieten. Het roept op om zuinig te zijn op deze vrijheid en om die ook anderen te gunnen.

    Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.

  • Boerderij- en Veldnamen in Aalten

    Boerderij- en Veldnamen in Aalten

    Een zeer waardevolle bron van informatie voor Oud Aalten is de publicatie Boerderij- en Veldnamen in Aalten. Het is een belangrijk naslagwerk van toponiemen in de gemeente Aalten, vóór de gemeentelijke herindeling met Dinxperlo in 2005.1 Het biedt inzicht in de namen van boerderijen en percelen, zoals deze vaak eeuwenlang in gebruik waren, voordat ruilverkaveling en modernisering hun stempel drukten op het landschap.

    Doelstelling en Inhoud

    Het primaire doel van deze uitgave was het vastleggen van historische boerderij- en veldnamen voor het nageslacht. Dit naslagwerk bevat een register met circa 750 boerderijnamen en meer dan 1650 veldnamen. Daarnaast biedt het talrijke foto’s, uitleg over de naamgeving en topografische kaarten.

    De informatie is verzameld door de Oudheidkundige Werkgemeenschap Aalten-Dinxperlo-Wisch (ADW), onder coördinatie van B.J. Dorrestijn. De uiteindelijke samenstelling is tot stand gekomen onder redactie van Loes Maas en de heer A.H.G. Schaars van het Staring Instituut in Doetinchem, dat later is opgegaan in het Erfgoedcentrum Achterhoek & Liemers (ECAL).

    Historisch Belang

    De boerderij- en veldnamen vertellen ons veel over de geschiedenis van het agrarische landschap in Aalten. Ze verwijzen vaak naar de ligging of het gebruik van het perceel, de families die er woonden of de beroepen die er werden uitgeoefend. En voor boeren was het praktisch om met een enkele naamsaanduiding aan te geven waar de arbeider, knecht of katerboer moest ploegen, eggen of zaaien.

    Veel van deze namen werden al eeuwen geleden in archieven en documenten genoemd, om bijvoorbeeld eigendom en bewoning vast te leggen. Sinds de ruilverkaveling zijn veldnamen echter in onbruik geraakt, en met de invoering van straatnamen in 1967 verminderde ook het gebruik van boerderijnamen. Voor genealogen en streekhistorici vormen ze echter belangrijke aanknopingspunten voor stamboomonderzoek en de bestudering van de streekgeschiedenis.2

    Beschikbaarheid

    Hoewel de publicatie niet meer nieuw verkrijgbaar is, zijn tweedehands exemplaren nog te vinden via antiquariaten en particuliere aanbieders.

    Omvang: 112 pagina’s

    Formaat: 297×210 mm (A4), liggend

    Samenstellers: B.J. Dorrestijn (coördinatie); Loes H. Maas, A.H.G. Schaars (redactie)

    Uitgever: Staring Instituut / Mr. H.J. Steenbergen-Stichting / Oudheidkundige Werkgemeenschap ADW, 2002

    ISBN: 90-73667-53-4

    Voetnoten


    1. In 2024 werd Boerderij- en Veldnamen in Dinxperlo gepubliceerd (bron) ↩︎
    2. Zie ook: Aaltense boerderijnamen verklaard ↩︎
  • Aalten wereldnieuws door BSE

    Aalten wereldnieuws door BSE

    Op 11 april 1996 was Aalten even wereldnieuws. Bij slachthuis Kropveld-Schipstal Aalten (KSA) zouden 64.000 duizend Britse kalveren worden gedood. Dit gebeurde op last van het ministerie van Landbouw vanwege de mogelijke besmetting met de ‘gekke koeienziekte’, oftewel BSE.

    Nooit in de Nederlandse geschiedenis waren kalveren met zoveel vertoon naar het abattoir vervoerd als de eerste 108 stuks vee, die op deze dag van de Veluwe naar Aalten werden gebracht. De operatie die zes weken zou duren maakte veel los in Nederland en daarbuiten.

    Voor KSA was het slachten van de 64.000 kalveren een omvangrijke, en zeker ook financieel aantrekkelijke, klus. Het bedrijf slachtte normaliter wekelijks 2.000 kalveren voor de Japanse markt. Die werkzaamheden werden zes weken stilgelegd voor deze speciale opdracht, waarbij circa 10.000 kalveren per week moesten worden geslacht.

    Demonstraties

    De vrachtwagens waarin de dieren de gang naar de slachtbank maakten, werden begeleid door twee commandowagens van de ME. Aangekomen bij KSA werden ze opgewacht door een menigte van actievoerders en nieuwsgierigen. Leden van organisaties die opkwamen voor het welzijn van dieren, zoals de Vegetariërsbond, Lekker Dier en PETA hadden met spandoeken en sandwichborden post gevat bij het hek van het slachthuis. Aan de metalen poort hing een grafkrans, op straat lagen houten kruisen en de demonstranten droegen zwarte kleding.

    Toen de eerste drie vrachtwagencombinaties met kalveren het ijzeren hek van KSA naderden, zwelde het gejoel van de menigte aan. “Moordenaars, moordenaars”, scandeerde een bonte mengeling van dierenbeschermers en autochtone pubers in de richting van de chauffeurs. Een halve minuut later viel het hek weer in het slot. De slacht kon beginnen.

    De particuliere bewakingsdienst die door de directie van KSA was ingehuurd nadat er daags tevoren een bommelding bij het bedrijf was binnengekomen, zorgde ervoor dat geen van de demonstranten het terrein van het slachthuis kon betreden. Toen het hek weer dicht was, zeeg een jeugdige PETA-sympathisante ineen en liet haar tranen de vrije loop. Een groepje autochtonen reageerde onverschillig op het stille verdriet. Wijzend op de piercing die het meisje door haar onderlip had laten aanbrengen, lispelde een zwaarlijvige Aaltenaar: “Een stuk touw door die ring en ze valt niet op tussen die kalveren…”

    Persconferentie

    Op de dag van de aankomst van de eerste Britse kalveren werd een perscentrum ingericht in café De Driesprong. Burgemeester Tijme Bouwers zat de persconferentie voor. De gemeente Aalten zorgde voor logistieke maatregelen om de tientallen vrachtwagens die de duizenden kalveren dagelijks aanvoerden vrij baan te geven. KSA-directeur H. Swinkels benadrukte dat er in verband met de mogelijke risico’s op besmetting stringente veiligheidsmaatregelen waren genomen.

    Om zichzelf te kunnen overtuigen van het feit dat het slachten een voor de dieren pijnloze en vanwege de genomen maatregelen voor het personeel risicoloze bezigheid was, mochten journalisten later op de middag een kijkje nemen in de slachterij. In speciale overalls die na gebruik werden vernietigd, voerde de tocht onder meer langs de slachthal en de speciaal gekoelde opslagsilo’s voor het bloed. Deze stroperige massa – in totaal 450.000 liter – werd in tankwagens afgevoerd naar Rotterdam om te worden verbrand. De kadavers gingen dagelijks in verzegelde containers naar bedrijven in Son en het Friese Bergum.

    Na een aantal hectische dagen keerde de rust in Aalten weer.

  • Een wandeling voor binnenzitters

    Een wandeling voor binnenzitters

    Trouw, 9 december 1995

    door Marleen van Swigchem

    Een wandeling door Bredevoort Boekenstad - Trouw, 09-12-1995
    Trouw, 9 december 1995

    Een zinnig mens gaat met dit weer toch niet wandelen? Die kruipt toch lekker met een boek bij de kachel? Nou vooruit, een klein ommetje dan. En klein is het, Bredevoort. Al timmert het als Boekenstad nog zo aan de weg, het is niet te verhullen dat je er in een uurtje doorheen bent. Exclusief de boekwinkels, uiteraard, want die zijn ad libitum.

    Het is Bredevoorts derde jaar als Boekenstad. Beschermheer Jan Terlouw verrichtte in augustus 1993 de opening. Dit winterseizoen worstelen de handelaren een beetje met malaise. Het eerste nieuwtje is er af, de subsidies drogen op. Maar drie jaar is kort. „Vijf jaar moet je het minimaal geven. We begonnen met zes boekhandels en zitten nu op ruim twintig”, zegt de onvermoeibare Henk Ruessink van de Stichting Bredevoort Boekenstad. „Er is nog niemand gestopt. Sterker nog, er staat geen huis meer leeg hier”.

    Het grote voorbeeld is Hay-on-Wye in Wales, waar per jaar zo’n 700.000 bezoekers komen, net zo’n historisch stadje in een rustige grensstreek. Hier in Bredevoort snuffelden het afgelopen jaar 50 à 60.000 mensen rond. De drie stadsgidsen hadden er hun handen vol aan.

    Bredevoort is wel wat gewend op geletterd gebied. Uit de archieven is op te maken dat er in het midden van de zeventiende eeuw niet minder dan acht afgestudeerde meesters in de rechten werkzaam waren: de heerlijkheid Bredevoort fungeerde als bestuurscentrum voor een fors stuk Achterhoek; Aalten en Winterswijk bijvoorbeeld behoorden ertoe. En, met zijn ligging op de route tussen Gelre en Munster, was het een vestingstadje van betekenis.

    Van de middeleeuwen is, afgezien van het patroon van de smalle straatjes, weinig meer merkbaar. Op het beginpunt van de wandeling lag vroeger het slot Bredevoort. Nu staat er het gebouw Boek op ’t Zand, een voormalig schoolgebouw dat nu onder meer als onderkomen dient voor de Stichting Bredevoort Boekenstad en het streekdocumentatiecentrum. Waar nu ’t Zand is, was een brede gracht. Aan de overkant daarvan lag de voorhof waar de borgmannen hun woningen hadden. Het halve stadje is in 1646 – Bredevoorts rampjaar – bij een ontploffing in het kruithuis van de aardbodem verdwenen, waarna, op de middeleeuwse fundamenten, Bredevoorts tweede leven als garnizoensstad begon.

    Op de Markt is een voormalige bakkerij tot antiquariaat omgebouwd. Om de hoek bij het hervormde St. Joriskerkje, in de Boterstraat, heeft de eigenaar van Het Oplettende Lezertje, de eerste antiquaar die de sprong naar Bredevoort waagde, een onderkomen gevonden in de voormalige boterfabriek. En zo gaat het verder: in de Hozenstraat is het aantal aangedane antiquariaten, dezes in het Boekencentrum meegeteld, al opgelopen tot elf. „Je zit met z’n allen op een kluitje, ja. Maar dat heeft ook zo zijn voordelen voor de handel”, meent de een. „En bovendien, antiquaars moeten altijd bij elkaar zitten, anders gaan ze dood, denken ze”, vult een ander aan.

    Wie eens even iets anders wil dan dat gedrentel, kan een stukje buitenom lopen, langs het bolwerk. Terug binnendoor, langs het theekoepeltje in de tuin van het St. Bernardus verzorgingshuis, destijds het huis van de rentmeester. Naast het St. Bernardus ligt Emergo, met een filiaal van de Amsterdamse vrouwenboekhandel Vrouwenindruk. Verderop, in de Prinsenstraat, heeft de fietsenmaker zijn huis van onder tot boven met boeken volgestouwd. Zo zijn beide categorieën ruim vertegenwoordigd: die van meer marktgerichte tweedehandsboekhandelaars, en die van de gevestigde winkelantiquaars (zoals Bucher Mammut, met een mooie collectie Duitse bijbels) die het vooral moeten hebben van catalogi en meer gerichte zoekers.

    Bij het knooppunt van straatjes vlak bij de roomse kerk mondt een van de steegjes uit in een smal paadje dat naar een restant van de begroeide vestingwallen voert. De korenmolen steekt er boven het stadje uit. Ter hoogte van de Koppelstraat heeft u, ruwweg geschat, uw zestiende antiquaar te pakken: Ovidius, gespecialiseerd in onder meer Bigglesboeken. Genoeg voor vandaag. Gauw terug naar de warme kachel – waarbij aangetekend wordt dat ‘gauw terug’ een eufemisme is voor hen die met het openbaar vervoer kwamen. Een treurige toestand; terecht hoog genoteerd op de agenda van Bredevoort Boekenstad.

    Bron


  • “Winterswijker is gewoon beter dan Aaltenaar” (?)

    “Winterswijker is gewoon beter dan Aaltenaar” (?)

    De Volkskrant, 21 juli 1994

    In een serie over rivaliteit tussen steden en dorpen schreef Gijs Zandbergen het volgende artikel over Aalten vs. Winterswijk:

    1994-07-21 Volkskrant - Aalten-Winterswijk rivalen

    Op het terras van café De Zwaan op de Markt van Winterswijk zitten twee mannen. Zij praten over het geharnaste CDA-kamerlid Wim Mateman uit het naburige Aalten. Zegt de een: ‘Wim Mateman, dat is een nette jongen, want die komt uit Aalten.’ ‘Ja, ja, daar kon je wel eens gelijk in hebben’. Op het eerste gehoor een dialoog die voor slechts één uitleg vatbaar is. Maar een goed verstaander van de Winterswijkse variant van het Achterhoeks weet dat het tegenovergestelde wordt bedoeld.

    Een Winterswijker zal niet gauw zeggen wat hij ergens van vindt. Het liefst zegt hij niets, want dan hoeft hij ook niemand te kwetsen. Maar als het dan toch moet, dan maar voorzichtig en met omwegen. De kans is dan ook groot dat hij Wim Mateman juist géén nette jongen vindt, hoogstens is het een ‘fijne’ jongen. Maar dat is niet zo bijzonder, want fijn of orthodox zijn ze in het streng gereformeerde Aalten bijna allemaal.

    Het op heuvels gebouwde dorp aan de oevers van de Slinge, wordt niet voor niets ‘Jeruzalem van de Achterhoek‘ genoemd. Het CDA had er tot de jongste gemeenteraadsverkiezingen de absolute meerderheid, verloor enkele zetels aan de Christelijke Volkspartij en bezit nu nog acht van de zeventien raadszetels.

    Fijn zijn ze tien kilometer noord-oostwaarts allerminst. Winterswijk is een voormalig links bolwerk, waar de PvdA eens de absolute meerderheid had. Die tijd is al wat langer voorbij. maar na de laatste nederlaag op 2 maart vormen de sociaal-democraten nog steeds de grootste fractie. Overigens bedoelt de gesprekspartner op de Markt net zo goed het tegenovergestelde van wat hij lijkt te zeggen. ‘Daar kon je wel eens gelijk in hebben’ betekent in het Winterswijks: ‘Ik denk dat ik het met je oneens ben’.

    Volkskrant, 21 juli 1994 - Zomerfeest Winterswijk
    Winterswijk: stadse neigingen

    Het is een gecompliceerde zaak, de verhouding tussen de twee gemeenten achter in de Achterhoek. Dat komt vooral doordat er geen duidelijke reden voor rivaliteit is aan te wijzen. Voor de keurig algemeen beschaafd Nederlands sprekende gemeentevoorlichter van Winterswijk is het ‘volstrekt nieuw’ dat de beide dorpen rivalen zijn. ‘En ik ben toch een autochtone Winterswijker.’ Voor de zegsvrouw in Aalten daarentegen klinkt het zeer bekend. Maar wat er nou precies aan de hand is… ‘Moeilijk hoor, het is meer een gevoel.’

    Beide dorpen liggen ver genoeg bij elkaar vandaan om de deur niet plat te lopen, geen van tweeën heeft de ander ooit gedomineerd of dwars gezeten en beide dorpen zijn redelijk welvarend. Tussen jongelui uit Winterswijk en Aalten hebben dan ook nooit vechtpartijen plaatsgevonden. Hoe kan het ook anders: Winterswijkers zijn wat afstandelijk en stijfjes en jeugdige niet-gereformeerde Aaltenaren die in het weekend gaan stappen, doen dat in ‘Las Vegas van de Achterhoek’, Groenlo, waar de discotheken staan.

    Het kost dan ook enige moeite te ontdekken wat Winterswijkers tegen Aalten hebben. Het zit zo: Aaltenaren zijn niet slecht, maar een Winterswijker is gewoon beter. En daarom kijken zij als vanzelfsprekend neer op Aalten. Er is daar geen mooie natuur, geen centrum, geen winkels, geen uitgaansmogelijkheden. Biljarter Hans Vultink komt er vandaan. Zeg nou zelf, biljarten in een dorp zonder kroegen doe je toch alleen als er niks te beleven valt?

    Ze hebben ooit geprobeerd in Aalten wat textielindustrie op poten te zetten. Maar die is nooit goed van de grond gekomen. De textiel in Aalten heeft dan ook nimmer de schoolwandkaarten gehaald. In tegenstelling tot de industrie van Winterswijk, die in een adem met die van Twente werd genoemd. Winterswijk is dan ook een fabrieksstad. Nou ja, geweest. Of in ieder geval van plan het weer te worden. Toen de textielindustrie nog bloeide, werkten er in de Tricotfabriek dertienhonderd man. Dat de textielindustrie intussen naar de lage-lonenlanden is verhuisd, is een andere zaak.

    Winterswijk was en is gewoon de beste. Het heeft het meest typische coulissenlandschap van de Achterhoek. Het streekziekenhuis: in Winterswijk. De muziekschool: in Winterswijk. Het Educatief Centrum voor Natuur en Milieu: in Winterswijk. De dorpen in de omgeving barsten van de jaloezie.

    Aaltenaren daarentegen vinden dat Winterswijkers stadse neigingen hebben. Als de provincie Gelderland iets te vergeven heeft, staat Winterswijk parmantig vooraan: ‘Kom maar op met die voorziening.’ Maar waarom staat het streekziekenhuis niet centraler in de Achterhoek? En dat Centrum voor Natuur- en Milieueducatie: er is er toch al een in Doetinchem?

    Winterswijkers zijn arrogant. Ze dachten ooit veertigduizend inwoners te zullen krijgen, daarom kregen ze al die voorzieningen. Maar het zijn uiteindelijk maar 28 duizend geworden, krap tienduizend meer dan Aalten er heeft. Winterswijk een stad, laat een Aaltenaar niet lachen. Ze zijn trots op Gerrit Komrij, maar ze vergeten erbij te vertellen dat ie op zijn negentiende al is weggevlucht.

    Wat Aaltenaren wel toegeven, is dat je voor je inkopen goed in ‘de metropool van de Achterhoek’ terecht kunt. Maar dan alleen doordeweeks, want elke zaterdag vindt er een invasie van Duitsers plaats. Dan is het net of het hele noordelijke Ruhrgebied over de Markt slentert. Marktkooplui en middenstanders spreken je aan in het Duits en het betaalmiddel is de mark.

    1994-07-21 Volkskrant - Laat u met God verzoenen
    Aalten: Jeruzalem van de Achterhoek

    Misschien zit daar dan toch wat oud zeer, want Winterswijk heeft een zwart verleden. Bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer in 1935 verwief de NSB er een recordaantal stemmen: 20,4 procent van de Winterswijkse stemgerechtigden koos voor de partij van Anton Mussert. De kleine pachtboeren en de onkerkelijke middenstand zagen in de jaren dertig dat het hun standgenoten aan de overkant van de grens veel beter ging.

    Niet dat alle Winterswijkers fout waren, want de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers is er per slot van rekening ook ontstaan, maar fatsoenlijk is toch anders. Na de oorlog werden ruim 750 Winterswijkers gearresteerd omdat ze met de Duitsers hadden geheuld.

    Dat is in Aalten nooit gebeurd. Daar wemelde het in de oorlogsjaren van de onderduikers. Op een gegeven moment woonden van de ruim dertienduizend inwoners er 2500 clandestien in het dorp. Dat waren de mensen die zich wilden onttrekken aan de Arbeitseinsatz.

    Maar Aaltenaren zijn niet haatdragend. ledere Winterswijker op weg naar het westen, kan op een groot bord bij de gemeentegrens van Aalten lezen: ‘In naam van Christus vragen wij u: Laat u met God verzoenen.‘ Die boodschap geldt trouwens ook voor de inwoners van de nabijgelegen boekenstad Bredevoort (gemeente Aalten), die dezelfde weg naar het westen moeten volgen. Zij hebben het sierkanon in het stadspark op een nacht richting Aalten geplaatst. De reden? Precies dezelfde als waarom Aaltenaren hun neus ophalen voor Winterswijkers: te betweterig.

    Bron


  • Een wandeling door een huilend bos

    Een wandeling door een huilend bos

    Van Aalten naar Winterswijk

    De Scholtenpad-etappe van Aalten naar Winterswijk is circa 20 kilometer, en voert vooral over zandpaden. Aalten en Winterswijk zijn per trein bereikbaar, op beide stations staat het Scholtenpad direct aangegeven met rood-witte markering. Het totale Scholtenpad is een LAW-wandeling en de beschrijving met goede kaarten is verkrijgbaar bij de in wandelingen gespecialiseerde boekhandels.

    Bij de watermolen van Berenschot, net ten zuiden van Winterswijk, is het ‘openluchtmuseum’ compleet. Het rad beweegt door het kolkende water, de molenaar sjouwt met zakken, en boven, in een ruimte die voor het publiek toegankelijk is, draaien zware stenen veevoeder. De tijd lijkt te hebben stilgestaan, dat is wellicht een cliché, maar bij Berenschot komt die uitdrukking direct bovendrijven.

    Eigenlijk is het hele Scholtenpad een tocht door een tijd die achter ons ligt. De etappe van Aalten naar Winterswijk voert direct na de bebouwde kom langs het vestinghuis het Walfort. Er sjezen wat kinderen op mountainbikes door de tuin, dat is het enige stukje twintigste eeuw hier. Langs de Keizersbeek soppen we even heen en terug naar Bredevoort voor een kop koffie, in het stadje dat is opgetrokken rond een burcht uit de twaalfde eeuw. Maarten van Rossum heeft destijds een vesting van het gehucht gemaakt, met grachten en echte bastions. Maar in 1646 sloeg de bliksem hier in de kruittoren en ging de hele burcht de lucht in, inclusief de drost.

    Van die eigenlijke vesting is nog maar weinig zichtbaar, toch blijft Bredevoort pittoresk. Het is een rommeltje in die stad, van vakwerkhuizen kriskras door elkaar. Volgens de VVV moet dit het middeleeuwse stratenpatroon zijn. We lopen langs het beeldje van Rembrandts vrouw Hendrickje Stoffels naar de Korenmolen, die op een oud stuk stadswal fier boven de daken van Bredevoort uitsteekt.

    Het gaat terug richting hoofdpad, en in de bossen horen we de midwinterhoornblazers, die vandaag een openluchtconcert geven. Om de kilometer staan plukjes blazers, die hun tonen uit de houten traditionele hoorns aan de wind meegeven. Het bos huilt.

    Het Scholtenpad dankt zijn naam aan de zogenoemde scholtegoederen die in de streek rond Winterswijk in de middeleeuwen ontstonden. In die tijd waren de adel en de kloosters zeer machtig, en hadden zij veel grond. De boeren zochten bescherming bij de machtige lieden, en in ruil daarvoor werden ze horig. Aan het einde van de middeleeuwen waren de hofgoederen in deze streek zo uitgedijd dat het beheer moest worden overgedragen aan ‘filiaalhouders’, vooraanstaande boeren, de scholten, die de functie van rentmeester kregen.

    Na de middeleeuwen verslapte de macht van de adel, en kregen de scholten juist meer te vertellen, ze werden zelf eigenaar en ontwikkelden zich tot hereboeren. Scholteboer werd een eretitel. In de zeventiende en achttiende eeuw werden de scholten steeds machtiger, vooral door de lucratieve handel met het westen. En met de winst werden weer nieuwe goederen gekocht zodat een groot aaneengesloten gebied van scholtegoederen ontstond.

    Op de tocht rond Winterswijk komen wandelaars die boerderijen regelmatig tegen. Het aardige van het gebied is dat er nog steeds kleinschalige landbouw plaatsvindt en er nauwelijks ruilverkaveling heeft plaatsgevonden. De boerderijen met hun land worden afgewisseld door bossen en beken. Ze vormen één geheel, één landschap.

    De oude zandpaden zijn bij een herindeling niet rechtgetrokken, maar slingeren hier moeizaam van boerderij naar boerderij, een oude eik ontwijkend en precies over een bruggetje dat voor het gemak eigenlijk tien meter naar links had moeten liggen. De houtwallen, de essenbossen, het geeft het agrarisch gebied iets intiems in een hoedanigheid die je nog zelden in Nederland aantreft.

    We slingeren richting noorden, sommige boerderijen zijn door yuppen overgenomen, in andere woont de boer nog. Langs het pad staat een oud kippehok, er grazen wat schapen, en in de verte loopt een bokje over een stellage van hout.

    Vooral ten zuiden van Winterswijk struikelen wandelaars bij wijze van spreken over laaglandbeken, die hier, in tegenstelling tot in andere delen van Nederland, veelal hun natuurlijke loop hebben kunnen aanhouden.

    Opvallend is dat de beken zo diep zijn uitgesneden. Dat komt door de keileemlaag, die slechts enkele meters onder het zand begint en geen water doorlaat. Overtollig water kan dus niet de grond in en komt in de beken terecht, die daardoor worden uitgesleten. Bij de bruggetjes liggen stuivers in het water, gooi een muntje over je rug de beek in, en je krijgt geluk, heet het. Laten we nou alleen papieren geld en wat guldens bij ons hebben.

    HANS MARIJNISSEN

    Bron


    • Trouw, 31 december 1993 (Delpher)
  • Bernard Leezer

    Bernard Leezer

    Nieuw Israëlitisch Weekblad, 26 maart 1993

    door Loeki Abram

    Bernard Leezer (57) woont in Aalten in de Achterhoek. Hoewel hij zesentwintig jaar een slagerij heeft gehad, vindt hij zichzelf eigenlijk geen slager. Hij is vader van drie zoons en een dochter en grootvader van twee kleinkinderen. Een gesprek over vlees, onderduiken en voetballen.

    „Mijn ouders zijn allebei overleden. Mijn vader was veehandelaar en mijn moeder kwam uit een welgestelde familie in Wilhelmshaven in Noord-Duitsland. Eigenlijk paste ze helemaal niet bij mijn vader. Hij was een Groninger stijfkop die het nieuw zo nauw nam met de etiquette. Dat botste. Als mijn vader thuis kwam en voor het eten zijn handen vergat te wassen, was het huis te klein. Hij wilde zich natuurlijk ook niet zomaar onder de zoden laten schoffelen dus ging hij daar tegen in. En dan zei mijn moeder: ‘Na und wie bist du denn, wie bist du denn überhaupt’? Moeder sprak thuis Duits. Ook vloeiend Nederlands, maar dat sprak ze bijna nooit. Ik ben tweetalig opgevoed.”

    „De vader van mijn moeder was paardenhandelaar. Zij ging altijd met een sjeesje naar de tennisbaan. Wie dat in die tijd deed, behoorde tot de betere klasse. Daarom zeg ik ook dat mijn ouders elkaar uit nood hebben leren kennen. Zij is in 1932 met haar twee kinderen – mijn vader en moeder zijn beide eerder getrouwd geweest – naar Nederland gevlucht. Mijn vader had uit zijn eerste huwelijk zes kinderen. Twee van zijn kinderen, waarvan een met man en kind, zijn vergast. Ik ben het enige kind uit het tweede huwelijk.”

    „Mijn moeder was een dominante vrouw. Zij hield haar eigen kinderen de hand boven het hoofd. De kinderen van mijn vader moesten wijken. Zij moesten zich al vroeg zelf bedruipen. Het was voor hen natuurlijk ook niet eenvoudig een vrouw te accepteren die hun moeder niet was. Vader was een man die terwille van de sfeer iets had van: Laat maar. Toe maar.”

    „Ik ben erg door mijn moeder beïnvloed. Als ik op vakantie wilde zei ze: ‘Du brauchst nicht so weit weg, wenn etwas passiert. Als je oud genoeg bent zul je een vrouw zoeken en gaan werken.’ Ik ben tegen mijn zin in slager geworden. Ik wilde eigenlijk vlieger worden. Moeder wou dat niet hebben. Dus werd het slager, maar eigenlijk ben ik geen slager. Ik ben te emotioneel. Ik ben tegen ritueel slachten, want ik vind dat een dier recht heeft op bedwelming. God heeft ons de dieren gegeven. Prima, maar moet een beest zoveel pijn lijden voordat wij het opvreten?”

    „De eerste joden die werden opgehaald waren de Fuldauers. Zij woonden vlak bij ons in de buurt. Ze werden weggehaald door politieagent Dijke uit Aalten. Het was een klein fanatiek mannetje. De familie Fuldauer liep bepakt en bezakt en hij liep voorop met zijn fiets losjes aan de hand en bracht die mensen naar het Feestgebouw. Daar werden de joden bijeengebracht om vandaar naar Westerbork te worden getransporteerd. Voor het slachthuis stonden mensen en die zeiden: ‘Zo Dijke, dat kun je zo wel volhouden hè?’ Toen zei mijn moeder: ‘Het wordt tijd. We moeten weg.’ Na de oorlog kwam die Dijke een keer bij ons in de winkel. Ik liep om de toonbank heen en zei: ‘Dijke eruit en kom hier nooit weer anders klieven we je. Het was de man die de eerste jidden uit Aalten heeft weggehaald en die kwam binnen alsof er niets was gebeurd.”

    „Kees Ruizendaal bijgenaamd Zwarte Kees – ook een politieagent, maar een goede – heeft ons aan een onderduikadres geholpen. Hij is later in Doesburg gefusilleerd. Ik heb eerst met mijn halfzusje Helga bij Klein-Entink gezeten en later met mijn ouders bij Hendrik Groot-Nibbelink in de Stroete in Lintelo. We zaten bij drie wezen ondergedoken. Het waren eigenlijk nog kinderen. Drika, de oudste was 26, Hendrik en Bernard waren even in de twintig. Voor mij zijn dat helden. Je weet wat er met ze was gebeurd als we gepakt waren. Het waren christelijke mensen. Ze deden wat ze deden uit liefde en niet voor de poen. Ik denk daar vaak over na. Ik vind het ongelooflijk wat zij hebben gedaan. Hendrik is vorig jaar overleden. De dominee hield een mooie preek. Ik ben in de koffiekamer gaan zitten. Ik had zoiets van als ik de dominee aankijk, krijg ik zo’n joekel van een krop in mijn keel. Ik kan me als kerel toch niet laten gaan?”

    „Tijdens mijn onderduik ging ik ’s avonds als het donker was met Hendrik naar buiten. Naast de boerderij stond een oude appelboom. Hij stond vreselijk schuin en moest gestut worden. Daartussen was een klein stukje grond. Als Hendrik die dag bijvoorbeeld rogge had gezaaid dan ging ik ’s avonds ook rogge zaaien op dat stukje grond. Hij was mijn grote voorbeeld, daarom was ik ook zo kapot toen die man stierf. Hij was als een vader voor me.”

    „Ik bracht veel tijd door bij de koeien of bij het paard. De Duitsers hebben Lies – zo heette ze – een keer gevorderd. Het was een sodemieter. Ze beet en trapte iedereen behalve mij. Ik kon bij wijze van spreken bij haar slapen. Hendrik kon Lies weer ophalen omdat de Duitsers haar niet in bedwang konden houden. Ik was zo blij dat ze terug was. Ik kon tenminste weer met haar knuffelen. Drika deed wel spelletjes met me. Mijn vader was te oud om met mij te spelen. Hij was doodsbenauwd dat mij iets zou overkomen. Ik weet niet of hij dat zou hebben overleefd. Hij was stapelgek op me. Toen ik later uit ging en laat thuis kwam kon hij nooit gaan slapen. Hij bleef altijd wakker en zei: ‘Waar is die jonger, nou toch.’ Mijn moeder was nuchterder.”

    „We hebben ook een tijd – toen het bij Groot-Nibbelink te gevaarlijk werd – bij Pennings in Varsseveld gezeten. Het was een hele christelijke familie. In de oorlog ging hij met paard en wagen naar Delft om glas te halen. Hij zat op de bok met in de ene hand de leidsels en in zijn andere hand een bijbel. Pennings had negen kinderen. Ik zit vaak aan de beek en dan denk ik: wat moet er allemaal in die man zijn omgegaan. Hij moest de rust in zijn gezin houden, de rust bij ons houden en zelf koelbloedig blijven. Er is een keer een huiszoeking geweest bij Pennings. Wij werden met zestien andere joden en mensen uit de ondergrondse onder het stro verstopt. Een van die ‘zwarten’ stond met zijn grote laarzen op de hand van mijn moeder. Hij heeft haar hele hand kapot getrapt. Pennings speelde beneden op het orgel: Blijf bij mijn Heer. Elke keer als ik dat hoor moet ik daar weer aan denken.”

    „Wij hebben bij echte christenen ondergedoken gezeten en later heb ik op een christelijke school gezeten. Maar ik heb nooit iets gehad van ik word christen. Mijn halfzusje Helga is gereformeerd geworden. Nou, dat heeft een paar druppels water gekost, maar daar is het ook mee gezegd. Heus, je kunt een paardenstal vol met Trakehners en Hannoveranen hebben, maar als je er een Arabier tussen zet, zie je dat. Je kunt jezelf niet verloochenen. Het eerste dat ze zeggen is: ‘Dat is toch een jodenstreek.’ Thuis hielden mijn vader en moeder mij het joodse leven voor. Mijn moeder was niet echt vroom. Mijn vader was orthodox. Hij heeft zijn hele leven, ook in de oorlog, geen gasser gegeten. Je bent een jid en daar ontkom je niet aan. Ik heb altijd gezegd: ‘Ik ben als jid geboren en ik sterf als jid’.”

    „Ik zou niet in Israël kunnen wonen vanwege de warmte, maar als ik in Erets ben vind ik het heerlijk. We gaan er geregeld heen, want onze dochter woont er. Als ik hier naar sjoel ga dan denk pff, maar daar vind ik het heerlijk. Na afloop sta je lekker met een groepje te sjmoezen. Dat kan hier niet meer. Vroeger wel. Voor de oorlog woonden er zo’n honderd joden in Aalten. Na de oorlog hadden we moeite minje te maken. Het is gewoon een andere sfeer. Je kunt je toch niet voorstellen dat je in Aalten met een keppeltje over straat loopt.”

    „Ik kan niet zeggen dat ik bang ben geweest. Ik kan me alleen herinneren dat ik na de oorlog op school als de dood was voor de postbode. Ik zat op de Groen van Prinsterer. Het was een ouderwetse school met een hele lange gang waar aan het einde de toiletten waren. Als ik de wc uitkwam en meneer Terbrake stond in zijn postbode-uniform aan het andere einde van de gang dan stond ik aan de grond genageld want ik had een ‘zwarte’ gezien. Dat krijg je als je jarenlang te horen hebt gekregen: ‘Die maken je dood.’ Terbrake ging dan gauw naar juffrouw Jonker en zei: ‘Bennie staat aan het eind van de gang.’ Zij kwam mij halen. Ze sloeg een arm om me heen en nam me mee naar de klas.”

    „De Groen van Prinsterer was een fantastische school. Het was een christelijke school. Het scheldwoord jood heb ik er nooit gehoord. Dat was op de openbare school wel anders. Ik kreeg bijles omdat ik op mijn elfde nog niet eens kon lezen en schrijven. Tijdens de onderduik lazen we wel boekjes en toen de oorlog was afgelopen zei mijn vader: ‘Hij leest dat hij barst.’ Maar je moet niet vergeten dat als je mij duizend keer zon boekje voorleest, dat ik het op een gegeven moment wel uit mijn hoofd ken. Eerst trapte ze erin, maar toen ik een ander boekje voor mijn neus kreeg, begreep ik er geen bal meer van.”

    „Tijdens de oorlog was ik mij er niet van bewust dat het om een kwestie van leven of dood ging. Geen mens kan mij vertellen dat een jongetje van een jaar of acht dat begrijpt. Er werd gezegd: ‘Je mag niet naar buiten want daar lopen mensen en die maken je dood.’ Dat dringt toch niet echt tot een kind door. Je kan duizend keer tegen een hond zeggen: ‘Daar mag je niet aankomen.’ En op een gegeven moment komt hij daar ook niet meer aan. Maar waarom dat niet mag, dat begrijpt hij niet.”

    „De laatste periode van de oorlog zaten we weer bij Hendrik in de Stroete. Daar hebben we ook de eerste tijd na de bevrijding gewoond omdat we geen huis meer hadden. Mijn moeder ging op zoek naar haar meubels. Ze heeft een heleboel teruggekregen. Mijn vader heeft bij een christelijke kerk een lening gesloten. Hij was een beetje nonchalant met terugbetalen, want jaren later kregen we nog een aanmaning. Direct na de oorlog heeft hij een advertentie gezet in de krant: ‘Na tweeënhalf jaar ondergedoken te zijn geweest, heropen ik mijn slagerij‘. Mijn vader was geen goede slager. Hij was een veekoopman. Een echte handelaar. Zo van: één twee hup, teken dat beest even af.”

    „Na de lagere school ben ik naar de technische school gegaan. Dat wilde ik helemaal niet, maar mijn moeder zei: ‘Du sollst ein Handwerk lernen.’ Verder heb ik een zooitje diploma’s gehaald. Daarnaast heb ik altijd veel aan sport gedaan: tennis, hockey en voetbal. Ik kreeg van mijn vader geen geld voor voetbalschoenen. ‘Dat moet je maar verdienen’, zei hij. Ik moest mijn vader altijd helpen, maar ik kreeg er geen geld voor. Mijn zwager had een noodslachterij. Als er ’s nachts een noodslachting was belde hij mij uit bed en ging ik hem helpen. Daar kreeg ik ook geen geld voor, maar wel: de kop, de tong, de uier en de lever en dat verkocht ik. Daarvan kon ik mijn voetbalschoenen kopen.”

    „Ik heb als semi-prof bij De Graafschap gespeeld. Van voetbalclub Aalten ben ik naar de Winterswijkse Voetbal Club gegaan. WVC was een elitaire club. Doordat ik in Winterswijk naar school ging en daar in het schoolelftal zat, speelde ik mij in de kijker. Toen ik van Aalten naar Winterswijk ging was ik wel een rotjood. Waarom? Ik verloochende Aalten. WVC was een elite club, die haatten ze. Ik was een echte snelle rechtsbuiten. Maar ik was heel tenger gebouwd. Ze hoefden mij maar tegen de enkel te tikken en dan rolde ik 34 keer over de kop. Later heb ik ook op de midvoorplaats gespeeld. Eigenlijk was ik daar te klein voor, maar ik donderde altijd op de grond en dan hadden we de scheidsrechter op ons hand. Ik heb twee seizoenen bij De Graafschap gespeeld tot ik op een dag door Dick Tol bijgenaamd ‘de knoest’ uit de wedstrijd werd geschopt.”

    „Uiteindelijk heb ik 26 jaar een slagerij gehad. Nu zeg ik: ‘Ik zou het nooit meer willen doen.’ Een onsje van dit, een onsje van dat. Nooit meer, maar ik heb wel plezier gehad. Vooral in het begin van de jaren zestig kregen we veel Duitse klanten. Het vlees was in Nederland goedkoper dan in Duitsland. Je moest oppassen dat je de Duitsers niet voortrok, dan kreeg je trammelant met de Nederlanders. Nederlanders werden bij mij altijd direct geholpen door mijn knecht of door mijn vrouw. Ook al waren er drie Duitsers voor, een Nederlander werd eerst geholpen. Ik maakte een pieskapee en zei: ‘Kurt, ich hilf dir’.”

    „’s Avonds kwamen de restauranthouders uit Bocholt en die bestelden tien, vijftien strengen karbonades Er waren een paar douanebeambten die altijd vlees kwamen halen. Zij hoefden nooit te betalen. Als ze kwamen, zeiden ze: ‘Mann, heute abend habe ich wieder dienst.’ En dan ging ik ’s avonds in mijn Opeltje, het reservewiel eruit, de strengen karbonades erin, hup zo de grens over. Ik kon altijd doorrijden. Mijn vrouw wist van niets en ik dacht wat niet weet wat niet deert. Het was een tijd van avontuur en scharrelen.”

    Bron


  • Grafpijproker de cel in

    Grafpijproker de cel in

    De Telegraaf, 1 februari 1992

    De 20-jarige F.W. R. uit het Achterhoekse Aalten is gisteren door de Zutphense rechtbank veroordeeld tot zeven maanden met aftrek omdat hij zich schuldig had gemaakt aan het zogenoemde ‘grafpijproken.

    De man had er, samen met enkele vrienden, de gewoonte van gemaakt om hasj te roken op het kerkhof. Daarbij groeven ze een gat in de grafgrond waarin de smeulende verdovende middelen werden gelegd. Vervolgens werd er een pvc buis in gestoken dat leidde naar de hasj.

    Door vervolgens aan de pijp te lurken, raakten de junkies in hogere sferen. Met name het roken via de graven bezorgde de verslaafden een extra kick. Volgens een woordvoerder van de Aaltense politie hielden de Achterhoekers zich met grote regelmaat bezig met deze door hen bedachte methode.

    De Aaltenaar had zich al eerder aan deze vorm van grafschennis schuldig gemaakt, maar kreeg van de rechtbank onlangs de gelegenheid zijn leven te beteren. Hij zou een ontwenningskuur gaan volgen in een kliniek in Staphorst, maar was al na een dag terug in Aalten.

    Nadat hij zich binnen de kortste keren weer had vergrepen aan het grafpijproken, besloot de officier van justitie hem opnieuw te dagvaarden, waarna hij gisteren door de meervoudige strafkamer werd veroordeeld.

    Bron


  • Het verhaal van Willem en Janna Manschot

    Het verhaal van Willem en Janna Manschot

    Aalten Vooruit, woensdag 30 mei 1990

    Door J.G. ter Horst

    Het oude huis in de Prinsenstraat, naast het gebouw van de Nederlandse Protestantenbond, is afgebroken. Een zeer oud huis, waarin zich veel lief en leed heeft afgespeeld. Het stond wat scheef ten opzichte van de straat. De ene hoek van de woning stond wel meer dan een halve meter dichter op de straat dan de er tegenover liggende hoek.

    Nu is er een nieuw pand voor in de plaats gekomen. De straat heeft door deze nieuwbouw ongetwijfeld een aantrekkelijker gezicht gekregen. Het oude huis was in zeer vervallen staat. Dat moest er al zo’n twee eeuwen gestaan hebben en werd vanaf het einde van de achttiende eeuw door de smedenfamilie Manschot bewoond.

    Daar in de Achterstraat woonde, toen nummer 193, Jacob Manschot met zijn gezin. Zijn vrouw, Elizabet Arentzen, was een zuster van Roelof Arentzen, de latere assessor van Aalten. Hun zoon Gerrit Willem, geboren in 1802, in het dagelijkse leven aangesproken met de laatste naam, leerde al vroeg het smidsvak van zijn vader en kwam toen bij zijn vader in de smederij. Een oudere zoon uit het gezin, Hendrik Jan, die eveneens grofsmid was, had een smederij elders in het dorp.1 Dan was er nog een dochter, Elisabeth geheten.

    Dubbel huwelijksfeest

    Op 17 december 1833 wordt er feest gevierd in het huis. Zoon Willem trouwt met Johanna Geertruijt Becking, kortweg Janna geheten. En Elisabeth treedt eveneens op die dag dag in het huwelijk en wel met B.D.G. Muller. Muller was koopman en zijn handel was veelomvattend. Behalve manufacturen en galanterieën betrof dit ook graan, verf, ijzerwaren, godsdienstige boeken, muziekinstrumenten, hooi en stro.

    Behalve de familie Manschot, waren ook de Beckings en Mullers verwant aan de meest vooraan-staande ingezetenen, die als assessor, gemeenteontvanger of “mede-regter” veel invloed konden uitoefenen.

    De herberg van Schaars

    Elisabeth verliet het huis aan de Achterstraat en Janna trouwde bij haar schoonouders in. Het is dan nummer 228. Janna Becking werd geboren op 24 november 1809. Zij was een dochter van Lourens Becking, een uit Varsseveld afkomstige landbouwer en van Willemina Geertruijd Schaars, de dochter van een Aaltense herbergier. Na zijn huwelijk in 1799 was Lourens Becking daar herbergier geworden.

    De herberg van Schaars was gelegen aan het begin van de Peperstraat, op de hoek van de Markt, de welke reeds in 1748 door ene Schaars werd gedreven en thans, na bijna tweehonderdvijftig jaar, nog eenzelfde functie heeft. Daar groeide Janna op. Zij zal de dorpsschool naast de kerk hebben bezocht, waar meester Schotman onderwijs gaf.

    Organisten in de kerk

    Jacob Manschot was, zoals gezegd, grofsmid, maar op zondag bespeelde hij tijdens de diensten in de kerk aan de Markt het orgel. Wanneer in 1829 de Zelhemse gemeente een nieuwe organist moet benoemen wordt Jacob aangesteld om als jury te fungeren. Hij moet het spel van de drie sollicitanten beoordelen. In zijn rapport daarover schrijft hij: “…na dezelven ieder de zelve Psalm en gezang opgegeven te hebben is het mij voorgekomen dat de laatst spelende de meeste geschiktheid bezit. gedaan te Zelhem den 24 July 1829. J. Manschot”.

    Maar in 1842 wil hij er mee ophouden, hij is dan ook al 73 jaar. In een adres aan koning Willem II verzoekt hij dat zijn zoon Gerrit Willem hem als organist zal opvolgen. En sindsdien is Willem Manschot organist.

    Het gezin

    Vreugde en droefheid wisselden elkander af in het leven van Willem en Janna. Het oudste zoontje Jacob komt op tweejarige leeftijd te overlijden. Hun oudste dochter Louiza was in 1836 geboren. Elisabeth (Betje) volgt in 1838. Twee jaren later aanschouwt Willemina Geertruijda (Mina) het levenslicht en in 1842 volgt een zoon die weer de naam Jacob krijgt. In 1844 wordt Hendrika Johanna (Heintje) geboren en in 1847 Hendrik Jan, die met de laatste naam wordt aangesproken. De jongste was Barend Johannis in 1850, oftewel Bernard in het dagelijkse leven. Janna’s vader was reeds in 1830, dus nog voor haar huwelijk, overleden. Haar moeder overleefde haar man twaalf jaren en stierf in 1842.

    Als grootvader Jacob 78 jaar wordt, komt zijn tienjarige kleindochter Louiza bij hem met een gedicht: “U te groeten met mijn beden, Op den blijden dag van heden. Dag op welken gij verjaart, Grootvader, mij zoo lief en waard! Dag waarop ik na moet denken, Wat de Hemel mij bleef schenken In ’t bezit van u, die mij Steeds zoo liefderijk staat ter zij.” Zo gaat het vers nog even verder en dan volgt de ondertekening: “Uw liefhebbende Kleindochter Louiza”.

    Het meisje maakt ook een gedicht ter gelegenheid van haar moeders verjaardag: “O welk een vreugde, lieve Moeder, Daar gij heden jarig zijt. Dankbaar aan den Albehouder, Ben ik op deez’ dag verblijd.” Ook met nieuwjaar weet deze dochter haar wensen in dichtvorm uit te drukken, want dan dicht zij een “Nieuwjaarwensch aan onze hooggeachten Grootvader en dierbare Ouders”. Zij versiert haar wensen met omlijstingen van ranken, bloemen, slingers of ornamenten.

    De oude Jacob Manschot overlijdt in 1850 op 82-jarige leeftijd, nadat hij zes jaar weduwnaar was geweest, Willems broer was toen ook reeds overleden.

    Ten tijde dat de Manschots in de Achterstraat woonden, had het huis (onder het donkergele vlekje) een spitse kap. (Collectie E.M. Smilda).

    De smederij van Willem

    Willem Manschot wijdt zich met ijver aan zijn werk in de smidse. Voor Kobus Prins maakt hij “een blat aan de hakke”. Hij smeedt een “haar”, dat is zo’n klein aambeeldje om een zicht of zeis te scherpen, haarspit genoemd. Hij maakt een “grepe”, repareert de “achterassche van een wagen” en legt ijzeren banden om de velgen van wagenwielen. Hij levert een “mes om brood te snijden”, klinkt “een ijzer op een plaat aan den haard” en vervaardigt voor L. Prins “een oven deure”.

    En tussen al die smederijwerkzaamheden door heeft Willem tevens de zorg voor zijn bezittingen aan gronden en boerderijen, die hij verhuurd heeft. Daar moeten ook nu en dan reparaties plaats vinden. Hier worden “4 koperen krukken met zijn toebehoor” aangebracht, daar de “sluttinge gerepareerd, aan de vensters een nieuwen plaatgrendel met een nieuwe knip” gemaakt.

    Soms wordt hij door klanten betaald met wederdiensten, zoals Kobus Prins die, ten behoeve van Willems vee, een paar voer hooi uit de Ruiterij, het weiland bij De Pol, ophaalde. Anderen vervoerden de geoogste rogge “uit den Esch”. Want Willem had ook zelf een boerderij-bedoening en bezat aan de overzijde van de straat een schuur voor zijn vee. Evenals iedere ingezetene hield hij één of twee koeien, mindervermogenden hadden een geit, ‘de koe der armen’. In de slachtmaand kwam een eigen gemest varken op ‘de leer’ te hangen, dat een dag later in stukken gesneden in de pekelton terecht kwam en nog weer later aan de zoldering in de keuken, de ‘wieme’, kwam te hangen. Voor de dagelijkse daaraan verbonden werkzaamheden zal hij wellicht een knecht of daghuurder hebben gehad. Gezeten burgers hielden tevens een paard en hadden een rijtuig als vervoermiddel, wanneer men op visite ging.

    Paarden waren ook Willem niet vreemd. Hoe vele had hij er in zijn smidse al niet van nieuwe hoefijzers voorzien. Maar eens werd hem dat noodlottig, toen hij een trap kreeg van een paard. Het kwam heel hard aan. Zwaar gekwetst werd hij in bewusteloze toestand in zijn bedstede gelegd. Zijn vrouw verpleegde hem twee weken, toen stierf hij. Janna was weduwe geworden, de kinderen halfwees en de kerkeraad moest omzien naar een nieuwe organist.

    Gerrit Willem (Willem) Manschot (1802-1853)
    De grofsmid en kerkorganist G. Willem Manschot, die in 1853, na de klap van een paard, overleed. (Collectie H. ten Dam).
    Johanna Geertruijt (Janna) Manschot-Becking (1809-1892)
    J.G. (Janna) Manschot-Becking (1809-1892) woonde bijna zestig jaar in de Achterstraat. (Collectie H. ten Dam).

    Veel bezittingen

    Nu stond Janna plotseling alleen met haar zeven, nog jonge kinderen. De oudste dochter Louiza is nog maar zeventien jaar en de kleine Bernard slechts drie jaar. Aanvankelijk werd nog getracht het bedrijf met behulp van een knecht voort te zetten, maar dat bleek niet mogelijk. Janna werd genoodzaakt de smederij op te heffen.

    Het is goed dat er heel wat bezittingen zijn. Dat stelt haar in staat uit de opbrengst daarvan in haar levensonderhoud te voorzien en bovendien haar kinderen onderwijs te laten volgen. Niemand van de jongens was in de gelegenheid geweest het smidsvak van hun vader te leren. En sindsdien kwam dit beroep dan ook niet meer in de familie voor.

    Sedert het overlijden van haar man heeft Janna de administratie gevoerd van de verhuurde gronden en bouwplaatsen. Die administratie hield ze bij in een “Landhuur”-boek van folio-formaat. Daarin werden de gronden onderscheiden in hofland, bouwland, weiland en onontgonnen percelen.

    Hofland voor moestuinen

    Met hofland bedoelde Janna de betrekkelijk kleine stukjes, die vlak bij het dorp lagen en als moestuin werden gebruikt. In haar administratie vermeldt zij namen van percelen waarvan sommige nog bekend zijn. Van het hofland waren de meeste stukken in diverse kavels verdeeld en elke kavel had zijn huurder.

    Op de “Boskerhof” lagen vier kavels. Mogelijk is dat nabij ’t Boske geweest, aan het eind van de Richterinkstraat en aan de Varsseveldsestraatweg. Het perceel in “den Kraayenboom” bestond eveneens uit vier kavels. Die naam is thans nog bekend voor de grond tegenover de landbouwschool aan de Lijsterbeslaan. Hendrik Jan Meinen was huurder voor ƒ 3,50, evenals Lammert Prange. Willem Kasseler en Lammert Klompenhouwer hadden kennelijk een kleiner stuk, want zij betaalden ƒ 2,-, respectievelijk ƒ 1,50. Later had Janna zelf daar een tuin in gebruik evenals Willem Huls, vrouw Hoftijzer en Abraham ten Dam.

    Dan is er sprake van de Knibbelweide, dat op de Kemena zal hebben gelegen. Daar waren zes kavels. De totale opbrengst hiervan was ƒ 14,20 per jaar, wat evenwel na 1883 gestegen was tot ƒ 19,70. Verder lag er nog een kavel in de Paardeweide, die ene Laak had gehuurd. De Paardeweide lag eveneens op de Kemena, waar nu het gebouw van de Christelijke Scholengemeenschap staat.

    Tenslotte vermeldt Janna’s boekhouding dertien kavels hofgrond op het Smees. Daar tuinierden onder anderen Berend Prins, Jan Kappers bijgenaamd “Hompele”, Hendrik-Jan Schaapveld. Later waren onder anderen huurder Jan de Wikker, Kris Veldboom, Jan te Hoonte en “de vrouw van de Wildeboer”.

    De tuinen op het Smees veranderden vaak van huurder. We komen ook de namen tegen van Willem Walvoort, Jan Neerhof, H.H. ter Beest, later aan Fles verhuurd, D.J. Hoitink, G.J. Rots en Hendrikus te Hennepe.

    Tot 1862 bracht de hofgrond ieder jaar een bedrag van ƒ 81,70 aan pacht op. Van 1863 tot 1882 wordt dit door bemiddeling van notaris mr. B.A. Roelvink verhuurd. De opbrengst is dan beduidend hoger, namelijk ƒ 98,05. Wanneer deze notaris in 1882 overlijdt, wordt hij opgevolgd door notaris Maitland, maar Janna gaat voortaan weer zelf de huurafspraken maken. De opbrengst is dan echter wel enkele guldens minder per jaar.

    Niet iedereen betaalde de huur op tijd. Overeengekomen was betaling met Sint Maarten, dat is 11 november, maar sommigen kwamen het geld pas in het volgende jaar brengen. Janna moest wel eens tot mei wachten. In een aantal gevallen, als de huurschuld steeds opliep, werd betrokkenen de huur opgezegd. Sommigen hadden drie jaar achterstand.

    Het verhuurde bouwland

    Maar behalve hofland bezat Janna ook bouwland, dat ze verhuurde. Dat waren veelal percelen van één of meer schepelzaad grootte. Dat bouwland was gelegen “voor op de Esch”, waarmee bedoeld wordt het perceel waar nu de fabriek van Sonoco staat aan de Damstraat. Op het Smees lag 64.50 are, op de Boskeres 55.10 are. In de Giezenbos “een molderszaad”, verder lag daar 50.90 are, het bouwland Draaiom was 28.70 are, dat zij in 1872 verkocht aan de “Hervormde Armen”, het Holland 58 are, de Neerhoffer Delle 42.50 are, Smachtschot 65.10 are, alsmede nog een “molderszaad”. Dan was er sprake van Langevoren, negen schepelzaad groot, oftewel 1.27.70 ha. Achter de Linde had Janna nog bouwland evenals het stuk Peereboom, groot 38.40 are en vier stukken Kempink, vijf schepelzaad op Prinsenkamp en nog een perceel “op den Nes” gelegen.

    Verschillende van deze gronden bezat Janna samen met haar beide broers. De meeste percelen waren voor een geldbedrag verhuurd, maar ook waren er enige tegen de derde garf verpacht. Dat wil zeggen dat de huurder het derde deel van de opbrengst als pachtprijs verschuldigd was in natura. Voor de huurder had het dit voordeel dat, als de oogst weinig opleverde, ook de pachtprijs minder was.

    De derde garf betrof het gewas rogge, terwijl soms de landheer-/vrouw (verhuurder/ster) recht had op wat vruchten uit de boomgaard. In latere jaren werd de derde garf afgeschaft op het “Smachtschot”, dat onder die voorwaarden gehuurd was door Lievers. Deze heeft toen “de garven gekogt voor 8 gulden”.

    Janna maakt ook meermalen van wederdiensten gebruik. In 1880 heeft “Derk Hoftijzer een nieuwe wateremmer meegebragt van Bocholt” en een jaar later zaaide deze voor haar “een schepelzaad spurje … een schepelzaad knolzaad… twee schepelzaad rogge… een Dag en twee kar aarde gevaren”. Voor al dat werk werd ƒ 7,77 van de pachtprijs in mindering gebracht.

    Ene Heuzinkveld vervaardigde in 1866 voor Janna 23 el grof linnen laken. Waarschijnlijk had zij het vlas (of garen) bijgeleverd. De dienst was ƒ 2,75 waard, zodat Heuzinkveld de rest van het huurbedrag, zijnde ƒ 1,75, nog moest betalen.

    Weilanden

    Zoals reeds werd opgemerkt, behoorde een weiland achter de Pol, Ruiterij geheten, tot het bezit van de Manschots. Ook had Janna 1.14.84 ha weiland op het Smees, dat in 1870 (waarschijnlijk) verkocht werd voor ƒ 1390,-.
    Ook aan de Boterdijk in het Goor lag een weiland ter grootte van 1.82.40 ha, dat eveneens in 1870 werd verkocht. De opbrengst daarvan was belangrijk minder, namelijk ƒ 600,-. Uit de erfenis van haar broer Jan verkreeg Janna een weide “op het Broek”, terwijl ze ook nog wei- en bosgrond bezat in de Giezenbos.

    Plaggen-en schaddengrond

    De bos- en veengronden werden niet verpacht. Wel kon de opbrengst daarvan onderhands of openbaar aanbesteed worden, zoals bomen die op stam verkocht werden. Dat gebeurde ook met veengronden. Het veld werd dan eerst afgemaaid en de bovenste zode met rietstoppels en wortels afgestoken. Dat waren schadden, die gedroogd werden en als brandstof gebruikt. Ook van de met heide begroeide percelen werden plaggen gestoken die veelal in de potstal of paardestal terecht kwamen en vermengd met de uitwerpselen van de dieren als mest op de akkers werd gebruikt.

    Janna bezat bosgrond in het Goor, hetwelk voor de helft eigendom was van haar schoonzuster Elisabeth, die met Muller was getrouwd. Later, na het overlijden van deze ouders, ging het halve eigendom naar de vijf kinderen, de Erven Muller.

    Dan is er nog sprake van twee stukken bosgrond in de Schaarsheide, van bosgrond op de Kieftsheide, op de Hollenberg, bij de Smeesweide (dennenbos, hakhout en heide), en “bosjes in den Barloschen Esch”, veengrond in Varsseveld en schaddengrond in ’t Goor alsook in “Stapelkamps Bosch” dat ze van haar overleden broer Jan had geerfd en delen moest met haar broer H.J. Becking.

    In het jaar 1880 verkocht Janna voor ƒ 17,90 aan plaggen en schadden. Kort tevoren had zij “aan de Prange uit Lintelo verkogt voor 260 Gulden hout” van één van haar bouwplaatsen.

    De bouwplaatsen

    Tot het bezit van Janna c.s. behoorde ook een aantal bouwplaatsen. Als eerste wordt genoemd het Neerhof in Dale, waarvan D.J. Neerhof de pachter was. De pacht werd in 1866 beëindigd, toen de boerderij verkocht werd.

    Dan is er de bouwplaats Lubbers in Barlo (Meinenweg), die aanvankelijk aan J.H. Lubbers was verhuurd, maar vanaf 1867 aan G.J. Mierdink voor “zestig gulden en 96 Eijeren”. In 1877 wordt de boerderij aan de huurder verkocht voor ƒ 13.370,-.

    Vervolgens de bouwplaats Pennings (Hofstedeweg). Gerrit Jan Pennings is de pachter, die daarvoor jaarlijks moet opbrengen “de som van 48 gulden, 8 pacht hoenders, 96 eijeren en 4 ponden vlas”. In 1872 is Pennings “na Amerika vertrokken” en wordt de boerderij verpacht an Roelof Somsen voor “56 gulden en 96 eijeren”. Zo nu en dan verleent Somsen wederdiensten door voor Johanna schadden op te halen, waarmee hij ƒ 7,65 verdient hetwelk op de pachtprijs in mindering wordt gebracht.

    Het Slaa in de Heurne behoorde ook, samen met haar broers, tot Janna’s bezit. Tot 1868 was G.J. Huitink de pachter, vervolgens Jan de Breukelaar “Welke jaarlijksch moet betalen 40 Gulden en 60 eijeren”. Vanaf 1880 werd het Slaa verpacht aan Wensink, die daarvoor ƒ 48, moest neertellen en zestig eieren. In die jaren noteert Janna ook: “aan Wensink een Kalf verkogt voor ƒ 5,50”.

    Dan is er nog de Slaa Schoppe, dat van 1852 tot 1867 door J. Weggelaar was gepacht, daarna door Evert Jan Beernink. De pachtprijs was ƒ 20,-. In 1874 heeft Beernink voor Janna vlas gebraakt hetwelk hem 75 cent opleverde.

    Wanneer haar broer Jan kinderloos overlijdt, laat deze aan Janna aandelen in drie bouwplaatsen na, namelijk “Brijzak” door bouwman Smees gepacht, “De Scheper” op de Haart, dat aan Hendrik Jan Rensink was verhuurd voor ƒ 65,-. Deze boerderij werd echter in 1890 verkocht. De derde bouwplaats is Bekker op de Haart, die voor ƒ 40,- verhuurd was. Ook deze boerderij werd verkocht en bracht, samen met De Scheper, ƒ 12.600,- ор. Tenslotte wordt genoemd het Grevengoed in Barlo, hetwelk voornamelijk uit bouwland bestond. Het moet een groot goed geweest zijn, gelegen “naast Zwietink” en “bij Wolterink“, dus aan de Markerinkdijk.

    Tot besluit

    Tenslotte nog iets over de kinderen van Janna. Mina trouwde met J.G.H. Martens in Eibergen. Zij werd al vroeg weduwe en trok later met haar kinderen, voorzover deze nog thuis waren, in bij haar moeder in de Achterstraat, nadat zij een zenuwinzinking, als gevolg van de dood van haar man en daarop van haar twee jongste kinderen, na zes jaren was te boven gekomen.

    Na het overlijden van haar moeder verhuisde ze naar een pand aan de Markt, thans nummer 12. Louiza trouwde met Hendrik Beukenhorst, goud- en zilversmid in Winterswijk. Gelijktijdig treedt ook Betje in het huwelijk en wel met Abraham ten Dam, de latere kammenfabrikant. Haar zoon Jacob kreeg, vermoedelijk als gevolg van een onbeantwoorde liefde, een zeer diepe depressie, waarvoor hij jarenlang in Zutphen opgenomen moest worden. Hij stierf ongehuwd in 1873. Zijn broer Jan werd arts in Winterswijk en trouwde met A.G. Tenkink van “Meenk” in Miste. Dochter Heintje werd de echtgenote van haar achterneef B.H. Becking, die een hammenrokerij had en in zout grossierde. Hij stond zodoende bekend als “Salt-Becking”.

    De jongste zoon Bernard voerde met zijn zwager de directie van de kammenfabriek Ten Dam & Manschot. Hij liet aan de Bredevoortsestraat een huis bouwen, thans nummer 51. De Ten Dams woonden aan de overkant, op nummer 40.

    Janna bleef tot haar dood in de Achterstraat wonen en overleed op 22 januari 1892. Zij werd 82 jaar.

    Het bovenstaande is een samenvattende bewerking van een familiekroniek, voor een belangrijk deel ontleend aan het “Landhuurboek”, samengesteld door Henk ten Dam te Zwolle, getiteld “Johanna Geertruyt Manschot-Beckings Landhuurboek vertelt (1799-1892)”, deel I en II, 1985, te raadplegen in het archief van de gemeente Aalten.

    Voetnoot


    1. Wij denken dat dit niet klopt. Gerrit Willems oudere broer Hendrik Jan (*1799) werd inderdaad ook grofsmid, maar overleed in 1839 als vrijgezel in het huis aan de Prinsenstraat, destijds nummer 228 (bronnen: ecal.nu en wiewaswie.nl). Er was wel een andere grofsmid die Hendrik Jan Manschot heette en die woonde aan de Kerkstraat, maar dat was een broer van Jacob en dus een oom van Gerrit Willem. ↩︎