N.B. De volgende informatie dateert uit 2007 en is mogelijk niet meer actueel.
In het buitengebied van Aalten bevindt zich het kleinschalige maar bijzondere naaimachinemuseum van Herman van Wezel. Dit museum, gevestigd in een schuur achter zijn woning, wordt niet vermeld in toeristische gidsen of op websites. Het trekt voornamelijk bezoekers met een specifieke interesse in naaimachines en is uitsluitend op afspraak te bezoeken.
Van Wezel, voormalig mede-eigenaar van het gelijknamige confectiebedrijf in Bredevoort, heeft vanuit zijn technische achtergrond en jarenlange ervaring in de textielindustrie een blijvende fascinatie voor naaimachines ontwikkeld. Zijn verzameling omvat naar schatting ongeveer driehonderd exemplaren. Het exacte aantal, evenals gegevens zoals merk, bouwjaar en herkomst, wordt bijgehouden in een computer.
In 2010 bezocht ‘Der Trödelking’ van de Duitse TV-zender WDR het naaimachinemuseum van Herman van Wezel.
De collectie bestaat vooral uit oudere modellen die met de hand of de voet werden aangedreven, waaronder een van de eerste ‘moderne’ naaimachines uit 1852. Daarnaast bevat de verzameling enkele bijzondere elektrische exemplaren uit de jaren vijftig van de vorige eeuw.
Van Wezel kocht zijn eerste machines op rommelmarkten en breidde zijn collectie later uit via een handelaar die naaimachines uit Engeland importeerde. Hij is ook lid van verenigingen zoals Slingerfænger en Ismacs, waar hij tijdens contactdagen nog wel eens een machine koopt. Daarnaast kijkt hij nog wel eens op eBay om zijn verzameling aan te vullen.
Naast naaimachines bevat het museum diverse gerelateerde objecten, waaronder naalden, kokers, gereedschap, reclamemateriaal, posters en een oude kachel waarop strijkijzers heet werden gehouden. Een bijzonder stuk in de collectie is een cassettebandje met een radio-naailes uit de jaren vijftig.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
De Gondelvaart was een evenement dat van 1968 tot 2010 jaarlijks plaatsvond op de Grote Gracht in Bredevoort. Tegenwoordig is het evenement uitgebreid tot ‘Bredevoort Schittert‘, met veel ruimte voor muziek, kunst en theater, zonder het sprookjesachtige karakter te verliezen.
Van 1928 tot 1935 waren er ook al Gondelvaarten, maar vanwege de economische crisis moest men hiermee stoppen. Toch was Bredevoort het lichtjesfeest niet vergeten. Het bleef rondzoemen in de naoorlogse jaren. Tot in 1968 een comité onder leiding van Jan Elferink de bevolking bij elkaar riep met een krantje. De bevolking ging massaal aan het gondels bouwen. Pastoor Metternich en de dominees Drop en Van Ziel kregen de kerkgangers zover dat die een gondel namens de drie kerken bouwden. En de middenstand stelde zich garant voor een eventueel tekort en nam voor de zekerheid zelf plaats achter de kassa’s.
En elk jaar trok het publiek van heinde en ver (waaronder steeds meer Duitsers) in augustus of september naar Bredevoort om de verlichte gondels te zien en na afloop het feest in het stadje mee te maken. En natuurlijk ook om het vuurwerk te zien. Uit een enquête in 1991 bleek dat twintig procent van de bezoekers op de eerste plaats voor het vuurwerk kwam. Het vuurwerk is al vanaf het begin vast onderdeel van de Gondelvaart en dit is met de overgang naar Bredevoort Schittert onveranderd gebleven.
Gondelvaart Bredevoort 2008
Gondelvaart Bredevoort 1928
Techniek
De gondels werden vroeger getrokken door motorboten. De boten trokken meestal twee à drie gondels, verbonden door kruislings vastgemaakte sleeptouwen. Met puntstokken voorkwamen de bouwers dat de gondels vast kwamen te zitten in de modderige bodem van de gracht. Later werd overgestapt op tractie. Vanaf 1989 veranderde de presentatie en kwamen gondels één voor één langs, ondersteund door een stuk tekst en bijpassende muziek.
De technische ontwikkelingen gingen steeds door: waxinelichtjes werden fietslampjes en daarna LED-lampjes. Accu’s werden vervangen door aggregaten en daarna gewoon stroom uit het stopcontact (nu de gondels in het stadje staan). En er kwamen de verlichte tuinen waar je met een treintje langs kunt rijden.
Anecdotes
Een enkele keer ging de Gondelvaart niet door. In 1972 werd er niet gevaren omdat de beken rondom Bredevoort werden uitgebaggerd en er mogelijk onvoldoende water zou zijn. In 1976 werd de Gondelvaart afgeblazen omdat de Grote Gracht door de warme zomer was drooggevallen.
Slecht weer zorgde ervoor dat de Gondelvaart in 1983 werd afgelast. Door de storm belandde de gondel van s.v. Bredevoort zelfs in de bomen. De afgelasting kostte de Gondelvaart maar liefst 35.000 gulden, een recordverlies.
In 1982 was het zo droog, dat men beekjes moest verleggen en zandzakken leggen om het water in de goede richting te sturen.
De Aaltense huisarts/bootsman Wim Pampiermole liep in 1980 een nat pak op tijdens het testen van de boot. Ook toenmalig voorzitter Jan Elferink hield het niet droog. Hij wilde na de opening het podium afstappen maar viel in de gracht. Jan bedacht zich geen moment, fietste naar huis en verwisselde zijn lichte zomerpak voor een donker exemplaar en was weer op tijd aanwezig voor de afkondiging zonder dat iemand iets van het gebeuren gemerkt heeft.
Elk jaar speelden twee trompettisten vanaf de openingsgondel. Velen kennen nog de enorme zwaan die vanaf 1993 de openingsgondel trok. In 2002 ging deze zwaan met pensioen en kwam er een nieuwe openingsgondel in de stijl van Venetië. In 2008 vierde men het 40-jarig bestaan van de Gondelvaart met wederom een nieuwe openingsgondel: De Golf.
Bredevoort Schittert 2013
Bredevoort Schittert
In 2010 maakte de organisatie een nieuwe opzet van de Gondelvaart bekend. De gondels veranderden in lichttaferelen en niet alleen de gracht maar het hele stadje wordt als podium gebruikt. Hierdoor kunnen de bezoekers overal zelf langs lopen en is er meer ruimte voor kunst, muziek en theater.
De Werkgroep Bredevoort Schittert zorgt onder andere voor een groot deel van de werkzaamheden rondom het evenement. Denk aan het ophangen van zeilen, het neerzetten van hekken, opbouwen van de kassa’s en het plaatsen van routebordjes.
De Werkgroep is al jarenlang een begrip in Bredevoort. Nauw daaraan verbonden zijn de Bloemenmeisjes, vroeger verantwoordelijk voor het versieren van de openingsgondel en het podium, tegenwoordig als Schitterende Vrouwen te bewonderen bij het lichttafereel van de Werkgroep.
De verlichte gondels en passende muziek, maar ook de rust van het water met de donkere boompartijen hebben heel wat romantische gevoelens losgemaakt. Niet alleen medewerkers wisten elkaar in het donker te vinden, ook bij bezoekers zijn meerdere vonken overgeslagen tijdens het vuurwerk. Dat Bredevoort Schittert nog steeds een romantische setting is, blijkt wel uit het feit dat er enkele jaren geleden op het springkussen een innig verstrengeld paar ‘op heterdaad’ werd betrapt. Nadat iemand de stekker uit het luchtkussen trok, namen zij snel de benen.
Leestip
Gondelvaart Bredevoort in Woord en Beeld 1968-2008, door J. Wessels en J. Betting
Huisstededijk, IJzerlo (net voor bruggetje Keizersbeek)
Het monument ‘Vliegen voor de Vrede’ is een herdenkingsmonument gelegen aan de Huisstededijk in de Aaltense buurtschap IJzerlo. Het monument is opgericht ter nagedachtenis aan de crash van een Engelse bommenwerper tijdens de Tweede Wereldoorlog, die in de nacht van 26 juni 1943 neerstortte in een nabijgelegen aardappelveld.
In de bewuste nacht van 26 juni 1943 vlogen ruim 400 Britse bommenwerpers over de Achterhoek, op weg naar de petrochemische industrie van Gelsenkirchen voor een bombardementsmissie. Een van deze toestellen, een Short Stirling BK767 van het 214 Squadron van de Royal Air Force, met zeven bemanningsleden aan boord, was net voor middernacht op 25 juni opgestegen.
Omstreeks 01:20 uur werd het toestel in brand geschoten door nachtjachtpiloot Oberleutnant Ludwig Meister, die vloog in een Messerschmitt Bf 110 G-4, kort daarvoor opgestegen vanaf vliegveld Venlo. De Stirling stortte neer in een aardappelveld tussen de boerderijen van de families Van Lochem aan de Huisstededijk en Ter Horst aan de Veldweg.
Van de zeven bemanningsleden overleefden slechts twee de crash. Zij werden later bij Hemden gevangen genomen en brachten de rest van de oorlog door in Duitse krijgsgevangenschap. De overige vijf bemanningsleden kwamen om en werden op 29 juni 1943 met een korte plechtigheid begraven op begraafplaats Berkenhove in Aalten.
De volgende dag trokken veel Aaltenaren naar de begraafplaats. Op het middelste graf legden ondergrondse strijders een krans met linten neer met de tekst: ‘Gebroken vleugels, onsterfelijke roem’. Op last van de bezetter moest deze woorden verwijderd worden, maar ze leven voort op het monument.
Overlevenden, maar gevangen genomen: • F/O. K.A. Nielson • Sgt. E.G. Taylor
Het monument
In 2003 werd een monument onthuld op de plek waar een van de lichamen van de bemanningsleden werd gevonden, nabij de fietsbrug over de beek aan de Huisstededijk. De maker, Wim Westerveld, gaf het de naam ‘Vliegen voor de vrede’ en creëerde een kunstwerk dat meerdere lagen van symboliek bevat.
Het monument bestaat uit een witte stenen bol met daarop een metalen sculptuur dat vanuit bepaalde gezichtshoeken een duif voorstelt en vanuit andere hoeken vlammen. De bol rust op een schuin de grond in stekende metalen buis, waarop een plaquette is bevestigd. Bij de onthulling van het monument was één van de twee overlevenden, navigator Edwin Taylor (1922) aanwezig.
Betekenis
Het beeld stelt de aarde voor met daarop een vredesduif, die het verlangen naar vrede symboliseert. Vanuit bepaalde gezichtshoeken verandert de duif echter in vlammen, die de tragische gebeurtenis van de crash en de vurige toewijding van de bemanning aan hun missie symboliseren. De vlammen verwijzen ook naar het vuur dat het vliegtuig aan bommenlast met zich meebracht. De gebroken vleugels op het monument staan symbool voor de abrupt geëindigde missie van de bemanning.
Het monument dient niet alleen ter herinnering aan de bemanning van de Stirling BK 767, maar draagt ook een bredere boodschap uit. Het fungeert als een waarschuwing tegen oorlog en herinnert ons aan de vrijheid die we vandaag de dag genieten. Het roept op om zuinig te zijn op deze vrijheid en om die ook anderen te gunnen.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Een zeer waardevolle bron van informatie voor Oud Aalten is de publicatie Boerderij- en Veldnamen in Aalten. Het is een belangrijk naslagwerk van toponiemen in de gemeente Aalten, vóór de gemeentelijke herindeling met Dinxperlo in 2005.1 Het biedt inzicht in de namen van boerderijen en percelen, zoals deze vaak eeuwenlang in gebruik waren, voordat ruilverkaveling en modernisering hun stempel drukten op het landschap.
Doelstelling en Inhoud
Het primaire doel van deze uitgave was het vastleggen van historische boerderij- en veldnamen voor het nageslacht. Dit naslagwerk bevat een register met circa 750 boerderijnamen en meer dan 1650 veldnamen. Daarnaast biedt het talrijke foto’s, uitleg over de naamgeving en topografische kaarten.
De informatie is verzameld door de Oudheidkundige Werkgemeenschap Aalten-Dinxperlo-Wisch (ADW), onder coördinatie van B.J. Dorrestijn. De uiteindelijke samenstelling is tot stand gekomen onder redactie van Loes Maas en de heer A.H.G. Schaars van het Staring Instituut in Doetinchem, dat later is opgegaan in het Erfgoedcentrum Achterhoek & Liemers (ECAL).
Historisch Belang
De boerderij- en veldnamen vertellen ons veel over de geschiedenis van het agrarische landschap in Aalten. Ze verwijzen vaak naar de ligging of het gebruik van het perceel, de families die er woonden of de beroepen die er werden uitgeoefend. En voor boeren was het praktisch om met een enkele naamsaanduiding aan te geven waar de arbeider, knecht of katerboer moest ploegen, eggen of zaaien.
Veel van deze namen werden al eeuwen geleden in archieven en documenten genoemd, om bijvoorbeeld eigendom en bewoning vast te leggen. Sinds de ruilverkaveling zijn veldnamen echter in onbruik geraakt, en met de invoering van straatnamen in 1967 verminderde ook het gebruik van boerderijnamen. Voor genealogen en streekhistorici vormen ze echter belangrijke aanknopingspunten voor stamboomonderzoek en de bestudering van de streekgeschiedenis.2
Beschikbaarheid
Hoewel de publicatie niet meer nieuw verkrijgbaar is, zijn tweedehands exemplaren nog te vinden via antiquariaten en particuliere aanbieders.
Omvang: 112 pagina’s
Formaat: 297×210 mm (A4), liggend
Samenstellers: B.J. Dorrestijn (coördinatie); Loes H. Maas, A.H.G. Schaars (redactie)
Uitgever: Staring Instituut / Mr. H.J. Steenbergen-Stichting / Oudheidkundige Werkgemeenschap ADW, 2002
ISBN: 90-73667-53-4
Voetnoten
In 2024 werd Boerderij- en Veldnamen in Dinxperlo gepubliceerd (bron) ↩︎
Op 11 april 1996 was Aalten even wereldnieuws. Bij slachthuis Kropveld-Schipstal Aalten (KSA) zouden 64.000 duizend Britse kalveren worden gedood. Dit gebeurde op last van het ministerie van Landbouw vanwege de mogelijke besmetting met de ‘gekke koeienziekte’, oftewel BSE.
Nooit in de Nederlandse geschiedenis waren kalveren met zoveel vertoon naar het abattoir vervoerd als de eerste 108 stuks vee, die op deze dag van de Veluwe naar Aalten werden gebracht. De operatie die zes weken zou duren maakte veel los in Nederland en daarbuiten.
Voor KSA was het slachten van de 64.000 kalveren een omvangrijke, en zeker ook financieel aantrekkelijke, klus. Het bedrijf slachtte normaliter wekelijks 2.000 kalveren voor de Japanse markt. Die werkzaamheden werden zes weken stilgelegd voor deze speciale opdracht, waarbij circa 10.000 kalveren per week moesten worden geslacht.
Beeld: KesselsKramer, Amsterdam
Demonstraties
De vrachtwagens waarin de dieren de gang naar de slachtbank maakten, werden begeleid door twee commandowagens van de ME. Aangekomen bij KSA werden ze opgewacht door een menigte van actievoerders en nieuwsgierigen. Leden van organisaties die opkwamen voor het welzijn van dieren, zoals de Vegetariërsbond, Lekker Dier en PETA hadden met spandoeken en sandwichborden post gevat bij het hek van het slachthuis. Aan de metalen poort hing een grafkrans, op straat lagen houten kruisen en de demonstranten droegen zwarte kleding.
Toen de eerste drie vrachtwagencombinaties met kalveren het ijzeren hek van KSA naderden, zwelde het gejoel van de menigte aan. “Moordenaars, moordenaars”, scandeerde een bonte mengeling van dierenbeschermers en autochtone pubers in de richting van de chauffeurs. Een halve minuut later viel het hek weer in het slot. De slacht kon beginnen.
De particuliere bewakingsdienst die door de directie van KSA was ingehuurd nadat er daags tevoren een bommelding bij het bedrijf was binnengekomen, zorgde ervoor dat geen van de demonstranten het terrein van het slachthuis kon betreden. Toen het hek weer dicht was, zeeg een jeugdige PETA-sympathisante ineen en liet haar tranen de vrije loop. Een groepje autochtonen reageerde onverschillig op het stille verdriet. Wijzend op de piercing die het meisje door haar onderlip had laten aanbrengen, lispelde een zwaarlijvige Aaltenaar: “Een stuk touw door die ring en ze valt niet op tussen die kalveren…”
Persconferentie
Op de dag van de aankomst van de eerste Britse kalveren werd een perscentrum ingericht in café De Driesprong. Burgemeester Tijme Bouwers zat de persconferentie voor. De gemeente Aalten zorgde voor logistieke maatregelen om de tientallen vrachtwagens die de duizenden kalveren dagelijks aanvoerden vrij baan te geven. KSA-directeur H. Swinkels benadrukte dat er in verband met de mogelijke risico’s op besmetting stringente veiligheidsmaatregelen waren genomen.
Om zichzelf te kunnen overtuigen van het feit dat het slachten een voor de dieren pijnloze en vanwege de genomen maatregelen voor het personeel risicoloze bezigheid was, mochten journalisten later op de middag een kijkje nemen in de slachterij. In speciale overalls die na gebruik werden vernietigd, voerde de tocht onder meer langs de slachthal en de speciaal gekoelde opslagsilo’s voor het bloed. Deze stroperige massa – in totaal 450.000 liter – werd in tankwagens afgevoerd naar Rotterdam om te worden verbrand. De kadavers gingen dagelijks in verzegelde containers naar bedrijven in Son en het Friese Bergum.
Na een aantal hectische dagen keerde de rust in Aalten weer.
Een zinnig mens gaat met dit weer toch niet wandelen? Die kruipt toch lekker met een boek bij de kachel? Nou vooruit, een klein ommetje dan. En klein is het, Bredevoort. Al timmert het als Boekenstad nog zo aan de weg, het is niet te verhullen dat je er in een uurtje doorheen bent. Exclusief de boekwinkels, uiteraard, want die zijn ad libitum.
Het is Bredevoorts derde jaar als Boekenstad. Beschermheer Jan Terlouw verrichtte in augustus 1993 de opening. Dit winterseizoen worstelen de handelaren een beetje met malaise. Het eerste nieuwtje is er af, de subsidies drogen op. Maar drie jaar is kort. „Vijf jaar moet je het minimaal geven. We begonnen met zes boekhandels en zitten nu op ruim twintig”, zegt de onvermoeibare Henk Ruessink van de Stichting Bredevoort Boekenstad. „Er is nog niemand gestopt. Sterker nog, er staat geen huis meer leeg hier”.
Het grote voorbeeld is Hay-on-Wye in Wales, waar per jaar zo’n 700.000 bezoekers komen, net zo’n historisch stadje in een rustige grensstreek. Hier in Bredevoort snuffelden het afgelopen jaar 50 à 60.000 mensen rond. De drie stadsgidsen hadden er hun handen vol aan.
Bredevoort is wel wat gewend op geletterd gebied. Uit de archieven is op te maken dat er in het midden van de zeventiende eeuw niet minder dan acht afgestudeerde meesters in de rechten werkzaam waren: de heerlijkheid Bredevoort fungeerde als bestuurscentrum voor een fors stuk Achterhoek; Aalten en Winterswijk bijvoorbeeld behoorden ertoe. En, met zijn ligging op de route tussen Gelre en Munster, was het een vestingstadje van betekenis.
Van de middeleeuwen is, afgezien van het patroon van de smalle straatjes, weinig meer merkbaar. Op het beginpunt van de wandeling lag vroeger het slot Bredevoort. Nu staat er het gebouw Boek op ’t Zand, een voormalig schoolgebouw dat nu onder meer als onderkomen dient voor de Stichting Bredevoort Boekenstad en het streekdocumentatiecentrum. Waar nu ’t Zand is, was een brede gracht. Aan de overkant daarvan lag de voorhof waar de borgmannen hun woningen hadden. Het halve stadje is in 1646 – Bredevoorts rampjaar – bij een ontploffing in het kruithuis van de aardbodem verdwenen, waarna, op de middeleeuwse fundamenten, Bredevoorts tweede leven als garnizoensstad begon.
Op de Markt is een voormalige bakkerij tot antiquariaat omgebouwd. Om de hoek bij het hervormde St. Joriskerkje, in de Boterstraat, heeft de eigenaar van Het Oplettende Lezertje, de eerste antiquaar die de sprong naar Bredevoort waagde, een onderkomen gevonden in de voormalige boterfabriek. En zo gaat het verder: in de Hozenstraat is het aantal aangedane antiquariaten, dezes in het Boekencentrum meegeteld, al opgelopen tot elf. „Je zit met z’n allen op een kluitje, ja. Maar dat heeft ook zo zijn voordelen voor de handel”, meent de een. „En bovendien, antiquaars moeten altijd bij elkaar zitten, anders gaan ze dood, denken ze”, vult een ander aan.
Wie eens even iets anders wil dan dat gedrentel, kan een stukje buitenom lopen, langs het bolwerk. Terug binnendoor, langs het theekoepeltje in de tuin van het St. Bernardus verzorgingshuis, destijds het huis van de rentmeester. Naast het St. Bernardus ligt Emergo, met een filiaal van de Amsterdamse vrouwenboekhandel Vrouwenindruk. Verderop, in de Prinsenstraat, heeft de fietsenmaker zijn huis van onder tot boven met boeken volgestouwd. Zo zijn beide categorieën ruim vertegenwoordigd: die van meer marktgerichte tweedehandsboekhandelaars, en die van de gevestigde winkelantiquaars (zoals Bucher Mammut, met een mooie collectie Duitse bijbels) die het vooral moeten hebben van catalogi en meer gerichte zoekers.
Bij het knooppunt van straatjes vlak bij de roomse kerk mondt een van de steegjes uit in een smal paadje dat naar een restant van de begroeide vestingwallen voert. De korenmolen steekt er boven het stadje uit. Ter hoogte van de Koppelstraat heeft u, ruwweg geschat, uw zestiende antiquaar te pakken: Ovidius, gespecialiseerd in onder meer Bigglesboeken. Genoeg voor vandaag. Gauw terug naar de warme kachel – waarbij aangetekend wordt dat ‘gauw terug’ een eufemisme is voor hen die met het openbaar vervoer kwamen. Een treurige toestand; terecht hoog genoteerd op de agenda van Bredevoort Boekenstad.
In een serie over rivaliteit tussen steden en dorpen schreef Gijs Zandbergen het volgende artikel over Aalten vs. Winterswijk:
Op het terras van café De Zwaan op de Markt van Winterswijk zitten twee mannen. Zij praten over het geharnaste CDA-kamerlid Wim Mateman uit het naburige Aalten. Zegt de een: ‘Wim Mateman, dat is een nette jongen, want die komt uit Aalten.’ ‘Ja, ja, daar kon je wel eens gelijk in hebben’. Op het eerste gehoor een dialoog die voor slechts één uitleg vatbaar is. Maar een goed verstaander van de Winterswijkse variant van het Achterhoeks weet dat het tegenovergestelde wordt bedoeld.
Een Winterswijker zal niet gauw zeggen wat hij ergens van vindt. Het liefst zegt hij niets, want dan hoeft hij ook niemand te kwetsen. Maar als het dan toch moet, dan maar voorzichtig en met omwegen. De kans is dan ook groot dat hij Wim Mateman juist géén nette jongen vindt, hoogstens is het een ‘fijne’ jongen. Maar dat is niet zo bijzonder, want fijn of orthodox zijn ze in het streng gereformeerde Aalten bijna allemaal.
Het op heuvels gebouwde dorp aan de oevers van de Slinge, wordt niet voor niets ‘Jeruzalem van de Achterhoek‘ genoemd. Het CDA had er tot de jongste gemeenteraadsverkiezingen de absolute meerderheid, verloor enkele zetels aan de Christelijke Volkspartij en bezit nu nog acht van de zeventien raadszetels.
Fijn zijn ze tien kilometer noord-oostwaarts allerminst. Winterswijk is een voormalig links bolwerk, waar de PvdA eens de absolute meerderheid had. Die tijd is al wat langer voorbij. maar na de laatste nederlaag op 2 maart vormen de sociaal-democraten nog steeds de grootste fractie. Overigens bedoelt de gesprekspartner op de Markt net zo goed het tegenovergestelde van wat hij lijkt te zeggen. ‘Daar kon je wel eens gelijk in hebben’ betekent in het Winterswijks: ‘Ik denk dat ik het met je oneens ben’.
Winterswijk: stadse neigingen
Het is een gecompliceerde zaak, de verhouding tussen de twee gemeenten achter in de Achterhoek. Dat komt vooral doordat er geen duidelijke reden voor rivaliteit is aan te wijzen. Voor de keurig algemeen beschaafd Nederlands sprekende gemeentevoorlichter van Winterswijk is het ‘volstrekt nieuw’ dat de beide dorpen rivalen zijn. ‘En ik ben toch een autochtone Winterswijker.’ Voor de zegsvrouw in Aalten daarentegen klinkt het zeer bekend. Maar wat er nou precies aan de hand is… ‘Moeilijk hoor, het is meer een gevoel.’
Beide dorpen liggen ver genoeg bij elkaar vandaan om de deur niet plat te lopen, geen van tweeën heeft de ander ooit gedomineerd of dwars gezeten en beide dorpen zijn redelijk welvarend. Tussen jongelui uit Winterswijk en Aalten hebben dan ook nooit vechtpartijen plaatsgevonden. Hoe kan het ook anders: Winterswijkers zijn wat afstandelijk en stijfjes en jeugdige niet-gereformeerde Aaltenaren die in het weekend gaan stappen, doen dat in ‘Las Vegas van de Achterhoek’, Groenlo, waar de discotheken staan.
Het kost dan ook enige moeite te ontdekken wat Winterswijkers tegen Aalten hebben. Het zit zo: Aaltenaren zijn niet slecht, maar een Winterswijker is gewoon beter. En daarom kijken zij als vanzelfsprekend neer op Aalten. Er is daar geen mooie natuur, geen centrum, geen winkels, geen uitgaansmogelijkheden. Biljarter Hans Vultink komt er vandaan. Zeg nou zelf, biljarten in een dorp zonder kroegen doe je toch alleen als er niks te beleven valt?
Ze hebben ooit geprobeerd in Aalten wat textielindustrie op poten te zetten. Maar die is nooit goed van de grond gekomen. De textiel in Aalten heeft dan ook nimmer de schoolwandkaarten gehaald. In tegenstelling tot de industrie van Winterswijk, die in een adem met die van Twente werd genoemd. Winterswijk is dan ook een fabrieksstad. Nou ja, geweest. Of in ieder geval van plan het weer te worden. Toen de textielindustrie nog bloeide, werkten er in de Tricotfabriek dertienhonderd man. Dat de textielindustrie intussen naar de lage-lonenlanden is verhuisd, is een andere zaak.
Winterswijk was en is gewoon de beste. Het heeft het meest typische coulissenlandschap van de Achterhoek. Het streekziekenhuis: in Winterswijk. De muziekschool: in Winterswijk. Het Educatief Centrum voor Natuur en Milieu: in Winterswijk. De dorpen in de omgeving barsten van de jaloezie.
Aaltenaren daarentegen vinden dat Winterswijkers stadse neigingen hebben. Als de provincie Gelderland iets te vergeven heeft, staat Winterswijk parmantig vooraan: ‘Kom maar op met die voorziening.’ Maar waarom staat het streekziekenhuis niet centraler in de Achterhoek? En dat Centrum voor Natuur- en Milieueducatie: er is er toch al een in Doetinchem?
Winterswijkers zijn arrogant. Ze dachten ooit veertigduizend inwoners te zullen krijgen, daarom kregen ze al die voorzieningen. Maar het zijn uiteindelijk maar 28 duizend geworden, krap tienduizend meer dan Aalten er heeft. Winterswijk een stad, laat een Aaltenaar niet lachen. Ze zijn trots op Gerrit Komrij, maar ze vergeten erbij te vertellen dat ie op zijn negentiende al is weggevlucht.
Wat Aaltenaren wel toegeven, is dat je voor je inkopen goed in ‘de metropool van de Achterhoek’ terecht kunt. Maar dan alleen doordeweeks, want elke zaterdag vindt er een invasie van Duitsers plaats. Dan is het net of het hele noordelijke Ruhrgebied over de Markt slentert. Marktkooplui en middenstanders spreken je aan in het Duits en het betaalmiddel is de mark.
Aalten: Jeruzalem van de Achterhoek
Misschien zit daar dan toch wat oud zeer, want Winterswijk heeft een zwart verleden. Bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer in 1935 verwief de NSB er een recordaantal stemmen: 20,4 procent van de Winterswijkse stemgerechtigden koos voor de partij van Anton Mussert. De kleine pachtboeren en de onkerkelijke middenstand zagen in de jaren dertig dat het hun standgenoten aan de overkant van de grens veel beter ging.
Niet dat alle Winterswijkers fout waren, want de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers is er per slot van rekening ook ontstaan, maar fatsoenlijk is toch anders. Na de oorlog werden ruim 750 Winterswijkers gearresteerd omdat ze met de Duitsers hadden geheuld.
Dat is in Aalten nooit gebeurd. Daar wemelde het in de oorlogsjaren van de onderduikers. Op een gegeven moment woonden van de ruim dertienduizend inwoners er 2500 clandestien in het dorp. Dat waren de mensen die zich wilden onttrekken aan de Arbeitseinsatz.
Maar Aaltenaren zijn niet haatdragend. ledere Winterswijker op weg naar het westen, kan op een groot bord bij de gemeentegrens van Aalten lezen: ‘In naam van Christus vragen wij u: Laat u met God verzoenen.‘ Die boodschap geldt trouwens ook voor de inwoners van de nabijgelegen boekenstad Bredevoort (gemeente Aalten), die dezelfde weg naar het westen moeten volgen. Zij hebben het sierkanon in het stadspark op een nacht richting Aalten geplaatst. De reden? Precies dezelfde als waarom Aaltenaren hun neus ophalen voor Winterswijkers: te betweterig.
De Scholtenpad-etappe van Aalten naar Winterswijk is circa 20 kilometer, en voert vooral over zandpaden. Aalten en Winterswijk zijn per trein bereikbaar, op beide stations staat het Scholtenpad direct aangegeven met rood-witte markering. Het totale Scholtenpad is een LAW-wandeling en de beschrijving met goede kaarten is verkrijgbaar bij de in wandelingen gespecialiseerde boekhandels.
Bij de watermolen van Berenschot, net ten zuiden van Winterswijk, is het ‘openluchtmuseum’ compleet. Het rad beweegt door het kolkende water, de molenaar sjouwt met zakken, en boven, in een ruimte die voor het publiek toegankelijk is, draaien zware stenen veevoeder. De tijd lijkt te hebben stilgestaan, dat is wellicht een cliché, maar bij Berenschot komt die uitdrukking direct bovendrijven.
Eigenlijk is het hele Scholtenpad een tocht door een tijd die achter ons ligt. De etappe van Aalten naar Winterswijk voert direct na de bebouwde kom langs het vestinghuis het Walfort. Er sjezen wat kinderen op mountainbikes door de tuin, dat is het enige stukje twintigste eeuw hier. Langs de Keizersbeek soppen we even heen en terug naar Bredevoort voor een kop koffie, in het stadje dat is opgetrokken rond een burcht uit de twaalfde eeuw. Maarten van Rossum heeft destijds een vesting van het gehucht gemaakt, met grachten en echte bastions. Maar in 1646 sloeg de bliksem hier in de kruittoren en ging de hele burcht de lucht in, inclusief de drost.
Van die eigenlijke vesting is nog maar weinig zichtbaar, toch blijft Bredevoort pittoresk. Het is een rommeltje in die stad, van vakwerkhuizen kriskras door elkaar. Volgens de VVV moet dit het middeleeuwse stratenpatroon zijn. We lopen langs het beeldje van Rembrandts vrouw Hendrickje Stoffels naar de Korenmolen, die op een oud stuk stadswal fier boven de daken van Bredevoort uitsteekt.
Het gaat terug richting hoofdpad, en in de bossen horen we de midwinterhoornblazers, die vandaag een openluchtconcert geven. Om de kilometer staan plukjes blazers, die hun tonen uit de houten traditionele hoorns aan de wind meegeven. Het bos huilt.
Het Scholtenpad dankt zijn naam aan de zogenoemde scholtegoederen die in de streek rond Winterswijk in de middeleeuwen ontstonden. In die tijd waren de adel en de kloosters zeer machtig, en hadden zij veel grond. De boeren zochten bescherming bij de machtige lieden, en in ruil daarvoor werden ze horig. Aan het einde van de middeleeuwen waren de hofgoederen in deze streek zo uitgedijd dat het beheer moest worden overgedragen aan ‘filiaalhouders’, vooraanstaande boeren, de scholten, die de functie van rentmeester kregen.
Na de middeleeuwen verslapte de macht van de adel, en kregen de scholten juist meer te vertellen, ze werden zelf eigenaar en ontwikkelden zich tot hereboeren. Scholteboer werd een eretitel. In de zeventiende en achttiende eeuw werden de scholten steeds machtiger, vooral door de lucratieve handel met het westen. En met de winst werden weer nieuwe goederen gekocht zodat een groot aaneengesloten gebied van scholtegoederen ontstond.
Op de tocht rond Winterswijk komen wandelaars die boerderijen regelmatig tegen. Het aardige van het gebied is dat er nog steeds kleinschalige landbouw plaatsvindt en er nauwelijks ruilverkaveling heeft plaatsgevonden. De boerderijen met hun land worden afgewisseld door bossen en beken. Ze vormen één geheel, één landschap.
De oude zandpaden zijn bij een herindeling niet rechtgetrokken, maar slingeren hier moeizaam van boerderij naar boerderij, een oude eik ontwijkend en precies over een bruggetje dat voor het gemak eigenlijk tien meter naar links had moeten liggen. De houtwallen, de essenbossen, het geeft het agrarisch gebied iets intiems in een hoedanigheid die je nog zelden in Nederland aantreft.
We slingeren richting noorden, sommige boerderijen zijn door yuppen overgenomen, in andere woont de boer nog. Langs het pad staat een oud kippehok, er grazen wat schapen, en in de verte loopt een bokje over een stellage van hout.
Vooral ten zuiden van Winterswijk struikelen wandelaars bij wijze van spreken over laaglandbeken, die hier, in tegenstelling tot in andere delen van Nederland, veelal hun natuurlijke loop hebben kunnen aanhouden.
Opvallend is dat de beken zo diep zijn uitgesneden. Dat komt door de keileemlaag, die slechts enkele meters onder het zand begint en geen water doorlaat. Overtollig water kan dus niet de grond in en komt in de beken terecht, die daardoor worden uitgesleten. Bij de bruggetjes liggen stuivers in het water, gooi een muntje over je rug de beek in, en je krijgt geluk, heet het. Laten we nou alleen papieren geld en wat guldens bij ons hebben.
Bernard Leezer (57) woont in Aalten in de Achterhoek. Hoewel hij zesentwintig jaar een slagerij heeft gehad, vindt hij zichzelf eigenlijk geen slager. Hij is vader van drie zoons en een dochter en grootvader van twee kleinkinderen. Een gesprek over vlees, onderduiken en voetballen.
„Mijn ouders zijn allebei overleden. Mijn vader was veehandelaar en mijn moeder kwam uit een welgestelde familie in Wilhelmshaven in Noord-Duitsland. Eigenlijk paste ze helemaal niet bij mijn vader. Hij was een Groninger stijfkop die het nieuw zo nauw nam met de etiquette. Dat botste. Als mijn vader thuis kwam en voor het eten zijn handen vergat te wassen, was het huis te klein. Hij wilde zich natuurlijk ook niet zomaar onder de zoden laten schoffelen dus ging hij daar tegen in. En dan zei mijn moeder: ‘Na und wie bist du denn, wie bist du denn überhaupt’? Moeder sprak thuis Duits. Ook vloeiend Nederlands, maar dat sprak ze bijna nooit. Ik ben tweetalig opgevoed.”
„De vader van mijn moeder was paardenhandelaar. Zij ging altijd met een sjeesje naar de tennisbaan. Wie dat in die tijd deed, behoorde tot de betere klasse. Daarom zeg ik ook dat mijn ouders elkaar uit nood hebben leren kennen. Zij is in 1932 met haar twee kinderen – mijn vader en moeder zijn beide eerder getrouwd geweest – naar Nederland gevlucht. Mijn vader had uit zijn eerste huwelijk zes kinderen. Twee van zijn kinderen, waarvan een met man en kind, zijn vergast. Ik ben het enige kind uit het tweede huwelijk.”
„Mijn moeder was een dominante vrouw. Zij hield haar eigen kinderen de hand boven het hoofd. De kinderen van mijn vader moesten wijken. Zij moesten zich al vroeg zelf bedruipen. Het was voor hen natuurlijk ook niet eenvoudig een vrouw te accepteren die hun moeder niet was. Vader was een man die terwille van de sfeer iets had van: Laat maar. Toe maar.”
„Ik ben erg door mijn moeder beïnvloed. Als ik op vakantie wilde zei ze: ‘Du brauchst nicht so weit weg, wenn etwas passiert. Als je oud genoeg bent zul je een vrouw zoeken en gaan werken.’ Ik ben tegen mijn zin in slager geworden. Ik wilde eigenlijk vlieger worden. Moeder wou dat niet hebben. Dus werd het slager, maar eigenlijk ben ik geen slager. Ik ben te emotioneel. Ik ben tegen ritueel slachten, want ik vind dat een dier recht heeft op bedwelming. God heeft ons de dieren gegeven. Prima, maar moet een beest zoveel pijn lijden voordat wij het opvreten?”
„De eerste joden die werden opgehaald waren de Fuldauers. Zij woonden vlak bij ons in de buurt. Ze werden weggehaald door politieagent Dijke uit Aalten. Het was een klein fanatiek mannetje. De familie Fuldauer liep bepakt en bezakt en hij liep voorop met zijn fiets losjes aan de hand en bracht die mensen naar het Feestgebouw. Daar werden de joden bijeengebracht om vandaar naar Westerbork te worden getransporteerd. Voor het slachthuis stonden mensen en die zeiden: ‘Zo Dijke, dat kun je zo wel volhouden hè?’ Toen zei mijn moeder: ‘Het wordt tijd. We moeten weg.’ Na de oorlog kwam die Dijke een keer bij ons in de winkel. Ik liep om de toonbank heen en zei: ‘Dijke eruit en kom hier nooit weer anders klieven we je. Het was de man die de eerste jidden uit Aalten heeft weggehaald en die kwam binnen alsof er niets was gebeurd.”
„Kees Ruizendaal bijgenaamd Zwarte Kees – ook een politieagent, maar een goede – heeft ons aan een onderduikadres geholpen. Hij is later in Doesburg gefusilleerd. Ik heb eerst met mijn halfzusje Helga bij Klein-Entink gezeten en later met mijn ouders bij Hendrik Groot-Nibbelink in de Stroete in Lintelo. We zaten bij drie wezen ondergedoken. Het waren eigenlijk nog kinderen. Drika, de oudste was 26, Hendrik en Bernard waren even in de twintig. Voor mij zijn dat helden. Je weet wat er met ze was gebeurd als we gepakt waren. Het waren christelijke mensen. Ze deden wat ze deden uit liefde en niet voor de poen. Ik denk daar vaak over na. Ik vind het ongelooflijk wat zij hebben gedaan. Hendrik is vorig jaar overleden. De dominee hield een mooie preek. Ik ben in de koffiekamer gaan zitten. Ik had zoiets van als ik de dominee aankijk, krijg ik zo’n joekel van een krop in mijn keel. Ik kan me als kerel toch niet laten gaan?”
„Tijdens mijn onderduik ging ik ’s avonds als het donker was met Hendrik naar buiten. Naast de boerderij stond een oude appelboom. Hij stond vreselijk schuin en moest gestut worden. Daartussen was een klein stukje grond. Als Hendrik die dag bijvoorbeeld rogge had gezaaid dan ging ik ’s avonds ook rogge zaaien op dat stukje grond. Hij was mijn grote voorbeeld, daarom was ik ook zo kapot toen die man stierf. Hij was als een vader voor me.”
„Ik bracht veel tijd door bij de koeien of bij het paard. De Duitsers hebben Lies – zo heette ze – een keer gevorderd. Het was een sodemieter. Ze beet en trapte iedereen behalve mij. Ik kon bij wijze van spreken bij haar slapen. Hendrik kon Lies weer ophalen omdat de Duitsers haar niet in bedwang konden houden. Ik was zo blij dat ze terug was. Ik kon tenminste weer met haar knuffelen. Drika deed wel spelletjes met me. Mijn vader was te oud om met mij te spelen. Hij was doodsbenauwd dat mij iets zou overkomen. Ik weet niet of hij dat zou hebben overleefd. Hij was stapelgek op me. Toen ik later uit ging en laat thuis kwam kon hij nooit gaan slapen. Hij bleef altijd wakker en zei: ‘Waar is die jonger, nou toch.’ Mijn moeder was nuchterder.”
„We hebben ook een tijd – toen het bij Groot-Nibbelink te gevaarlijk werd – bij Pennings in Varsseveld gezeten. Het was een hele christelijke familie. In de oorlog ging hij met paard en wagen naar Delft om glas te halen. Hij zat op de bok met in de ene hand de leidsels en in zijn andere hand een bijbel. Pennings had negen kinderen. Ik zit vaak aan de beek en dan denk ik: wat moet er allemaal in die man zijn omgegaan. Hij moest de rust in zijn gezin houden, de rust bij ons houden en zelf koelbloedig blijven. Er is een keer een huiszoeking geweest bij Pennings. Wij werden met zestien andere joden en mensen uit de ondergrondse onder het stro verstopt. Een van die ‘zwarten’ stond met zijn grote laarzen op de hand van mijn moeder. Hij heeft haar hele hand kapot getrapt. Pennings speelde beneden op het orgel: Blijf bij mijn Heer. Elke keer als ik dat hoor moet ik daar weer aan denken.”
„Wij hebben bij echte christenen ondergedoken gezeten en later heb ik op een christelijke school gezeten. Maar ik heb nooit iets gehad van ik word christen. Mijn halfzusje Helga is gereformeerd geworden. Nou, dat heeft een paar druppels water gekost, maar daar is het ook mee gezegd. Heus, je kunt een paardenstal vol met Trakehners en Hannoveranen hebben, maar als je er een Arabier tussen zet, zie je dat. Je kunt jezelf niet verloochenen. Het eerste dat ze zeggen is: ‘Dat is toch een jodenstreek.’ Thuis hielden mijn vader en moeder mij het joodse leven voor. Mijn moeder was niet echt vroom. Mijn vader was orthodox. Hij heeft zijn hele leven, ook in de oorlog, geen gasser gegeten. Je bent een jid en daar ontkom je niet aan. Ik heb altijd gezegd: ‘Ik ben als jid geboren en ik sterf als jid’.”
„Ik zou niet in Israël kunnen wonen vanwege de warmte, maar als ik in Erets ben vind ik het heerlijk. We gaan er geregeld heen, want onze dochter woont er. Als ik hier naar sjoel ga dan denk pff, maar daar vind ik het heerlijk. Na afloop sta je lekker met een groepje te sjmoezen. Dat kan hier niet meer. Vroeger wel. Voor de oorlog woonden er zo’n honderd joden in Aalten. Na de oorlog hadden we moeite minje te maken. Het is gewoon een andere sfeer. Je kunt je toch niet voorstellen dat je in Aalten met een keppeltje over straat loopt.”
„Ik kan niet zeggen dat ik bang ben geweest. Ik kan me alleen herinneren dat ik na de oorlog op school als de dood was voor de postbode. Ik zat op de Groen van Prinsterer. Het was een ouderwetse school met een hele lange gang waar aan het einde de toiletten waren. Als ik de wc uitkwam en meneer Terbrake stond in zijn postbode-uniform aan het andere einde van de gang dan stond ik aan de grond genageld want ik had een ‘zwarte’ gezien. Dat krijg je als je jarenlang te horen hebt gekregen: ‘Die maken je dood.’ Terbrake ging dan gauw naar juffrouw Jonker en zei: ‘Bennie staat aan het eind van de gang.’ Zij kwam mij halen. Ze sloeg een arm om me heen en nam me mee naar de klas.”
„De Groen van Prinsterer was een fantastische school. Het was een christelijke school. Het scheldwoord jood heb ik er nooit gehoord. Dat was op de openbare school wel anders. Ik kreeg bijles omdat ik op mijn elfde nog niet eens kon lezen en schrijven. Tijdens de onderduik lazen we wel boekjes en toen de oorlog was afgelopen zei mijn vader: ‘Hij leest dat hij barst.’ Maar je moet niet vergeten dat als je mij duizend keer zon boekje voorleest, dat ik het op een gegeven moment wel uit mijn hoofd ken. Eerst trapte ze erin, maar toen ik een ander boekje voor mijn neus kreeg, begreep ik er geen bal meer van.”
„Tijdens de oorlog was ik mij er niet van bewust dat het om een kwestie van leven of dood ging. Geen mens kan mij vertellen dat een jongetje van een jaar of acht dat begrijpt. Er werd gezegd: ‘Je mag niet naar buiten want daar lopen mensen en die maken je dood.’ Dat dringt toch niet echt tot een kind door. Je kan duizend keer tegen een hond zeggen: ‘Daar mag je niet aankomen.’ En op een gegeven moment komt hij daar ook niet meer aan. Maar waarom dat niet mag, dat begrijpt hij niet.”
Aaltensche Courant, 4 mei 1945
„De laatste periode van de oorlog zaten we weer bij Hendrik in de Stroete. Daar hebben we ook de eerste tijd na de bevrijding gewoond omdat we geen huis meer hadden. Mijn moeder ging op zoek naar haar meubels. Ze heeft een heleboel teruggekregen. Mijn vader heeft bij een christelijke kerk een lening gesloten. Hij was een beetje nonchalant met terugbetalen, want jaren later kregen we nog een aanmaning. Direct na de oorlog heeft hij een advertentie gezet in de krant: ‘Na tweeënhalf jaar ondergedoken te zijn geweest, heropen ik mijn slagerij‘. Mijn vader was geen goede slager. Hij was een veekoopman. Een echte handelaar. Zo van: één twee hup, teken dat beest even af.”
„Na de lagere school ben ik naar de technische school gegaan. Dat wilde ik helemaal niet, maar mijn moeder zei: ‘Du sollst ein Handwerk lernen.’ Verder heb ik een zooitje diploma’s gehaald. Daarnaast heb ik altijd veel aan sport gedaan: tennis, hockey en voetbal. Ik kreeg van mijn vader geen geld voor voetbalschoenen. ‘Dat moet je maar verdienen’, zei hij. Ik moest mijn vader altijd helpen, maar ik kreeg er geen geld voor. Mijn zwager had een noodslachterij. Als er ’s nachts een noodslachting was belde hij mij uit bed en ging ik hem helpen. Daar kreeg ik ook geen geld voor, maar wel: de kop, de tong, de uier en de lever en dat verkocht ik. Daarvan kon ik mijn voetbalschoenen kopen.”
„Ik heb als semi-prof bij De Graafschap gespeeld. Van voetbalclub Aalten ben ik naar de Winterswijkse Voetbal Club gegaan. WVC was een elitaire club. Doordat ik in Winterswijk naar school ging en daar in het schoolelftal zat, speelde ik mij in de kijker. Toen ik van Aalten naar Winterswijk ging was ik wel een rotjood. Waarom? Ik verloochende Aalten. WVC was een elite club, die haatten ze. Ik was een echte snelle rechtsbuiten. Maar ik was heel tenger gebouwd. Ze hoefden mij maar tegen de enkel te tikken en dan rolde ik 34 keer over de kop. Later heb ik ook op de midvoorplaats gespeeld. Eigenlijk was ik daar te klein voor, maar ik donderde altijd op de grond en dan hadden we de scheidsrechter op ons hand. Ik heb twee seizoenen bij De Graafschap gespeeld tot ik op een dag door Dick Tol bijgenaamd ‘de knoest’ uit de wedstrijd werd geschopt.”
Slagerij Leezer, Peperstraat (1975)
„Uiteindelijk heb ik 26 jaar een slagerij gehad. Nu zeg ik: ‘Ik zou het nooit meer willen doen.’ Een onsje van dit, een onsje van dat. Nooit meer, maar ik heb wel plezier gehad. Vooral in het begin van de jaren zestig kregen we veel Duitse klanten. Het vlees was in Nederland goedkoper dan in Duitsland. Je moest oppassen dat je de Duitsers niet voortrok, dan kreeg je trammelant met de Nederlanders. Nederlanders werden bij mij altijd direct geholpen door mijn knecht of door mijn vrouw. Ook al waren er drie Duitsers voor, een Nederlander werd eerst geholpen. Ik maakte een pieskapee en zei: ‘Kurt, ich hilf dir’.”
„’s Avonds kwamen de restauranthouders uit Bocholt en die bestelden tien, vijftien strengen karbonades Er waren een paar douanebeambten die altijd vlees kwamen halen. Zij hoefden nooit te betalen. Als ze kwamen, zeiden ze: ‘Mann, heute abend habe ich wieder dienst.’ En dan ging ik ’s avonds in mijn Opeltje, het reservewiel eruit, de strengen karbonades erin, hup zo de grens over. Ik kon altijd doorrijden. Mijn vrouw wist van niets en ik dacht wat niet weet wat niet deert. Het was een tijd van avontuur en scharrelen.”
De 20-jarige F.W. R. uit het Achterhoekse Aalten is gisteren door de Zutphense rechtbank veroordeeld tot zeven maanden met aftrek omdat hij zich schuldig had gemaakt aan het zogenoemde ‘grafpijproken.
De man had er, samen met enkele vrienden, de gewoonte van gemaakt om hasj te roken op het kerkhof. Daarbij groeven ze een gat in de grafgrond waarin de smeulende verdovende middelen werden gelegd. Vervolgens werd er een pvc buis in gestoken dat leidde naar de hasj.
Door vervolgens aan de pijp te lurken, raakten de junkies in hogere sferen. Met name het roken via de graven bezorgde de verslaafden een extra kick. Volgens een woordvoerder van de Aaltense politie hielden de Achterhoekers zich met grote regelmaat bezig met deze door hen bedachte methode.
De Aaltenaar had zich al eerder aan deze vorm van grafschennis schuldig gemaakt, maar kreeg van de rechtbank onlangs de gelegenheid zijn leven te beteren. Hij zou een ontwenningskuur gaan volgen in een kliniek in Staphorst, maar was al na een dag terug in Aalten.
Nadat hij zich binnen de kortste keren weer had vergrepen aan het grafpijproken, besloot de officier van justitie hem opnieuw te dagvaarden, waarna hij gisteren door de meervoudige strafkamer werd veroordeeld.
Het oude huis in de Prinsenstraat, naast het gebouw van de Nederlandse Protestantenbond, is afgebroken. Een zeer oud huis, waarin zich veel lief en leed heeft afgespeeld. Het stond wat scheef ten opzichte van de straat. De ene hoek van de woning stond wel meer dan een halve meter dichter op de straat dan de er tegenover liggende hoek.
Het oude huis werd later van een verdieping voorzien en in 1989 afgebroken. (Foto H. ten Dam).
Nu is er een nieuw pand voor in de plaats gekomen. De straat heeft door deze nieuwbouw ongetwijfeld een aantrekkelijker gezicht gekregen. Het oude huis was in zeer vervallen staat. Dat moest er al zo’n twee eeuwen gestaan hebben en werd vanaf het einde van de achttiende eeuw door de smedenfamilie Manschot bewoond.
Daar in de Achterstraat woonde, toen nummer 193, Jacob Manschot met zijn gezin. Zijn vrouw, Elizabet Arentzen, was een zuster van Roelof Arentzen, de latere assessor van Aalten. Hun zoon Gerrit Willem, geboren in 1802, in het dagelijkse leven aangesproken met de laatste naam, leerde al vroeg het smidsvak van zijn vader en kwam toen bij zijn vader in de smederij. Een oudere zoon uit het gezin, Hendrik Jan, die eveneens grofsmid was, had een smederij elders in het dorp.1 Dan was er nog een dochter, Elisabeth geheten.
Dubbel huwelijksfeest
Op 17 december 1833 wordt er feest gevierd in het huis. Zoon Willem trouwt met Johanna Geertruijt Becking, kortweg Janna geheten. En Elisabeth treedt eveneens op die dag dag in het huwelijk en wel met B.D.G. Muller. Muller was koopman en zijn handel was veelomvattend. Behalve manufacturen en galanterieën betrof dit ook graan, verf, ijzerwaren, godsdienstige boeken, muziekinstrumenten, hooi en stro.
Behalve de familie Manschot, waren ook de Beckings en Mullers verwant aan de meest vooraan-staande ingezetenen, die als assessor, gemeenteontvanger of “mede-regter” veel invloed konden uitoefenen.
De herberg van Schaars
Elisabeth verliet het huis aan de Achterstraat en Janna trouwde bij haar schoonouders in. Het is dan nummer 228. Janna Becking werd geboren op 24 november 1809. Zij was een dochter van Lourens Becking, een uit Varsseveld afkomstige landbouwer en van Willemina Geertruijd Schaars, de dochter van een Aaltense herbergier. Na zijn huwelijk in 1799 was Lourens Becking daar herbergier geworden.
De herberg van Schaars was gelegen aan het begin van de Peperstraat, op de hoek van de Markt, de welke reeds in 1748 door ene Schaars werd gedreven en thans, na bijna tweehonderdvijftig jaar, nog eenzelfde functie heeft. Daar groeide Janna op. Zij zal de dorpsschool naast de kerk hebben bezocht, waar meester Schotman onderwijs gaf.
Organisten in de kerk
Jacob Manschot was, zoals gezegd, grofsmid, maar op zondag bespeelde hij tijdens de diensten in de kerk aan de Markt het orgel. Wanneer in 1829 de Zelhemse gemeente een nieuwe organist moet benoemen wordt Jacob aangesteld om als jury te fungeren. Hij moet het spel van de drie sollicitanten beoordelen. In zijn rapport daarover schrijft hij: “…na dezelven ieder de zelve Psalm en gezang opgegeven te hebben is het mij voorgekomen dat de laatst spelende de meeste geschiktheid bezit. gedaan te Zelhem den 24 July 1829. J. Manschot”.
Maar in 1842 wil hij er mee ophouden, hij is dan ook al 73 jaar. In een adres aan koning Willem II verzoekt hij dat zijn zoon Gerrit Willem hem als organist zal opvolgen. En sindsdien is Willem Manschot organist.
Het gezin
Vreugde en droefheid wisselden elkander af in het leven van Willem en Janna. Het oudste zoontje Jacob komt op tweejarige leeftijd te overlijden. Hun oudste dochter Louiza was in 1836 geboren. Elisabeth (Betje) volgt in 1838. Twee jaren later aanschouwt Willemina Geertruijda (Mina) het levenslicht en in 1842 volgt een zoon die weer de naam Jacob krijgt. In 1844 wordt Hendrika Johanna (Heintje) geboren en in 1847 Hendrik Jan, die met de laatste naam wordt aangesproken. De jongste was Barend Johannis in 1850, oftewel Bernard in het dagelijkse leven. Janna’s vader was reeds in 1830, dus nog voor haar huwelijk, overleden. Haar moeder overleefde haar man twaalf jaren en stierf in 1842.
Als grootvader Jacob 78 jaar wordt, komt zijn tienjarige kleindochter Louiza bij hem met een gedicht: “U te groeten met mijn beden, Op den blijden dag van heden. Dag op welken gij verjaart, Grootvader, mij zoo lief en waard! Dag waarop ik na moet denken, Wat de Hemel mij bleef schenken In ’t bezit van u, die mij Steeds zoo liefderijk staat ter zij.” Zo gaat het vers nog even verder en dan volgt de ondertekening: “Uw liefhebbende Kleindochter Louiza”.
Het meisje maakt ook een gedicht ter gelegenheid van haar moeders verjaardag: “O welk een vreugde, lieve Moeder, Daar gij heden jarig zijt. Dankbaar aan den Albehouder, Ben ik op deez’ dag verblijd.” Ook met nieuwjaar weet deze dochter haar wensen in dichtvorm uit te drukken, want dan dicht zij een “Nieuwjaarwensch aan onze hooggeachten Grootvader en dierbare Ouders”. Zij versiert haar wensen met omlijstingen van ranken, bloemen, slingers of ornamenten.
De oude Jacob Manschot overlijdt in 1850 op 82-jarige leeftijd, nadat hij zes jaar weduwnaar was geweest, Willems broer was toen ook reeds overleden.
Ten tijde dat de Manschots in de Achterstraat woonden, had het huis (onder het donkergele vlekje) een spitse kap. (Collectie E.M. Smilda).
De smederij van Willem
Willem Manschot wijdt zich met ijver aan zijn werk in de smidse. Voor Kobus Prins maakt hij “een blat aan de hakke”. Hij smeedt een “haar”, dat is zo’n klein aambeeldje om een zicht of zeis te scherpen, haarspit genoemd. Hij maakt een “grepe”, repareert de “achterassche van een wagen” en legt ijzeren banden om de velgen van wagenwielen. Hij levert een “mes om brood te snijden”, klinkt “een ijzer op een plaat aan den haard” en vervaardigt voor L. Prins “een oven deure”.
En tussen al die smederijwerkzaamheden door heeft Willem tevens de zorg voor zijn bezittingen aan gronden en boerderijen, die hij verhuurd heeft. Daar moeten ook nu en dan reparaties plaats vinden. Hier worden “4 koperen krukken met zijn toebehoor” aangebracht, daar de “sluttinge gerepareerd, aan de vensters een nieuwen plaatgrendel met een nieuwe knip” gemaakt.
Soms wordt hij door klanten betaald met wederdiensten, zoals Kobus Prins die, ten behoeve van Willems vee, een paar voer hooi uit de Ruiterij, het weiland bij De Pol, ophaalde. Anderen vervoerden de geoogste rogge “uit den Esch”. Want Willem had ook zelf een boerderij-bedoening en bezat aan de overzijde van de straat een schuur voor zijn vee. Evenals iedere ingezetene hield hij één of twee koeien, mindervermogenden hadden een geit, ‘de koe der armen’. In de slachtmaand kwam een eigen gemest varken op ‘de leer’ te hangen, dat een dag later in stukken gesneden in de pekelton terecht kwam en nog weer later aan de zoldering in de keuken, de ‘wieme’, kwam te hangen. Voor de dagelijkse daaraan verbonden werkzaamheden zal hij wellicht een knecht of daghuurder hebben gehad. Gezeten burgers hielden tevens een paard en hadden een rijtuig als vervoermiddel, wanneer men op visite ging.
Paarden waren ook Willem niet vreemd. Hoe vele had hij er in zijn smidse al niet van nieuwe hoefijzers voorzien. Maar eens werd hem dat noodlottig, toen hij een trap kreeg van een paard. Het kwam heel hard aan. Zwaar gekwetst werd hij in bewusteloze toestand in zijn bedstede gelegd. Zijn vrouw verpleegde hem twee weken, toen stierf hij. Janna was weduwe geworden, de kinderen halfwees en de kerkeraad moest omzien naar een nieuwe organist.
De grofsmid en kerkorganist G. Willem Manschot, die in 1853, na de klap van een paard, overleed. (Collectie H. ten Dam).
J.G. (Janna) Manschot-Becking (1809-1892) woonde bijna zestig jaar in de Achterstraat. (Collectie H. ten Dam).
Veel bezittingen
Nu stond Janna plotseling alleen met haar zeven, nog jonge kinderen. De oudste dochter Louiza is nog maar zeventien jaar en de kleine Bernard slechts drie jaar. Aanvankelijk werd nog getracht het bedrijf met behulp van een knecht voort te zetten, maar dat bleek niet mogelijk. Janna werd genoodzaakt de smederij op te heffen.
Het is goed dat er heel wat bezittingen zijn. Dat stelt haar in staat uit de opbrengst daarvan in haar levensonderhoud te voorzien en bovendien haar kinderen onderwijs te laten volgen. Niemand van de jongens was in de gelegenheid geweest het smidsvak van hun vader te leren. En sindsdien kwam dit beroep dan ook niet meer in de familie voor.
Sedert het overlijden van haar man heeft Janna de administratie gevoerd van de verhuurde gronden en bouwplaatsen. Die administratie hield ze bij in een “Landhuur”-boek van folio-formaat. Daarin werden de gronden onderscheiden in hofland, bouwland, weiland en onontgonnen percelen.
Hofland voor moestuinen
Met hofland bedoelde Janna de betrekkelijk kleine stukjes, die vlak bij het dorp lagen en als moestuin werden gebruikt. In haar administratie vermeldt zij namen van percelen waarvan sommige nog bekend zijn. Van het hofland waren de meeste stukken in diverse kavels verdeeld en elke kavel had zijn huurder.
Op de “Boskerhof” lagen vier kavels. Mogelijk is dat nabij ’t Boske geweest, aan het eind van de Richterinkstraat en aan de Varsseveldsestraatweg. Het perceel in “den Kraayenboom” bestond eveneens uit vier kavels. Die naam is thans nog bekend voor de grond tegenover de landbouwschool aan de Lijsterbeslaan. Hendrik Jan Meinen was huurder voor ƒ 3,50, evenals Lammert Prange. Willem Kasseler en Lammert Klompenhouwer hadden kennelijk een kleiner stuk, want zij betaalden ƒ 2,-, respectievelijk ƒ 1,50. Later had Janna zelf daar een tuin in gebruik evenals Willem Huls, vrouw Hoftijzer en Abraham ten Dam.
Dan is er sprake van de Knibbelweide, dat op de Kemena zal hebben gelegen. Daar waren zes kavels. De totale opbrengst hiervan was ƒ 14,20 per jaar, wat evenwel na 1883 gestegen was tot ƒ 19,70. Verder lag er nog een kavel in de Paardeweide, die ene Laak had gehuurd. De Paardeweide lag eveneens op de Kemena, waar nu het gebouw van de Christelijke Scholengemeenschap staat.
Tenslotte vermeldt Janna’s boekhouding dertien kavels hofgrond op het Smees. Daar tuinierden onder anderen Berend Prins, Jan Kappers bijgenaamd “Hompele”, Hendrik-Jan Schaapveld. Later waren onder anderen huurder Jan de Wikker, Kris Veldboom, Jan te Hoonte en “de vrouw van de Wildeboer”.
De tuinen op het Smees veranderden vaak van huurder. We komen ook de namen tegen van Willem Walvoort, Jan Neerhof, H.H. ter Beest, later aan Fles verhuurd, D.J. Hoitink, G.J. Rots en Hendrikus te Hennepe.
Tot 1862 bracht de hofgrond ieder jaar een bedrag van ƒ 81,70 aan pacht op. Van 1863 tot 1882 wordt dit door bemiddeling van notaris mr. B.A. Roelvink verhuurd. De opbrengst is dan beduidend hoger, namelijk ƒ 98,05. Wanneer deze notaris in 1882 overlijdt, wordt hij opgevolgd door notaris Maitland, maar Janna gaat voortaan weer zelf de huurafspraken maken. De opbrengst is dan echter wel enkele guldens minder per jaar.
Niet iedereen betaalde de huur op tijd. Overeengekomen was betaling met Sint Maarten, dat is 11 november, maar sommigen kwamen het geld pas in het volgende jaar brengen. Janna moest wel eens tot mei wachten. In een aantal gevallen, als de huurschuld steeds opliep, werd betrokkenen de huur opgezegd. Sommigen hadden drie jaar achterstand.
Het verhuurde bouwland
Maar behalve hofland bezat Janna ook bouwland, dat ze verhuurde. Dat waren veelal percelen van één of meer schepelzaad grootte. Dat bouwland was gelegen “voor op de Esch”, waarmee bedoeld wordt het perceel waar nu de fabriek van Sonoco staat aan de Damstraat. Op het Smees lag 64.50 are, op de Boskeres 55.10 are. In de Giezenbos “een molderszaad”, verder lag daar 50.90 are, het bouwland Draaiom was 28.70 are, dat zij in 1872 verkocht aan de “Hervormde Armen”, het Holland 58 are, de Neerhoffer Delle 42.50 are, Smachtschot 65.10 are, alsmede nog een “molderszaad”. Dan was er sprake van Langevoren, negen schepelzaad groot, oftewel 1.27.70 ha. Achter de Linde had Janna nog bouwland evenals het stuk Peereboom, groot 38.40 are en vier stukken Kempink, vijf schepelzaad op Prinsenkamp en nog een perceel “op den Nes” gelegen.
Verschillende van deze gronden bezat Janna samen met haar beide broers. De meeste percelen waren voor een geldbedrag verhuurd, maar ook waren er enige tegen de derde garf verpacht. Dat wil zeggen dat de huurder het derde deel van de opbrengst als pachtprijs verschuldigd was in natura. Voor de huurder had het dit voordeel dat, als de oogst weinig opleverde, ook de pachtprijs minder was.
De derde garf betrof het gewas rogge, terwijl soms de landheer-/vrouw (verhuurder/ster) recht had op wat vruchten uit de boomgaard. In latere jaren werd de derde garf afgeschaft op het “Smachtschot”, dat onder die voorwaarden gehuurd was door Lievers. Deze heeft toen “de garven gekogt voor 8 gulden”.
Janna maakt ook meermalen van wederdiensten gebruik. In 1880 heeft “Derk Hoftijzer een nieuwe wateremmer meegebragt van Bocholt” en een jaar later zaaide deze voor haar “een schepelzaad spurje … een schepelzaad knolzaad… twee schepelzaad rogge… een Dag en twee kar aarde gevaren”. Voor al dat werk werd ƒ 7,77 van de pachtprijs in mindering gebracht.
Ene Heuzinkveld vervaardigde in 1866 voor Janna 23 el grof linnen laken. Waarschijnlijk had zij het vlas (of garen) bijgeleverd. De dienst was ƒ 2,75 waard, zodat Heuzinkveld de rest van het huurbedrag, zijnde ƒ 1,75, nog moest betalen.
Weilanden
Zoals reeds werd opgemerkt, behoorde een weiland achter de Pol, Ruiterij geheten, tot het bezit van de Manschots. Ook had Janna 1.14.84 ha weiland op het Smees, dat in 1870 (waarschijnlijk) verkocht werd voor ƒ 1390,-. Ook aan de Boterdijk in het Goor lag een weiland ter grootte van 1.82.40 ha, dat eveneens in 1870 werd verkocht. De opbrengst daarvan was belangrijk minder, namelijk ƒ 600,-. Uit de erfenis van haar broer Jan verkreeg Janna een weide “op het Broek”, terwijl ze ook nog wei- en bosgrond bezat in de Giezenbos.
Plaggen-en schaddengrond
De bos- en veengronden werden niet verpacht. Wel kon de opbrengst daarvan onderhands of openbaar aanbesteed worden, zoals bomen die op stam verkocht werden. Dat gebeurde ook met veengronden. Het veld werd dan eerst afgemaaid en de bovenste zode met rietstoppels en wortels afgestoken. Dat waren schadden, die gedroogd werden en als brandstof gebruikt. Ook van de met heide begroeide percelen werden plaggen gestoken die veelal in de potstal of paardestal terecht kwamen en vermengd met de uitwerpselen van de dieren als mest op de akkers werd gebruikt.
Janna bezat bosgrond in het Goor, hetwelk voor de helft eigendom was van haar schoonzuster Elisabeth, die met Muller was getrouwd. Later, na het overlijden van deze ouders, ging het halve eigendom naar de vijf kinderen, de Erven Muller.
Dan is er nog sprake van twee stukken bosgrond in de Schaarsheide, van bosgrond op de Kieftsheide, op de Hollenberg, bij de Smeesweide (dennenbos, hakhout en heide), en “bosjes in den Barloschen Esch”, veengrond in Varsseveld en schaddengrond in ’t Goor alsook in “Stapelkamps Bosch” dat ze van haar overleden broer Jan had geerfd en delen moest met haar broer H.J. Becking.
In het jaar 1880 verkocht Janna voor ƒ 17,90 aan plaggen en schadden. Kort tevoren had zij “aan de Prange uit Lintelo verkogt voor 260 Gulden hout” van één van haar bouwplaatsen.
De bouwplaatsen
Tot het bezit van Janna c.s. behoorde ook een aantal bouwplaatsen. Als eerste wordt genoemd het Neerhof in Dale, waarvan D.J. Neerhof de pachter was. De pacht werd in 1866 beëindigd, toen de boerderij verkocht werd.
Dan is er de bouwplaats Lubbers in Barlo (Meinenweg), die aanvankelijk aan J.H. Lubbers was verhuurd, maar vanaf 1867 aan G.J. Mierdink voor “zestig gulden en 96 Eijeren”. In 1877 wordt de boerderij aan de huurder verkocht voor ƒ 13.370,-.
Vervolgens de bouwplaats Pennings (Hofstedeweg). Gerrit Jan Pennings is de pachter, die daarvoor jaarlijks moet opbrengen “de som van 48 gulden, 8 pacht hoenders, 96 eijeren en 4 ponden vlas”. In 1872 is Pennings “na Amerika vertrokken” en wordt de boerderij verpacht an Roelof Somsen voor “56 gulden en 96 eijeren”. Zo nu en dan verleent Somsen wederdiensten door voor Johanna schadden op te halen, waarmee hij ƒ 7,65 verdient hetwelk op de pachtprijs in mindering wordt gebracht.
Het Slaa in de Heurne behoorde ook, samen met haar broers, tot Janna’s bezit. Tot 1868 was G.J. Huitink de pachter, vervolgens Jan de Breukelaar “Welke jaarlijksch moet betalen 40 Gulden en 60 eijeren”. Vanaf 1880 werd het Slaa verpacht aan Wensink, die daarvoor ƒ 48, moest neertellen en zestig eieren. In die jaren noteert Janna ook: “aan Wensink een Kalf verkogt voor ƒ 5,50”.
Dan is er nog de Slaa Schoppe, dat van 1852 tot 1867 door J. Weggelaar was gepacht, daarna door Evert Jan Beernink. De pachtprijs was ƒ 20,-. In 1874 heeft Beernink voor Janna vlas gebraakt hetwelk hem 75 cent opleverde.
Wanneer haar broer Jan kinderloos overlijdt, laat deze aan Janna aandelen in drie bouwplaatsen na, namelijk “Brijzak” door bouwman Smees gepacht, “De Scheper” op de Haart, dat aan Hendrik Jan Rensink was verhuurd voor ƒ 65,-. Deze boerderij werd echter in 1890 verkocht. De derde bouwplaats is Bekker op de Haart, die voor ƒ 40,- verhuurd was. Ook deze boerderij werd verkocht en bracht, samen met De Scheper, ƒ 12.600,- ор. Tenslotte wordt genoemd het Grevengoed in Barlo, hetwelk voornamelijk uit bouwland bestond. Het moet een groot goed geweest zijn, gelegen “naast Zwietink” en “bij Wolterink“, dus aan de Markerinkdijk.
Tot besluit
Tenslotte nog iets over de kinderen van Janna. Mina trouwde met J.G.H. Martens in Eibergen. Zij werd al vroeg weduwe en trok later met haar kinderen, voorzover deze nog thuis waren, in bij haar moeder in de Achterstraat, nadat zij een zenuwinzinking, als gevolg van de dood van haar man en daarop van haar twee jongste kinderen, na zes jaren was te boven gekomen.
Na het overlijden van haar moeder verhuisde ze naar een pand aan de Markt, thans nummer 12. Louiza trouwde met Hendrik Beukenhorst, goud- en zilversmid in Winterswijk. Gelijktijdig treedt ook Betje in het huwelijk en wel met Abraham ten Dam, de latere kammenfabrikant. Haar zoon Jacob kreeg, vermoedelijk als gevolg van een onbeantwoorde liefde, een zeer diepe depressie, waarvoor hij jarenlang in Zutphen opgenomen moest worden. Hij stierf ongehuwd in 1873. Zijn broer Jan werd arts in Winterswijk en trouwde met A.G. Tenkink van “Meenk” in Miste. Dochter Heintje werd de echtgenote van haar achterneef B.H. Becking, die een hammenrokerij had en in zout grossierde. Hij stond zodoende bekend als “Salt-Becking”.
De jongste zoon Bernard voerde met zijn zwager de directie van de kammenfabriek Ten Dam & Manschot. Hij liet aan de Bredevoortsestraat een huis bouwen, thans nummer 51. De Ten Dams woonden aan de overkant, op nummer 40.
Janna bleef tot haar dood in de Achterstraat wonen en overleed op 22 januari 1892. Zij werd 82 jaar.
Het bovenstaande is een samenvattende bewerking van een familiekroniek, voor een belangrijk deel ontleend aan het “Landhuurboek”, samengesteld door Henk ten Dam te Zwolle, getiteld “Johanna Geertruyt Manschot-Beckings Landhuurboek vertelt (1799-1892)”, deel I en II, 1985, te raadplegen in het archief van de gemeente Aalten.
Wij denken dat dit niet klopt. Gerrit Willems oudere broer Hendrik Jan (*1799) werd inderdaad ook grofsmid, maar overleed in 1839 als vrijgezel in het huis aan de Prinsenstraat, destijds nummer 228 (bronnen: ecal.nu en wiewaswie.nl). Er was wel een andere grofsmid die Hendrik Jan Manschot heette en die woonde aan de Kerkstraat, maar dat was een broer van Jacob en dus een oom van Gerrit Willem. ↩︎
Kolossale pilaren ondersteunen in Aalten het gewelf van de NH St. Helenakerk, die met zijn gigantische omvang het centrum van het dorp moeiteloos beheerst. Koster A.J. Heusinkveld gaat mij voor naar het koorgedeelte en wijst naar de plafondschilderingen hoog boven hem. Ik zie Maria met het Kind, het hoofd van Christus, engelen, koningen en een voorstelling van de Heilige Geest. Ze sluiten niet op elkaar aan.
Grote stukken wit onderbreken de rond 1900 ontdekte en toen blootgelegde schilderingen die er, meent Heusinkveld, in 1471 werden aangebracht. Hij wijst opnieuw naar boven: „Kijk daar staat weliswaar 1411, maar laat je daardoor niet van de wijs brengen. De man die dat schilderde was op dat moment waarschijnlijk dronken en maakte toen in plaats van een ’7’ een ’1’. Dat zei mijn voorganger tenminste altijd.”
Oude Sint-Helenakerk, Aalten
Laatste Oordeel
Eind november van het vorig jaar werden ook de eeuwenoude schilderingen op de wand van de Consistorie blootgelegd en gerestaureerd. Ze beelden het Laatste Oordeel uit en dat liegt er niet om: engelen leiden de goede mensen naar Jeruzalem, terwijl de slechteriken onder ons naar het vagevuur worden gebracht. Daar zitten sommigen al te zweten in enorme ijzeren kookpotten.
De kerk, met mooie kroonluchters, staat barstens vol banken. „Die zijn zondags — wanneer we 3 diensten hebben — vaak alle bezet”, aldus de koster. „Er is plaats voor 1000 man. Jawel, in Aalten met 3 gereformeerde kerken, 1 roomskatholieke kerk, onze Nederlands Hervormde kerk en een synagoge wonen veel gelovigen. Ons dorp wordt ook wel het Jeruzalem van de Achterhoek genoemd.”„Het is hier soms voller dan vol”, beaamt Evert Smilda, voorzitter van de Vereniging Oudheidkamer Aalten, die mij rondleidt. „Ik was eens een keer aan de late kant en vroeg de man bij het gangpad om wat op te schuiven. Hij deed het wel, maar met tegenzin. “Wie bunt zuunig in schoeven”, zei hij.”
Koster bellen
Het in 1100 gestichte en in gotische stijl veranderde gebouw is te bezichtigen. Wie de koster belt — 05437-72896 — of bij hem aanklopt op Kerkstraat 2, wordt geholpen. „Als de mensen mij maar niet tijdens het eten bellen.” Aalten (11000 inwoners) is best een aardig dorp, met een door auto’s vergeven Markt die als eerste in Gelderland tot beschermd dorpsgezicht werd verklaard. Dat dankt het plein vooral aan de St. Helenakerk en aan twee oude panden, die nu het gemeentehuis vormen, met een weinig opwindend stuk nieuwbouw ernaast.
Oud in jaren is het restaurant Stegers aan de overkant. In het terrasmuurtje aan het trottoir is een eeuwenoude steen gemetseld die oorspronkelijk in de gevel zat. Er valt, vaag, een hert op te zien op zijn achterpoten. Een woord van 26 letters staat erbij. Niemand weet wat het betekent. „We staan hier voor het raadsel van Aalten”, zegt Smilda. „We weten overigens wel dat zo’n opstaand hert een symbool voor de rechtspraak was. Welnu, hier in de herberg is vroeger wellicht recht gesproken.” We lopen verder door het dorp (een echt streekcentrum) met enkele oude panden zoals Huize Ahof en het mooie 19e eeuwse herenhuis (nu pension) Beekhuize.
De 18e eeuwse Freriksschure achter het museum Frerikshuus is een van de weinige bewaard gebleven boerenwoonhuizen in het centrum van Aalten. Wie er langs loopt, bevindt zich even later op de door auto’s geplaagde Markt, met die zo indrukwekkende NH. St. Helenakerk. (Foto Peter Drent bv)
Frerikshuus
We belanden tenslotte in het boeiende museum Frerikshuus aan de Markt, dat vol staat met gebruiksvoorwerpen: kostuums, zilverwerk, porselein en wat al niet. Eén kamer is geheel gewijd aan de hoornindustrie die hier een eeuw lang, tot in de jaren 70, een unieke plaats innam. Prachtige pijpen, kammen en wat maar van buffelhoorns te maken viel, zijn er te zien.
In de grote schuur achter het prachtige huis worden o.m. ambachten uitgebeeld, zoals de radmakerij. Het museum is in deze tijd open op maandagen, woensdagen en vrijdagen van 14-17 uur. Van 31 maart tot en met 12 mei is er een speciale expositie over de bezettingstijd en de bevrijding. Vele onderduikers hielden zich hier in Aalten tijdens de Tweede Wereldoorlog met succes schuil.
Het dorp ligt in de eeuwige charme van de Gelderse Achterhoek met veel bos, bosschages, besloten akkers en weilanden, stille weggetjes.
Bredevoort
Twee kilometer van Aalten droomt het duizendmaal mooiere stadje Bredevoort met zijn mij al van verre toewinkende walkorenmolen, zijn aloude St. Joriskerk, zijn stille straatjes, zijn bejaarde aandoenlijke pandjes, zijn weemoed. Ik hernieuw op de valreep de kennismaking met bakker Ben Helmink, de voorzitter van de VVV, die vertelt dat er nog steeds wordt gerestaureerd. „Huize St. Bernardus”, zegt hij, „dat grote gebouw uit 1764 aan ons plein ’t Zand, is net klaar. Je gelooft je ogen niet. Het is nu werkelijk prachtig. En zo waardig! Bredevoort wordt elk jaar mooier. Dat is het.”
Een nieuwe zwervende redacteur stuit op rudimenten van het Achterhoekse nationalisme.
Villa ‘Beekhuize’, Aalten
Door HENRI BEUNDERS — „Bij Arnhem eindigde de wereld! Nog lang nadat wij hier kwamen wonen, in 1969, vroegen vrienden die belden dat ze ons wilden opzoeken: „Kunnen we nog wat voor jullie meenemen?” Mevrouw Pruim zegt het met een spottend lachje, maar er klinkt een nog altijd niet verflauwde verontwaardiging doorheen.
Sinds twee maanden drijft ze samen met haar man, eens Haags advocaat en sinds jaar en dag kantonrechter te Terborg, een pension in hun, uit 1826 stammende kapitale pand „Beekhuize” in Aalten. Terug naar het westen willen ze nooit. „De Achterhoeker is erg tolerant, hartelijk en gastvrij. Hier eindigen veel zaken in een schikking”, zegt Pruim tijdens het serveren van het ontbijt.
De IJssel een grotere barrière dan de landsgrens waar ze zo dichtbij wonen? Wie in Dinxperlo een tijdje door de Heelweg — linkerstoep Nederland, rechterstoep Duitsland — loopt, zou het wel haast denken. Men wandelt, fietst en winkelt over de grens alsof die niet bestaat. Mevrouw Pruim haalt haar kleine ontbijtbolletjes in Bocholt. De douaniers komen voor alle passanten hun hokje nauwelijks meer uit.
Met grensproblemen heeft de kantonrechter dan ook nooit te maken. „Nou ja, nooit, laatst moest er een kofferbak open. Lag er een vrouw in. „Ik lig altijd in de kofferbak als ik met mijn man uit rijden ga”, had ze gezegd. Ze bezat simpelweg geen pas. Die kreeg wel een proces-verbaal aan de broek”.
Achterlijk
Veel op heeft men in Aalten echter niet met de Duitsers. De informatie over en weer stelt niet veel voor. In Aalten valt een reclameblaadje uit Bocholt in de bus, in het hoekje „Grenspost” bericht De Graafschapbode dat de Anholter windmolen weer wieken heeft. Of dit komt omdat Aalten protestants-gereformeerd is en Munsterland katholiek? Men weet het niet. Misschien is het, zo menen sommige Aaltenaren, wel de mentaliteit zoals die bijvoorbeeld afstraalde van het plakkaat dat de Duitsers als vóór de finale voetballen in Mexico bij de grensovergang Heurne-Aalten hadden opgehangen: „Jetzt betreten Sie das Land des Weltmeisters”. Een Nederlandse douanebeambte vertelt glunderend dat zij er als de kippen bij waren om na afloop er het woordje „vice” tussen te krabbelen. „Iedereen vond het prachtig dat ze hadden verloren”.
Behalve voor de westerlingen blijkt de IJssel echter ook voor vele Achterhoekers nog altijd een grens naar een andere wereld. De waardering voor die andere wereld is de laatste tijd wel sterk veranderd. „Vroeger was alles wat uit het westen kwam mooi. Zonder drie flats was je als dorp achterlijk. Er is daardoor veel moois vernield”, vindt mevrouw Pruim. Die tijd lijkt voorbij. Het nostalgie-golfje dat na de stormvloed van de moderniseringsdrift over de IJsseloever sloeg, heeft nog net op tijd wat oude fraaiigheden kunnen redden. Als je hier wat rondrijdt, zie je hoe men overal bezig is weer kronkelige en bollende straatjes met kasseien aan te leggen in de dorpskernen, en hoe de culturele regionale renaissance in volle gang is.
„Wie zet puntdroad biej ’n Iessel. De leu uut ’t west’n komt der niet meer in!” van de Achterhoekse „Nationalisten” die enige jaren terug deze dreigende taal uitsloegen — het was de voedingsbodem van het succes van de popgroep Normaal — wordt weinig meer vernomen. Op het oogstfeest in De Heurne, een gehuchtje tussen Aalten en Dinxperlo, loopt een enkeling niettemin met een door de Road voor Achterhooks Belang uitgegeven „paspoart” op zak. Maar bij de meesten lijkt dit verkapte minderwaardigheidsgevoel allang plaats te hebben gemaakt voor een stevig verankerde trots op het eigene.
In het maïslandschap is op het akkertje voor de demonstraties maaien met de zeis, schovenzetten, vlegeldorsen, ploegen en eggen nog een halve hectare rogge verbouwd. Men lacht en maakt grappen als ook sommige bejaarde boeren deze oude technieken al bijna verleerd blijken te hebben. Alleen de handen van de manden- en mutsenmaker gaan nog snel en routineus, zij hebben hun vak nooit opgegeven. De talloze telelenzen, video- en super-8-camera’s waarmee de ruim 1500 autochtonen en toeristen elkaar staan te filmen doen vermoeden dat het oogstfeest in De Heurne zich reeds in de dubieuze overgangsfase bevindt van oprecht volksplezier naar toeristische attractie.
Klootschieten
„Men moet beter uitkijken als er wordt gegooid, want een kloot kan hard aankomen”. (Foto NRC Handelsblad/Vincent Mentzel)
Op zoek naar een nog niet door de massa ontdekte uiting van opgeleefde folklore verwijst een van de talloze kleurige boombiljetten (kermis, motorcross, bonte avond, men kan het zo gek niet verzinnen of het hangt wel aan een beuk of eik aangekondigd) naar de grens ten zuiden van Winterswijk. Daar is bijna het hele ‘buurtschap’, meer dan 80 mannen, vrouwen en kinderen uitgelopen om mee te doen aan de wedstrijden klootschieten.
Telkens twee teams van 5 of 6 leden proberen het vier kilometer lange parcours door het prachtige ‘„’coullissenlandschap’ tussen Woold, Kotten en Achterwoold in zo weinig mogelijk schoten af te leggen. Het is niet moeilijk te zien waarom ”t aole spel’ zo snel aan populariteit kan herwinnen.
Wie kan gooien, kan ook klootschieten. Er wordt een hark over de weg gelegd, men neemt tot daar een aanloopje en gooit de houten, met lood verzwaarde ’tennisbal’ van om en nabij de halve kilo zo ver mogelijk over de straat. De anderen hollen er roepen achteraan „Astubleef”, juicht er een over zijn worp van wel 80 meter. „Ie gooit er met de pette naor”, roept een ander die de kloot van zijn voorganger uit de maïs aan de overkant van de sloot moet zoeken.
Op het erve Esselinkhaar staan de thermosflessen gereed op een keukentafeltje. Men is halverwege, tijd voor een pauze. Organisator Massop van de Winterswijkse Klootschieters Vereniging spreekt de enthousiaste maar onervaren nieuwelingen nog eens vermanend toe. „Dit parcours is wel verzekerd, maar men moet beter uitkijken als er wordt gegooid, want een kloot kan hard aankomen”. Als bewijs laat hij zijn scheenbeen zien waar een half jaar terug een kloot, al stuiterend over ditzelfde stukje klinkerweg, tegenaan knalde. Hij tobt er nog mee. Vandaar dat er alleen koffie wordt geschonken. „Vroeger was het „zoepen en nog eens zoepen”, daar kwamen steevast brokken van”. Dat was trouwens, zo legt hij uit, ook de reden dat vroeger dit goedkope vertier van het ‘klootjesvolk’ vaak verboden was.
Dat het woord sindsdien vooral de lachlust opwekt — „er is geen zak an” had de kantonrechter verzekerd — deert Massop al lang niet meer. „Het is een serieuze sport. Onze bond heeft dan ook geweigerd toe te geven aan de Nederlandse Sportfederatie die wilde dat we het „kogelwerpen” gingen noemen”. En hij drukt een folder en een sticker in de hand. ‘Klootschieters doen het op de weg’. Volgend jaar worden de nationale kampioenschappen, in bakermat Twente, voor het eerst gehouden in de Achterhoek. Voor de Kottense grensbewoners is het vooral een zondags spelletje. „Het is mooi weer, je ziet mekaar weer eens, het is gezellig”, zo zegt een van de koffieschenksters. „Volgende week hebben we hier paardenspannen”.
Tiroleravond
De geringe hoeveelheid alcohol wordt ’s avonds ruimschoots goedgemaakt op de door de Winterswijkse afdeling van „Jong Gelre” georganiseerde Tiroleravond op camping Nieuw Beusink. Een dikke 40 vaten Grolsch, 200 glazen het vat, heeft men aangesleept voor de verwachte 800 bezoekers. Men zit aan lange tafels, men danst, men drinkt, het rumoer zwelt allengs aan, maar het blijft gemoedelijk. De Grensland Muzikanten spelen de hier zo populaire Egelander-muziek van Ernst Mosch. Jong en oud danst erop. De Achterhoekse formatie Free Sense speelt de tweede helft van de avond wat moderners en luidruchtigers. Iets na twaalven zet de groep „Steer it up” van Bob Marley in. „’t Bier is op! Oh wat baal ik, ’t bier is op” zingt de zanger. En normaal zomers weekeinde langs de Achterhoekse grens is voorbij.
„Men moet beter uitkijken als er wordt gegooid, want een kloot kan hard aankomen”. (Foto NRC Handelsblad/Vincent Mentzel)
Dankzij de speuractiviteiten van de Aaltense historicus E.M. Smilda zijn veel historische gegevens over de postbestelling in de gemeente Aalten boven water gekomen. Een terugblik in de geschiedenis van het postwezen leert dat koeriers en bodes begin 19e eeuw verantwoordelijk waren voor de bezorging van brieven en berichten van zowel de overheid als particulieren.
Precies op de plek waar in 1986 het toenmalige nieuwe postkantoor aan de Peperstraat werd geopend, begonnen Hendrik Jan te Gantvoort en Garret Jan Hoopman in 1812 een “postwagendienst” naar Zutphen.
Karvoerder
Het ‘nieuwe’ postkantoor aan de Peperstraat.
Bekend is dat in 1742 ene Hendrik Hoopman “karvoerder” was tweemaal per week naar Zutphen reed. Hoopman woonde destijds ook in de Peperstraat, een locatie die door de eeuwen heen een belangrijke rol heeft gespeeld in het plaatselijk postwezen. In 1784 is er sprake van een “postwagen” die tweemaal per week via Zutphen naar Aalten, Bocholt en Borken reed. Op twee andere dagen werd de route omgekeerd afgelegd. Brieven werden voor een stuiver meegenomen en afgeleverd bij “Roelof Arentzen in De Klok”.
De eerder genoemde Te Gantvoort reed met zijn postwagen via Zelhem en Hengelo naar Zutphen. In 1827 was Jilles van Buul de eerste door de gemeenteraad aangestelde “distributeur der brievenpost”. In 1832 benoemde de raad Jan Berend Lohuis als eerste bode. Hij verzorgde de post naar Groenlo. Gerrit Schotman was in 1843 zijn opvolger. Gerrit Jan te Tuunte werd belast met de brievenloop naar Winterswijk.
Met de invoering van de postwet in 1850 verviel de bemoeienis van de gemeente met het postwezen. Schotman verloor zijn baan en Te Gantvoort emigreerde in 1854, op 60-jarige leeftijd, met zijn gezin naar Amerika.
Vaak verhuisd
De Aaltense post zou nog tal van keren verhuizen. Zo opereerde men vanuit een schuur in de Dijkstraat, vanuit de Landstraat (later schoenhandel Ebbers), hoek Kerkstraat-Peperstraat (later modehuis De Postiljon) en vanaf 1922 in de voormalige burgemeesterswoning aan de Haartsestraat. Deze locatie werd op 26 juni 1986 verruild voor nieuwbouw aan de Peperstraat.
Ongeveer 20 jaar later werd het postkantoor in Aalten opgeheven. Sindsdien kan de Aaltense bevolking voor haar postzaken terecht bij de Primera aan de Bredevoortsestraatweg.
AALTEN — Wat betreft doldwaze evenementen is Amerika altijd een voorloper geweest. Toch kunnen de Nederlanders er ook wat van. Zo worden zaterdag 27 juli in het Gelderse Aalten alweer voor de derde maal de waterskikampioenschappen achter auto’s gehouden.
Organisator Henk Houwers is er trots op dat hij als eerste dit festijn in ons land heeft geïntroduceerd. „Een aantal jaren geleden heb ik het waterskiën achter auto’s eens in Amerika gezien. Meteen dacht ik waarom zouden we dat ook niet in ons land kunnen doen. We hebben tenslotte voldoende sloten en plassen daarvoor.”
Bij de kampioenschappen in Aalten is de snelheid niet belangrijk. Op het 550 meter lange parcours aan de Slingebeek (nabij camping Goorzicht) zal de jury de zestig beginnelingen en gevorderden beoordelen op techniek, presentatie en kleding. Wat het laatste betreft, kunnen de meest vreemde uitdossingen worden verwacht. „Sommigen komen verkleed als een oud omaatje, anderen weer als Batavier,” zegt Houwers.
„Het leuke is dat alles mag, maar niets hoeft. Een kushandje naar de jury kan bijvoorbeeld al extra punten opleveren.” Het evenement begint om 14 uur en wordt in de pauze opgeluisterd met een roeiwedstrijd op boomstammen van vierhonderd kilo.
Aalten heeft een groot aantal boerderijen met een eigen naam. In het adresboek van de gemeente Aalten uit 1967 worden er zo’n 480 genoemd. Bijna al deze namen zijn uniek. Om verwarring te voorkomen lag het voor de hand om een boerderij een naam te geven die nog niet voorkwam. Wel vindt men bijvoorbeeld het Oude Loo en het Nieuwe Loo, Groot Kampe en Klein Kampe, zelfs ’t Paske, Groot Paske, Klein Paske en Nieuw Paske. Dit zijn vaak boerderijen, die voorheen één hofstee vormden, maar die bij verdeling onder de kinderen in delen is gesplitst. Namen met “Olde” of “Oude” wijzen dan op het oorspronkelijke huis.
Wanneer men die namen gaat bekijken, doet men een interessante ontdekking. Ze zijn in te delen in verschillende groepen. Zo is er een groep namen, waaruit men kan opmaken hoe de begroeiing rondom het erf vroeger was en in wat voor milieu de boerderij werd gesticht. Een andere groep wijst op het bedrijf, dat daar vroeger naast landbouw en veeteelt werd uitgeoefend. Veel boeren, en vooral de kleine, hadden voldoende tijd om er iets naast te doen en er wat bij te verdienen, wat dikwijls noodzakelijk was.
Nu is het geven van namen aan boerderijen al zeer oud. In het verpondingskohier van 1647/50 staan onder Aalten de personen genoteerd die de verponding (een grondbelasting) moesten betalen, evenals onder Bredevoort. Maar onder de buurtschappen worden de namen van de boerderijen vermeld, met daarachter de namen van de bewoners. Zo hebben we een lijst van hofsteden die toen bestonden. Veel van de tegenwoordige namen komen er al in voor.
Men moet wel een zeer grote fantasie bezitten om zich te kunnen voorstellen, hoe het Aaltense land er eeuwen geleden uitzag. Negen tiende van het land bestond uit heide, bos en moeras. De bebouwbare oppervlakte was gering en werd slechts gebruikt voor de teelt van groenten en enkele graangewassen. De meeste boerderijen waren klein: stedekes. Markeverdeling, kunstmest en betere afwatering hebben een einde gemaakt aan de prange en de marode van de boer.
Boerderijen, genoemd naar de begroeiing van de omgeving
De volgende namen vragen om een verklaring: Bokkel, in 1284 Buclo genoemd, beukenbos. Het Walfort heette voorheen het Waldenvort, een voorde (door de Slinge) bij het Wald, bij het bos. Zo ook Walvoort op de Haart, met een voorde door de Keizersbeek.
’t Olde Brusse, Lintelo
De naam Voorst (van forestis) werd gebruikt voor een woud, waarin niet gejaagd mocht worden; het was privé jachtterrein van de koning of de heer. Het terrein van de Snoeijenbos is in het bos gerooid. Brusse is gevormd van: Brusch, struikgewas, ’t Hagt en het Heegt: bos van laag hout, misschien bestaande uit hagedoornstruiken.
De Slehegge kan aan de sleedoorn herinneren, ’t Heggeltje: een kleine hagt. De Hakstege lag aan een smal pad (stege) door het hagt. De Rieste dankt zijn naam aan het rijshout. De Heisterkamp is gesticht op een terrein, waar veel struikgewas groeide.
In 1386 komt de naam Varenvelde en later nog het Verrevelt voor, wat nu het Vervelde is, De Veernhof is ook ontstaan in een veld vol varens. De Tente dankt zijn naam aan de tente, het boerenwormkruid. De Greute herinnert aan de gruit, de gagel, waarmee men het bier gistte en die op moerassige grond groeide, evenals het riet, wat men terugvindt in de naam de Riete. Woest onbebouwd land, vage vindt men terug in Vaags.
Men moet zich van deze hoogten geen grote voorstelling maken. Een verhevenheid van een halve meter werd al een bult, een horst of een heuvel genoemd. Deze hoogten boden geen enkele bescherming tegen de vochtige omgeving. De huizen waren erg vochtig.
Namen als De Bulte, Bultink en De Heuvel spreken voor zich. De Brink (brinc) was een met gras begroeide hoogte. De Bree (van bride) wordt beschouwd als een akker op de es. Drenthel (oorspronkelijk Drenthelo): bos op een hoogte. Haartman en Haartelink: een haart is een hooggelegen heideveld. Hengeveld (heng, helling), Hillen (hil, heuvel), Hoopman, de Klinke (heuvelachtige heidegrond met hier en daar plassen en poelen).
Tammel (in 1384 Tanbulen): dennenbos op een bult? Hondorp: dorp, terp, hoogte ter grootte van een hont, een oppervlaktemaat. Ook het Westendorp wijst op een hoogte. Wierkamp: wier, wierde, hoogte uitstekend boven een natte omgeving.
Boerderijen, in op bij een moeras gelegen
Het grootste gedeelte van de gemeente Aalten was vroeger moeras. Alleen de heuvelrug Bocholt–Vragender stak boven de moerassen uit. Deze broeken waren ontstaan doordat de riviertjes de Slinge, het Zilverbeekje en de Keizersbeek het water niet voldoende konden afvoeren. Daarom hebben zoveel boerderijen een moerasnaam, zoals Goorhuis, Goorman, Goorzicht, Moorveld, de Stroete (drassig onland), Veenemaat, Groot en Klein Veenhuis, ’t Veentje, Wijnveen (winne boerderij, boerderij in het veen), Hagenbroek (een broek met hagendoornstruiken), Kortenbroek (een broek met kort gras en daarom onvruchtbaar land), de Woerd (woert, laag liggend land).
Bolandsweide (bol, week, moerassig, modder). De Nonhof (in 1281 den Honhof) en de Hennepe (in 1284 Honepe), beide namen van “hoen” en “huun” gevormd. Luiten, in de volksmond Luten, was laaggelegen slecht land, lute, terwijl Maris vrijwel hetzelfde voorstelde: moeras. Glieuwe: gliede, zwarte glanzende grond, turf. Somsenhuus: somp, moerassig land. Pietenpol (in 1640 Pytenpoel): pitte, put, kuil, dus een poel op een lage plaats, De Put (kuil, poel). ’t Slaa: slade, heideplas, moeras. Te Sligte (in 1384 Schlichte): vlak moeras. Mager: pover schraal land. Het Navis bezat een vochtige weide; nate, nat en vis, Wisch, wiese, weide. Bij Amerongen staat nog de middeleeuwse woontoren de Matewisch.
Pietenpol, Haart
Kampnamen
Stapelkamp, Heurne
Een aantal namen eindigen op -kamp. Oorspronkelijk waren de kampen kleine stukjes land, die in de bossen van struikgewas en bomen waren ontdaan, ontgonnen bos dus. Later heeft het woord kamp de betekenis gekregen van akker.
Slechts enkele namen herinneren aan het ontginnen van woeste gronden. Nijland, Nijveld, Nijhof, Nieuwkamp, Nieuwe Weide. De Bijvanck, wat er bij gevangen, bijgenomen werd. Te Brake wijst ook op het ontginnen, het breken van de woeste grond. Ruwhof: rude, rode, ontgonnen land.
Boerderijen, die herinneren aan passen, hekken, tollen enz.
Een pas is een doorgang in een landweer, een houtwal. De bewoner van de nabij gelegen boerderij moet oppassen, toezicht houden op de binnenkomende personen. Zo’n boerderij droeg soms de naam “Pasop”. Langs de Romienendiek liggen bijvoorbeeld het Paske, de Pasop en de Paskerhut: de bewoners moesten de personen in de gaten houden die door de Wolboom en het Zwarte Veen de marke binnenkwamen. Op de grens met het Varsseveldse gebied bij de Varsseveldseweg, ligt ook een Pas. Aan de Varsseveldse zijde liggen hier de Loerdijk en de Kijkuit. De marken waren goed beschermd.
Tot degenen die mede de marke onder hun hoede moesten nemen, behoorde de bewoner van het Markerink, vroeger March-ward-inck geheten. Een werde was een wachtpost, een plaats waar men toezicht moest houden op de binnendringende ongure elementen. Een zelfde activiteit werd verwacht van het Ligterink, dat in 1435 Licht-werd-inck genoemd werd: het oppassen viel daar schijnbaar nogal licht. De plicht, van het wachthouden lag ook op de Kuier en de Kuierman: koeren, kuren betekende “uitkijken”.
Woonde de schutte, die het vee van een andere marke, dat in de eigen marke was binnengedrongen, in beslag moest nemen, moest schutten, op de Schuttenkamp en woonde zo iemand ook op de Man-schot-weide? Aan de tollen herinneren Slotboom, de Stokkert, ’t Bonte Hek, Klaphekke, ’t Tolhuis, Tolkamp en Tolder (tolgaarder).
Herinneringen aan de kerk
De Pater, ’t Klooster (genoemd naar het klooster Schaer), Kerkhof (een hoeve van de kerk), Kerkkamp, Neerhof (den Heerhof, bewoond door de monniken), De Kloeze, kluizenaar, misschien ook Klaus. Kosters custerie: de opbrengst van dit goed was voor de koster.
Boerderijen, waar een nevenbedrijf werd uitgeoefend
Beestman (veehoeder), de Scheper (schaapherder), Sweenen (zwijnenhoeder), Fukker (fokker), Peerdeboer, ’t Villeken (waar gestorven dieren werden gevild en de huiden werden gelooid), Baten (beten, het looien van huiden). De Brasse (brouwerij), Pakkebier (backe, ook brouwerij), Schenk (schenkhuis, tapperij) en Slikkertap (een tap in het slik, moeras).
Den Blauwen (blauwverven van linnen), de Wever, Bouwhuis Wever, Weversborg, de Pellewever (wever die fijner goed weefde, zoals damast en tafellinnen), Schreurs, Snieder en Snijdershuis (kleermakers). Kremer (marskramer) en Klodde (voddenkoopman). Speelman (iemand die met een muziekinstrument de feesten opvrolijkte) en de Piepert (pijper, fluitspeler). Krieger (bewoond door een soldaat? In 1640 kwam in Barlo ook een soldaetencamp voor).
Boerderijnamen eindigend op -ink enz.
Een veertigtal boerderijnamen eindigen op -ink. Deze wijzen grotendeels op het bezit, op het goed van een bepaald persoon. Ze zijn voornamelijk samengesteld uit een persoonsnaam + -ink. Er zijn uit alle mogelijke archiefstukken lijsten samengesteld van eigennamen, die in de middeleeuwen voorkwamen en aan de hand van deze lijsten kan men een aantal boerderijnamen verklaren.
Hoenink, Huinink en Hunink lagen in een hoen, een huun, een moeras. Een andere verklaring waar we, volgens het CBG Centrum voor familiegeschiedenis, rekening mee moeten houden is dat namen als Hoenink en Huinink teruggaan op de Germaanse persoonsnaam Huno.
Er is echter een aantal namen, die niet op persoonsnamen zijn terug te voeren. Zij hebben duidelijk op iets anders betrekking. Dat zijn: Bekink (ligt bij een beek), Bultink (ligt op een bult), Doornink (ligt in of bij een doornbos), Eekink (ligt op een terrein met eiken), Essink (ligt op een Es), Heijink (ligt op de hei), Kempink (ligt bij of in een kamp), Haartelink (ligt op een Haart). Rengelink kan duiden op een “rinc”, wat een gerechtsplaats was. Op de Borninckhof ontspringt de Haartse Wetering, daar liggen dus bronnen. Op het vroegere Richterink hield de richter zijn geding.
Er is een tijd geweest, dat men de betekenis van de uitgang -ink niet meer begreep. Men ging toen namen vormen met “stedeke” en “goet”. Zo vinden b.v. Heijnengoet, Goossenstedeke enz. In het latere taalgebruik liet men de woorden stedeken en goet weg. Freriksgoet werd Freriks, Rutgerstedeken werd Rutgers. Ook hier weer veel boerderijnamen, gevormd van persoonsnamen: Freers, Freriks, Bullens (van Bullo), Ebbers (van Ebbo), Goosen (Goosen, Goos), Heinen (Hein), Lammers (Lammo), Lievers (Lieven), Lindert (Lindert), Lubbers (Lubbert), Reinders (Reinder), Rutgers (Rutger), Wiggers en Wiechers (van Wigger), Wubbels (van Wubbel), Wolters (Wolter) en Rikkert (Rico).
Naast de boerderijen die in bovenstaande groepen zijn ingedeeld, zijn er nog enkele, die aparte vermelding verdienen: de Tuunte was omgeven door een tuun, een gevlochten omheining, evenals de Vreman en het Vreveld. De Zigtvrede had enkele voorkeursrechten bij de jaarlijkse verdeling van de markegronden. Een van deze boerderijen wordt in 1640 Seegvreden genoemd, geheten naar de seege, de geit. De Hegge was omringd door een haag. Het Sonderen had ook rechten; een deel van de gemeenschappelijke grond mocht voor eigen gebruik worden aangewend. Dat deel werd uit de marke afgezonderd. Het Meijnen is eveneens een deel van de gemeenschappelijke marke geweest.
Het Haverland en de Haverkamp hadden de plicht haver te leveren aan heer of kerk, enz. Op de Hemelmaat werd recht gesproken; een hegemael, een heimael, was een door een heg omgeven ruimte, waar een mael, een rechtzitting gehouden werd. De Akkermaat dankt zijn naam aan een weide, die in een dag gemaaid kon worden en de Maandag aan het stuk land dat in een dag met het gemende vee kon worden geploegd. Een vroegere naam zou dus geweest zijn: Mendag. De Hogewind moest eigenlijk de Hogewend heten, want dit was het hoge eind van het land, waar de ploeg gewend werd, gekeerd.
Het Grotenhuis geeft inlichtingen over de omvang van het huis en het Nieuwenhuis (in 1640 Nijenhuis) wijst op een toen nieuw gebouwde woning, net als Nijboer. Het Lankhof en Scheel geven de vorm van het land aan: lang en scheef. Het Korten (in 1640 Kortenstedeken) was maar kort van land. De Heurne had een vorm van een hoorn, een spits toelopend stuk land evenals de Timp en de Timpert. Droevig was het gesteld met de Prange, de Marode en de Drommelder, welke namen alle drie vertaald kunnen worden door ellende.
Het Smol was “klein en gering”. Kan de Huikert een hooiweide zijn geweest of is het een vervorming van de volksnaam Huik voor Hugo? Het Botervat: botterweide? Het Westendorp, het Oosterbosch, de Oosterhoeve en de Oosterman ontlenen hun naam aan de windstreken, waarnaar ze gericht liggen. Op de landbouw wijzen: Bouwlust, Bouwhuis en het Bovelt (bouwveld). Is het Hillo (Heiligelo?) een herinnering aan het heidendom of was het een lo op een hil (heuvel)? De Leste Stuver was vroeger een herberg bij Bredevoort waar rondtrekkende mensen hun laatste stuiver kon verbrassen.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Bron
Boerkoel, G.A.W., De namen der Aaltense boerderijen, gepubliceerd in het Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek (1984, nr. 2, pag. 1), bewerkt en aangevuld door Remco Neerhof (Oud Aalten). Sommige boerderijnamen komen meermaals voor in de gemeente Aalten; de toegevoegde hyperlink verwijst in die gevallen meestal naar de oudst bekende boerderij.
Huis met oorman, hoek Varsseveldse- en Lichtenvoordsestraatweg, Aalten
Een oorman, soms oormenneke genoemd, is een kamer die bij sommige (dorps)boerderijen werd aangebouwd, waar de bejaarde ouders van de bewoners hun laatste levensjaren woonden. Tegenwoordig zou men wellicht de term ‘aanleunwoning’ gebruiken. Een oorman was soms ook gehuurd door een alleenstaande persoon. Het was een kamertje van ongeveer twee bij twee en een halve meter, waarin een alkoof als slaapplaats diende.
Over de herkomst van het begrip ‘oorman’ schrijft E.M. Smilda in Aalten en Bredevoort in oude ansichten het volgende:
“De benaming ‘oorman’ moet naar mijn mening zeker niet worden beschouwd als te zijn afgeleid van ‘zoals de oren van een mens uitsteken, zo ook is een oorman een uitbouwsel aan het boerenhuis’. Integendeel, het is genoemd naar de bewoner zoals dat in deze streek gebruikelijk is. Beter gespeld heet het huisje ‘oirman’. Vondel laat in een van zijn stukken vragen: “Hebt gij dan geen oir?” Met ‘oir’ wordt erfgenaam bedoeld. In het eindkamertje, bij een boerderij aangebouwd, kon de oudere man die wel een oir had zijn laatste levensjaren doorbrengen. Hij was de oirman, woonde daar, hielp nog wel wat hier en daar en had de kost vrij. In geheel Nederland komt deze originele naam ‘oirman’ alleen in Aalten voor.”
De laatste Aaltense oorman bevond zich in de Hogestraat, nummer 38/40.
AALTEN – „Omdat de stemming in de textielindustrie niet direct feestelijk genoemd kan worden, willen we de officiële opening niet met veel klaroengeschal doen plaatsvinden. Toch willen we het evenement niet geruisloos laten voorbijgaan”, schreef de directie van Textielgroep Twente in een brief waarin de pers werd uitgenodigd de opening van twee nieuwe fabrieken in Aalten bij te wonen.
Het is ook niet niks. Al jaren stapelt de ene textielrampspoed zich op de andere. Nog deze zomer ging Schuttersveld failliet, moest Spinnerij Nederland 475 banen schrappen en Van Heek Scholco 67. In de verwante bedrijfstak confectie wacht een inkrimping bij Bendien Smits. Maar Textielgroep Twente opent twee nieuwe fabrieken in Aalten: Wisselink Textiel en Koala Tricotage.
Gemeente
Nu moet gezegd worden dat de eerste aanzet voor de nieuwbouw niet kwam van de concernleiding maar van de gemeente Aalten. De twee bedrijven waren sinds jaar en dag gevestigd in de dorpskern en veroorzaakten daar geluids- en trillingsoverlast. De directie wilde best verhuizen naar een industrieterrein, mede omdat in splinternieuwe fabrieken de produktie beter georganiseerd kon worden. Voorwaarde was echter wel dat verschillende overheden een flinke duit in het zakje zouden doen. Waarvoor directeur drs. H.J. Hesselink en burgemeester Bekius hard op Haagse deuren hebben gebonsd.
Niet vergeefs. Van de totale investeringssom van 17 miljoen gulden kwam tien miljoen van de overheid in welk bedrag is begrepen de aankoop door de gemeente van de oude fabrieksgrond. De oude gebouwen zijn inmiddels gesloopt; 122 woningen zijn op hetzelfde terrein in aanbouw.
De directie is inmiddels vol goede moed dat de zeven miljoen die voor de nieuwbouw zelf moesten worden opgebracht, juist zijn besteed. Dat Textielgroep Twente met vijf werkmaatschappijen (vestigingen in Aalten, Enschede, Weerselo, Tilburg, Geldrop en Bree in België) redelijk marcheert schrijft directeur Hesselink ondermeer toe aan de grote spreiding van het produktiepakket.
Textielfabriek Wisselink, Aalten (nov. 1982)
Juist in een gevoelige bedrijfstak als de textiel vindt hij het belangrijk meerdere ijzers in het vuur te hebben. Als het met de afzet van bepaalde artikelen slecht loopt, heb je nog wat achter de hand. De activiteiten van het concern zijn inderdaad sterk gespreid. Zo maakt werkmaatschappij Wisselink zowel consumentengoederen (lakens en dekbedovertrekken) als doek voor industriële toepassingen en tentdoek. De Gunne in Weerselo vervaardigt tuinkussens, tuinmeubelen en slaapzakken, Stilo Print in Tilburg bedrukt T-shirts en het tricotagebedrijf Koala houdt zich bezig met onderkleding en vrijetijdskleding.
Ondergoed
Koala voert ondermeer het aloude merk Jansen en Tilanus, voor generaties Nederlanders een synoniem met het woord ondergoed. Veel belangrijker voor Koala is echter het merk van die naam dat in de presentatie alle nadruk krijgt. Die presentatie is daarom zo belangrijk omdat de afzetkanalen voor onderkleding nogal veranderen en het merk toch zijn positie in de markt probeert te houden. Nog niet zo lang geleden werd ondergoed veel in gemengde textielzaken gekocht. Dat type winkel loopt terug, andere verkooppunten als sportzaken en textielsupermarkten komen er voor in de plaats.
Koala Body Fashion (1982)
Voor die marktpositie van een Nederlands textielbedrijf acht Hesselink het van wezenlijk belang dat er snel geleverd wordt. Dat is een voordeel op de buitenlandse concurrentie dat hij mede zegt te kunnen realiseren door de middelgrote omvang van de groep: 500 werknemers bij 80 miljoen omzet. Men kan snel reageren door de beperkte omvang van de werkmaatschappijen.
Dit betekent niet dat de financiële resultaten schitterend zijn. In 1981 werd netto 1,5 miljoen gulden verloren. Voor 1982 wordt een beter resultaat verwacht. Bovendien gaat Hesselink nogal prat op de gezonde vermogenspositie van de groep. Dezer dagen is die positie verder verbeterd door een achtergestelde lening van zes miljoen, verstrekt door de Nationale Investeringsbank.
Met winstuitkeringen zijn we altijd voorzichtig geweest, zegt Hesselink. Er is – in tegenstelling tot menig ander textielbedrijf – redelijk geïnvesteerd. Wat tot uiting komt in moderne weefmachines. De bezoeker staat wel even te kijken van superlichte spoelen die de inslagdraden met een snelheid van 900 meter per minuut door het garen schieten.
Meer artikelen over het textielverleden van Aalten en Bredevoort: klik hier.
Begin jaren 80 van de vorige eeuw verkeerde Polen in een zware economische crisis. Er was grote schaarste en veel eerste levensbehoeften waren op de bon. Onder het motto ‘Help de Polen de winter door’ werden in heel Nederland hulpacties op touw gezet. Een daarvan was de solidariteitscampagne ‘Pak van je hart’, waarbij vrachtwagenchauffeurs samenwerkten met kerken om de Poolse bevolking te voorzien van voedsel- en kledingpakketten. Aalten bleef daarbij niet achter en organiseerde meerdere hulptransporten naar het stadje Koronowo.
De Aaltense ploeg die naar Polen ging, gefotografeerd ergens aan kant van een weg in het sneeuwrijke landschap. Van links naar rechts: mevr. De Bruijne, T. Westerveld, H. Neerhof, J. Epema, D. Kuiperij; P. van Meggelen en ds. C. Gros. De foto werd gemaakt door de heer W. Hofs.
In december 1981 verscheen het volgende artikel in een krant:
Tonny Westerveld, Bevrijding 49, was een van de mensen die als reserve-chauffeur het transport naar Polen heeft meegemaakt. De chauffeurs van de twee eerste vrachtauto’s waren Dick Kuiperij en Henk Neerhof. Voor Tonny Westerveld, die overigens een tienjarige ervaring heeft als chauffeur op internationale transporten, was het de eerste keer dat hij naar Polen reed.
Zaterdag 18 december vertrok het convooi ’s nachts om drie uur, en zeven uur later stond het bij Helmstedt voor de grens tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de DDR. De formaliteiten namen daar nogal wat tijd in beslag want het duurde tot ongeveer twee uur ’s middags aleer zij konden vertrekken.
Ongeveer drie uur later stonden zij voor de Poolse grens. Daar was men veel sneller klaar. De ambtenaren waren verplicht pakketten open te maken wat zij dan ook met enkele deden, maar zij hadden het overigens heel snel bekeken, wellicht mede door de vele officiële stukken met stempels van de gemeente die getoond konden worden, zoals Westerveld veronderstelde.
De reis door Polen werd de laatste paar honderd kilometer gehinderd door veel sneeuwval. Een 50 kilometer over de grens in Łagów werd overnacht maar niet op de plaats waar tevoren een afspraak was gemaakt, want toen men zich bij de politie meldde werd hun meegedeeld dat zij in een andere gelegenheid de nacht konden doorbrengen.
Zondagsmiddags omstreeks half vijf kwam het convooi in Bydgoszcz aan, waar men een vrouwelijke gids, Mirca, kon meenemen. Met haar hadden de comitéleden enkele weken eerder al contact gehad en zij was van alles op de hoogte.
In Koronowo
Het was zondagavond omstreeks acht uur toen men in Koronowo arriveerde. De pastoor, waar men zich meldde, was stomverbaasd toen hij de twee grote vrachtauto’s zag , hij kon zijn ogen nauwelijks geloven en dacht dat er niemand het land kon binnenkomen.
Wij willen morgenochtend graag hulp hebben, was de vraag van de Aaltenaren. “Je vraagt je dan wel af, hoeveel tijd de lossing dan in beslag zal nemen”, zegt Westerveld. Er was namelijk in beide auto’s 34 ton ingeladen. 12 ton aan kleding en 22 ton aan levensmiddelen. Hiervan zou in Koronowo 28 á 29 ton gelost worden. Het overige moest in Bydgoszcz worden uitgeladen. Maar de andere morgen stonden er 12 Polen om te helpen en om een uur of tien waren dat er al zo’n dertig.
Inwoners van Koronowo helpen met het lossen van de vrachtwagens. De goederen werden in een gebouw van de kerk opgeslagen en de pastoor zou er persoonlijk op toezien hoe de goederen verdeeld werden.
“De mensen daar waren bezig met iets dat ze niet begrepen”, zoals Westerveld het uitdrukte. Ze waren stomverwonderd. Om twaalf uur waren de voor Koronowo bestemde goederen gelost en kon de terugreis worden ondernomen via Bydgoszcz. Daar kwam men bij de predikant van de Evangelische gemeente, die met niet minder verbazing dan de pastoor uit Koronowo de Aaltenaren bekeek. Hij had nu nog geen hulpgoederen verwacht en met steeds verwonderder blikken keek hij naar wat uit de auto’s werd gehaald en voor zijn verbaasde ogen opgestapeld. Tenslotte werd in het Warminsky-hospitaal in Bydgozcz de meegebrachte medicamenten en injectiespuiten afgegeven.
De terugreis
Voor de chauffers was het nu de vraag: hoe komen we zo snel mogelijk de stad uit? Maar medewerkers van het ziekenhuis stonden al klaar met een auto om de Aaltenaren langs de kortste route tot buiten de stad te begeleiden in de richting Poznań. Ergens op een parkeerplaats overnachtten zij in hun auto. Het was erg koud, zo’n 23 á 24 graden onder nul.
Dinsdagmorgen werd de tocht vervolgd, na eerst te hebben ontbeten. Men had zelf allerlei levensmiddelen meegenomen voor onderweg. Als men bij inwoners van Polen in huis was werden de meegebrachte maaltijden opgewarmd, maar ook kon men onderweg zelf een eitje bakken of koffie zetten als dit nodig was.
Een tachtig kilometer voor de grens ontdekte men een Engelse automobilist die pech had met zijn auto. Maar de Aaltenaren konden hem niet helpen. Tot hun grote verwondering zagen ze echter een auto van de Nederlandse wegenwacht passeren. Aan de inzittenden werd de situatie uiteengezet en toen kon het euvel worden verholpen. De wegenwachters behoorden bij het grote convooi dat al eerder in Nederland was teruggekomen, maar zij waren al een dag of negen in Polen omdat sommigen hun pas waren kwijt geraakt en daarom naar Warschau waren geweest om een regeling te treffen.
Op onze vraag: Hoe is de sfeer in Polen? kwam als antwoord: Angstig. De mensen zijn onvoorstelbaar bang. Maar meteen werd er aan toegevoegd: Zij zijn ook bijzonder gastvrij. Woensdag 23 december ’s middags om één uur waren de beide vrachtauto’s met hun inzittenden weer in Aalten terug.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Het Modelspoor Panorama van Bernard Buesink op de Hollenberg was decennialang een regionale attractie voor jong en oud. Volwassenen vergaapten zich aan de details van de miniatuurwereld en voor kinderen was een ritje met een trein het hoogtepunt van de dag.
In 1973 begon Buesink op een eilandje in de vijver van zijn tuin aan de Beerninkweg met het bouwen van zijn modelspoorbaan op schaal 1:22,5. Aanvankelijk was het alleen hobby. Maar nadat ook buitenstaanders belangstelling begonnen te tonen, stelde Buesink zijn tuin in 1979 open voor het publiek. Van Hemelvaart tot en met september konden bezoekers op zondagmiddag meegenieten van de miniatuurwereld in Oostenrijkse sfeer.
Uit de hand gelopen hobby
In de loop der jaren breidde Buesink zijn modelspoor uit tot een 250 vierkante meter groot panoramalandschap in Oostenrijkse stijl, met onder meer treinen, huizen, bruggen, stations, bootjes, watervallen en een cabinelift. Hij voegde steeds meer elementen toe, behalve spoorrails ook zaken als wegen, huizen, skiliften, auto’s en een kermis. Daarnaast was er een wandschildering van ongeveer 50 vierkante meter te bezichtigen. De hobby van Buesink groeide uit tot een begrip in Aalten en omstreken, met tot wel 600 bezoekers op een zondagmiddag.
Het bleef echter niet bij miniatuurtreintjes. Bernard ging ook grotere treinen bouwen; drie locs waarvan de langste 5,50 m was en zes wagons waarvan één als stofzuiger werd gebruikt om het 300 meter lange modelspoor schoon te houden. Hiermee konden bezoekers een rondrit maken om zijn huis. Wegens geluidshinder is Bernard eind 1989 met dit smalspoorlijntje gestopt. In 1998 verkocht hij het meeste materiaal aan Partycentrum ‘t Noorden, waar het treintje nog steeds zijn rondjes draait.
Sluiting en nieuwe plannen
Om gezondheidsredenen moest Bernard er op een gegeven moment mee stoppen. In 2015 werd het perceel verkocht en werd het modelspoor panorama afgebroken en opgeslagen. In 2018 overleed Bernard, maar kleinzoon Ramon Vreeman is voornemens het levenswerk van zijn opa voort te zetten. Er worden momenteel plannen gesmeed om de Modelspoorbaan op een andere locatie nieuw leven in te blazen.
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door je Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een site of over verschillende sites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.