In het Vestingpark in Bredevoort staan twee zogenaamde TBC-lighallen uit het begin van de 20e eeuw. Ze behoorden tot het voormalige R.K. Sanatorium Sint Bernardus, waar van 1907 tot 1933 tuberculosepatiënten werden verpleegd.
Tuberculose, in de volksmond ook wel “tering” genoemd, was in de 19e en vroege 20e eeuw een van de belangrijkste doodsoorzaken in Nederland. De ziekte was besmettelijk, vaak dodelijk en verantwoordelijk voor ongeveer een kwart van alle overlijdens. Omdat er nog geen medicijnen bestonden, bestond de behandeling voornamelijk uit rust, gezonde voeding, frisse lucht en zonlicht.
Overal in Nederland werden sanatoria gesticht: rusthuizen voor langdurige verzorging. Een belangrijk onderdeel van de behandeling waren zogenoemde lighallen: houten paviljoens met een open zijde, gericht op de zon, waar patiënten urenlang of zelfs de hele dag in bed verbleven — vaak onder dekens ingepakt tegen de kou.
Sanatorium Sint Bernardus
Het R.K. Sanatorium Sint Bernardus werd in 1897 opgericht op initiatief van pastoor Bernardus Mulders. Hij kocht het voormalige rentmeestershuis van de familie Roelvink met eigen kapitaal en liet het omvormen tot klooster en zorginstelling. De verzorging kwam in handen van de Zusters Franciscanessen van Thuine.
Vanaf 1907 kwamen patiënten uit het hele land naar Bredevoort. In de grote tuin achter het gebouw, het huidige Vestingpark, verrezen minstens tien houten lighallen, elk met de open zijde naar het zuiden gericht. Overdag lagen de patiënten in deze lighallen. Ook in de winter, zoals blijkt uit een tekst op een ansichtkaart uit 1909. In iedere lighal stonden twee ligbedden, een tafel en een stoel.
Uit het archief van het sanatorium blijkt dat tussen 1907 en 1916 jaarlijks gemiddeld ongeveer twintig patiënten aanwezig waren. In sommige jaren werden er meer dan 7.000 verpleegdagen per jaar geregistreerd.
Prentbriefkaart uit 1909
Twee lighallen bleven bewaard
Van de oorspronkelijke lighallen zijn er slechts twee bewaard gebleven. Vanwege hun historische betekenis, als voorbeelden van een bouwtype dat door de kwetsbaarheid van het materiaal en het verdwijnen van de functie (sanatorium) vrijwel nergens meer voorkomt, zijn ze aangewezen als rijksmonument.
Het zijn eenvoudige houten bouwwerken met een lessenaarsdak, drie gesloten zijden en een open voorzijde. Beide hallen zijn voorzien van een tegelvloer, bestaande uit zwarte en beige tegels in een willekeurig patroon. De tegels hebben een geometrisch motief. Aan de voorzijde zijn decoratieve daklijsten aangebracht: de oostelijke hal heeft een sierlijk gesneden lijst, de andere een eenvoudiger golfmotief.
Restauratie & toegankelijkheid
In 2025 zijn de twee lighallen volledig gerestaureerd. Ze werden zorgvuldig gedemonteerd en overgebracht naar het Gelders Restauratie Centrum in Velp. Na herstel van houtwerk, dak en vloer keerden ze terug naar Bredevoort, waar vrijwilligers en lokale bedrijven zorgden voor de heropbouw en afwerking. Het schilderwerk werd uitgevoerd in een historisch verantwoorde kleurstelling.
De lighallen zijn vrij te bekijken in het Vestingpark, direct achter het voormalige sanatorium Sint Bernardus aan ’t Zand in Bredevoort. Het park is van zonsopgang tot zonsondergang toegankelijk voor publiek.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Oude handelsroutes als levensaders van de Achterhoek
Eeuwenlang trokken Duitse kooplieden met hun zware karren door de Achterhoek over de zogenaamde Hessenwegen: oude handelsroutes die de regio verbonden met Duitsland en de Hollandse handelssteden. Eén van deze wegen liep vanuit Bocholt over Aalten richting Zutphen en Doesburg. De Hessenwegen waren van groot belang voor de vroegmoderne handel in deze regio.
De term Hessenweg wordt vanaf de 17e eeuw gebruikt. De traditionele verklaring verwijst naar de kooplieden die afkomstig waren uit het Landgraafschap Hessen-Kassel en omgeving. Binnen de etymologie wordt de naam echter anders verklaard: het zou een verbastering zijn van hers, dat paard betekent. Deze wegen liepen meestal over hoge, droge zandgronden en langs heuvelruggen.
Door de Achterhoek liepen vier grote Hessenwegen. Drie ervan volgden een noordelijke route, vanuit Vreden en Ammeloe via onder andere Groenlo, Rekken en Neede naar Deventer of Zutphen.
In de zuidelijke Achterhoek liep een Hessenweg langs Aalten. Vanuit Bocholt kwam deze route bij de Kesenbulte de tegenwoordige grens over, en vervolgde zich via onder meer de Bodendijk, Dijkstraat, Landstraat, Berkenhovestraat en de Romienendiek naar De Radstake. Vandaar liep de weg verder langs Zutphen en Barneveld, met een aftakking tussen Halle en Zelhem richting Doesburg.
De Leste Stuver bij Bredevoort
Vanuit de IJsselsteden gingen de Hessenwegen dwars over de Veluwe, kwamen samen in het Gooi en liepen door naar Amsterdam. De Hessenwegen hadden talloze vertakkingen. Eén daarvan liep bij Aalten vanaf de Romienendiek, via de Koningsweg, Hessenweg, langs het Walfort, via Bredevoort en Winterswijk naar Vreden.
Hessenkeerls, pottenkeerls, muzikanten en hannekemaaiers
Voor wie in de 19e eeuw langs een Hessenweg woonde, was de komst van de Hessenkeerls een hele gebeurtenis. Aan de windzijde van de stoet liepen mannen met zware knuppels, gekleed in hun kenmerkende blauwe Hessenkiel: een hemd van fijn linnen, gesloten met koperen haakjes in de vorm van leeuwenkopjes en drie kleine knoopjes van been. Op borst en schouders waren versierde belegstukken aangebracht.
Op de weg sloften ezels door het mulle zand, met aan weerszijden een mand van gevlochten wilgentenen vol handelswaar. Eenmaal aangekomen in een dorp bonden de mannen hun ezels vast bij een herberg of op het dorpsplein. De dieren werden gevoerd en gedrenkt, terwijl de mannen zich verfristen bij de dorpspomp.
Daarna werden de manden geopend en gingen de Hessen langs de huizen venten. Hun koopwaar bestond onder meer uit licht glaswerk en slappe stroohoeden. Deze hoeden waren gewild: zodra de Hessen arriveerden, wachtten klanten hen al op om een nieuwe zomerhoed te kopen. De hoeden waren elastisch en pasten vrijwel altijd. Na enkele uren trokken de Hessen verder.
Naast de Hessenkeerls verschenen er ook pottenkeerls over de Hessenwegen. Zij gebruikten zware, hoog op de wielen staande huifkarren, de zogeheten Hessenkaoren, getrokken door forse Holsteiner paarden. De karren zaten vol met Keuls aardewerk: grijze of geelbruine potten met blauwe decoratie. De paarden droegen rijk versierde tuigen, beslagen en behangen met koperen decoraties, zodat hun komst al van verre te horen was.
Een afbeelding van een voerman met zijn Hessenkar uit ongeveer 1830, afkomstig uit de collectie Volksprenten van Museum ’t Oude Slot in Veldhoven, met daarop de tekst:
De Blaauw gekielde Hes, reist uit de Bovenlanden, En stuurt zijn lang gespan bij ’t Hu en Hot en Haar. Zijn hoog beladen kar brengt velerhande waar, Die ’t Hollandsch schip weer voert naar Noord en Zuiden stranden.
In het voorjaar trokken groepen Duitse muzikanten over de Hessenwegen naar Nederland. Sommige korpsen waren in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zeer bekend. Hoewel zij vermoedelijk uit dezelfde streek kwamen, werden ze geen Hessen genoemd, omdat ze geen Hessenkiel droegen.
Daarnaast kwamen in de zomer de hannekemaaiers langs: seizoenarbeiders uit Westfalen die in Holland hielpen met het maaien van gras en bij de oogst. Vrouwen en kinderen bleven thuis achter om op het land te werken, terwijl de mannen elders geld verdienden voor de winter.
Het einde van de Hessenwegen
In de loop van de 19e eeuw nam de betekenis van de Hessenwegen af. In 1875 werden bij Zelhem de laatste Hessen gezien, een schamel troepje vergeleken met vroeger. De Frans-Duitse Oorlog van 1870 en de daaropvolgende industriële bloei in het Ruhrgebied boden de Duitsers een broodwinning dichter bij huis. Zelfs veel Achterhoekse jongelui trokken die kant op om goed geld te verdienen. Daarmee hadden de Hessenwegen afgedaan.
Oudere oorsprong
Hoewel de term Hessenweg vanaf de 17e eeuw werd gebruikt, wijzen archeologische vondsten langs deze wegen erop dat ze al veel langer in gebruik waren. Zo zijn in Aalten, op De Hoven vlakbij de Landstraat, sporen gevonden van een nederzetting uit de 8e eeuw, waaronder resten van hutkommen, afvalputten en spinsteentjes. Dit is een sterke indicatie dat de latere Hessenwegen voortbouwden op veel oudere verkeersroutes, de zogenaamde volkerenwegen.
Het ligt daarmee voor de hand te veronderstellen dat het dorp Aalten zijn oorsprong mede dankt aan deze oude volkerenweg. De Hoven was een gunstige plek: te midden van het woeste landschap van bos, heide en moerassen lag hier een heuvel, hoog en droog, direct aan een doorgaande weg. Onderaan de heuvel stroomde een beek die zorgde voor vers water.
Hessentocht
De herinnering aan de Hessen leeft nog voort. In 2011 werd in de omgeving van Bredevoort en Aalten voor de tweede keer een Hessentocht georganiseerd. Tijdens deze tocht, waarin een historische karavaan werd nagebootst, reed een indrukwekkende ossenwagen mee: 2,60 meter breed, zes meter lang en vier meter hoog. Daarnaast namen drie wagens deel, elk voortgetrokken door drie paarden. Jan Oberink legde de tocht vast op film en maakte onderstaande sfeerimpressie.
Verantwoording
De inhoud van dit artikel is grotendeels gebaseerd op het artikel van G.J. Klokman (Zelhem, 1864), gepubliceerd in 1937. Er bestaan tal van andere publicaties over Hessenwegen die op sommige punten een afwijkend beeld schetsen. Voor dit artikel is vooral gekozen voor Klokmans beschrijving, omdat zijn herinneringen en observaties specifiek betrekking hebben op de Hessenweg bij Zelhem, dezelfde route die ook door Aalten liep.
Bronnen
G.J. Klokman, De Hessenwegen, in: Eigen Volk. Algemeen tijdschrift voor volkskunde (folklore) en dialect, 1937. Koninklijke Bibliotheek
G.J. Klokman, De Achterhoekers, in: De Nederlandse volkskarakters, 1938. DBNL
Richterdinck is een verdwenen boerderij in de Aaltense buurtschap Lintelo. Veel informatie over deze boerderij hebben wij niet. De Richterinkstraat in Aalten is er naar vernoemd. Vermoedelijk lag de boerderij daar in de buurt, maar waar precies is ons niet bekend. In 1647 wordt het een ledige stede sonder huis en hof genoemd.
Matthijs van Elverfelt Op Richterdinck dat in Lintelo is gelegen van 3 sch. en 1 mdr. Met 2 koeweidens op Richterdinck, t’beswaer afgetrocken blijft 8 – 6 -.
Jan Grievinck, watermuller Op Richterdinck 4 sch. op Neulande 3 sch. 14 – 11 -. Noch 2 koeweidens op Richterdinck 9 – 0 -.
Archief Huis Bergh, 1669
In dit archief vinden we een acte van beleening uit 1669, met het goed Richterdinck onder Aalten voor Elisabeth Grevinck, weduwe van Matthijs Elbervelt.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina. Bij voorkeur voorzien van bronvermelding.
Café De Landman, met rechts ernaast (vermoedelijk) het voormalige ‘brandspuithuisje’
Beschrijving
In 1832 was er al bebouwing op deze plek. Tot 1873 maakte het deel uit van een groter perceel, behorende bij het huidige adres Markt 9, waar tegenwoordig de meest recente aanbouw van het gemeentehuis staat. Toen werd dat perceel gesplitst en ontstonden deze twee kleine percelen, die beide in het kadaster werden omschreven als ‘huis en erf’.
In 1934 werd een gebouwtje in het gemeentelijk adresboek, tussen de nummers 24 en 26 vermeld als ‘Brandspuithuisje’. Mogelijk gaat het om dit pand, wat best aannemelijk is omdat het tegen het pand Markt 9 (in 1934 omschreven als ‘Brandspuithuis’) aangebouwd was.
Op een kadastrale kaart uit 1937 zien we dat een deel van de bebouwing is verdwenen en de ‘voorgevel’ ten opzichte van het belendende café De Landman enkele meters is teruggeschoven.
De familie Driessen is een geslacht van textielondernemers, oorspronkelijk afkomstig uit Bocholt, net over de grens in Duitsland. Leden van de familie waren actief als textielfabrikant in Bocholt, Aalten en Leiden. Het is een katholieke familie, die in 1961 werd opgenomen in het Nederland’s Patriciaat.
De geregelde stamreeks begint met Rutger Driessen, wever te Bocholt. In 1667 betaalde hij belasting, maar in 1672 werd hij als te arm beschouwd om belastingplichtig te zijn. Over zijn zoon Johann Driessen (1663–na 1713) en kleinzoon Gerard Driessen (1702–na 1738) is weinig bekend.
Met Gerards zoon Bernard Driessen (1731-1772) begon de maatschappelijke stijging van de familie. Hij handelde in textiel, dat hij opkocht bij de thuis wevende boeren rond Bocholt en verkocht in Holland. Waarschijnlijk dankt de familie haar opkomst aan het feit dat ze, vanwege hun armoede, geen lid konden worden van het Boomsidenambt, het gilde van katoenwevers. Voor gildeleden was het verboden stoffen te verhandelen die niet door gildeleden waren geweven. Omdat de Driessens geen lid waren van het gilde, hoefden zij zich niet te houden aan deze regel en konden ze vrij handelen in katoen van thuiswevers.
Bernard werd dankzij deze handel zo welvarend dat hij benoemd werd tot schepen van Bocholt, waarmee de familie toetrad tot het stedelijk patriciaat. Hij overleed echter op 41-jarige leeftijd tijdens een zakenreis in Den Haag, voordat hij zijn positie verder kon versterken.
Uitbouw van de textielhandel
Twee van Bernards zonen zetten de handel voort en breidden deze aanzienlijk uit door honderden thuiswevers voor zich te laten werken: Peter Driessen (1756–1843) en Hermann Driessen (1765–1817). Aanvankelijk werkten zij samen, maar later ging ieder zijn eigen weg. Beide broers werden zeer vermogend.
Beiden trouwden met dochters van Johann Jacob Hölscher, lid van het katoenweversgilde en eveneens schepen van Bocholt. Peter trouwde met Elisabeth Hölscher en Hermann met haar zus Gertrud. Uit deze huwelijken blijkt dat de familie Driessen inmiddels geïntegreerd was in de lokale elite. Peter Driessen werd dan ook veertien jaar lang tweede burgemeester van Bocholt (1797–1811) en in 1813 was hij lid van de raad van het arrondissement Rees, in de tijd van Napoleon. In 1841 ontving hij op zijn oude dag een Pruisische onderscheiding: de Ritter des Roten Adlerordens, 4e klasse.
Van handel naar fabricage
Peter Driessen had rond Bocholt circa 500 thuiswevers voor zich werken. Deze wevers waren formeel zelfstandig, maar afhankelijk van de ‘reder’ die de garens leverde en het weefgetouw financierde. De opkomst van gecentraliseerde werkplaatsen, voorlopers van de fabrieken, maakte het mogelijk om meer toezicht te houden op de productie. Weefgetouwen konden voortaan continu worden gebruikt. De reder werd zo fabrikant of ‘fabriqueur’.
Vestiging in Aalten
Om de Nederlandse industrie te beschermen tegen Engelse import, voerde koning Willem I in 1823 een invoerheffing in van 25 tot 45% op katoenen stoffen. Daardoor werd de export vanuit Bocholt naar Nederland vrijwel onmogelijk. Om deze heffing te omzeilen vestigden twee neven Driessen zich in Aalten, vlak over de grens: Heinrich Driessen (1794–1879, zoon van burgemeester Peter) en Anton Driessen (1797–1879, zoon van Hermann). In Aalten richtten zij diverse textielondernemingen op, waaronder een stoomweverij en een blekerij.
Over een periode van ruim 140 jaar (1826-1969) ontwikkelden de fabrikanten Driessen zich tot de belangrijkste werkgevers in Aalten en omgeving. De fabrieksgebouwen en privéwoningen van de Driessens waren beeldbepalend in het dorp. De fabrikanten hebben tot in de tweede helft van de 20e eeuw een belangrijke stempel gedrukt op het maatschappelijke en economische leven van Aalten.
Bronnen
‘Geweven goed. De textielgeschiedenis van Aalten en Bredevoort’, H. de Beukelaer en J.G. ter Horst
Op de plek van deze verdwenen loods en werkplaats werd later een groter bedrijfspand gebouwd. In dit pand zat o.a. de Welkoop. Tegenwoordig is er een sportschool gevestigd en heeft het als adres Landbouwstraat 2.
Eigenaren
Overzicht is niet volledig.
Jaar
Perceel
Eigenaar
Omschrijving
1925
I-6099
N.V. “Aannemingsmaatschappij voorheen D. Jansen en Zoon”
1710 m² bergplaatsen en erf
1958
I-8167
N.V. “Aannemingsmaatschappij voorheen D. Jansen en Zoon”
1585 m² werkplaats, opslagterrein
1962
I-8167
Coöperatieve Landbouwvereniging
1585 m² werkplaats, opslagterrein
Adres
Adresboek 1934
Landbouwstraat 5
AannemingsMij Jansen (loods)
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina. Bij voorkeur voorzien van bronvermelding.
Verdwenen boerderijtje, op een perceel dichtbij Lammers. Het huis werd in de jaren veertig van de 19e eeuw gebouwd en rond 1886 alweer afgebroken. Het stond ongeveer op de plaats waar nu een schuur staat bij Welinkweg 19.
Gep. Luitenant-Kolonel en oud-lid van de Provinciale Staten van Gelderland
Aaltensche Courant, 17 december 1913
Jacobus Wilhelmus van Hopbergen werd op 16 juli 1817 in Ravenstein (gemeente Oss) geboren als zoon van gepensioneerd luitenant Diderik Christoffer Hendrikus van Hopbergen en Maria Willemina Franken. Zijn ouders vestigden zich vermoedelijk omstreeks 1820 aan de Prinsenstraat 10 in Bredevoort.
Na zijn opleiding en dienstplicht in het 3e Regiment Infanterie te Leeuwarden, waarin hij de rang van luitenant-kolonel titulair bereikte, trouwde hij in 1848 in Leeuwarden met Adriana Pieternella Dillié (1816–1888). Uit dat huwelijk werden vier dochters geboren; een zoon overleed kort na de geboorte.
In 1869 vestigde het gezin Van Hopbergen zich in Aalten, aan het begin van de Hogestraat. Kort daarna kocht Van Hopbergen het perceel Markt 18 in Aalten en liet daar een statige villa in eclectische stijl verrijzen, met bijgebouwen voor koets en personeel.
Zijn maatschappelijke status ontleende hij niet alleen aan zijn militaire loopbaan, maar ook aan zijn rol als vertegenwoordiger van het kiesdistrict Aalten in de Provinciale Staten van Gelderland.
Op 11 december 1913 overleed Jacobus Wilhelmus van Hopbergen op 96-jarige leeftijd in zijn villa aan de Markt 18 in Aalten. Hij werd begraven op de Oude Begraafplaats aan de Varsseveldsestraatweg te Aalten.
Gisteren overleed alhier op hoogen leeftijd de hoogedelgestrenge heer Jacobus Wilhelmus van Hopbergen, gepensionneerd Luitenant Kolonel der Infanterie hier te lande, geboren 16 Juli 1817 te Ravestein. Hij bereikte dus den leeftijd van ruim 96 jaren. Wij willen geen levensbeschrijving van dezen eminenten man geven, daartoe is een meer versneden pen noodig dan de onze, maar we willen slechts een kort woord bij zijn verscheiden spreken.
Na zijne pensionneering vestigde hij zich te Aalten met zijn gezin, circa 50 jaren geleden, en verwierf al heel spoedig de achting van alle ingezetenen; werd geheel burger zijner woonplaats en werkte ijverig mede tot den vooruitgang dezer plaats.
Velen, die hem in de kracht van zijn leven hebben gekend en hem hebben leeren hoogachten, zijn reeds van het aardsche tooneel verdwenen, doch is nog een kleine kring overgebleven die zich den ronden, oprechten Overste herinneren. Was het wonder, dat hij vele jaren zitting kreeg in de Provinciale Staten en den Gemeenteraad en Kerkvoogd der Hervormde Gemeente was, tot hij door hoogen leeftijd genoodzaakt werd ontslag te nemen.
De vrijzinnige beginselen met hart en ziel toegedaan, was hij steeds een ijverig maar eerlijk strijder. Wat den heer A. Willink te Winterswijk was, was de heer Van Hopbergen te Aalten. Voor de armen en zieken was hij zeer mild en werd daarbij gesteund door zijn gezin. Wij zullen zijne nagedachtenis in eere houden. Een goed, maar flink ingezetene is van ons heengegaan.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina. Bij voorkeur voorzien van bronvermelding.
Boerderij De Roese moet een buurboerderij geweest zijn van Navisstedeken (Brassendijk?, verdwenen) waar o.a. Gerrit Jan Hengeveld en Dercksken Navis woonden. Willem Wildenbeest alias Roesse, zoon van Claes Wildenbeest op de Roesse in Sinderen, trouwde met Agnes (Angenis) Freriks. Van dit echtpaar werden drie kinderen in Aalten en een kind in Varsseveld gedoopt:
05-05-1724 Clara, doop in Aalten. De transcriptie van het doopboek noemt als achternaam Wittenhorst maar in het originele doopboek staat Wittenbeest waarbij met de dubbele tt geknoeid lijkt;
29-08-1728 Berent, doop in Aalten als Berent Beest;
09-12-1731 Aaltjen, doop in Varsseveld als kind van Willem Wildebeest op de Roese onder Aalten en Angenis Vreriks;
02-10-1735 Barent, doop in Aalten als Barent Rosse.
Moeder Agnes (Angenis) hertrouwde op 10-02-1737 in Dinxperlo als ‘weduwe van Willem Rous uit Lintel’ met Jan Wolters alias Teppers in Dinxperlo en overleed op 28-11-1760 in Dinxperlo in de buurtschap Het Beggelder op boerderij Strobantshuis.
Voor het tweede huwelijk van Angenis (Agnes) werd een acte van Tuteele en Curateele in de Heerlijkheid Bredevoort opgemaakt (18-02-1737). Daaruit blijkt dat Willem vier minderjarige kinderen naliet: Jan, Enneken, Aaltjen en Berent. De schulden (58 gulden) waren hoger dan de waarde van de bezittingen (52 gulden). Tot mombers van de kinderen werden Hendrik Roussen (bloedoom) en Gerrit Jan Navis (nabuur) benoemd. Blijkens de opgemaakte inventarisatie van bezittingen en schulden woonden Willem en Angenis (Agnes) in een ‘hutte’ in ’t kerspel Aalten.
Van twee kinderen is een huwelijk bekend:
Enneken, mogelijk gedoopt vóór 1730 (begin doopboek) in Varsseveld, trouwde op 10-08-1745 in Dinxperlo met Jan Berend Geven en Aaltjen trouwde op 16-04-1766 in Werth met Alexander Schwining.
Deze familie was rooms-katholiek. Ze hebben welliswaar maar kort in Lintelo gewoond en boerderij De Roese (het was maar een ‘hutte’) heeft waarschijnlijk maar kort bestaan.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina. Bij voorkeur voorzien van bronvermelding.
Johannes Josephus (Jans) Betting (1871-1956) met zijn pauselijke onderscheiding
Johannes Josephus (“Jans”) Betting werd geboren op 15 mei 1871 in ‘huis no. 139‘ te Bredevoort, als zoon van Johannes Josephus Betting (wever) en Johanna Willemina Gördes. Op 4 juni 1903 trouwde hij in Aalten met Grada Hendrika Ubbink. Het paar ging inwonen bij haar ouders op ’t Zand. Jans werkte toen als ‘pakker’ bij H. van Eijck & Zoon te Bredevoort. Jans overleed op 28 januari 1956 in Winterswijk.
Een leven gewijd aan geloof en muziek
Het rooms-katholieke geloof liep als een rode draad door Jans’ leven. Hij was een zeer gelovig man: trouw kerkganger, koorzanger en organist. Elke zondag woonde hij de mis bij, zonder ooit één kerkgang over te slaan – zelfs niet als hij ziek was.
Vanaf zijn veertiende jaar zong hij in het herenkoor van de R.K. kerk in Bredevoort. Daarnaast vervulde hij decennialang de rol van organist. Vroeger maakte men bij het orgelspelen nog gebruik van blaasbalgen, die handmatig werden bediend. Dat werd vaak gedaan door jonge jongens en soms letten zij niet goed op… Dan stokte de orgelmuziek en fluisterde Jans: “Trappen, jongens!”
Pauselijke onderscheiding
In mei 1949 ontving Jans Betting een pauselijke onderscheiding. De Aaltensche Courant schreef:
Zondag j.l. herdacht onze plaatsgenoot, de heer J. J. Betting, tegelijk met zijn verjaardag het feit, dat hij 55 jaar het orgel in de R.K. kerk alhier heeft mogen bespelen.
Na de kerkdienst had de huldiging plaats in „Ons Gebouw”. De Muziekver. „Wilskracht” bracht de jubilaris allereerst een serenade. Vervolgens werd het woord gevoerd door Z. Eerw. heer pastoor Pierik, die de heer Betting recht hartelijk dank bracht voor al hetgeen hij op het gebied van muziek voor de parochie heeft gedaan. Spreker zeide verheugd te zijn namens Z. H. de Paus de hoge onderscheiding Pro exclesia et pontefice te mogen aanbieden.
Nadat een zangkoor zich had doen horen, kregen de vele aanwezigen gelegenheid de jarige jubilaris persoonlijk geluk te wensen.
Aaltensche Courant, 17 mei 1949
Inbraken
Na Jans’ overlijden bewaarde de familie de onderscheiding in een brandkast. De familie koesterde het waardevolle kleinood, met gepaste trots. Dertig, veertig jaar later vonden drie inbraken plaats, waarbij bij één gelegenheid de brandkast werd ontvreemd, met daarin ongeveer ƒ 1.500 en enkele waardepapieren. Het grootste verdriet van de familie was echter het verlies van opa’s pauselijke onderscheiding.
Jaren later werd in het westen van het land tijdens een controle een verdachte auto aangehouden. De inzittenden bekenden meerdere inbraken, waaronder die bij Betting in Bredevoort. Ook gaven zij toe een brandkast te hebben buitgemaakt en verklaarden deze vanaf een brug bij Arnhem in de Rijn te hebben gegooid.
Een duikteam wist de brandkast uit het water te halen. Hoewel het geld en de papieren verdwenen waren, zat de pauselijke onderscheiding van opa Jans er wonder boven wonder nog in! De familie was buitengewoon blij met de terugkeer van dit kostbare kleinood.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina. Bij voorkeur voorzien van bronvermelding.
Vernoemd naar Christiaan Huygens (1629–1695), een vooraanstaande Nederlandse wis-, natuur- en sterrenkundige, uitvinder en schrijver van vroege sciencefiction.
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door je Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een site of over verschillende sites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.