Discobar Fly-In in Barlo opende in 1969 in een leegstaand kippenhok aan de Barloseweg. De discobar werd gerund door een groep jonge vrijwilligers en groeide al snel uit tot een populaire uitgaansgelegenheid. In 1972 nam men een nieuwe locatie in gebruik. Vele muzikanten en bands traden er op, en er werden muziekevenementen georganiseerd. Eind 1974 hield Fly-In op te bestaan en ging verder als De Loods.
De oorsprong van Fly-In ligt in 1968, toen in Barlo diverse fuiven werden gehouden. Voor deze feestjes werd in een schuur of boerderij een deel van de ruimte met zwart landbouwplastic afgescheiden en ingericht met pick-up, versterker en gekleurde lampen. Omdat dit telkens opnieuw op een andere locatie moest worden geïnstalleerd, ontstond bij een aantal jongeren het idee voor een vaste plek.
Eindfeest, 13 december 1974
De voormalige binnenmuur van Fly-In in 2024
Eerste onderkomen was een kippenhok
De eerste locatie van Fly-In was een leegstaand kippenhok achter het kruidenierswinkeltje van Derk Ebbers aan de Barloseweg. Na schoonmaken en het storten van een betonvloer opende discobar Fly-In op 13 december 1969. Op een binnenmuur werd met grote letters ‘Fly In’ geschilderd. Bij een verbouwing van het pand in 2024 bleek dat deze letters nog steeds op de muur stonden.
Het oorspronkelijke idee om de ruimte incidenteel te gebruiken werd al snel ingeruild voor het plan om elke twee weken op zaterdag open te gaan. De avonden in Fly-In werden om 23.30 uur afgesloten met een vaste eindtune — aanvankelijk Comin’ Home Baby van Casey & the Pressure Group, later Time Is Tight van Booker T. & the MG’s.
Problemen en drive-in shows
Al spoedig bleek het onderkomen niet ideaal: de ruimte was te klein (ongeveer 25 m²) en de inrichting was zeer eenvoudig; er was geen garderobe en geen eigen toilet. Meisjes mochten gebruik maken van het privétoilet van ‘ome Derk’, de jongens konden buiten een boom uitzoeken.
Als een groepje jongeren na afloop van de discoavond op de weg nog stond na te praten kwam ome Derk naar buiten en riep: “staot neet op de weg te dralliën, maor gaot naor huus!” Na ongeveer een jaar stopte Fly-In op deze locatie en ging verder met het verzorgen van drive-in shows in de wijde omgeving.
Fly-In met drive-in installatie
Bestuur Fly-In voor de voormalige loods
Nieuwe locatie
Na ongeveer een jaar vond men een nieuwe locatie in de leegstaande loods van de werktuigenvereniging aan de Lichtenvoordsestraatweg in Barlo, pal tegenover café de Domme Aanleg. De voormalige landbouwloods werd verbouwd met een bar, een draaitafel, een garderobe en een toilet. Van eiken planken werden banken en tafels gemaakt.
De officiële opening vond plaats op zaterdag 11 maart 1972. Vanaf dat moment was Fly-In geopend op woensdag, vrijdag en zaterdag voor leden (ledenkaart à ƒ 2,50).
Verbouwing en feest
Vanwege de grote belangstelling volgde er in de zomer van 1972 al een verbouwing waarbij het vloeroppervlak bijna werd verdubbeld. In 1974 werden de garderobe vergroot en extra toiletten aangelegd.
Op zaterdag 15 december 1972 werd de verbouwing gevierd met ruim 800 gasten in het Feestgebouw in Aalten met Earth & Fire, Mr. Albert Show en Alquin. In de pauzes werden films vertoond en platen gedraaid. De toegangsprijs bedroeg ƒ 6,50.
Jerney Kaagman (Earth & Fire) in het Feestgebouw te Aalten
Bestuur Stichting Fly-In Barlo,1973
Stichting Fly-In
Om te voorkomen dat men voor eventuele schadegevallen persoonlijk aansprakelijk gesteld zouden kunnen worden, besloot het bestuur in 1973 om een stichting op te richten.
Nadat minimaal vier bestuursleden meerderjarig waren geworden (destijds 21 jaar) werd bij notaris Obbink in Aalten de ‘Stichting Fly-In’ opgericht. De stichting had een startkapitaal van honderd gulden en als doel het organiseren en brengen van activiteiten op cultureel en creatief gebied.
Optredens en filmvertoningen
Gedurende het bestaan van Fly-In vonden er vele optredens plaats van bands en artiesten, waaronder Kaz Lux, Kraayeveld, Tom Haket, Dimitri van Toren (Hé kom aan), Armand (Ben ik te min) en Shepstone & Dibbens.
Ook organiseerde men regelmatig concerten in het Feestgebouw, met optredens van onder andere de Bintangs, Chicory Tip, Dizzy Man’s Band, Earth & Fire, Long Tall Ernie, Mayfly, Plastic Feet, Q65 en Solar Plexus.
Armand bij Fly-In, 13 december 1973
Puddingh op Paaspop in Aalten, 1974
Paaspop 1974
Op 15 april 1974 (Tweede Paasdag) organiseerde Fly-In een festival onder de naam Paaspop. Het vond plaats in een feesttent op het terrein van AD’69 aan de Bocholtsestraatweg. Op het programma stonden optredens van Puddingh, Hobo String Band, Livin’ Blues, Kayak, Bronco en Shakin’ Stevens & the Sunsets.
In de feesttent waren twee podia gebouwd zodat de bands elkaar konden afwisselen, maar door pech met het busje van Livin’ Blues verliep dit niet helemaal vlekkeloos. Ongeveer 1500 bezoekers kwamen op het festival af.
Eindfeest en gedicht
Op 13 december 1974 vond het eindfeest plaats van Fly-In. De discobar zou verder gaan onder de naam De Loods.
Bij het eindfeest kreeg het bestuur een gedicht aangeboden op groot stuk karton — een acrostichon of naamdicht van 48 regels, waarvan de eerste letters samen de volgende zin vormden:
“Lang leve Fly-In en bedankt Huib, Henk, Gert, Wim, Jan, Wim en Jan.”
Het gedicht is ondertekend met de initialen H.t.P. en B.H., maar tot op heden kon niet achterhaald worden wie deze onbekende dichters waren. Mocht u het weten, reageer dan onderaan deze pagina!
Bron
‘FLY-IN’ 1969-1974: Het FLY-IN archief, Wim Simmelink
Jan Brill (1878–1924) was van 1906 tot 1924 gemeentelijk opzichter en architect in Aalten. Hij tekende voor diverse woon- en winkelpanden in de gemeente en werd na zijn overlijden herinnerd als eerlijk, oprecht en humaan, iemand die groot vertrouwen en waardering genoot.
Jan Brill werd op 23 april 1878 geboren in Wildervank als zoon van Cornelis Jacobus Brill en Roelfina Fennechina Prummel. Hij trouwde op 6 juli 1909 in Winschoten met Anna Imke Oostingh. Het echtpaar kreeg twee dochters en één levenloos geboren kind.
Loopbaan
In 1903 werd Brill benoemd tot gemeentearchitect van Winterswijk. In 1906 volgde zijn benoeming tot gemeentelijk opzichter en architect van Aalten. Daarnaast werd hij in 1922 benoemd tot lid van de Gezondheidscommissie te Winterswijk en begin 1924 tot secretaris-penningmeester van het Waterschap van de Oude IJssel, Afdeling Slingebeken.
Brill woonde aanvankelijk aan de Prinsenstraat 42. Na zijn huwelijk verhuisde hij met zijn echtgenote naar de Ormelstraat 23 (Klein Beth San). In zijn Aaltense jaren ontwierp hij meerdere karakteristieke gebouwen in en rond Aalten, waaronder diverse woonhuizen en winkelpanden.
Ziekte en overlijden
Brill kampte geruime tijd met gezondheidsproblemen; gedurende die periode werden zijn werkzaamheden tijdelijk door anderen waargenomen. Enkele maanden vóór zijn overlijden keerde hij uit Arnhem terug, waar hij vermoedelijk werd verpleegd. De avond voor zijn overlijden raakte hij bewusteloos; op 18 december 1924 overleed hij in Aalten, 46 jaar oud.
De belangstelling bij de begrafenis was groot: aanwezigen waren onder meer burgemeester en wethouders, de gemeentesecretaris, raadsleden, gemeentepolitie, secretarie-ambtenaren en gemeentewerklieden, evenals vele vrienden en belangstellenden. Aan het graf spraken ds. J. Thomson (Varsseveld), burgemeester A.J.W. Monnik en H.J.G. ten Dam.
Volgens de verslaggeving werd Brill herdacht als eerlijk en oprecht in zijn optreden, zeer gewaardeerd door zijn leidinggevenden en humaan in de omgang met medewerkers; zijn onkreukbare eerlijkheid en de moed waarmee hij zijn ziekte droeg, werden nadrukkelijk genoemd.
Brill vond zijn laatste rustplaats op de Oude Begraafplaats aan de Varsseveldsestraatweg in Aalten.
Ontwerpen
Als gemeentearchitect van Aalten ontwierp Brill onder meer:
Jan Brill (foto: Hubers, Aalten, bron: ECAL)Haagsche Courant, 30 april 1906De Graafschapbode, 24 maart 1922De Graafschapper, 19 december 1924Een ontwerp van Brill: Landstraat 5 te Aalten
Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.
In het Vestingpark in Bredevoort staan twee zogenaamde TBC-lighallen uit het begin van de 20e eeuw. Ze behoorden tot het voormalige R.K. Sanatorium Sint Bernardus, waar van 1907 tot 1933 tuberculosepatiënten werden verpleegd.
Tuberculose, in de volksmond ook wel “tering” genoemd, was in de 19e en vroege 20e eeuw een van de belangrijkste doodsoorzaken in Nederland. De ziekte was besmettelijk, vaak dodelijk en verantwoordelijk voor ongeveer een kwart van alle overlijdens. Omdat er nog geen medicijnen bestonden, bestond de behandeling voornamelijk uit rust, gezonde voeding, frisse lucht en zonlicht.
Overal in Nederland werden sanatoria gesticht: rusthuizen voor langdurige verzorging. Een belangrijk onderdeel van de behandeling waren zogenoemde lighallen: houten paviljoens met een open zijde, gericht op de zon, waar patiënten urenlang of zelfs de hele dag in bed verbleven — vaak onder dekens ingepakt tegen de kou.
Sanatorium Sint Bernardus
Het R.K. Sanatorium Sint Bernardus werd in 1897 opgericht op initiatief van pastoor Bernardus Mulders. Hij kocht het voormalige rentmeestershuis van de familie Roelvink met eigen kapitaal en liet het omvormen tot klooster en zorginstelling. De verzorging kwam in handen van de Zusters Franciscanessen van Thuine.
Vanaf 1907 kwamen patiënten uit het hele land naar Bredevoort. In de grote tuin achter het gebouw, het huidige Vestingpark, verrezen minstens tien houten lighallen, elk met de open zijde naar het zuiden gericht. Overdag lagen de patiënten in deze lighallen. Ook in de winter, zoals blijkt uit een tekst op een ansichtkaart uit 1909. In iedere lighal stonden twee ligbedden, een tafel en een stoel.
Uit het archief van het sanatorium blijkt dat tussen 1907 en 1916 jaarlijks gemiddeld ongeveer twintig patiënten aanwezig waren. In sommige jaren werden er meer dan 7.000 verpleegdagen per jaar geregistreerd.
Prentbriefkaart uit 1909
Twee lighallen bleven bewaard
Van de oorspronkelijke lighallen zijn er slechts twee bewaard gebleven. Vanwege hun historische betekenis, als voorbeelden van een bouwtype dat door de kwetsbaarheid van het materiaal en het verdwijnen van de functie (sanatorium) vrijwel nergens meer voorkomt, zijn ze aangewezen als rijksmonument.
Het zijn eenvoudige houten bouwwerken met een lessenaarsdak, drie gesloten zijden en een open voorzijde. Beide hallen zijn voorzien van een tegelvloer, bestaande uit zwarte en beige tegels in een willekeurig patroon. De tegels hebben een geometrisch motief. Aan de voorzijde zijn decoratieve daklijsten aangebracht: de oostelijke hal heeft een sierlijk gesneden lijst, de andere een eenvoudiger golfmotief.
Restauratie & toegankelijkheid
In 2025 zijn de twee lighallen volledig gerestaureerd. Ze werden zorgvuldig gedemonteerd en overgebracht naar het Gelders Restauratie Centrum in Velp. Na herstel van houtwerk, dak en vloer keerden ze terug naar Bredevoort, waar vrijwilligers en lokale bedrijven zorgden voor de heropbouw en afwerking. Het schilderwerk werd uitgevoerd in een historisch verantwoorde kleurstelling.
De lighallen zijn vrij te bekijken in het Vestingpark, direct achter het voormalige sanatorium Sint Bernardus aan ’t Zand in Bredevoort. Het park is van zonsopgang tot zonsondergang toegankelijk voor publiek.
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.
Oude handelsroutes als levensaders van de Achterhoek
Eeuwenlang trokken Duitse kooplieden met hun zware karren door de Achterhoek over de zogenaamde Hessenwegen: oude handelsroutes die de regio verbonden met Duitsland en de Hollandse handelssteden. Eén van deze wegen liep vanuit Bocholt over Aalten richting Zutphen en Doesburg. De Hessenwegen waren van groot belang voor de vroegmoderne handel in deze regio.
De term Hessenweg wordt vanaf de 17e eeuw gebruikt. De traditionele verklaring verwijst naar de kooplieden die afkomstig waren uit het Landgraafschap Hessen-Kassel en omgeving. Binnen de etymologie verklaart men de naam echter anders: het zou een verbastering zijn van hers, dat paard betekent. Deze wegen liepen meestal over hoge, droge zandgronden en langs heuvelruggen.
Door de Achterhoek liepen vier grote Hessenwegen. Drie ervan volgden een noordelijke route, vanuit Vreden en Ammeloe via onder andere Groenlo, Rekken en Neede naar Deventer of Zutphen.
In de zuidelijke Achterhoek liep een Hessenweg langs Aalten. Vanuit Bocholt kwam deze route bij de Kesenbulte de tegenwoordige grens over, en vervolgde zich via onder meer de Bodendijk, Dijkstraat, Landstraat, Berkenhovestraat en de Romienendiek naar De Radstake. Vandaar liep de weg verder langs Zutphen en Barneveld, met een aftakking tussen Halle en Zelhem richting Doesburg.
De Leste Stuver bij Bredevoort
Vanuit de IJsselsteden gingen de Hessenwegen dwars over de Veluwe, kwamen samen in het Gooi en liepen door naar Amsterdam. De Hessenwegen hadden talloze vertakkingen. Eén daarvan liep bij Aalten vanaf de Romienendiek, via de Koningsweg, Hessenweg, langs het Walfort, via Bredevoort en Winterswijk naar Vreden.
Voor wie in de 19e eeuw langs een Hessenweg woonde, was de komst van de Hessenkeerls een hele gebeurtenis. Aan de windzijde van de stoet liepen mannen met zware knuppels, gekleed in hun kenmerkende blauwe Hessenkiel: een hemd van fijn linnen, gesloten met koperen haakjes in de vorm van leeuwenkopjes en drie kleine knoopjes van been. Op borst en schouders waren versierde belegstukken aangebracht.
Op de weg sloften ezels door het mulle zand, met aan weerszijden een mand van gevlochten wilgentenen vol handelswaar. Eenmaal aangekomen in een dorp bonden de mannen hun ezels vast bij een herberg of op het dorpsplein. De dieren werden gevoerd en gedrenkt, terwijl de mannen zich verfristen bij de dorpspomp.
Daarna werden de manden geopend en gingen de Hessen langs de huizen venten. Hun koopwaar bestond onder meer uit licht glaswerk en slappe stroohoeden. Deze hoeden waren gewild: zodra de Hessen arriveerden, wachtten klanten hen al op om een nieuwe zomerhoed te kopen. De hoeden waren elastisch en pasten daardoor vrijwel altijd. Na enkele uren trokken de Hessen verder.
Pottenkeerls, muzikanten en hannekemaaiers
Naast de Hessenkeerls verschenen er ook pottenkeerls over de Hessenwegen. Zij gebruikten zware, hoog op de wielen staande huifkarren, de zogeheten Hessenkaoren, getrokken door forse Holsteiner paarden. De karren zaten vol met Keuls aardewerk: grijze of geelbruine potten met blauwe decoratie. De paarden droegen rijk versierde tuigen, beslagen en behangen met koperen decoraties, zodat hun komst al van verre te horen was.
Een afbeelding van een voerman met zijn Hessenkar uit ongeveer 1830, afkomstig uit de collectie Volksprenten van Museum ’t Oude Slot in Veldhoven, met daarop de tekst:
De Blaauw gekielde Hes, reist uit de Bovenlanden, En stuurt zijn lang gespan bij ’t Hu en Hot en Haar. Zijn hoog beladen kar brengt velerhande waar, Die ’t Hollandsch schip weer voert naar Noord en Zuiden stranden.
In het voorjaar trokken groepen Duitse muzikanten over de Hessenwegen naar Nederland. Sommige korpsen waren in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zeer bekend. Hoewel zij vermoedelijk uit dezelfde streek kwamen, werden ze geen Hessen genoemd, omdat ze geen Hessenkiel droegen.
Daarnaast kwamen in de zomer de hannekemaaiers langs: seizoenarbeiders uit Westfalen die in Holland hielpen met het maaien van gras en bij de oogst. Vrouwen en kinderen bleven thuis achter om op het land te werken, terwijl de mannen elders geld verdienden voor de winter.
Het einde van de Hessenwegen
In de loop van de 19e eeuw nam de betekenis van de Hessenwegen af. In 1875 werden bij Zelhem de laatste Hessen gezien, een schamel troepje vergeleken met vroeger. De Frans-Duitse Oorlog van 1870 en de daaropvolgende industriële bloei in het Ruhrgebied boden de Duitsers namelijk een broodwinning dichter bij huis. Zelfs veel Achterhoekse jongelui trokken die kant op om goed geld te verdienen. Daarmee hadden de Hessenwegen afgedaan.
Oudere oorsprong
Hoewel de term Hessenweg vanaf de 17e eeuw werd gebruikt, wijzen archeologische vondsten langs deze wegen erop dat ze al veel langer in gebruik waren. Zo zijn in Aalten, op De Hoven vlakbij de Landstraat, sporen gevonden van een nederzetting uit de 8e eeuw, waaronder resten van hutkommen, afvalputten en spinsteentjes. Dit is een sterke indicatie dat de latere Hessenwegen voortbouwden op veel oudere verkeersroutes, de zogenaamde volkerenwegen.
Het ligt daarmee voor de hand te veronderstellen dat het dorp Aalten zijn oorsprong mede dankt aan deze oude volkerenweg. De Hoven was een gunstige plek, want te midden van het woeste landschap van bos, heide en moerassen lag hier een heuvel, hoog en droog, direct aan een doorgaande weg. Bovendien stroomde onderaan de heuvel een beek, die zorgde voor vers water.
Hessentocht
De herinnering aan de Hessen leeft nog voort. In 2011 werd in de omgeving van Bredevoort en Aalten namelijk voor de tweede keer een Hessentocht georganiseerd. Tijdens deze tocht, waarin een historische karavaan werd nagebootst, reed een indrukwekkende ossenwagen mee: 2,60 meter breed, zes meter lang en vier meter hoog. Daarnaast namen drie wagens deel, elk voortgetrokken door drie paarden. Jan Oberink legde de tocht vast op film en maakte onderstaande sfeerimpressie.
Verantwoording
De inhoud van dit artikel is grotendeels gebaseerd op het artikel van G.J. Klokman (Zelhem, 1864), gepubliceerd in 1937. Er bestaan tal van andere publicaties over Hessenwegen die op sommige punten een afwijkend beeld schetsen. Voor dit artikel is vooral gekozen voor Klokmans beschrijving, omdat zijn herinneringen en observaties specifiek betrekking hebben op de Hessenweg bij Zelhem, dezelfde route die ook door Aalten liep.
Bronnen
G.J. Klokman, De Hessenwegen, in: Eigen Volk. Algemeen tijdschrift voor volkskunde (folklore) en dialect, 1937. Koninklijke Bibliotheek
G.J. Klokman, De Achterhoekers, in: De Nederlandse volkskarakters, 1938. DBNL
Richterdinck is een verdwenen boerderij in de Aaltense buurtschap Lintelo. Veel informatie over deze boerderij hebben wij niet. De Richterinkstraat in Aalten is er naar vernoemd. Vermoedelijk lag de boerderij daar in de buurt, maar waar precies is ons niet bekend. In 1647 wordt het een ledige stede sonder huis en hof genoemd.
Matthijs van Elverfelt Op Richterdinck dat in Lintelo is gelegen van 3 sch. en 1 mdr. Met 2 koeweidens op Richterdinck, t’beswaer afgetrocken blijft 8 – 6 -.
Jan Grievinck, watermuller Op Richterdinck 4 sch. op Neulande 3 sch. 14 – 11 -. Noch 2 koeweidens op Richterdinck 9 – 0 -.
Archief Huis Bergh, 1669
In dit archief vinden we een acte van beleening uit 1669, met het goed Richterdinck onder Aalten voor Elisabeth Grevinck, weduwe van Matthijs Elbervelt.
Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.
Café De Landman, met rechts ernaast (vermoedelijk) het voormalige ‘brandspuithuisje’
In 1832 was er al bebouwing op deze plek. Tot 1873 maakte het deel uit van een groter perceel, behorende bij het huidige adres Markt 9, waar tegenwoordig de meest recente aanbouw van het gemeentehuis staat. Toen werd dat perceel gesplitst en ontstonden deze twee kleine percelen, die beide in het kadaster werden omschreven als ‘huis en erf’.
In 1934 werd een gebouwtje in het gemeentelijk adresboek, tussen de nummers 24 en 26 vermeld als ‘Brandspuithuisje’. Mogelijk gaat het om dit pand, wat best aannemelijk is omdat het tegen het pand Markt 9 (in 1934 omschreven als ‘Brandspuithuis’) aangebouwd was.
Op een kadastrale kaart uit 1937 zien we dat een deel van de bebouwing is verdwenen en de ‘voorgevel’ ten opzichte van het belendende café De Landman enkele meters is teruggeschoven.
De familie Driessen is een geslacht van textielondernemers, oorspronkelijk afkomstig uit Bocholt, net over de grens in Duitsland. Leden van de familie waren actief als textielfabrikant in Bocholt, Aalten en Leiden. Het is een katholieke familie, die in 1961 werd opgenomen in het Nederland’s Patriciaat.
De geregelde stamreeks begint met Rutger Driessen, wever te Bocholt. In 1667 betaalde hij belasting, maar in 1672 werd hij als te arm beschouwd om belastingplichtig te zijn. Over zijn zoon Johann Driessen (1663–na 1713) en kleinzoon Gerard Driessen (1702–na 1738) is weinig bekend.
Met Gerards zoon Bernard Driessen (1731-1772) begon de maatschappelijke stijging van de familie. Hij handelde in textiel, dat hij opkocht bij de thuis wevende boeren rond Bocholt en verkocht in Holland. Waarschijnlijk dankt de familie haar opkomst aan het feit dat ze, vanwege hun armoede, geen lid konden worden van het Boomsidenambt, het gilde van katoenwevers. Voor gildeleden was het verboden stoffen te verhandelen die niet door gildeleden waren geweven. Omdat de Driessens geen lid waren van het gilde, hoefden zij zich niet te houden aan deze regel en konden ze vrij handelen in katoen van thuiswevers.
Bernard werd dankzij deze handel zo welvarend dat hij benoemd werd tot schepen van Bocholt, waarmee de familie toetrad tot het stedelijk patriciaat. Hij overleed echter op 41-jarige leeftijd tijdens een zakenreis in Den Haag, voordat hij zijn positie verder kon versterken.
Uitbouw van de textielhandel
Twee van Bernards zonen zetten de handel voort en breidden deze aanzienlijk uit door honderden thuiswevers voor zich te laten werken: Peter Driessen (1756–1843) en Hermann Driessen (1765–1817). Aanvankelijk werkten zij samen, maar later ging ieder zijn eigen weg. Beide broers werden zeer vermogend.
Beiden trouwden met dochters van Johann Jacob Hölscher, lid van het katoenweversgilde en eveneens schepen van Bocholt. Peter trouwde met Elisabeth Hölscher en Hermann met haar zus Gertrud. Uit deze huwelijken blijkt dat de familie Driessen inmiddels geïntegreerd was in de lokale elite. Peter Driessen werd dan ook veertien jaar lang tweede burgemeester van Bocholt (1797–1811) en in 1813 was hij lid van de raad van het arrondissement Rees, in de tijd van Napoleon. In 1841 ontving hij op zijn oude dag een Pruisische onderscheiding: de Ritter des Roten Adlerordens, 4e klasse.
Van handel naar fabricage
Peter Driessen had rond Bocholt circa 500 thuiswevers voor zich werken. Deze wevers waren formeel zelfstandig, maar afhankelijk van de ‘reder’ die de garens leverde en het weefgetouw financierde. De opkomst van gecentraliseerde werkplaatsen, voorlopers van de fabrieken, maakte het mogelijk om meer toezicht te houden op de productie. Weefgetouwen konden voortaan continu worden gebruikt. De reder werd zo fabrikant of ‘fabriqueur’.
Vestiging in Aalten
Om de Nederlandse industrie te beschermen tegen Engelse import, voerde koning Willem I in 1823 een invoerheffing in van 25 tot 45% op katoenen stoffen. Daardoor werd de export vanuit Bocholt naar Nederland vrijwel onmogelijk. Om deze heffing te omzeilen vestigden twee neven Driessen zich in Aalten, vlak over de grens: Heinrich Driessen (1794–1879, zoon van burgemeester Peter) en Anton Driessen (1797–1879, zoon van Hermann). In Aalten richtten zij diverse textielondernemingen op, waaronder een stoomweverij en een blekerij.
Over een periode van ruim 140 jaar (1826-1969) ontwikkelden de fabrikanten Driessen zich tot de belangrijkste werkgevers in Aalten en omgeving. De fabrieksgebouwen en privéwoningen van de Driessens waren beeldbepalend in het dorp. De fabrikanten hebben tot in de tweede helft van de 20e eeuw een belangrijke stempel gedrukt op het maatschappelijke en economische leven van Aalten.
Bronnen
‘Geweven goed. De textielgeschiedenis van Aalten en Bredevoort’, H. de Beukelaer en J.G. ter Horst
Op de plek van deze verdwenen loods en werkplaats werd later een groter bedrijfspand gebouwd. In dit pand zat o.a. de Welkoop. Tegenwoordig is er een sportschool gevestigd en heeft het als adres Landbouwstraat 2.
Eigenaren
Overzicht is niet volledig.
Jaar
Perceel
Eigenaar
Omschrijving
1925
I-6099
N.V. “Aannemingsmaatschappij voorheen D. Jansen en Zoon”
1710 m² bergplaatsen en erf
1958
I-8167
N.V. “Aannemingsmaatschappij voorheen D. Jansen en Zoon”
1585 m² werkplaats, opslagterrein
1962
I-8167
Coöperatieve Landbouwvereniging
1585 m² werkplaats, opslagterrein
Adres
Adresboek 1934
Landbouwstraat 5
AannemingsMij Jansen (loods)
Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.
Verdwenen boerderijtje, op een perceel dichtbij Lammers. Het huis werd in de jaren veertig van de 19e eeuw gebouwd en rond 1886 alweer afgebroken. Het stond ongeveer op de plaats waar nu een schuur staat bij Welinkweg 19.
Gep. Luitenant-Kolonel en oud-lid van de Provinciale Staten van Gelderland
Aaltensche Courant, 17 december 1913
Jacobus Wilhelmus van Hopbergen werd op 16 juli 1817 in Ravenstein (gemeente Oss) geboren, zoon van gepensioneerd luitenant Diderik Christoffer Hendrikus van Hopbergen en Maria Willemina Franken. Zijn ouders vestigden zich vermoedelijk omstreeks 1820 aan de Prinsenstraat 10 in Bredevoort.
Na zijn opleiding en dienstplicht in het 3e Regiment Infanterie te Leeuwarden, waarin hij de rang van luitenant-kolonel titulair bereikte, trouwde hij in 1848 in Leeuwarden met Adriana Pieternella Dillié (1816–1888). Zij kregen vier dochters; een zoon overleed kort na de geboorte.
Vestiging in Aalten
In 1869 vestigde het gezin Van Hopbergen zich in Aalten, aan het begin van de Hogestraat. Kort daarna kocht Van Hopbergen het perceel Markt 18 in Aalten en liet daar een statige villa in eclectische stijl verrijzen, met bijgebouwen voor koets en personeel.
Zijn maatschappelijke status ontleende hij niet alleen aan zijn militaire loopbaan, maar ook aan zijn rol als vertegenwoordiger van het kiesdistrict Aalten in de Provinciale Staten van Gelderland.
Op 11 december 1913 overleed Jacobus Wilhelmus van Hopbergen op 96-jarige leeftijd in zijn villa aan de Markt 18 in Aalten. Hij vond zijn laatste rustplaats op de Oude Begraafplaats aan de Varsseveldsestraatweg te Aalten.
Gisteren overleed alhier op hoogen leeftijd de hoogedelgestrenge heer Jacobus Wilhelmus van Hopbergen, gepensionneerd Luitenant Kolonel der Infanterie hier te lande, geboren 16 Juli 1817 te Ravestein. Hij bereikte dus den leeftijd van ruim 96 jaren. Wij willen geen levensbeschrijving van dezen eminenten man geven, daartoe is een meer versneden pen noodig dan de onze, maar we willen slechts een kort woord bij zijn verscheiden spreken.
Na zijne pensionneering vestigde hij zich te Aalten met zijn gezin, circa 50 jaren geleden, en verwierf al heel spoedig de achting van alle ingezetenen; werd geheel burger zijner woonplaats en werkte ijverig mede tot den vooruitgang dezer plaats.
Velen, die hem in de kracht van zijn leven hebben gekend en hem hebben leeren hoogachten, zijn reeds van het aardsche tooneel verdwenen, doch is nog een kleine kring overgebleven die zich den ronden, oprechten Overste herinneren. Was het wonder, dat hij vele jaren zitting kreeg in de Provinciale Staten en den Gemeenteraad en Kerkvoogd der Hervormde Gemeente was, tot hij door hoogen leeftijd genoodzaakt werd ontslag te nemen.
De vrijzinnige beginselen met hart en ziel toegedaan, was hij steeds een ijverig maar eerlijk strijder. Wat den heer A. Willink te Winterswijk was, was de heer Van Hopbergen te Aalten. Voor de armen en zieken was hij zeer mild en werd daarbij gesteund door zijn gezin. Wij zullen zijne nagedachtenis in eere houden. Een goed, maar flink ingezetene is van ons heengegaan.
Fouten voorbehouden. Heb je aanvullingen of correcties? Reageer dan onderaan deze pagina, bij voorkeur met bronvermelding.
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door je Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een site of over verschillende sites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.