Deze pagina is nog ‘onder constructie’…
Graafschap Lohn
De voormalige heerlijkheid Bredevoort maakte oorspronkelijk deel uit van het graafschap Lohn, dat vermoedelijk in de 11e eeuw is ontstaan. Dit graafschap omvatte in 1152 de kerspelen Lohn, Winterswijk, Aalten, Varsseveld, Zelhem en Hengelo (G). In hun streven naar onafhankelijkheid kwamen de graven van Lohn in conflict met de bisschop van Münster, wiens leenheerschappij zij in 1152 tenslotte moesten erkennen. De burcht Bredevoort was in 1246 voor de helft eigendom van graaf Herman van Lohn, die in dat jaar zijn deel in leen opdroeg aan graaf Otto van Gelre.
Bij de dood van de laatste graaf van Lohn in 1316 viel diens gebied uiteen. De kerspelen Varsseveld en Silvolde kwamen aan de heer van Wisch, de kerspelen Zelhem en Hengelo waren al eerder aan Gelre verkocht. De bisschop van Münster kocht in 1316 van Otto van Ahaus, één van de erfgenamen, de helft van de burcht Bredevoort met diens aandeel in de Lohnse rechten. De andere helft van de burcht was al bisschoppelijk bezit sedert 1284.
Graafschap Gelre
Uit deze aankoop ontstond een geschil tussen Münster en Gelre, tengevolge waarvan in 1324 een oorlog uitbrak. Graaf Reinald van Gelre viel het bisdom Münster binnen en werd bij Coesfeld verslagen, maar had echter Bredevoort al veroverd. Bij de vrede, die in 1326 te Wesel werd gesloten, behield Reinald Bredevoort en kreeg hij de gerichten van de omringende kerspelen Aalten, Dinxperlo en Winterswijk in pand. De bisschop van Münster zou dit pand ten allen tijde voor 3500 goudmarken mogen inlossen, hetgeen echter nooit is gebeurd. Vanaf 1326 is er derhalve sprake van een zelfstandig gebied, dat werd bestuurd door een hertogelijk ambtenaar.
Gemense en Steinfurtse pandschap (1388-1526)
In 1388 gaf Willem van Gulik, als hertog van Gelre, zijn kasteel, stad en Ambt Bredevoort met de drie kerspelen in onderpand aan heer Hendrik III van Gemen voor een kapitale lening. Opeenvolgende generaties van dit geslacht bleven pandheer van de heerlijkheid tot 1492, toen het pandschap vererfde op diens erfgenamen en naderhand aan de graven van Bentheim-Steinfurt kwam. Eerst in 1526 loste hertog Karel van Gelre de pandsom in en nam de heerlijkheid weer in eigen beheer. In 1534 gaf hij Bredevoort in bewaring aan zijn veldheer Marten van Rossum, die de heerlijkheid in 1545 in pandschap kreeg van keizer Karel V als rechtsopvolger van de Gelderse hertogen.
Anholter pandschap (1562-1612)
Toen Van Rossum stierf in 1555, vererfde het pandschap via Johan van Isendoorn op Hendrik van Isendoorn à Blois, die in 1562 de pandsom terugkreeg. Koning Philips II van Spanje gaf vervolgens als hertog van Gelre de heerlijkheid voor 50.000 Vlaamse schilden in pand aan zijn vazal Dietrich van Bronckhorst-Batenburg, heer van het naburige Anholt in Westfalen, die reeds veel goederen en rechten in de heerlijkheid Bredevoort bezat.
Na de Reformatie bleven de heren van Anholt rooms-katholiek en aan Spaanse zijde. Dientengevolge werd Bredevoort in 1597 belegerd en veroverd door prins Maurits van Nassau. Vrouwe Gertrud von Milendonck, de weduwe van Jacob van Bronckhorst-Batenburg, kreeg de heerlijkheid in 1602 van de Republiek terug, maar het pandschap werd door de Staten van Gelderland in 1612 ingelost en vervolgens overgenomen door prins Maurits.
Over de periode 1526-1612 bevinden zich vele archiefstukken in het Bestand Bredevort in het Fürstlich Salm-Salmsches Archiv op de Wasserburg Anholt bij Isselburg (D). Oudere stukken van vóór 1562 zijn wsch. destijds in opdracht van de Anholtse pandheren overgebracht naar hun huisarchief als bewijsstukken van hun rechten. Na de beëindiging van het
Pandstad der Oranjes
In 1697 werd Bredevoort als vrije heerlijkheid opgedragen aan Koning-Stadhouder Willem III, wiens erfgenamen haar bezaten tot 1795.
Van het Rijksarchief in Friesland werd in 1986 uit de collectie van het Fries Genootschap ontvangen het reglement voor de poortwachters te Bredevoort van 1726.
In het huisarchief van de voormalige herberg De Leste Stuver te Bredevoort, berustend te Aalten, bevindt zich o.a. een almanak, gebruikt door de Stadhouder of de Landschrijver als zakagenda in de periode 1737/38.
In 1646 werd het kasteel te Bredevoort verwoest tengevolge van blikseminslag in de kruittoren. Het duurde ruim 50 jaar, eer nieuwe huisvesting werd gerealiseerd. In 1699 verrees aan de Landstraat te Bredevoort een nieuwe kanselarij, het Ambthuis.
Ambt Bredevoort (1795-1811)
Na de Bataafsche Omwenteling in 1795 werden de bezittingen der Oranjes verbeurd verklaard en werd de heerlijkheid Bredevoort onder burgerlijk bestuur gesteld. Anno 1798 werden de heerlijkheden officieel opgeheven. De voormalige municipaliteiten van Aalten, Bredevoort, Dinxperlo en Winterswijk werden ingesteld in 1795 en opgeheven in 1798. De voormalige municipaliteit van Lichtenvoorde werd ingevolge de opheffing der heerlijkheden in 1798 bij het Ambt Bredevoort gevoegd en daarvan weer afgescheiden in 1802.
Drs. G.J.H. Krosenbrink te Winterswijk schonk in 1994 een rapport inzake de bestuurlijke organisatie van het oude Ambt, opgemaakt ten behoeve van het nieuwe Ambtsbestuur in de periode 1798-1802, afkomstig van het toenmalig ambtsbestuurslid H. Willink Azn. te Winterswijk.
Het Ambt Bredevoort bleef als bestuurlijke eenheid in stand tot de Franse overheersing en werd in de jaren 1811 en 1812 opgedeeld in de Mairieën Aalten, Bredevoort, Dinxperlo en Winterswijk.
Het archief van het Ambt werd bewaard op de kanselarij, het Ambthuis te Bredevoort. In 1795 werd het op last van het Provisioneel Bewind in beslag genomen en geïnventariseerd, waarna het onder het beheer werd gesteld van de secretaris van de Municipaliteit van Aalten. Na de Franse overheersing werden bij het herstel van het Nederlands bestuur bescheiden uit het archief gelicht en overgedragen aan de nieuwe gemeenten Aalten, Dinxperlo en Winterswijk. Ook de voormalige rentmeester J.B. Roelvink van de Nassause Domeinen behield het kanselarij-archief onder zich, dat in 1985 helaas door een rechtsopvolger werd vernietigd.
Bestuur
Bredevoort was oorspronkelijk een borgmansstadje naar Westfaals model. De adellijke verdedigers van het kasteel woonden in versterkte huizen op de voorburcht, die daardoor het karakter van een vesting kreeg. In het naburige bisdom Münster oefenden dergelijke borgmannen gezag en rechtspraak uit over hun personeel en de horige bewoners van de door hen beheerde burchtkomplexen te Horstmar en Nienborg.
Bij de overdracht van Bredevoort in 1326 ontsloeg de bisschop van Münster zijn Bredevoortse borgmannen van hun eed, zodat zij konden overgaan in Gelderse dienst. In 1503 verkregen de Bredevoortse borgmannen vergelijkbare privileges van de toenmalige pandheer, Everwijn van Steinfurt. Stadsrechten zijn echter van Bredevoort niet overgeleverd. De militaire en bestuurlijke rol van de borgmannen was uitgespeeld, nadat in de loop van de 16e eeuw de verdediging werd opgedragen aan een garnizoen.
Het dagelijks bestuur van de heerlijkheid Bredevoort berustte bij de Drost. Na de Münsterse bezetting tijdens de oorlogsjaren 1672-1674, bestond binnen de muren korte tijd een afzonderlijk stedelijk bestuur van stadhouder en regenten der stad Bredevoort. De Drost fungeerde vaak tevens als Richter. De rechtspraak werd verzorgd door de Richter met twee keurnoten. Het gericht werd eens per twee weken gehouden in Aalten, Bredevoort en Winterswijk. De gerichtsdagen voor Dinxperlo werden te Aalten gehouden. De rechtspraak in de stad Bredevoort werd door de Richter van de heerlijkheid met twee keurnoten uitgeoefend, zoals in de overige kerspelen. Andere ambtenaren bij het gericht waren de Landschrijver (secretaris) en de Advocaat-fiscaal (openbare aanklager). De Landschrijver fungeerde ook als secretaris van de Drost. Aangezien deze laatste meestal niet in de heerlijkheid woonde, was de Landschrijver vaak tevens diens plaatsvervanger als verwalter-Drost of Stadhouder. Bredevoort had een vestingcommandant, de “Commandeur der Forteresse”. Deze functie was vaak met die van verwalter-Drost in één persoon verenigd. Verder waren er nog een hele reeks lagere ambtenaren, waaronder een ijker, een scharenslijper, een landmeter en armenjagers (veldwachters).
Ten gevolge van het feit, dat leden van de adellijke familie van Pallandt en de aanverwante geslachten van Lintelo en van Coeverden lange tijd de functie van Drost van Bredevoort hebben bekleed, bevinden zich ook in het archief van het Huis Keppel een groot aantal stukken betreffende Bredevoortse zaken uit de periode 1638-1796, eveneens berustend in het Gelders Archief te Arnhem.
De laatste Drost van het Ambt Bredevoort, sedert de Bataafse Omwenteling in 1795, was de Winterswijkse burger W. Paschen Gzn. te Winterswijk. Diens rekening over de periode 1808 aug – 1811 mrt werd op 4 september 1812 door de gezamenlijke maires van Aalten, Bredevoort, Dinxperlo en Winterswijk te Winterswijk afgehoord en aldaar gedeponeerd. Reeds in 1811 verzocht Paschen als tijdelijk maire van Winterswijk aan de voormalige Landschrijver om overdracht van bescheiden betreffende Winterswijkse aangelegenheden. Blijkens een schrijven in het archief van de Gemeente Winterswijk werd in 1813 een kist met archivalia per kruiwagen van Aalten naar Winterswijk overgebracht. Bij de selectie is men destijds tamelijk willekeurig te werk gegaan, zodat ook andere Bredevoortse bescheiden te Winterswijk geraakten. Ook Rentmeester J.B. Roelvink droeg in 1815 Bredevoortse stukken over aan de Burgemeester van Winterswijk. Overigens maakte Lichtenvoorde slechts deel uit van het Ambt gedurende de jaren 1798-1802.
Sedert 1612 werden de ambtenaren benoemd door de Nassause Domeinraad. Voor aanstellingsgegevens zie het zg. Ambtboek, berustend in het archief van genoemde Domeinraad in het Nationaal Archief in Den Haag. Gegevens van aanstellingen in het Ambt Bredevoort zijn voorts te vinden in het archief van Drost en Geërfden, inv.nrs. 22-33, en in het archiefbestand Plaatselijk bestuur Winterswijk, inv. nr. 14. Via de Drosten zijn ook veel personeelsbescheiden beland in het huisarchief Keppel, berustend in het Gelders Archief te Arnhem.
Behalve de stad Bredevoort bestond de heerlijkheid uit drie gerechtsdistricten, die samenvielen met de drie kerspelen Aalten, Dinxperlo en Winterswijk. In elk kerspel waren een voogd en één of twee ondervoogden aangesteld, die als tussenpersonen fungeerden tussen de inwoners van de kerspelen en het bestuur in Bredevoort. Ieder kerspel bestond uit een dorp en een aantal buurtschappen, gilden genoemd, die in rotten waren verdeeld. Aan het hoofd daarvan stonden rot- en gildemeesters, die moesten zorgen voor de verdere verspreiding van berichten en de uitvoering van bevelen. Tevens had iedere buurschap een bode, welk ambt verbonden was aan een bepaalde boerderij.
Financiële zaken werden per kerspel door de plaatselijke geërfden behandeld. Deze vertegenwoordigers van de bevolking werden per dorp en buurtschap afgevaardigd en waren verantwoording verschuldigd aan de Drost. Het stadje Bredevoort had een eigen Rentmeester, die optrad namens de plaatselijke geërfden. Ieder kerspel had een eigen ontvanger der verponding. In Bredevoort traden soms de rotmeesters gezamenlijk als ontvangers der verponding op. De kerkmeesters in elk kerspel, belast met het beheer van kapitaal en bezit van de plaatselijke kerk, werden gekozen uit de geërfden en moesten voor de Drost en hun medegeërfden rekening en verantwoording afleggen. Naast de diaconie als kerkelijke instelling bestond er voor de armenzorg ook een wereldlijke instelling, de provisorie. Evenals de kerkmeesters werden provisoren gekozen uit de geërfden en moesten op dezelfde wijze verantwoording afleggen.
Bronnen
- Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, Doetinchem. Toegang 0098 Drost en Geërfden van Bredevoort, 1608-1794
- Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, Doetinchem. Toegang 0220 Ambt Bredevoort, 1795-1811
- Bakhuizen van den Brink, J.N. en B. Stegeman. Het Ambt Breedevoort tijdens het Anholter pandschap 1562-1612. Arnhem 1933.
- Bredevoort een Heerlijkheid. Doetinchem 1988.
- B.D. Rots. Aalten en Bredevoort in vervlogen tijden. Aalten 1950.
- Ruessink, H. Bredevoort, de ontwikkeling van kasteel tot borgmansstad; in Jaarboek Achterhoek & Liemers 1992. Doetinchem 1991.
- B. Stegeman. Het oude kerspel Winterswijk. Zutphen 1927/Arnhem 1966, 1980.