Bodedienst Aalten-Zutphen in de 19e eeuw

In de 19e eeuw waren bodediensten onmisbaar voor handel en communicatie tussen dorpen en steden. In 1849 begon Jan Hendrik Heijink (1816-1888) een bodedienst tussen Aalten en Zutphen. Heijink was eigenaar van een boerderij die nog altijd dezelfde naam draagt en gelegen is aan de daarnaar vernoemde Heijinkdijk. Van deze dienst is een kasboek bewaard gebleven. Wie de inhoud met aandacht bestudeert, voelt het verleden bijna tot leven komen.

Achter het kleine, vergeelde handschrift doemen mensen op en krijg je een indruk van het leven halverwege de 19e eeuw. Je ziet de bode met zijn wagen over de toen nog grotendeels onverharde Achterhoekse wegen trekken. In de zomer, als de zon uitbundig scheen, leek het soms een plezierreisje. Maar ’s winters was hij vaak blootgesteld aan regen en hagel, en voerde de tocht soms over modderige wegen, waar de wielen diep wegzakten in de wagensporen.

Centrum van handel

Voor je zag je mensen die goederen aanvoerden voor transport: kleine ondernemers die hun producten naar de ‘hoofdstad’ van de Achterhoek lieten vervoeren, en grotere handelaren die maandelijks balen, pakken, kisten en vaten aanleverden om die via Zutphen verder te laten transporteren. Winkeliers ontvingen balen koffie, zakken zout, kisten thee en vaten stokvis, terwijl notabelen op deze manier wijn en boeken lieten bezorgen.

Halverwege de 19e eeuw was Zutphen de belangrijkste stad van de Achterhoek en een centrum van handel en transport. Vanuit Zutphen werden Achterhoekse producten verder vervoerd richting het westen van het land. Tegelijkertijd kwamen via de rivieren goederen uit het westen naar Zutphen.

Kasboek

Heijink noteerde doorgaans eens per week een rit “Na Zutphen”. De afstand tussen Aalten en Zutphen bedroeg zo’n acht uur gaans. Aan het eind van het jaar maakte hij een overzicht van de kosten die met deze dienst gemoeid waren. Onder de noemer “Betaald voor het vaaren in 1849” vermeldde hij regelmatig de kosten van “verteering” onderweg:

“10 Januarij Door mij op reis 3.80; 17 Januarij Door mij op reis 5.75; Den 7 Februarij Door mij op Rijs 7.00; Den 12 Februarij Door Mij op Rijs 10.21.”

Deze bedragen zijn opvallend hoog in verhouding tot de tarieven die Heijink zijn klanten in rekening bracht. Zo rekende hij voor het vervoer van vijf kisten thee f 1,60, voor “100 kan olij” f 1,00 en voor een vat siroop van 360 pond f 1,40. Op basis hiervan is het aannemelijk dat hij in Zutphen overnachtte en pas de volgende dag met een nieuwe lading terugkeerde naar Aalten.

Ook de paarden hadden voer nodig, en soms ging de reis met twee wagens. Dan moest “Jentink voorspannen”. Een andere keer was het Hiddink of Drenthel. Heijink noteerde bijvoorbeeld:

“Den 7 Februarij Jentink voorspannen Na Groenlo 1.20; Den 19 Februarij Hiddink voorspannen 1.00; Twee wagens verteering Haver op Rijs 14.00; Den 27 Februarij Door mij verteerd en haver tezaamen 12.00.”

Daarnaast maakte hij uiteraard nog andere kosten:

“Den 5 Januarij Bussink twee paarden ijzers verlegt 1.35; Den 16 Januarij Bussink een paar nieuw ijzers en een paar verlegt 0.85; Den 20 Januarij Voor Bussink een paar nieuwe hoepels op de Voor raden en aan de kleine Leeren en de Raden aan de Stortkarren te zaamen bet. 21.10; Den 25 Januarij Gebr. Hoopman een paar nieuwe hoepels op de Achterraden Kronen Banden en voor de Achterbanden te zamen betaald 25.50; Den 5 Maart Voor een nieuw Kleed op den wagen betaald 0.50; Voor het maken 0.50.”

De middenstand

De klanten van Heijink bestonden grotendeels uit lokale neringdoenden, wat ons een interessant beeld geeft van de Aaltense middenstand in het midden van de negentiende eeuw. Levensmiddelen en gebruiksvoorwerpen vormden het merendeel van de aangevoerde artikelen. Koffie en suiker werden toen nog niet geleverd in pakken van 250 of 500 gram, zoals tegenwoordig. Deze en ook andere producten werden in balen aan de winkeliers geleverd, die zelf de gewenste hoeveelheden afwogen voor hun klanten.

Hieronder volgt een opsomming van goederen die Willem te Gussinklo, winkelier aan de Markt, via bode Heijink liet aanvoeren:

“7 Maart 5 Leidsche kazen; 12 Maart 2 vaten visch, 1 kistjen Vaarzen (bedoeld zal zijn: vazen), 2 manden Aardewerk; 16 Maart 2 baalen rijst, 3 baalen Koffij, 1 vaatje Rozijnen, 2 mandjes Vijgen; 18 April pakje manufacturen; 19 april 3 zak Lijnzaad; 25 april 1 vat zuiker, 2 mandjes Candij, 1 vat krinten, 2 baalen Koffij, drie pakken papier.”

Zout werd in zakken geleverd, terwijl stroop, olie, soda, blauwsel, cichorei en zeep in vaten werden aangevoerd. Tabak kwam zowel in vaten als in balen, pakken of manden. Opvallend is de vermelding 3 stroo Bocking”. Mogelijk waren de bokkingen, in een bepaald aantal of gewicht, verpakt in stro.

Vlasteelt en raapolie

vlas

Het belang van de vlasteelt in deze streek blijkt duidelijk uit de grote hoeveelheden lijnzaad die winkeliers in het voorjaar van 1849 in voorraad namen: in maart en april ging het om 27 zakken en 3 vaten. Bij één van de afnemers is het gewicht van drie zakken vermeld: vijfhonderd pond. Daarnaast zullen boeren ook zaaizaad hebben gewonnen uit hun eigen vlasoogst. Men zaaide het vlas in het voorjaar en oogste in de zomer. Na de nodige bewerkingen werd het gesponnen en vervolgens geweven. Van de beste kwaliteit maakte men lakens en hemden. Wanneer het werd gebruikt voor bovenkleding, zoals een jak of kiel, werd het eerst geverfd bij de zwart- of blauwverver.

Andere producten, die het hele jaar door werden aangevoerd, waren raapolie en patentolie, dat vooral gebruikt werd voor verlichting. Raapolie diende daarnaast als bakvet, onder meer voor vingerdikke boekweitpannenkoeken.

Klanten

Fabrikant Heinrich Driessen maakte wekelijks gebruik van de bodedienst voor de aanvoer van balen katoen, garen, potas, machinerieën en nu en dan een anker wijn. De geweven stoffen werden naar Zutphen gebracht om vandaar verder te worden vervoerd.

Onder de klanten van Heijink bevond zich ook de Aaltense heel- en vroedmeester Servaas van Leuven, die goederen als een kistjen, een mandjen, een vaatjen en een pond kurken” liet vervoeren.

Winkeliers

Tot de belangrijkste afnemers behoorden de winkeliers in levensmiddelen Willem te Gussinklo en zijn broer Bernardus Engelbartus te Gussinklo, Gerrit Willem Vaags, Bernardus Hendrikus Becking en Hendrikus Brethouwer, die vaak samenwerkte met Burchard D.G. Muller.

Het is niet altijd eenvoudig om de geleverde artikelen bij de juiste klanten onder te brengen. Zo wordt naast Bernardus Hendrikus Becking ook Hendrik Jan Becking genoemd, evenals Gebr. Becking en J. Becking. Het kasboek vermeldt geregeld alleen de achternaam.

Datzelfde geldt voor de naam Vaags. Naast Gerrit Willem Vaags komen ook ‘Draaijer’ Vaags en Lodewijk Vaags voor, maar vaak ook enkel ‘Vaags’. Lodewijk Vaags was bakker en woonde aan het begin van de Gasthuisstraat, de huidige Haartsestraat. Hij ontving uitsluitend meel, soms gruttemeel. Een andere bakker was Degenaar, aan wie eveneens alleen meel werd geleverd. ‘Draaijer’ Vaags was stoelendraaier – hij ontving geregeld bossen biezen om stoelen van nieuwe matten te voorzien.

Gerrit Willem Vaags: ‘Gerrit van Alles’

Gerrit Willem Vaags woonde aan het begin van de Dijkstraat. Volgens de familiestamboom stond hij bekend als graanhandelaar, maar ook als ‘Gerrit van Alles’ – een bijnaam die verwijst naar de veelzijdigheid van zijn assortiment. Een blik in het kasboek bevestigt dit beeld: daaruit blijkt dat hij onder meer Leidsche kazen, kistjes kaarsen, balen koffie, pakken papier, vaatjes blauwsel, een vat siroop, 400 raapkoeken, een mand spijkers en een mandje kandij liet aanvoeren. Ook pijpen, potas, kruiden, azijn, tabak, zinkdraad, almanakken, kurken en cichorei maakten deel uit van zijn assortiment. Met recht ‘van alles’, dus.

Bron