
De negentiende eeuw was in de Nederlandse kerkgeschiedenis een roerige periode. In 1834 vond in Ulrum de Afscheiding van de hervormde kerk plaats. De afgescheidenen verklaarden met de hervormde kerk te breken, “totdat deze terugkeert tot de waarachtige dienst des Heeren”. Behalve de Ulrumse gemeente verlieten ook vele duizenden gelovigen elders in het land de ‘Nederlandsche Hervormde Kerk’. Men voelde zich daar, onder meer vanwege de vrijzinnige prediking, niet meer thuis.
In plaats van naar de kerk te gaan, begonnen de afgescheidenen huissamenkomsten te houden. Men las daar samen de bijbel, of preken van zeer orthodoxe predikanten uit lang vervlogen eeuwen, men zong samen psalmen en bevroeg elkaar over het geestelijk leven.
Afgescheidenen in Aalten
Ook in Aalten waren in die tijd enkele Afgescheidenen, zoals de hervormde kerkenraadsnotulen van november 1835 weergeven: “In de maanden september en oktober hebben eenige personen goed gevonden om zich van het bestaande kerkgenootschap af te scheijden”. Hun namen zijn ook bekend: Lammert Geurink, Antonia Knuvers, Janna G.E. Navis, Derk Jan Klumpenhouwer, H. Wevers, B. Goorhuis en Hendrik Jan te Kotte. In november 1836 telde het aantal ‘bezwaarden’ tien.
In Aalten kwamen de Afgescheidenen de eerste jaren voor hun godsdienstoefeningen bij elkaar in boerderij Bouhuis aan de Bolwerkweg, boerderij Sondern aan de Sondernweg en boerderij Navis aan de Brakenweg. Ds. A. Brummelkamp (1811-1888) uit Hattem, een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land, ging vaak in die diensten voor, die overigens meestal door de week plaatsvonden. Het waren lange reizen voor de predikant, die de Achterhoekse Afgescheidenen desondanks met raad en daad bijstond. Bovendien moest hij nogal eens een boete betalen voor het overtreden van de wet: zonder toestemming van de plaatselijke overheid was het namelijk verboden godsdienstige bijeenkomsten van meer dan twintig personen te houden.
Christelijke Afgescheidene Gemeente
Vermoedelijk werd de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Aalten in juli 1843 geïnstitueerd door de bevestiging van de ambtsdragers. Het waren de ouderlingen G. Bouhuis en A.J. Pennings en de diakenen F. Heijerman en J.H. Kappers.
De jonge Afgescheiden Gemeente wilde graag een predikant beroepen. Op advies van ds. Brummelkamp vroeg men de jonge Derk Breukelaar (1814-1891) uit Varsseveld of hij predikant van Aalten wilde worden. Deze stemde daarin toe, waarna hij spoorslags naar Ommen vertrok om bij ds. A.C. van Raalte (1811-1876) – ook een van de eerste Afgescheiden predikanten in ons land – te gaan studeren. Ondertussen vroegen de kerkenraadsleden in september 1843 aan de classis of de predikant van Varsseveld, ds. J. Wildenbeest (1808-1852), en die van Winterswijk, ds. J.W. te Bokkel (1815-1888), zoveel mogelijk wilden komen preken in Aalten en Bredevoort.
De Aaltense kerkenraad ondernam ook stappen om als Afgescheiden Gemeente erkend te worden door de overheid. Ds. Brummelkamp stelde daarvoor een verzoekschrift op, dat men op 10 oktober 1843 aan koning Willem II stuurde (hij was het hoofd van de Nederlandse Hervormde Kerk).
In het schrijven werd aan de koning meegedeeld dat de Drie Formulieren van Enigheid de belijdenisgeschriften van de gemeente van Aalten vormden, en dat als reglement de Utrechtse Kerkorde van ds. H.P. Scholte (1805-1868) diende. Ze beloofden bovendien geen aanspraak te zullen maken op gelden en goederen van de hervormde kerk noch op gelden uit ‘s Rijks Kas. Ook meldden ze dat ze hun kerkdiensten zouden houden in “een daartoe op te richten kerkgebouw op een stuk Land op den Esch bij het dorp Aalten en wel ten Noord Oosten”. Vijfendertig manslidmaten ondertekenden het verzoekschrift.
Op 12 januari 1844 erkende koning Willem II de gemeente als zelfstandige Christelijke Afgescheidene Gemeente.

Het houden van de kerkdiensten in de verschillende boerderijen van gemeenteleden was in de begintijd een uitkomst, maar het was uiteraard geen ideale situatie. Daarom besliste de kerkenraad, samen met de manslidmaten, in 1844 tot de bouw van een eigen kerk. Als locatie koos men de tegenwoordige Oosterkerkstraat, en wel op de plaats waar tegenwoordig de (inmiddels buiten gebruik gestelde) Oosterkerk staat. “Met grote offers, de een gaf geld, de ander zijn werkkracht, een derde beide”, kwam de kerk uiteindelijk gereed en kon zij in gebruik genomen worden.
Nadat Derk Breukelaar zijn studie achter de rug had, deed hij op 24 september 1846 zijn intrede in de Afgescheiden gemeente van Aalten. Het zou zijn enige gemeente blijven. Hij werkte er vierenveertig jaar, tot zijn emeritaat in 1888. Toen in 1852 ds. Wildenbeest van Varsseveld plotseling overleed, bracht die gemeente een beroep op hem uit. Aanvankelijk nam hij het aan, maar – zich realiserend dat hij nu de enige Afgescheiden predikant in de Achterhoek was – bedankte hij alsnog en bleef aan de kerk van Aalten verbonden. Al werkte hij ook veel in de omgeving.
Ds. Breukelaar woonde in een boerderijtje (’t Grotenhuis geheten) aan de tegenwoordige Hessenweg, net buiten het dorp. In ’t Grotenhuis werden ook de catechisaties gehouden, omdat daarvoor in de kerk geen ruimte was. Ook zijn vrouw, Janna Hendrika Pennings, verzorgde de catechisaties soms als de dominee daar zelf in de oogsttijd nauwelijks tijd voor had.
De Doleantie van 1886
Na de Afscheiding in 1834 en volgende jaren waren veel orthodoxe hervormden in de hervormde kerk achtergebleven met de bedoeling om, van binnenuit, de hervormde kerk ‘terug te brengen in het gereformeerde spoor der Vaderen’, zoals dat genoemd werd. In Amsterdam was deze ‘strijd voor Kerkherstel’ in 1886 uiteindelijk echter toch uitgelopen op een scheuring, die plaats vond onder leiding van onder meer dr. Abraham Kuyper (1837-1920).
Dit conflict, dat de ‘Doleantie’ genoemd wordt (van ‘dolere’ = klagen) vloeide voort uit de strijd, die al jarenlang gevoerd was tegen de gewoonte van de hervormde synode om zoveel mogelijk vrijheid te geven aan degenen, die niet met de belijdenis van de Kerk instemden, om op die wijze iedere kerkelijke botsing te vermijden.
Ds. J.H.F. Gangel was in Aalten een vurig voorstander van deze beweging. De onderlinge tegenstellingen liepen zo hoog op, dat het gemeentebestuur genoodzaakt was de hulp van militairen in te roepen om de openbare orde te kunnen handhaven. Ds. Gangel was namelijk door het classicaal bestuur van de Ned. Hervormde kerk uit zijn ambt ontzet, hetgeen hij aanvankelijk niet wilde accepteren. Opmerkelijk in dit verband is, dat de notulen van de kerkenraad van 26 november en 23 december 1885 uit het register van kerkenraadsnotulen zijn verwijderd. Wel worden lijsten van hen, die wel lid van de Ned. Herv. kerk willen blijven, in het archief aangetroffen. Deze lijsten dateren uit 1887.
Eindresultaat was, dat de dolerenden evenals de afgescheidenen uit de Ned. Herv. kerk hebben moeten treden. Daarmede moesten zij ook afstand doen van de kerkelijke goederen. Het door de dolerenden tegen de hervormde gemeente van Aalten gevoerde proces over de kerkelijke bezittingen liep in 1888 in hun nadeel af.
Bij deurwaardersexploit werden Ds. Gangel en de voormalige kerkenraad in 1888 gedwongen de financiële administratie van het rusthuis te Aalten aan Ds. van Oostrum-Soede en de zittende kerkenraad te overhandigen. Uit de godsdienstige samenstelling van de bevolking van Aalten kan men afleiden, welke omvang de doleantie in 1885-1888 had aangenomen: in 1901 bedroeg het aantal hervormden te Aalten 3560 zielen, het aantal gereformeerden 2497, het aantal rooms-katholieken 1287 en het aantal christelijk gereformeerden 118. Dit op een bevolking van totaal 7726 inwoners.
