Categorie: Vesting Bredevoort

  • Poortwachtersreglement Bredevoort 1759

    Poortwachtersreglement Bredevoort 1759

    Onderstaande tekst is een transcriptie van het “Reglement op het sluiten en ontsluiten der poorten van Breedevoort” uit 1759.

    Den Heer Officier deser stadt en Heerlijkheijd bevindende, dat zedert dese stadt Breedevoort van guarnisoen is ontbloot, niet naar behoren worden geobserveert sodane ordres als voormaals bij ’t sluiten en ontsluiten der poorten in diergelijken geval zijn gegeven, ja zelfs dat vele ongeregeltheden tot nadeel der bruggen en poorten strekkende, door moetwilligen bij die occasie1 worden gepleegt.

    Zoo is het, dat om daar in zooveel mogelijk te voorzien, dit navolgende reglement op het sluiten en ontsluiten der poorten word gestatueert en vastgestelt, gelijk geschied bij desen in volgende manieren:

    1. Dat s’avonts om negen uuren naar het luiden der poortklokke den portier aan de buitenste brugge driemaal zal moeten roepen of ook nog iemant buiten is, en afwagten totdat diegene die op zijn roepen geantwoort heeft bekwaamelijk binnen zal kunnen komen, en eerder de poorten niet sluiten; sonder dat na die tijdt iemant zal worden binnengelaten, dan om erheffelijke2 redenen. En nae gedaene sluitinge de sleutels aanstons door den portier sullen gebragt worden ten huijse van den Hr. Lantsch. pro tempore stadtholder3.
    2. Den portier zal de poorten een uur na sonnenondergang op de grendel of klinke zetten en voor het openen van ieder passagier kunnen en mogen vorderen een halven stuiver, van een kar en paard een stuiver en van een wagen twee stuivers, daaronder den voerman medegerekent. En om negen uuren naar het luiden der klokke geheel sluiten moeten, als in voorigen artikel vermelt.
    3. Dat ook des morgens de poorten zullen worden geopent een half uur voor sonnenopgangh.
    4. Dat den portier tot adsistentie zal hebben vier man uit de borgerije, daartoe bij de rotmeesters telkens te boden, om alle disorders en moetwilligheden voor te komen.
    5. Den portier en die daartoe door de Rotmeesters gebodene mannen zullen dese ordre in ’t sluiten en ontsluiten der poorten en ophaalen der bruggen precise op zijn tijdt s’morgens s’avonts naakomen op poene4 van 6 stuivers bij een ieder der uitblijvende en op de gebodene uuren niet present zijnde, telkens ten profite van de presenten te verbeuren.
    6. Dat boven en behalven den portier en adsistenten sich niemant wie hij ook zijn mogte zal hebben te verstouten5 met de sluiten en ontsluiten der poorten ophalen en nederlaten der bruggen te bemoejen, de handen daar aan te slaan, of eenige der alderminste moetwilligheden te bedrijven, op een boeten van twe goudguldens bij elk en een ieder der contraventeurs6 te verbeuren, zullende de ouders voor hare kinderen de boetens betalen, en daarvoor aansprekelijk zijn.
    7. En opdat al hetgene voorschreven dies te exacter zal worden nagekomen, zoo worden den portier en adsistenten gerecommandeert en teffens gelast op al hetgene voorschreven naukeurig acht te geven, en die contraventeurs datelijk aan te brengen, zullende des wegens profiteren een derde in de boete in voorigen artikel vermelt.
    8. Dat dese ordre zal worden geobserveert bij provisie zoolang dese stadt van guarnisoen zal zijn ontbloot.

    En zal hiervan extract aan den portier tot desselfs naerigt7 worden gegeven.

    En opdat niemant hiervan de minste onwetenheijd zal kunnen voorwenden zal dese werden gepubliceert en geaffigeert daar en waar men zulks gewoon is te doen.

    Aldus provicioneel gearresteert binnen Breedevoort des 11 junij 1759.

    Ter ordonnantie des Heeren Officiers.

    Voetnoten

    1. Gelegenheid (vergelijk met het Engelse woord ‘occasion’) ↩︎
    2. Eerbare, deugdzame ↩︎
    3. Heer Landschrijver (secretaris) en tijdelijk stadhouder ↩︎
    4. Straffe, boete ↩︎
    5. Durven ↩︎
    6. Overtreder ↩︎
    7. Bericht (vergelijk met het Duitse woord ‘Nachricht’) ↩︎

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen


  • Poortwachtersreglement Bredevoort 1726

    Poortwachtersreglement Bredevoort 1726

    Onderstaande tekst is een zo letterlijk mogelijke transcriptie van het oorspronkelijke handgeschreven reglement, inclusief variaties in spelling, maar met toegevoegde interpunctie om de leesbaarheid te verbeteren. De tekst bevat een aantal woorden of begrippen die wij niet herkenden (geel gearceerd) en mogelijk verkeerd zijn geïnterpreteerd. Derhalve: fouten voorbehouden en correcties zijn welkom.

    Provisionelle Ordres en Reglement waer na sig de waghten binnen Bredevort sullen hebben te reguleeren, den 1 augusti 1726.

    1. Des s’morgens met sonnenopganck sal den officier van de hooftwagt een caporael met twee man detacheere om de sluijtels t’ halen.
    2. Als de sluijtels aenkomen sal den officier de waght in ’t geweer rengeere, de march doen slaanne, de sergant en so veel manschap detacheere als nodigh sal zijn. En aen de Munsterspoort sal de sergant de caporael detacheere om telkers als een walbrug nederghelaten is om so de sluijtels ghepasseert zijn, de selve weder op te halen totdat ’t velt ondeckt is en de posten uijtgheseet zijn.
    3. De poorten gheopent zijnde sullen de sluijtels weder gebraght woorden so als s’ afghehalt zijn.
    4. Op ‘t afloss van der waght sal den officier die afgelost woord, met het aenkomen van degheen die hem aflossen sal, sijn waght in een leijne rengeere en de marsch doen slaan en post houden totdat den aennaderende officier het corpus dat hij lijdt1 doet opmarcheeren en front maeken tegen zijn wahgt over, en dat alles schiltwagten doet aflossen en doet visiteeren of aan cannon en batterien2 iets manqueert en of de corps de gardes, schilder, huijsen en de wal van all onreijnegheijt sijn ghereijnt en in staat bevonden voor den toldienst en of de rondstocken en wat verders tot de corps de gardes vereijst aen de waght zijn, en dat den officier die afghelost word de orders d’ welcke aen desselfs post worden gheobserveert aen den aflosser officier overgegeven heeft. Wanneer dit alles gedaen is en de schiltwaghten afghelost en aan de waght gekommen zijn, sal den afgelosten officier afmarcheeren tot aen de merk en aldaer ‘t volck bedanken en in de selve tijt dat den afgelost trop stande afmarcheert sal den afleessende, sijn volck in een linnie gerengeert hebbende, de marsch slaan en post vatten in de selve plaets.
    5. De serganten van de waght sullen 24 uuren op haere posten blijven. Van de hooftwaght moegen maar twee man, en van de Munsterse poort maer een, verlof gegeven worden om t’ eeten te halen, dogh van smorgens met poort opennen tot aght uuren, als met den tijdt als de schiltwaghten afgelost worden, geene.
    6. Geen soldaeten sonder poortpas, door den Commandeur gescreven of geteekend, buijten de poorten te laeten gaen, sullen de poortpassen door den officier ghehouden worden en, als den soldat wederkeert, terugh gegeven en bij aldien niet wederkeert en afgehaelt worden, sullen s’avonts bij de raport aen den Commandeur gebraght worden. De sergant van de Munsterspoort sal de afgehaald passen na de hooftwaght senden.
    7. De waghten en schiltwaghten sullen goet sorge dragen dat aen de wallen houtgewas of stakettinge op s’lands fortificatie geen schaade toegebragt word, nogh in de gragten gevist romtom, of gras gemeijt worden op wallen of conterscarpen, sonder briefies of laast van den Commandeur. Ock sullen de schiltwaghten sonder en patrouilles aght geven dat aan de afgegraven gronden romtom de fortificaties geen verhooginge geschidt, nogh gravens omgeleght worden, dat op de wallen gheen vuiligheijt gemaeckt word.
    8. De commanderende officier van de hooftwaght sal alle vremde passageers tot den commandeur doen brengen. De sergant van de Munsterspoort sal desselve na de hooftwaght doen brengen, dogh so luiden van fassoen sal de selve aen de knegts de namen qualiteijt vragen en waer logeeren en so gheen kneght hebben bij sig sal sulcks aen haerselfs vrage en daervan aenstonts aen de Commandeur daervan kennisse geven.
    9. Des midaghs van twalf tot een uijr en des sondaghs gedurende de predicatie sullen de uijtterst valbruge aen de poorten opgehalt worden.
    10. De officier sal smidaghs om twalf uijr en savonts naer t sluijete van de poort schrijfdelick raport doen aen de Commandeur. De parool en orders die den selve dagh aen de waghten gegeven moegen zijn daer gesitten des morgens als afgelost is sal mondelijck rapoort doen. Bij de sergant van de Munsterspoort sal smidaghs om half twaelf, des avonts voor de poort sluijten en smorgens naer t oppenen van de poort aen de officier van de hooftwaght raport laet doen.
    11. De schiltwagten soo aen de barrieerens als op de wallen sullen malkanderen toeroepen en waerschouwen wanneer meer als twee of drie man met geweer, ofwel meer volck als na gewoonte, van buijten sien aenkomen. De schiltwaghten aen de barrier sal deselve aenstonts toedoen en ‘t brug ophalle, de naast schiltwaght toeroepen om de waght te doen komen om sulcks te examineeren en nae bevinden den Commandeur raport doen. De waght sal sorgdragen dat altoos een bequaem man aen de barrieren staat.
    12. Men sal geen vreemde passageers sonder special bevel van de Commandeur op de wallen nog werken laeten gaen. De schiltwaghten sullen mede haagt geve dat niemant in de fausebreij gaet, alsmede dat geen des ordres buijten of ontrent haer posten voorvalt so in afbreken van luijnen stellen in de houuen en sullen haer geweer altoos dragen wandelen en geen toebac roken.
    13. Men sal geen vreemd bedelaers in de stadt laeten komen en so des smorgens heel vroeg deserteurs moght komen, sullen in de hooftwaght blijven totdat door den Commandeur geëxamineert zijn.
    14. De schiltwagten sullen geen kaaren nogh wagens, van buijten komende, boven een seffens over de brugh laet passeere. Oock mede moegen geen kaaren nog waggens voor de wagt of binnen de poort laeten staen, maer moeten altijdt een ruijmen plaets houden, soo voor de waght als poorten, oock sorge t’ dragen dat s’lands schuijt gesloten legt, voor het sluijten der poorten sulck te visiteeren.
    15. Geen beesten of paerde op de fortificaties te laeten gaen, so bij aldien op ‘slands wercke gekregen worden, sullen aen de waght gebragt worden en het lossinge betaelen, volgens order van haer Edelmog.
    16. Het Ceremonial t’observeeren volgens ’t Reglement.
    17. Des avondts met sonnenondergaen sal den officier, tot waerschouwinge van de luijden die nog uijt en in wilden gaen, ’t appel laeten slaan en een caporael met twee man detacheeren om de sluijtels te haelen. En als de selve aenkommen sal den officier de waght in ’t geweer rengeeren, de marsch doen slaan en sulcks te continueren totdat de poorten gesloten is, en daen de naghts poosten uijt setten en de sluijtels weder senden na den Commandeur. Gelijck de selven gehaalt sijn als de poorten geoppent en gesloten worden sal den officier self present sijn, om wel sorge te dragen dat de poorten wel geslooten worden.
    18. Als een poort bij nagt geopent wordt sal den officier wel sorge dragen dat niet anders als de sclinket van de barrier opgedaen wordt en so dat de sluijtels gepasseert de selve werderom toe gedaen worden, gelijck oock so ras de sluijtels over de valbrugh zijn, aenstonts weder op t’ halen, detacherende daertoe de nodige manschappen. Het klinket van de uijterse barriere geopent sijnde, sal doen visiteeren wer buijten de poort is en als wel bevonden hebbende, sal doen binnenkommen die voor welcke poorten geopent is, dog wel sorg dragende dat geen barrier geopent, nog ophalbrugh nedergelaeten voordat de uijterste wel gesloten is en de officier geinformeert sal wessen van hetgheen daerontrent gepasseert is. Bij die van de Munsterspoort sal een caporael met vier man van de hooftwaght komen.
    19. De taptoe sal in de sommers de half tien, des winters t’ neghen uijren gheslaage worde.
    20. Des avonts sal den officier door een caporael en twee man de herbergen doen visitteeren en de soldaaten van het garnisoen na haer quartier doen gaen, een half uijr daernaer de selve wederom visiteeren of nogh sig eenige verstout hadden daer te kommen, en so bevonden worden, sal de selve na de waght in arrest doen brengen.
    21. De corporaels zullen bij dagh en bij nagt haere schiltwagten selve op haer posten brengen en sorge dragen dat de gegeven orders op haer posten wel overgegeven worden, sullen dien eijnde de caporaels van d’hooftwaght met de schiltwaght aan de bolwerck visiteere, opmarcheere in dies de schilwaghten van sijn wacht romtom de wal aflossen, wel toesiende dat als in goed order is en dat geen schaade aen lands werken geschiedt. Bij de coporael aen de Munsterspoort sal met de schiltwaght aen de meule Bolwerck opmarcheere ensowoorts de wal rontsom observeerende. ‘t Geen in dit articul gemeldt word, en wel insonderheijt dat de schiltwaghten van de Munsterspoort op ‘t elfuijrslaag afgelost worden, sullen dien eijnde de eerst posten van smorgens negen tot thien uijren staan en dan volgens alle twe uijren aflossen, te weetten van tien tot twalf en so voort.
    22. De officier van de hooftwaght sal alle twee uijre, t’ weetten smorgens van half elf, half een, half drie en vervolgens alle twee uijren bij dagh en bij naght, een man romtsom de wal senden om toe te sien dat geen schaade van ‘t lands wercken gheschiedt, ‘t sij door de kinderen die hij van de wal sal doen gaen, of honden of hoenders of andere schadelijke creaturen die hij sal doodt schieten. Sullen dit articul mede observeeren bij alle coporaels en schiltwaghten die aflossinge doen. Bij de sergant van de Munsterspoort sal alle twee uijren bij dagh en bij naght een man ronstom de wal sende, te wetten midaghs om half twalf, half twee, half vier en vervolgens alle twee uijren.
    23. De officier van de waght sal verantwoorde dat jeder schiltwaght op sijn post weet alle orders die gegeven sijn opdat de selve naer behoordt geëxcuteert3 worden. Sullen ten dien eijnde de officiers van de hooftwaght de posten so van de hooftwaght als Munsterspoort visiteeren en haer van alles orders rigten, gelijck de sergant van de Munsterspoort sijn schiltwagten sal onderigten en op haeren posten gaen, waervoor hij sal hebben te voorantwooren.
    24. De officier de waght hebbende sal des naghs voor twaalf uijr de hooftrond doen. De sergant van de Munsterspoort sal tussen twalf en drie de visiteerrond doen en de sergant van de hooftwaght sal voor de reveille de daghrond doen.
    25. De Commandeur of major bij dagh of bij naght, de posten willende visiteeren, sullen niet behouen eerst aan de waght te gaen maer daertoe metnemen de schiltwaght voor de Commandeur die voor die tijdt sal moegen afgaen.
    26. In cas van allarm of brandt aenstonts den Commandeur daervan kennisse te geven, en ondertussen sal den officier van de waght de sergant met ses man daerhen detacheeren. De waght die op moet trecken sal sig den eerst aen de hooftwaght laeten vinden en de Compagnie op de paradeplaets op het Sandt.
    27. Alle verders orders die hierin niet gespecificeert, sig te reguleeren naer de ordonnanties en reglementen vanouds gemaeckt.
    28. Het 21 articul van de waght in so ver te veranderen, dat de schiltwaghten des naghs alle uijre sullen afgelost worden en sult tot smorgens continueren totdat de wagten afgelost sijn, bij de Aelterpoort savonts te beginne om elf uijren, tot 12, tot 1, tot 2 en so vervolgens van uijr tot uijr; bij de Munsterspoort savonts te beginnen om alf elf, half twaalf, half een en so vervolgens van uijr tot uijr.
    29. De officier van de waght sal sorge dragen dat de caporaels selfs de schiltwagten op haer posten brengen. En de corporaels van de waghten sullen van jeder poort haer route om ‘t wal hebben t’ houden, so als bij den 21 articul is gheordoneert, wel sorge dragende dat so een schiltwaght niet allard op haer post moght gevonde worden, dat de selve afgelost en in arrest gheleijt sal worde.

    Finis Coronat Opus

    Voetnoten

    1. Leidt ↩︎
    2. Een batterij is een groep kanonnen of geschut, opgesteld op een strategische plek om de vesting te verdedigen. ↩︎
    3. Uitgevoerd ↩︎

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen


  • Kruittorenramp Bredevoort

    Kruittorenramp Bredevoort

    12 juli 1646

    Op zondag 12 juli 1646 rond vier uur ’s middags werd de kruittoren van het kasteel Bredevoort, met daarin 320 vaten buskruit, getroffen door de bliksem. Bij de daaropvolgende explosie vielen veertig doden en een onbekend aantal gewonden.

    Bij de inslag vloog de toren in brand. De explosie was zo hevig dat daarbij ook het Ambthuis instortte. De stad ondervond veel schade van de explosie en bijna alle huizen verloren hun dakpannen en ruiten. De huizen rondom het kasteel waren ingestort. Er is met gebruik van schoppen en houwelen drie dagen lang onder de puinhopen naar overlevenden gezocht.

    In 1938 schreef G.H. Rots een serie artikelen in de Aaltensche Courant over de geschiedenis van de gemeente Aalten. Zo schreef hij over de kruittorenramp in Bredevoort:

    “Het jaar 1646 was wederom een rampjaar voor Bredevoort. Het was den 12en Juli en een benauwende hitte hing boven stad. Donkere wolken pakten zich samen, en alles wees er op dat er een zwaar onweer op til was. En jawel, de bliksem kliefde weldra het luchtruim, gevolgd door zware donderslagen. En plotseling een ontzettende slag, gevolgd door een vreeselijk geluid.

    De bliksem was in de kruittoren geslagen waardoor het aanwezige kruit (320 ton) tot ontploffing kwam. De geheele toren werd uit elkander geslagen, alsmede het in de nabijheid gelegen Ambthuis, van bijna alle huizen werden de pannen afgerukt, en de ruiten door den luchtdruk ingedrukt. Het aantal dooden bij dien ramp bedroeg 19 alleen op ’t kasteel en ’t Ambthuis. In overige huizen in de stad waren ook talrijke dooden.”

    Slachtoffers

    “Tot de dooden behoorden o.a. de Gouverneur van de stad Willem van Haersolte en zijn echtgenoote, de Drostinne Cathrijne van Brakel en hare acht kinderen, haar nicht Berentjen van Brakel. Voorts Joh. van Langen, luitenant van Georg Ernst Graaf van Bronkhorst, en dan nog zijne Fransche Maitresse (sic) Jeanne van Sédan. Een oude vrouw, daar aanwezig, Maria Glazen, met de knecht en de meid behoorden ook tot de slachtoffers.

    De schildwacht die op post stond, genaamd Hendrik Otterpoëll, werd onder de puin hoopenbedolven. In de overige deelen der stad is het huis van Jan Stenneken verwoest. Hij en zijn huisvrouw Marycken van der Halle werden gedood. De namen der dooden in overige stadsdeelen waren Derk Trix, vaandrig, Harmen ter Male, F. zum Moorelagen Voogt van Winterswijk en zijn huisvrouw Janne Beerninck, met haar zuster Christine Beerninck, weduwe van wijlen N. Brinkhorst, rechter van Haaksbergen.

    Het huis van Berent Grimme werd verwoest, zijn vrouw met vier kinderen lieten het leven. ’t Huis van Casper Evers werd getroffen waaronder drie menschen werden gedood, genaamd Arent Hamaeker, een kind van Berent Maes en een kind van Herman Broekman. Onder ’t huis van Derrick ter Woerle Wiltschut zijn drie van zijn kinderen gedood, verder nog de soldaat Gerrit Jansen en Jan Schulten.

    Wij hebben die namen expresselijk vermeld omdat men daaruit misschien namen van thans levenden kan afleiden.”

    De doden die onder het puin van het Ambthuis lagen, werden op 15 juli opgebaard in het huis van de weduwe van de overleden predikant D.J. Verhagen. De drost met zijn vrouw en acht kinderen werden op donderdag 16 juli in de voormiddag begraven in het koor van de Sint-Joriskerk. Het is niet duidelijk hoeveel mensen onder het puin gebleven zijn. In totaal stierven die dag veertig mensen. Over het aantal slachtoffers dat gewond raakte, maken de bronnen geen melding.

    Eén zoon van Drost Wilhelm van Haersolte heeft de ramp overleefd. Anthony, zoals hij heette, was toevallig die dag niet thuis: hij verbleef in Zwolle. Hij heeft in Zwolle de familie voortgezet en heeft daar het Haersolte-Armenhuis gesticht, waarbij wordt aangenomen dat de stichting verband houdt met de ramp van Bredevoort.

    Bronnen


    • Wikipedia
    • ‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 18 februari 1938 (via Delpher)
  • Inname van Bredevoort (1572)

    Inname van Bredevoort (1572)

    De Inname van Bredevoort in 1572 was de verovering van vestingstad Bredevoort, door een Geuzenleger onder leiding van Willem van den Bergh, gedurende de Tachtigjarige Oorlog. Het beleg duurde van 9 juni tot en met 20 juni en resulteerde in de succesvolle inname van de stad door de belegerende troepen. Het beleg maakte deel uit van de tweede invasie van Willem van Oranje, die gericht was tegen het ‘Spaanse’ Leger van Vlaanderen.

    Het was in de Tachtigjarige Oorlog en Bredevoort was onder Spaans gezag. Vanaf het najaar van 1570 waren er in de Achterhoek echter geruchten over een aanval van opstandelingen, ook wel Geuzen genoemd. Tot 1572 bleef het bij een dreiging. Na de inname van Den Briel op 1 april 1572 verzamelde Graaf Willem van den Bergh, de zwager van Willem van Oranje, in Wesel een leger van ongeveer 5000 manschappen. De bedoeling was om een veldtocht door de Achterhoek en langs de IJssel te ondernemen. Deze veldtocht ging gepaard met plunderingen van onder andere kerken en kloosters.

    Beleg

    Op 9 juni verscheen een trompetter voor de stadspoort die de stad wilde opeisen voor Willem van Oranje. De keuze bestond uit de eed afleggen voor de prins, of strijd. Er werd harde taal aan de eis toegevoegd, want als er strijd kwam zou de stad een bestorming te wachten staan waarbij niets en niemand gespaard zou blijven. Drost Jasper van Broeckhuijsen liet weten dat zij eerst de mening van pandheer Dirk van Bronkhorst-Batenburg wilden afwachten.

    Intussen had Willem van den Bergh de volgende dag de stad Zutphen ingenomen en had deze de nog niet veroverde steden brieven gestuurd met daarin de uitnodiging om naar Zutphen te komen om daar de eed af te leggen aan de prins. De drost van Bredevoort adviseerde burgers te gaan, maar dit advies werd niet opgevolgd.

    Van Broeckhuijsen wist de pandheer in Anholt er uiteindelijk wel van te overtuigen dat Bredevoort niet in staat was zich te verdedigen tegen de overmacht. Van Broeckhuijsen toog naar Zutphen om te onderhandelen. Op 19 juni werd een verdrag gesloten waarin huis, stad en heerlijkheid aan de prins werden overgeleverd, maar de pandheer in zijn rechten zou blijven.

    Inname

    Op 20 juni werd Bredevoort dan ingenomen en door Gisbert van Heerde bezet met zijn regiment Franse troepen. Jasper van Broeckhuijsen en alle ambtenaren van de heerlijkheid werden ontslagen en Jacob van der Capellen werd daarna als nieuwe drost geïnstalleerd. De rest van het leger trok verder naar het westen voor de inname van Doetinchem. Van rust was echter niet lang sprake.

    Intussen was Don Frederik met een groot leger in aantocht voor een strafcampagne en in november was Bredevoort opnieuw onderdeel van de strijd. Jacob van Bronkhorst, zoon van de heer van Anholt, nam op 20 november het stadje in voor de Spaansgezinde troepen van de hertog van Alva en zijn zoon Don Frederik. Een maand later plunderden de geuzen het kasteel Bredevoort, het klooster Schaer, de Sint-Joriskerk en in Winterswijk de Jacobskerk.

    Van den Bergh vluchtte na het Bloedbad van Zutphen naar Duitsland en ook de Geuzen die in Bredevoort waren vluchtten mee. Ze namen vijf kanonnen en munitie mee uit de stad. Pandheer Dirk van Bronkhorst-Batenburg kwam nu openlijk uit voor zijn Spaansgezindheid. Bredevoort zou onder Spaanse vlag blijven tot het beleg van 1597 door Maurits van Nassau, de latere prins van Oranje.

  • Vestingstad Bredevoort

    Vestingstad Bredevoort

    De vestingstad Bredevoort kent een geschiedenis die teruggaat tot (tenminste) het jaar 945. In die tijd was Bredevoort niets meer dan een begaanbare doorgang te midden van een vrij ondoordringbaar moeras. Wel een zeer belangrijke doorgang, Bredevoort lag op de belangrijke handelsroute van Bocholt naar Zutphen.

    In de 13e en 14e eeuw ontwikkelde Bredevoort zich verder tot een belangrijke vestingstad. In 1350 kreeg Bredevoort muntrecht en in 1388 zelfs officieel stadsrechten en is er voor het eerst sprake van de stad Bredevoort: ‘onse borch, huys ende stat tot Bredervoert‘.

    Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) raakt Bredevoort betrokken bij de gevechten tussen de Staatse en Spaanse troepen en wordt het meerdere malen belegerd en veroverd. Na het beleg van Maurits van Nassau (de latere Prins van Oranje) in 1597 wordt een sterk Staats garnizoen in het stadje gelegerd. De band met het Nederlandse Koningshuis is door de loop der tijd onverminderd sterk gebleven. Koning Willem Alexander draagt nog steeds de officiele titel ‘Heer van Bredevoort’.

    Garnizoenstad Bredevoort werd onderdeel van de oostelijke verdedigingslinie en zodoende werden plannen gemaakt om de stad te versterken. De vesting werd versterkt en vergroot; een brede gracht werd aangelegd rondom de zes bolwerken Vreesniet, Treurniet, Onversaegt, Stoltenborg, Welgemoed en Ossenkop.

    De restanten van de vestingwerken aan de noord-westzijde van Bredevoort zijn in 1967 aangemerkt als Rijksmonument (nummers 6874 en 6875).

    Historische beschrijving

    In 1938 schreef G.H. Rots een serie artikelen in de Aaltensche Courant over de geschiedenis van de gemeente Aalten. Zo schreef hij over de vesting Bredevoort:

    “De geschiedschrijver Sloet vermeldt dat ’n 945 al sprake was van ‘Breitenfurt’. In oude stukken leest men ook van ‘Breitenfurt’, ‘Breyden-Oort’, ‘Bredevoorde’ of ‘Breevoort’. In den dagelijkschen omgang heet het thans ook nog wel ‘Brevoort’. Het woord zegt het al dat er sprake was van een verbinding van hooger gelegen gronden over lage gronden, water, moerassen, enz. Want om Bredevoort was alles laag land, vol met riet en biezen, dat bij heele droge zomers te begaan was en dan nog altijd op de hoogst gelegen gedeelten. En nu tusschen die moerassen was een verhoogde terp en daarop is vroeger de sterke vesting ‘Breevoort’ gebouwd. In doorsnede was het pl.m. 300 Meter, of ongeveer 10000 M2. Maar op dat plekje heeft zich in den loop der eeuwen heel wat afgespeeld.

    In het jaar dat we zooeven noemden, in 945, moest het stadje jaarlijks acht onzen zilver betalen aan het klooster te Fuldo. Doordat de vesting omgeven was door moerassen, was het al mee een der sterkste bolwerken en bijna niet te veroveren. Er waren twee toegangswegen, de ‘Aalterpoort‘ aan de Noord-West-zijde, ongeveer ter plaatse waar nu de R.K. School staat. De weg door de Koppele is pas in de vorige eeuw aangelegd. Voordien moest men altijd den omweg maken om de Koppele heen. In het Oosten was de ‘Misterpoort‘. Sommige schrijvers noemen haar ook wel ‘Münsterpoort’.

    Tot de Heerlijkheid Bredevoort behoorden de ambten Aalten, Winterswijk en Dinxperlo en was oorspronkelijk de bezitting van de bisschoppen van Utrecht. Een der bisschoppen, genaamd Godefroy van Rhenen stichtte het kasteel te Bredevoort, dat ter plaatse heeft gestaan waar nu ’t Zand is. Tot dit kasteel of Hof behoorden eenige hofhoorige goederen, waartoe ook de Ahave de Pol, bij Aalten. Over die hofhoorigheid en alles wat daarmee in verband staat zijn enkele bijdragen verschenen o.a. in het boek van Mr. J. A. Nijhof “Bijdrage tot de Vaderlandsche Geschiedenis”, en ook in het bekende boek van B. Stegeman “Het kerspel Winterswijk” wordt er in den breede over uitgewijd. Wie daar dus meer van weten wil vrage in de bibliotheek van firma Gebr. de Boer naar dat boek.

    In 1238 kwamen de graven van Loon in het bezit der Heerlijkheid. Een dier graven, Herman van Loon, droeg de bezitting in 1246 in leen over aan Otto van Nassau, graaf van Gelder en Zutphen. In den slag bij Tekelenburg in 1276 was Herman van Loon overwinnaar en nam hij zijn tegenstander graaf Engelbert van der Mark gevangen en voerde hem naar het kasteel te Bredevoort.

    Die graaf van der Mark heeft daar al gauw den dood gevonden Hij stierf van verveling en heimwee. Diens zoon echter, Everhard van der Mark, nam wraak en veroverde Bredevoort in 1278 en verwoestte het kasteel en vervoerde daarop het lijk van zijn vader naar Kappenberg. Door tusschenkomst van den Munsterschen bisschop Everhard, kwam er nu weldra tusschen graaf Everhard van der Mark en Herman van Loon een vredesverdrag tot stand, waarbij de graaf van Loon zich verkond om niet tot het opbouwen van het kasteel over te gaan alvorens gedurende twee jaren een tocht naar het Heilige Land te hebben gemaakt (dagen der kruistochten).

    Korten tijd daarna schijnt er weer een transactie plaats gegrepen te hebben, want in 1284 is eigenaar Baldewinn van Steinfurt, die de helft der bezitting, nl. het Noordelijk gedeelte van het slot met toebehoorende gronden in Aalten, verkocht aan den bisschop Everhard van Munster. Het geslacht der graven van Loon is echter in het begin der 14de eeuw uitgestorven en toen de laatste telg grafwaarts was gedragen, kwam er tweedracht over de nalatenschap. De toenmalige bisschop van Münster Lodewijk en Reinald van Gelder maakten beiden aanspraak op de nalatenschap van de graven van Loon. Er werd zelfs om gevochten en beide genoemde potentaatjes brachten hunne legers in slagorde en men bekampte elkaar op leven en dood.

    Reinald van Gelder had het op Bredevoort voorzien en in 1326 trok hij zegevierend de vesting binnen. De vrede werd geteekend te Coesfeld en bij dat vredesverdrag kwam Bredevoort in eigendom aan Reinald van Gelder. In 1388 werd de Heerlijkheid in pandschap overgedragen aan Hendrik van Gemen die daarvoor moest betalen de som van 3000 Fransche schilden, wat in Hollandsche munt ongeveer f 6300 was.

    Later is met bewilliging van de Staten van Gelderland het pandschap overgedragen aan Jacob van Bronkhorst, heer van Anholt. Eindelijk in 1580 werd aan Prins Willem I de Heerlijkheid in pandschap overgedragen. Zijne opvolgers zetten dit bezit op dezelfde wijze voort. Eindelijk in 1732 bij de verdeeling der nalatenschap van Willem III, tusschen den Koning van Pruisen en Willem Karel Friso, werd de heerlijkheid Bredevoort aan laatstgenoemde toegekend. Zij maakte toen een deel uit der domeinen van het Huis van Oranje-Nassau onder beheer van een rentmeester, die jaarlijks aan raden en rekenmeesters van den Prins verantwoording aflegde.

    De Prins stelde een drossaart aan, alsmede een richter met hunne plaatsvervangers. Ook werd benoemd een stadhouder, landschrijver en advokaat-fiscaal. Alle veertien dagen werd in de heerlijkheid over burgerlijke zaken rechtsdag in de 4 ambten hierboven genoemd, gehouden. De rechtbanken bestonden uit den drossaard of zijn plaatsvervanger, den landschrijver of secretaris en twee adressoren of keurnooten. De regeering der stad Bredevoort berustte bovendien bij twee burgemeesters.

    Zooals wij reeds memoreerden was Bredevoort om zijn natuurlijke ligging een sterke vesting. Behalve het slot waren er zeer goede bolwerken. (In het depôt der Rijksarchieven te Arnhem berust nog een schanskorvenboek van de voormalige vesting. Wie er dus nog meer bijzonderheden van weten wil ga daar eens in snuffelen).

    Bredevoort was wel een sterke vesting om haar natuurlijke ligging, maar het was geen ommuurde vesting tot 1545. En de bekende en befaamde veldheer Maarten van Rossum zorgde er voor dat de vesting nog meer versterkt werd. Hij liet omstreeks genoemd jaar de gracht graven en een wal aanbrengen. Het gedeelte gracht wat er nu nog is, is dus bijna 400 jaar geleden gegraven. Het zal er dus een geweldige drukte geweest zijn rondom de vesting. Voor eenige jaren is ter bestrijding der werkloosheid, een groot gedeelte der gracht gedempt met grond der opgeworpen wallen. Een klein stukje wal is als historisch plekje nog blijven zitten.

    Binnen de poorten was de situatie ook anders dan tegenwoordig. Men had er nauwe straatjes en gangetjes. In de kelders van vele huizen had men vlucht- of schuiltunnels. Bij het afbreken van een oude kelder eenige jaren geleden werd er nog zoon schuiltunnel getoond. Men beweert ook dat er een onderaardsche gang zou zijn van ’t kasteel ’t Walfort naar Bredevoort. Bij vroegere graafwerken op ’t Zand moet men wel zoon gang hebben ontdekt. Maar men durfde er niet ver in, wegens de bedorven of giftige lucht daarin aanwezig. Het zou de moeite waard zijn om bij het graven der rioleeringen hier eens op te letten. Dat er onderaardsche schuilplaatsen zijn geweest, dat is wel zeker, maar een verbindingsweg zooals hierboven genoemd, betwijfelen wij.

    Het krijgs- en militair rumoer heeft binnen de vesting eeuwen lang geklonken. Tot zelfs in de 18e eeuw lagen in Bredevoort in garnizoen drie compagniën infanterie, onder bevel van een kommandeur, die een grootmajoor onder zich had. Vooral ten tijde van den tachtigjarigen oorlog heeft het er heet toegegaan in en om Bredevoort. In het laatst der zestiende eeuw hadden de Spanjaarden de vesting in bezit. Den eersten October 1597 kwam Prins Maurits met zijn leger voor Bredevoort. Hij sommeerde de bezetting, die slechts uit 2 vaandels voetvolk bestond, zich over te geven. Maar deze antwoordden dat men de wapenen tot zijn uitersten adem voor God en den Koning zoude bewaren. De Spanjaarden vertrouwden op de natuurlijke sterkte der vesting. Toen sloeg Prins Maurits het beleg voor Bredevoort.

    Er waren zooals gezegd twee toegangsdijken naar Bredevoort, maar Prins Maurits liet er een derde toegangsweg bijmaken door de Koppele. Die weg door het moeras werd gemaakt met zand en rijshout. Het zand werd in zakken door de soldaten aangevoerd. Net in 8 dagen was die weg ter lengte van 500 treden ingemaakt. Men kon toen over de gracht een hoogte innemen, geschikt tot plaatsing van 20 stukken geschut. Toen werd een moorddadig vuur op de vesting geopend. Maar de belegerden verweerden zich dapper, en vele aanvallers sneuvelden.

    De vestingmuren hadden door het vuur der kanonnen heel wat te verduren, en ettelijke scheuren en breuken waren reeds ontstaan, maar nog gaf zich het garnizoen niet over. De gracht was een belemmering om troepen tot vóór de wallen en muren te brengen. Maar Prins Maurits was vindingrijk, en hij liet door zijn mannen een drijvende brug bouwen, een soort kurk- of biesbrug. Deze werd in de gracht gelegd, en zoo kreeg men toegang tot den wal, waardoor men twee punten van aanval kreeg. De graaf van Solms leidde dien aanval aan de oostzijde, dus van den kant van het Broek. Maar nog was de tegenstand niet gebroken. De belegerden beantwoordden het vijandelijk vuur met kanon en musketten. Ook werden de belegeraars met steenen bekogeld, en vele bestormers moesten in het zand bijten. Maar het kon zoo niet lang meer duren, de aanvallen werden steeds heviger, totdat eindelijk een tambour uit de stad op den muur verscheen en een teeken gaf dat men wenschte te onderhandelen. Maar een vijandelijke kogel trof hem, en de tamboer, die met vredesbedoelingen kwam, werd door een kogel gedood.

    De inwoners der vesting hernieuwden de poging om tot onderhandeling te komen. Ze staken stokken met hoeden in de hoogte, maar men attendeerde van de zijde der belegeraars hier niet op. Toen gingen de vrouwen op de wallen, om te getuigen van den wil tot overgave. Onbegrijpelijk is het, dat de belegeraars nu nog geen aandacht hieraan schonken. Vreesden zij een valstrik, of was het de wreedheid van dien tijd, dat men bloed wilde zien? In elk geval, de matrozen van Maurits bestormden het steenen bolwerk, drongen de vesting binnen en brachten dadeiijk 70 menschen om het leven. De overgeblevenen vluchtten naar het kasteel, dat den 9en October dadelijk bij verdrag op genade of ongenade werd overgegeven. Prins Maurits schonk hierbij het leven aan allen, maar bedong een som geld voor zijn krijgsvolk, hetwelk later echter werd kwijtgescholden.

    Behalve het kasteel en 20 huizen waren alle huizen alsmede de kerk afgebrand. Den Spaanschen bevelhebber Domiaan Gardot werd genade geschonken, alhoewel hij eerst gefusilleerd zou worden. Tijdens de bezetting door de Spaanschen had deze Gardot zich gehaat gemaakt bij de burgerij.

    Prins Maurits, die zegevierend de poorten van Bredevoort was binnengetrokken, bleef slechts enkele dagen te Bredevoort. Hij trok verder noordwaarts. Eenige maanden tevoren had hij Groenlo ingenomen, en thans ging hij via Groenlo naar het Overijselsche gebied, om daar veroveringen te maken. Bredevoort hield een kleine bezetting, en de bevolking ging met man en macht aan het werk om de verbrande huizen weer op te bouwen. Maar nauwelijks aan ’t bouwen begonnen brak er weer brand uit, en van de ongeveer 20 huizen die bij het beleg gespaard waren gebleven, brandden er toen 14 af, zoodat er nog 6 huizen overbleven.

    Bitter is er toen geleden. De kerk moest worden opgebouwd, maar de middelen ontbraken, en men richtte bedelbrieven aan zustergemeenten om steun. Men liet echter den moed niet zinken. Men ging aan ’t herbouwen met de kerk en de afgebrande huizen, en van lieverlede kreeg het stadje weer bewoonbare huizen. Maar het was en bleef oorlogstijd, en de gevaren dreigden van alle kanten.

    In 1606 kwamen de Spanjaarden weer voor de stad. ’t Was vastenavond, en men wilde in de stad vastenavond vieren. Vooral de soldaten zetten de bloemetjes buiten. Er was feest en jolijt, en er werd door de soldaten geducht gedronken. En terwijl men aan ’t pretmaken was, kwam de vijand aansluipen. De Spaansche bevelhebber Du Terrail kwam in stilte met 1200 man van Oldenzaal, en kwamen ’s avonds voor de poorten der stad. De wacht was wel betrokken, en aan de wacht werd medegedeeld, dat zij soldaten van prins Maurits waren en door de Spanjaarden werden achtervolgd. Zij logen de wacht dus wat voor en deelden zelfs mede, dat zij een Spaansche luitenant gevangen hadden genomen. Zij verzochten om zich onder de vesting te mogen ophouden. De wacht zond een boodschap naar het hoofdkwartier, en terwijl men daar aan ’t beraadslagen was werd men gewaar dat men bedrogen was. De bevolking vluchtte al reeds naar ’t kasteel, en de Spanjaarden bestormden reeds de poorten, lieten die springen, en vóórdat men goed besefte wat er gebeurde, trok het vijandelijk leger reeds het stadje binnen.

    Wreed werd de vastenavondvreugd verstoord. De Spaansche soldaten doodden alles wat hun tegenkwam, waaronder vele vrouwen. Ook de echtgenoote van den predikant viel als slachtoffer der moordenaars. Het kasteel bood echter een veilige schuilplaats voor de daarin gevluchte burgers en soldaten. De brug over de gracht die om het kasteel lag werd vernield, en zoo was het voorloopig veilig binnen de dikke muren. Men beschoot vanuit het kasteel de Spanjaarden er daagde ook hulp van buiten. Graaf Hendrik van Nassau kwam met een leger uit Zutphen en andere vestingen opdagen, en den 22sten Maart moesten zich de Spanjaarden overgeven. De Spaansche bevelhebber Du Terrail bedong vrijen aftocht, die hem werd toegestaan, mits hij de buit en gevangenen, die reeds naar Oldenzaal vervoerd waren, teruggaf. De Spanjaarden hebben zich niet weer laten zien, en het zwaarste leed was geleden.

    Het jaar 1646 was wederom een rampjaar voor Bredevoort. Het was den 12en Juli en een benauwende hitte hing boven stad. Donkere wolken pakten zich samen, en alles wees er op dat er een zwaar onweer op til was. En jawel, de bliksem kliefde weldra het luchtruim, gevolgd door zware donderslagen. En plotseling een ontzettende slag, gevolgd door een vreeselijk geluid. De bliksem was in de kruittoren geslagen waardoor het aanwezige kruit (320 ton) tot ontploffing kwam. De geheele toren werd uit elkander geslagen, alsmede het in de nabijheid gelegen Ambthuis, van bijna alle huizen werden de pannen afgerukt, en de ruiten door den luchtdruk ingedrukt. Het aantal dooden bij dien ramp bedroeg 19 alleen op ’t kasteel en ’t Ambthuis. In overige huizen in de stad waren ook talrijke dooden.

    Men schreef het jaar 1672. De oorlog was ontbrand met de bisschop van Münster en Keulen, Engeland en Frankrijk. De generaal-wachtmeester van den bisschop van Münster trok met 2000 man over de grenzen en sloeg het beleg voor Bredevoort. Het garnizoen bestond uit 500 man, op de wallen stonden 20 stukken geschut. In het magazijn was ’n voorraad van 20 last rogge en 1800 vaatjes kruit. De bevelhebber van het garnizoen, Adriaan van Keppel, had aan de Gedeputeerden van het graafschap Zutphen herhaaldelijk om versterking der voorraden gevraagd, maar tevergeefs. Van 13 tot 18 Juni werd de vesting gebombardeerd. Het garnizoen begon te muiten. De vrouwen in de stad begonnen ook te morren. Het gerucht ging dat de Prins van Oranje verslagen was met zijn leger. De angst maakte zich meester van de bezetting en den 18 Juni gaf zich de stad over ofschoon volgens deskundigen dit niet noodig was geweest. De bezetting marcheerde af en er werd gelukkig niet geplunderd.”

    Bronnen


  • Verdrag van Wesel (1326)

    Verdrag van Wesel (1326)

    Hoe Bredevoort Gelders werd

    De heerlijkheid Lohn rond 1250, voordat het gebied in 1316 uiteenviel – © Günter Seggebäing, CC BY-SA 3.0
    De heerlijkheid Lohn rond 1250, voordat het gebied in 1316 uiteenviel – © Günter Seggebäing, CC BY-SA 3.0

    In de vroege veertiende eeuw was het grensgebied tussen Münster en Gelre een strijdtoneel van politieke intriges en militaire conflicten. De regio, rijk aan strategische vestingen en vruchtbare gronden, was felbegeerd door bisschoppen, graven en edelen. In 1326 laaide een conflict op tussen bisschop Ludwig van Münster en Reinald, erfzoon van de graaf van Gelre. Plunderingen, brandstichtingen en zelfs moordpartijen waren het gevolg. Om de situatie onder controle te krijgen, kwamen de strijdende partijen bijeen in Wesel, waar onder bemiddeling van graaf Diederik van Kleef en zijn broer Johan, domdeken van Keulen, een vredesverdrag werd gesloten.

    Bredevoort naar Gelre, Aalten als onderpand

    De onderhandelingen leidden tot een herverdeling van macht en gebied. Het huis Barnsfeld, dat oorspronkelijk eigendom was van de graaf van Gelre, werd overgedragen aan de bisschop van Münster. Daar stond tegenover dat het strategisch belangrijke Bredevoort formeel werd toegewezen aan Reinald van Gelre. Als onderdeel van de financiële regeling ontving Reinald 3500 mark in Münsterse of Soester munten, terwijl een eerdere schuld van 500 mark aan de bisschop werd kwijtgescholden.

    Om zekerheid te bieden voor deze som, werden de rechtsgebieden Winterswijk, Aalten en Dinxperlo als onderpand overgedragen aan Reinald. Hij kreeg het bestuur over deze gebieden, maar onder strikte voorwaarden: hij mocht geen kastelen bouwen, de infrastructuur niet schaden en de markengebieden niet verwoesten. De bisschop behield het recht om de verpande gebieden jaarlijks terug te kopen door het verschuldigde bedrag te deponeren bij de schepenen van Wesel.

    Een vredesakkoord met blijvende gevolgen

    Het verdrag werd bezegeld en ondertekend door bemiddelaars en vertegenwoordigers van beide kampen. Binnen een maand moesten beide partijen een officieel bezegelde vredesbrief uitwisselen, ondertekend door vier edelen en vier steden. De overeenkomst betekende een tijdelijke stabilisatie van de regio, maar liet ook zien hoe fragiel de machtsverhoudingen waren. Bredevoort bleef voortaan onder Gelders gezag, terwijl de invloed van de bisschop van Münster over bepaalde gebieden gehandhaafd bleef.

    De afspraak in de broederenkerk van Wesel was meer dan een diplomatieke overeenkomst; het was een blauwdruk voor hoe grenzen en bezittingen in de middeleeuwen voortdurend werden verschoven. Vandaag de dag herinnert dit verdrag ons eraan hoe politiek, oorlog en economische belangen onlosmakelijk met elkaar verweven waren in de strijd om macht en gebied.

  • Hoe Bredevoort Gelders werd

    Hoe Bredevoort Gelders werd

    Verdrag van Wesel (1326)

    De Strijd om Bredevoort (Duits: Bredevoorter Fehde) was een strijd tussen bisschop Lodewijk II van Münster en Reinald II, graaf van Gelre, om het bezit van de heerlijkheid Bredevoort. De strijd begon na het uiteenvallen van het graafschap Lohn. Reinald II nam in de zomer van 1322 Kasteel Bredevoort in en ondernam vervolgens als compensatie van de gemaakte kosten met 700 ridders en infanterie rooftochten in het Münsterse gebied. Dit lokte natuurlijk een reactie uit. De strijd duurde met korte tussenpozen vier jaar. Na het ondertekenen van een definitief vredesverdrag op 28 juni 1326 in Wesel in het voordeel van Reinald II werd Bredevoort definitief Gelders.

    Aanloop

    Verdwijnen van het graafschap Lohn

    Toen graaf Herman II van Lohn in 1316 kinderloos overleed, verdween met hem ook het graafschap LohnOtto van Ahaus was een van de erfgenamen van Bredevoort, omdat zijn moeder een zuster van Herman van Lohn was. Hij erfde de helft van het kasteel Bredevoort inclusief de Ahause aanspraken op het graafschap Lohn. De andere helft van de burcht was al sedert 1284 bisschoppelijk bezit. Troepen uit het bisdom Münster kwamen onmiddellijk de burcht bezetten. Reinoud I van Gelre, die ook aanspraak maakte op Bredevoort, greep echter niet in. Wel sloot hij dat jaar een wapenstilstand voor een periode van drie jaar.

    Uit een schrijven van graaf Willem III van Holland uit 1322 aan bisschop Lodewijk II van Münster blijkt dat hij graaf Reinald II van Gelre als opvolger van Reinoud I steunde in zijn aanspraken op Bredevoort.

    Strijd

    Verrassing slapende Gelderse ridders door Borkense militie

    Reinald II nam in de zomer van 1322 Bredevoort in en ondernam als schadevergoeding met 700 ridders en infanterie rooftochten in het Münsterse gebied. De Münsterse bisschop zocht steun bij de stad Borken die hem vierhonderd man beloofde, die op 23 maart 1323 tijdens een nieuwe strooptocht van Reinald II aanvielen. Engelbert II van der Mark nam Haltern en Dülmen in, maar deze werden door de bisschop weer ontzet.

    Het leger van Reinald II van Gelre sliep bij de stad Dülmen met een minimum aan schildwachten. Het Borkense leger doodde hun paarden zodat de ridders van Reinald II weerloos waren in hun zware harnassen. Het Borkense leger maakte daarbij onder ridders en schildknapen 86 dodelijke slachtoffers en nam honderd ridders gevangen. De gevangengenomen ridders leverden veel losgeld op.

    Echter niet lang daarna werd bij Dülmen de bisschop van Münster zelf gevangengenomen door Engelbert II van der Mark in mei van dat jaar. Pas in november kwam de bisschop van Münster tegen betaling van 5000 zilveren Marken vrij, toen de graven van den Bergh en Gulik een vredesonderhandeling hadden gesloten.

    Vorming van coalities, maar geen veldslag

    Die vrede was van zeer korte duur, want vanaf het moment dat de bisschop vrij was veroverde hij Bredevoort weer en plunderde hij opnieuw het Gelderse land. Reinald II van Gelre kwam daarop weer in actie. Met een leger van 7000 ruiters en nog meer voetvolk trok hij met koning Jan van Bohemen, de graven van VlaanderenHollandArtoisVan der MarkGulik en Van den Bergh, de bisschoppen van Luik en Utrecht naar Coesfeld. De Bisschop van Münster legerde bij Coesfeld ondersteund door troepen van Osnabrück, de graven van der LippeWaldeck en Sayn, een hoop Friezen, Hessen, Thuringers en Franken.

    Toen de troepen bij Coesfeld tegenover elkaar stonden, lukte het de koning Jan van Bohemen en graaf Willem III van Holland beide partijen tot een compromis te bewegen. Onder druk daarvan werd op 1 september 1324 een verdrag getekend. De bisschop van Utrecht deed er uiteindelijk een bindende uitspraak over. In Deventer verlangde de Münsterse kant ontheffing van Gelres rechten op Bredevoort, het gericht Honborn en het hof Reken.

    De scheidsrechters eisten de juiste bewijspapieren die deze aanspraak zou ondersteunen (welke waarschijnlijk niet bestonden). De definitieve uitspraak luidde dan ook gedifferentieerd: Met betrekking op het Bredevoortse vraagstuk moesten beide partijen zich schikken aan de leenheer van Bredevoort. Met betrekking op de strijd om Bermentfelde, Honborn en Reken kon de Utrechtse Bisschop geen uitspraak doen, vanwege de vete die sinds oude tijden bestond. Aan Bisschop Ludwig werd echter 500 mark schadevergoeding toegekend, te betalen door de Graaf van Gelre. Wat viel te verwachten was dat de onbevredigende uitspraak geen vrede bracht.

    Verwoesting van Vreden

    Graaf Reinald nam opnieuw Münsters land in. De stad Vreden moest het op 3 januari 1325 ontgelden. Het Münsterse deel van de stad werd verwoest. Reinald nam de heerlijkheid Bermentvelde (tegenwoordig: Barnsfeld, Südlohn) in. Op 25 april 1325 klaagde de bisschop bitter over de toegebrachte schade van 3000 mark.

    Definitieve vrede

    Op 7 mei dat jaar waren beide partijen overeengekomen om de geldigheid van de Utrechtse uitspraak aan de burgemeesters en burgers van Keulen over te laten, maar zou de uiteindelijke beslissing overgelaten worden aan de graaf Diederik IX van Kleef en zijn broer Johan, zij stelden dat de schade aan de Peter en Paul-kerk in Wesel gecompenseerd moeten worden. Graaf Reinald moest tegen een vergoeding van 3.500 mark de heerlijkheid Bermentfelde aan de Bisschop van Münster terug geven. De Bisschop van Münster, die niet over dat geldbedrag kon beschikken, verpandde daarvoor de gerechten Winterswijk, Aalten en Dinxperlo alsmede het vrijgraafschap (vermoedelijk Bredevoort) aan Gelre. Het kasteel Bredevoort werd ter compensatie aan Reinald toegekend. Daarmee kwam de langdurige vete ten einde, en kwam er voor het bisdom Münster broodnodige rust in het gebied. Op 28 juni 1326 wordt dan het daadwerkelijk vredesverdrag ondertekend.

    Verdrag

    Dit belangrijke verdrag werd in Wesel ondertekend door de steden Zutphen, Groenlo, Emmerich en Arnhem. Door dit verdrag kwam Reinald II uiteindelijk in pandbezit van de gerichten in Winterswijk, Aalten en Dinxperlo en de gehele heerlijkheid Bredevoort. Bredevoort was vanaf dat moment in pand van Gelre. Het pand kon op ieder moment door de Münstersen worden afgelost. De Münstersen losten het pandschap echter nooit in waardoor Bredevoort vanaf dat jaar definitief Gelders grondgebied bleef.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen


  • Kasteel Bredevoort

    Kasteel Bredevoort

    ’t Zand, Bredevoort (verdwenen)

    Kasteel Bredevoort was een burcht in het hart van het gelijknamige stadje en voormalige heerlijkheid Bredevoort in het Graafschap Zutphen van het Hertogdom Gelre. Het behoorde tot de belangrijkste kastelen van Gelderland. In de 13e en 14e eeuw speelde kasteel Bredevoort een belangrijke rol in de strijd tussen Gelre en Munsterland.

    Geschiedenis

    Het kasteel werd in 1188 voor het eerst genoemd op een lijst van goederen van het bisdom Keulen als “Castrum Breidervort“. Het kasteel is in die tijd een omstreden plek. Het heeft dan ook meerdere eigenaren, waardoor een eeuwenlange strijd volgt om het kasteel. In 1238 komt het kasteel als gemeenschappelijke erfenis in handen van Ludolf van Steinfurt en Herman van Lohn. Het kasteel zal versterkt worden waarbij ze gezamenlijk de kosten dragen. In 1278 wordt de burcht tijdens een wraakactie verwoest door Graaf Everhard I van der Mark. Daarna bleef het kasteel 23 jaar als ruïne bestaan. In een verkoopacte uit 1284 wordt gesproken van “area castri Bredevort”.

    Na een jarenlange strijd om Bredevoort tussen Münster en Gelre komt het kasteel uiteindelijk in 1301 opnieuw in handen van graaf Herman van Loon II. In dat jaar verplichten de bisschoppen van Münster en Keulen zich om Herman van Lohn te helpen bij het herstel van de burcht. In de roerige tijden daarna gaat de burcht regelmatig over in Münsterse of Gelderse handen via strijd of door verkoop. De bisschoppen van Münster en Keulen moesten gezamenlijk de wederopbouw van kasteel Bredevoort betalen.

    Na eeuwen van strijd om het kasteel gaf de bisschop van Münster de strijd op, en wilde vredesonderhandelingen. Na jarenlang onderhandelen werd uiteindelijk op 28 juni 1326 de vrede getekend met het Verdrag van Wesel. Dit belangrijke verdrag werd ook ondertekend door de steden Zutphen, Groenlo, Emmerik en Arnhem. Hierdoor kwam Reinoud II van Gelre in pandbezit van de gerechten in Winterswijk, Aalten en Dinxperlo en het graafschap Bredevoort. Hierdoor komt het gebied definitief bij Gelderland.

    Plattegrond

    In 1562 liet de pandheer van Bredevoort, Diederik van Bronckhorst-Batenburg, heer van Anholt, een plattegrond maken van het kasteel te Bredevoort. Op deze plattegrond werden ook de functies en bouwkundige staat van de verschillende onderdelen beschreven. De maten werden genoteerd in Rijnlandse voeten. Een Rijnlandse voet is ruim 31 cm lang. Het kasteel was een rechthoek die 42 m lang en 36 m breed was. De muren waren ongeveer 65 cm dik. Om het kasteel liep een wal van zand. Op de hoeken waren rondelen. De wal was ongeveer 2 m breed.

    Verklaringen van de beschrijvingen op de plattegrond (vertaald uit oud schrift):

    1. Dit gewelf zal instorten, als het niet snel gerepareerd wordt.
    2. Hier is de trap om naar de ridderzaal te gaan.
    3. Deze muur is bouwvallig. De staande balken zijn onderaan verrot. Dit is een grote zaal: 47 voet lang en 23 voet breed, van binnen gemeten. Eronder is een kelder. De vloer bestaat uit balken en planken en is met estrikken (vloertegels) dichtgelegd. Boven de zaal is maar één zolder.
    4. Dit is een trap om in de grote zaal te komen.
    5. Dit is de keuken, 21 voet lang en 23 voet breed. Eronder is een kelder die net zo groot is als de kelder onder de grote zaal.
    6. Deze schuur is door drost Isendoorn gemaakt. De muren zijn tussen balken gemetseld.
    7. Dit is de wal die rondom het kasteel loopt.
    8. Dit is een erg vervallen schuurtje, net een varkenshok.
    9. De gevangentoren. Hij is 38 voet in het vierkant (van buiten gemeten). De muren zijn 8½ voet dik. [Deze toren is later waarschijnlijk als kruittoren in gebruik geweest, red.]
    10. Hier zijn twee rondelen.
    11. De kamer van de drost (Maarschalcksekamer) boven de poort. [De naam ‘Maarschalckse kamer’ stamt uit de periode 1534-1555 toen maarschalk Maarten van Rossum drost van Bredevoort was, red.]
    12. Dit is de kapel.
    13. Van hieruit stookt men de haard van de ridderzaal.
    14. Dit is de ridderzaal. Het vertrek is 36 voet lang en 19 voet breed. Hieronder bevinden zich de kamers van de burggraaf (slotvoogd) en van de rentmeester. Ook de ingang van de poort ligt hieronder.
    15. Deze muur is goed, voorzover hij boven de wal te zien is.
    16. Deze muur is gemetseld tussen houten balken en heeft een dikte van een halve steen. [De gebruikte stenen waren kloostermoppen van ca. 14 cm breedte, red.]
    17. Een vervallen wenteltrap.
    18. Nog een kamer. Hieronder is een wasruimte. Omdat de wal tegen de wasruimte ligt, is de muur verrot. De stenen zitten los.
    19. Deze muur is grotendeels tussen houten balken opgemetseld en is erg bouwwalling.
    20. Hierin staan de graanmolen en de bakovens. Boven is de kamer van de knecht, met twee zolders en een schoorsteen.
    21. Hier slaapt de drost. Het vertrek is 28 voet lang en 23 voet breed. Daaronder is een vleeskelder.
    22. Deze kamer is in tweeën gedeeld. De vloer is van hout. Ook hieronder ligt de vleeskelder.
    23. Deze kamer boven wordt de salon (pronkkamer, wapenkamer) genoemd. Eronder is de harnaskamer.
    24. Hier raakt de wal de muur, zodat de muur vocht doorlaat en gebreken vertoont. De muur is heel dik en als men het water zou kunnen tegenhouden, zal dat wel enige verbetering geven.
    25. Deze twee kamers en ook de korenzolder liggen boven het bakhuis en brouwhuis.
    26. Deze tekening is in Arnhem gemaakt, nadat alles zo goed mogelijk gemeten is. De tekening klopt aardig. Maar soms is het in het echt iets groter dan hier getekend staat, bijvoorbeeld de kapel, de wenteltrap op de binnenplaats en de gevangentoren.

    Uiterlijk aanzien

    Er is niet veel bekend over hoe kasteel Bredevoort er precies heeft uitgezien. Er bestaan wel tekeningen van het kasteel, maar deze zijn deels gebaseerd op aannames en fantasie.

    Het kasteel was gebouwd op een zandrug van ca. 42 x 26 meter groot en daarmee één van de grotere kastelen van Nederland. Op oude kaarten blijkt de hoofdburcht een typische concentrische burcht te zijn, voorzien van dubbele grachten met daarin een dikke ringmuur. Een voorburcht met zware hoektorens, een rechthoekig burchtmuur voorzien met vier hoektorens waarvan drie torens verlaagd werden tot rondelen.

    Kasteel en stad waren gescheiden door een dubbele gracht. Via een brug had men vanuit de stad toegang tot het kasteel. Met moest daarvoor twee poorten passeren, waarvan de tweede poort voorzien was van een barbacane, ten slotte nog een poortgebouw in de ringmuur voordat men op de binnenhof was. Binnen de burcht stonden verschillende gebouwen rondom een ruime binnenhof. Deze afbeeldingen wijzigden in de loop der tijden, en het uiterlijk en aanzien zal door de eeuwen heen vaak gewijzigd zijn geweest door strijd, oorlog, een stadsbrand, en andere oorzaken.

    3D-reconstructie van kasteel Bredevoort, gebaseerd op een tekening door Jacobus Craandijk uit 1882.

    Verwoest

    Het kasteel raakte zwaar beschadigd door de Kruittorenramp in 1646. Daarna domineerde het kasteel als ruïne ruim 150 jaar het stadsbeeld tot omstreeks het einde van de 18e eeuw. Uit 1791 is de laatst bekende melding van een zichtbare ruïne, overgeleverd in Bredevoortse kerkeraadsnotulen toen Willem V de restanten bezichtigde tijdens zijn bezoek aan Bredevoort. Het hoofdgebouw (zonder voorburcht, rondelen en ringmuur) had een omvang van ongeveer 42 x 36 meter. Daarmee was het één van de grotere kastelen van Nederland.

    Restanten

    Tegenwoordig liggen de restanten van het kasteel in de vorm van fundamenten, gewelven, tunnels en puin van dit kasteel onder en rondom plein ’t Zand en de Hozenstraat in het hart van de stad. In het voorjaar van 2009 werd tijdens archeologisch onderzoek rondom de voormalige school op ’t Zand een deel van de fundamenten blootgelegd. Er zijn muurresten aangetroffen van 2,5 tot 4 meter dik. Op plein ’t Zand zijn fundamenten gevonden van de barbacane. De contouren van dit poortgebouw zijn met messing gekleurde banden in de bestrating zichtbaar gemaakt.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen