Categorie: Oorlog & Verzet

  • Zeperd

    Zeperd

    In 1918 werd de gemeente Aalten voor 60.000 gulden opgelicht bij de aankoop van drie wagons harde zeep die achteraf van waardeloze kwaliteit bleek.

    Tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg het neutrale Nederland te kampen met ernstige schaarste aan levensmiddelen, brandstoffen en tal van andere goederen. Tijdens de laatste twee oorlogsjaren ontstond er ook een groot tekort aan zeep. Zeep werd schaars en duur. De regering greep in, ook al omdat de volksgezondheid door het zeeptekort in gevaar dreigde te komen. Zeepfabrieken mochten alleen nog zogenaamde regeringszeep produceren. Dat kon maar mondjesmaat en daarom ging zeep op de bon.

    Soms wisten oplichters een grote slag te slaan. De burgemeester van Aalten, A.J.W. Monnik, werd een wel heel onnozel slachtoffer van een bekende oplichterstruc. Hij kocht voor rekening van het gemeentelijke levensmiddelenbedrijf drie wagons harde zeep van een handelaar. De inkoopprijs bedroeg ƒ 37 per kist. De plaatselijke winkeliers, die ƒ 40 per kist aan het gemeentelijke levensmiddelenbedrijf dienden te betalen, mochten de zeep vervolgens verkopen voor de detailprijs van 23 cent per stukje van 100 gram, wat hun een aardig winstje zou opleveren.

    Waardeloos

    Maar de vlieger ging niet op. Al snel bleek de partij zeep heel anders van samenstelling dan het zeepmonster dat de handige zakenman aan de burgemeester had laten zien. Het vetzuurgehalte bleek slechts 10 procent, in plaats van het wettelijk vereiste minimum van 25 procent. Volgens de inmiddels door de regering vastgestelde maximumprijzen zou zo’n stukje zeep slechts 3½ cent mogen kosten.

    Geen wonder dat de Aaltense huisvrouwen de winkeliers massaal lieten zitten met hun waardeloze goedje. De burgemeester had geen andere keus dan de zeep terug te nemen. De gemeente draaide op voor de schade, die bijna ƒ 60.000 bedroeg.

    Tegenspraak

    Naar aanleiding van dit bericht verklaarde de firma De Fraiture & Co. te Breda, wiens naam daarin werd genoemd, dat zij de in dat bericht als verkoper genoemde heer Tulp uit Terborg, noch het Levensmiddelenbedrijf te Aalten kende. Ook verklaarden zij nooit stukjes zeep van ongeveer 100 gram in de handel te hebben gebracht en dat zij bovendien nooit zeep fabriceerde met een lager vetzuurgehalte dan 20-25 procent. Van deze zaak was hun absoluut niets bekend. Zij vermoedden dat een partij van hun zeep van bovenvermelde kwaliteit of hoger door de tussenhandel was omgewerkt tot een slechte kwaliteit.

  • 100 jaar onafhankelijkheid

    100 jaar onafhankelijkheid

    Aaltensche Courant, 30 juli 1913

    Herhaaldelijk lezen we of hooren we spreken van „Plan 1913″. Wat wordt daarmee bedoeld, wat is dat ? Dat is het plan of voornemen, om de heugelijke gebeurtenis, nu 100 jaar geleden, feestelijk te herdenken. Is daar reden voor? Zij, die dat nog vragen, geven bewijs het geleerde op school, wat betreft de geschiedenis van ons vaderland, te zijn vergeten. Het eenige dat hiervoor ter verontschuldiging kan worden aangevoerd is, dat voor velen de schooljaren reeds ver achter den rug liggen en mondelinge overlevering niet meer wordt gehoord.

    Het was in 1863, toen in Aalten het vijftigjarig feest van Neêrlands Onafhankelijkheid werd gevierd, heel anders. Toen was er haast geen gezin of uit den mond van grootouders hoorde men of had men hooren vertellen van den droevigen tijd door onze voorouders doorleefd, zoolang de Franschen hier de baas waren. Voorvallen, die een familie persoonlijk hadden getroffen werden verteld, doch nu, 50 jaar verder, is veel van dat alles met den sluier der vergetelheid bedekt.

    In ’t algemeen willen we daarom enkele feiten in herinnering brengen, die de geschiedenis heeft geboekt. De 17e eeuw (1600-1700) wordt genoemd de „gouden eeuw” onzer historie, de 18e eeuw (1700-1800) de „eeuw van verval”.

    Wat was de oorzaak van dat verval? Men ging rusten op de lauweren door het voorgeslacht behaald. Ondernemingsgeest trof men niet meer aan. In ledigheid ging men genieten van de verzamelde rijkdommen en was men beangst daarvan iets af te staan, wat kon strekken tot bevordering van ’s lands welvaart. Voor leger en vloot stelde men geen gelden beschikbaar en het aanzien van de ééns zoo machtige republiek der Vereenigde Nederlanden slonk van jaar tot jaar.

    In ’t oog van de andere Europeesche Staten telden wij niet meer mee. Daarbij ontstond ontevredenheid over het beheer, die werd aangevuurd door den revolutiegeest, die zich in Frankrijk openbaarde, zoo zelfs, dat de Omwentelingsgezinden, Patriotten genoemd, vijandig optraden tegen Stadhouder Willem de Vijfde en zijne aanhangers, Prinsgezinden geheeten.

    De Franse tijd

    Toen de groote Omwenteling in Frankrijk had plaats gehad, en de revolutionairen den Koning en de Koningin om ’t leven hadden gebracht, riepen de Patriotten de hulp in van de Franschen om ook hier den Stadhouder te verdrijven. Deze kwamen in 1795 met een groot leger ons land binnentrekken en werden door de omwentelingsgezinden met gejuich ontvangen.

    De regeering was niet in staat hen te keeren, want het leger was niet behoorlijk uitgerust en de vestingen waren vervallen. Het geld voor ’t onderhoud daarvan benoodigd, was bezuinigd, doch nu konden zij aan de Franschen 100 millioen gulden geven, welke deze eischten voor de door hen bewezen hulp en bijstand. Willem de Vijfde nam de wijk naar Engeland en zijn tegenstanders namen de plaats in van de vroegere regeeringspersonen.

    Nu hadden de Franschen wel weer kunnen vertrekken, maar daar dachten ze niet aan. Telkens werden de Fransche soldaten, wanneer zij hier goed gevoed en gekleed waren, verwisseld met een havelooze uitgehongerde bende, om hier op kosten der burgerij weer in goeden doen te komen. Hun invloed op den gang van zaken hier te lande nam intusschen meer en meer toe, tot ze geheel het bestuur in handen kregen.

    In Frankrijk heerschte groote verwarring tot het eindelijk aan een advocatenzoon afkomstig van Corsica, Napoleon Bonaparte geheeten, gelukte wat orde te scheppen. Hij was een dapper generaal en een bekwaam krijgsman, die de legers van de Staten, die aan Frankrijk den oorlog hadden verklaard, versloeg en aan zijn vijanden vernederende vredesvoorwaarden voorschreef. In 1804 liet hij zich uitroepen als Keizer en twee jaar later zond bij zijn broeder Lodewijk Napoleon hierheen om als Koning over ons land te regeeren.

    Zware offers

    Het bondgenootschap met Frankrijk kostte ons zware offers. De Engelschen, die met de Franschen in oorlog waren, werden nu ook onze vijanden en namen bijna al onze koloniën in bezit en roofden onze koopvaardijschepen, waardoor onze handel zoo goed als verliep. Men moest reeds een vierde van zijn inkomen aan belasting betalen en nog eischte Napoleon meer.

    Napoleon had zijn broeder Lodewijk hier als koning doen uitroepen in de verwachting dat deze zich geheel naar zijn wil zou schikken. Hierin werd hij echter teleurgesteld. Lodewijk kwam hier met de bedoeling den bloei van zijn rijk zooveel mogelijk te bevorderen en het volk voor verdere verdrukking te bewaren. Dit heeft hij ook getoond door o.a. te weigeren de loting en de tierceering in te voeren en door het oogluikend toelaten van den sluikhandel met Engeland.

    Napoleon had om Engeland te treffen allen handel met dit land ten strengste verboden. Nu Lodewijk hem hierin niet genoeg steunde, noodzaakte hij hem afstand te doen (1810) en Holland werd bij Frankrijk ingelijfd. Ons land werd nu een Fransche provincie en hield dus op een zelfstandig rijk te zijn. De regeering werd thans op Franschen voet ingericht. De Nederlandsche taal moest langzamerhand verdwijnen. Op de scholen moest Fransch worden geleerd en ook de dagbladen moesten in ’t Fransch verschijnen.

    Een leger douanen bezette de kust en zorgde, dat wanneer een schip met Engelsche goederen binnen kwam, de lading werd verbrand. De Indische waren, zooals koffie, thee, tabak, rijst, stegen daardoor verbazend in prijs. De verarmde burgerij behielp zich met aftreksel van geroosterd roggebrood in plaats van koffie te gebruiken en in plaats van tabak rookte men noteboombladeren. Om de suiker te vervangen, legde men zich er op toe uit het zoete sap van mangelen suiker te maken.

    Vele welgestelde burgers werden arm en zij, die van hun renten moesten leven, alsmede tal van weeshuizen en liefdadigheidsgestichten leden gebrek toen Napoleon de rente der staatsschuld liet tierceeren, d.w.z. maar voor één derde liet erkennen. Zij, die b.v. recht hadden op ƒ 300 rente, kregen maar ƒ 100 uitbetaald. Er werd niet meer verdiend, maar wel moest worden opgebracht, waardoor de armoede begon te nijpen; honderden huizen werden voor afbraak verkocht, prachtige buitenplaatsen voor een kleinigheid weggedaan, paarden en rijtuigen afgeschaft en dienstboden ontslagen. In Amsterdam groeide het gras op de straten.

    Vechten voor Napoleon

    Doch de Franschman nam niet alleen het goed maar eischte ook het bloed. Napoleon had soldaten noodig om in alle oorden van Europa voor hem te vechten en dwong nu onze jongens om in zijn legers te dienen. Hij voerde n.l. de loting in, wat voor ons iets ongehoords was. In onze vroegere oorlogen meldden zich altijd genoeg vrijwilligers aan om het vaderland te verdedigen, maar nu werd bij loting aangewezen wie de wapens moest opvatten. Zoo zagen tal van gezinnen hunne geliefde betrekkingen naar den vreemde voeren om ze nooit terug te zien.

    Toch durfde niemand klagen of hij maakte kennis met de gevangenis. Geheime spionnen slopen overal rond, om elk verdacht woord op te vangen en de politie drong vaak huizen binnen en opende de brieven om iemands meening over den Keizer te hooren. Boeken en kranten mochten niet verschijnen vóór zij waren goedgekeurd.

    Toch had deze verdrukking ook zijn goede zijde. Het volk vergat thans zijn oude partijschappen en gevoelde zich weer één en hunkerde naar verlossing. Napoleon’s macht was ten top gestegen. Alleen Engeland en Rusland trotseerden hem nog, anders heerschte hij over geheel Europa. Ook Rusland zou nu zijn slagen voelen. Met een leger van meer dan een half millioen trok hij derwaarts, doch van elk twintig tal soldaten kwamen er negentien in Rusland’s sneeuwvelden jammerlijk om het leven. Ook de ongeveer vijftienduizend Nederlanders zagen hun vaderland niet weer terug.

    Oranje boven

    Na dezen afloop beraamden de graven van Hogendorp, van Limburg Styrum en van der Duijn van Maasdam in stilte plannen om het Fransche juk af te schudden. Na den slag bij Leipzig, waarin Napoleon werd geslagen, werd het sein tot den opstand gegeven door het zich tooien met de oranjekleur, wat vroeger met den dood werd gestraft. De Fransche soldaten zagen verbluft en hadden den moed niet zich daartegen te verzetten.

    Pruisen en Kozakken boden hulp en den 15 November 1813 klonk reeds het „Oranje boven” door Arnsterdam’s straten en twee dagen later in Den Haag. Den 21 November aanvaardden van Hogendorp en van der Duijn van Maasdam het voorloopig bestuur en den 30 November stapte de Prins van Oranje, zoon van den verdreven Stadhouder Willem de Vijfde, te Scheveningen aan land, waar hij met ongekende geestdrift door de menigte werd toegejuicht. Twee dagen later werd hij te Amsterdam als Souvereinen Vorst uitgeroepen.

    De Franschen dropen af en Nederland was vrij. Dat is nu honderd jaar geleden en al dien tijd bleven we er voor bewaard, dat vijanden onze grenzen overschreden. Er is dus reden, om met dank aan God Neêrlands’ verlossing feestelijk te herdenken. Waardeeren we onze vrijheid, want geen grooter ramp kan een volk treffen, dan wanneer het door vreemden wordt overheerscht. Bij het nu binnen de gemeente Aalten te vieren eeuwfeest van onze onafhankelijkheid op 28 Augustus a.s. klinke dus luide onze aloude leuze: „Oranje boven”.

    Bronnen


  • Amerikaanse Burgeroorlog

    Amerikaanse Burgeroorlog

    De Amerikaanse Burgeroorlog (1861–1865) was een conflict in de Verenigde Staten tussen de Noordelijke Staten (de Unie) en de Zuidelijke Staten (de Confederatie). In vele staten vonden bloedige veldslagen en veldtochten plaats. De oorlog begon met een aanval door de Confederatie op Fort Sumter, South Carolina, op 12 april 1861. In juni 1865 gaf het Zuiden zich over en wonnen de Noordelijken.

    Van een aantal emigranten uit Aalten is bekend dat zij in deze oorlog hebben meegevochten. Voor zover bekend vochten ze allen aan de zijde van de Noorderlingen (de Unie).

    Oud-Aaltense strijders

    De volgende lijst is vermoedelijk nog niet compleet:

    • Jan Derk Ansink (Barlo, 30-04-1840 – 02-07-1868)
      ‘John Ansink’ meldde zich op 06-08-1862 aan bij het 108th New York Volunteer Infantry Regiment, company E, in Rochester, Monroe County, New York. Hij raakte ‘wounded in action’ op 03-07-1863 tijdens de Slag bij Gettysburg. In mei of juni 1864 werd hij overgeplaatst naar company A van het 21st Regiment of the Veteran Reserve Corps. Hij werd na de Burgeroorlog op 07-06-1865 ontslagen in Trenton, New Jersey.
    • Gerrit Hendrik Duenk (IJzerlo, 19-07-1825 – Milwaukee, WI, 14-08-1883)
      ‘Gerritt H Duenk’ diende van 20-08-1862 tot 10-06-1865 in het 24th Wisconsin Infantry Regiment, company I. Hij is afgezwaaid op order van de War Department. In 1883 komt hij in aanmerking voor een ‘national home for disabled volunteer soldiers’. Hij leed aan reuma. Hij woonde op dat moment samen met zijn vrouw Clara en drie kinderen onder de 16 jaar in Milwaukee, WI, waar hij als arbeider werkte. Op 31 mei 1883 werd hij opgenomen in het tehuis. Op 14 augustus 1883 werd hij dood gevonden, hij was verdronken in de Milwaukee rivier. Een dag later is hij begraven.
    • Gerrit Jan Duenk (IJzerlo, 23-09-1845 – Milwaukee, WI, 19-04-1897)
      ‘Garrett Dunck’ diende van 15-08-1862 tot 10-06-1865 in het 24th Wisconsin Infantry Regiment, company E. Hij raakte gewond op 02-06-1864 in Georgia in de buurt van Dallas, New Hope Church en Allatoona Hills. Hij werd na de Burgeroorlog op 10-06-1865 ontslagen.
    • Arent Jan Geurink (IJzerlo, 24-03-1822 – Sheboygan, WI, 21-02-1899)
      Bij zijn graf staat een GAR-marker die aangeeft dat hij gevochten heeft in de Amerikaanse Burgeroorlog.
    • Gradus Heinen (Aalten, 19-10-1827 – Holland, WI, 24-10-1908)
      ‘Grades Heinen’ meldde zich op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, company F. Dit regiment vertrok op 16-03-1863 uit Milwaukee, Wisconsin, naar Columbus, Kentucky. Gradus raakte gewond bij Jenkins’ Ferry, Arkansas tijdens één van de bloedigste veldslagen van de Burgeroorlog, uitgevochten op 29/30-04-1864 op de gezwollen Saline River, na dagen van hevige regenval. Hij werd na de Burgeroorlog op 29-08-1865 ontslagen.
    • Gradus Lambertus (Lammert) Kolste (Heurne, 15-03-1847 – 30-12-1872)
      Bij zijn graf staat een GAR-marker die aangeeft dat hij gevochten heeft in de Amerikaanse Burgeroorlog.
    • Antonij ter Maat (Dale, 07-02-1836 – Columbus, KY, 04-06-1863)
      Hij meldde zich, tegelijk met zijn broer Jan Hendrik, op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, F company. Hij werd ziek en overleed.
    • Jan Hendrik ter Maat (Dale, 25-03-1841 – Memphis, TN, 03-10-1863)
      Hij meldde zich, tegelijk met zijn broer Antonij, op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, F company. Hij werd ziek en overleed.
    • Hendrik Willem Pietenpol (Haart, 04-09-1836 – Gibbsville, WI, 01-02-1914)
      Bij zijn graf staat een marker die aangeeft dat hij gevochten heeft in de Amerikaanse Burgeroorlog.
    • Gerrit Jan te Slaa (Lintelo, 20-10-1831 – Missouri, 30-08-1863)
      Hij meldde zich op 21-08-1862 aan bij het 27th Wisconsin Volunteer Infantry Regiment, F company. Hij werd ziek en overleed op een Hospital Boat die lag afgemeerd in de Missouri River.
    • Bernadus Vervelde (Aalten, 16-02-1816 – Sherman, NY, 08-04-1891)
      ‘Benardus Felton’ meldde zich op 22-08-1862 in Westfield, NY als soldaat. Op 24-09-1862 werd hij ingedeeld bij het 154th New York Infantry Regiment, E company. Op 02-05-1863 werd hij in Virginia krijgsgevangen genomen tijdens de Slag om Chancellorsville en op 14-05-1863 werd hij voorwaardelijk vrijgelaten in City Point, VA. Op 21-05-1864 werd hij ontslagen wegens invaliditeit. Zijn zoon Derk Jan (in de VS ‘Garrett J Felton’ genoemd) vocht ook in de Burgeroorlog.
    • Derk Jan Vervelde (Haart, 16-02-1843 – Ripley, NY, 05-09-1903)
      ‘Garrett J. Felton’ meldde zich op 31-07-1862 in Westfield, NY als soldaat. Op 15-08-1862 werd hij ingedeeld bij het 112th New York Volunteer Infantry Regiment, E company. Op 30 juli 1864 raakte hij gewond tijdens het Beleg van Petersburg en werd op 06-07-1865 uitgeschreven in Lovel Hospital, Portsmouth Grove, RI. Zijn vader, ‘Benardus Felton’ vocht ook in de Burgeroorlog.

    Heeft u meer informatie over (bovengenoemde of andere) Aaltense emigranten die in de Amerikaanse Burgeroorlog hebben gevochten?
    Reageer dan hieronder of stuur ons een bericht!

  • De Belgische Opstand (1830-1832)

    De Belgische Opstand (1830-1832)

    Nadat de geallieerde mogendheden in 1815 Napoleon definitief hadden verslagen, werden de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden samengevoegd. Het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden werd geregeerd door Koning Willem I. Al snel ontstonden er problemen tussen het zuiden en het noorden. Politiek, economisch, cultureel en godsdienstig waren er grote verschillen.

    Oproep Nationale Militie

    Het Provinciaal Blad van Gelderland publiceerde op 15 februari 1827 een Besluit waarin 460 Geldersen, waaronder twaalf Aaltenaren, werden opgeroepen om op 27 februari om 08.00 uur in Arnhem bij het ‘Gouvernements-gebouw’ te verschijnen als reservist van de Nationale Militie. Per 1 maart moesten zij zich ‘onder de wapenen bevinden’. Een aantal van hen zou niet levend terugkeren.

    De opgeroepen Aaltenaren waren:

    7e Afdeling Infanterie

    13e Afdeling Infanterie

    Er hebben nog meer Aaltenaren gediend, getuige de naderhand uitgereikte onderscheidingen (zie verderop in dit artikel). Daarvan hebben wij vooralsnog echter geen compleet overzicht. Meer informatie is dus welkom.

    Tiendaagse Veldtocht

    In augustus 1830 kwamen de Belgen in opstand. Eind september werd er vanuit het Noorden een legermacht gestuurd om de orde te herstellen. Het Belgisch verzet bleek hardnekkiger dan gedacht en na een paar dagen moest het leger zich uit Brussel terugtrekken.

    Om deze nederlaag te wreken stuurde koning Willem I op 2 augustus 1831 een grotere hoeveelheid troepen naar België. Frankrijk besloot in te grijpen en stuurde een leger van 40.000 man naar de Zuidelijke Nederlanden. Hierop trok Willem I zijn leger terug. Al met al had de strijd 10 dagen geduurd.

    De Tiendaagse Veldtocht vond plaats van 2-12 augustus 1831. De militaire operatie stond onder leiding van prins Willem van Oranje (de latere koning Willem II), die na de overgave van Leuven door de Belgen op 12 augustus 1831 instemde met een wapenstilstand. In de week daarop trokken de Nederlandse troepen terug naar Noord-Brabant. Alleen de Citadel van Antwerpen bleef onder leiding van Chassé (‘generaal bajonet’) bezet tot de capitulatie in december 1832.

    In 1937 schreef G.H. Rots in de Aaltensche Courant over de Tiendaagse Veldtocht:

    “De vrede kwam, en de bevolking toog weer aan den arbeid. Maar nog zou het niet altijd vrede blijven. De strijd tusschen de Noordelijke en Zuidelijke gewesten ontbrandde, en bekend onder den tiendaagschen veldtocht moest er weer gestreden worden. Weer marcheerden Aaltensche jongemannen af om aan den strijd deel te nemen. Bijzonder bloedig is die strijd niet geweest, en de meesten keerden weer gezond naar hunne haardsteden terug.

    Zij, die aan dien tiendaagschen veldtocht hadden deelgenomen, ontvingen een medaille. In onze jeugd waren er te Aalten twee veteranen, die dit onderscheidingsteeken droegen. Als er een nationaal feest was kwamen zij in een landauer te zitten, bespannen met twee paarden, en namen de eereplaats in in den optocht. De namen dezer laatste Aaltensche oud-strijders waren Lorijn en Loohuis. De medaille van laatstgenoemde is nu in ’t bezit van den heer J.S.S. Prins.”

    Citadel van Antwerpen

    Kort na de opstand in 1830 was een deel van de Nederlandse militairen op Antwerpen teruggetrokken. Generaal Chassé concentreerde hen eind oktober in de citadel. Dit garnizoen werd na augustus 1831 versterkt. Op 24 december 1832, gaf generaal Chassé zich na zware artilleriebombardementen en een beleg van 25 dagen over aan het Franse leger, dat door de Belgen te hulp was geroepen.

    De Franse maarschalk Gérard eiste ook de belangrijke Scheldeforten Lillo en Liefkenshoek op. Deze stonden niet meer onder bevel van Chassé zodat daarover niet kon worden onderhandeld. Gérard bood toen de keuze tussen overgave der forten danwel medevoering der militairen als krijgsgevangenen naar Frankrijk. Alleen Willem I kon uitkomst bieden. Hij weigerde.

    Krijgsgevangenen

    Op 29 en 30 december 1832 vertrokken ruim 4500 Nederlandse militairen als krijgsgevangenen naar Noord-Frankrijk. Maar omdat Frankrijk en Nederland niet met elkaar in oorlog waren, waren zij in feite gijzelaars. De tocht voerde in acht dagmarsen langs Zwijndrecht, Melsele, St.-Niklaas, Lokeren, Deinze, Desselgem, Kortrijk, Menen, Ieper, Vlamertinge, Poperinge, Steenvoorde en Cassel. Op 5 januari werd via Arck Sint Omaars bereikt. Een deel van de Infanterie ging door naar Bethune, een ander deel met de Artillerie en Genie naar Hesdin en de Marine naar Air.

    Op 21 mei 1833 kwam door de Conventie te Londen een gedeeltelijke opheffing van de oorlogstoestand tot stand. De krijgsgevangenen zouden worden vrijgelaten. Op 8 juni vertrokken van Duinkerken vier Franse fregatten, drie corvetten en één brik onder zeil naar Vlissingen. Een dag later werd in Vlissingen voet aan land gezet en werd nog dezelfde dag naar Middelburg gemarcheerd.

    Het zou nog tot 1838 duren voordat de Nederlandse koning Willem I mokkend de handdoek in de ring wierp. Met de ondertekening van het Verdrag van Londen in 1839 werd de afscheiding van België een feit.

    Onderscheidingen

    Allen die onder de wapenen waren geweest en geacht werden deelgenomen te hebben aan de krijgsverrichtingen tijdens de Tiendaagse Veldtocht werden onderscheiden met het Metalen Kruis. Deze erepenning, ook wel bekend als het ‘Hasselt-kruis’, werd uitgereikt als erkenning voor hun bewezen trouw aan koning en vaderland. De bronzen kruisen zijn geslagen uit het metaal van de kanonnen die buitgemaakt waren op het Belgische Maasleger tijdens de slag bij Hasselt op 8 augustus 1831.

    Per Koninklijk Besluit van 31 mei 1833 werd door koning Willem I der Nederlanden de Antwerpsche Medaille 1832 ingesteld. Deze zou worden toegekend als “beloning aan hen, die tijdens het beleg der Citadel van Antwerpen in het tijdvak van 28 november tot en met 24 december 1832, in de citadel en onderhorige forten (Vlaamsche Hoofd, Burcht, Zwijndrecht en Austruweel), alsmede op de flottille op de Schelde voor Antwerpen, hebben gediend”.

    Onderscheiden Aaltenaren

    Van een aantal Aaltenaren is bekend dat zij zijn onderscheiden met het Metalen Kruis (MK) voor hun deelname aan de Tiendaagse Veldtocht en/of de Citadel-Medaille (CM) voor de verdediging van de Antwerpse citadel. Hieronder staan de namen en onderscheidingen die tot nu toe bij ons bekend zijn.

    • MK: Jan Anthonij Bekink (1812-1898), woonde in de Peperstraat.
    • MK: Joan Henricus (Jan Hendrik) Bennink (1807-1832), woonde aan de Prinsenstraat. Hij was flankeur bij het 2e Bataillon der 14e Afdeling Infanterie toen hij overleed in een hospitaal te ‘s-Hertogenbosch.
    • MK: Dirk Jan Hoornenborg (1807-1876), geboren op Nieuw Hoornenborg op de Haart, woonde sinds ca. 1845 in Gorssel en overleed in Kring van Dorth.
    • MK: Johannes Christianus Kötcher (1807-1876), woonde in Bredevoort.
    • MK: Hendrik Jan Loohuis (1812-1905), woonde de laatste jaren van zijn leven in Rusthuis Avondvrede.
    • MK: Petrus Bernardus Smit (1807-1876), woonde aan de Hogestraat.
    • MK+CM: Tonij Stapelkamp (1807-1889), woonde aan de Hogestraat.
    • CM: Paulus Lorijn (1811-1899), kwam in 1844 uit Wageningen naar Aalten en woonde achtereenvolgens op de Piepert, Heurne en het RK gasthuis aan de Hogestraat.
    • CM: Roelof Somsen (1808-1891), woonde op boerderij Pennings in Dale.

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

  • De Franse tijd (1795-1813)

    De Franse tijd (1795-1813)

    In 1937 beschreef G.H. Rots in een serie artikelen hoe het er in vroeger tijden in Aalten aan toeging. Zo schreef hij over de Franse bezettingsjaren:

    “In den Franschen tijd heeft Aalten de zegeningen (?) van de Fransche overheersching genoten. De leus “Vrijheid Gelijkheid en Broederschap” deed toen opgeld, te Aalten op de Markt werd de vrijheidsboom geplant. Een nieuw gemeentebestuur werd aangesteld, nieuwe wetten en verordeningen werden gemaakt, in één woord: er waaide een andere geest door de regeeringsgebouwen. De Bataafsche Republiek werd gesticht, en Oranje had afgedaan.

    Fransche soldaten werden ook te Aalten ingekwartierd, met al de onheilen daaraan verbonden. Hoewel in meerderheid Oranjegezind, durfde men niet voor zijn meening uitkomen, en werd het nieuwe bewind aanvaard. Van 1795 tot 1799 duurde die toestand. Heimelijk verfoeide een groot deel der bevolking de Fransche overheersching.

    Valse hoop

    Toen, in 1799, deden de geruchten de ronde, dat een Nederlandsche edelman, A.R. van Heeckeren, ook wel Suideras genoemd, aan het hoofd van een groot leger als bevrijder de Oostergrenzen was overgetrokken en zegevierend de Franschen uit de dorpen verdreef.

    Ook in andere deelen van het land waren invallen van Engelschen en Russen, welke met de Franschen, en dus ook met de Bataafsche republiek in den oorlog waren gewikkeld. De Oranjeklanten kregen weer moed, en toen Suideras op 5 September Winterswijk binnenrukte, de Oranjevlag weer van den toren liet wapperen, maakte zich ook Aalten gereed, den bevrijder te ontvangen.

    Een groote opwinding maakte zich meester van de bevolking. Een zekere Jan Derk Hoopman kwam met een bijl en begon reeds den vrijheidsboom om te hakken. In den namiddag kwam Suideras te Aalten. De klokken werden geluid. Een groote menigte haalde zingend en dansend den bevrijder binnen. Men tooide zich met Oranje, en men meende dat het leed weer geleden was. Het bleek een valsche hoop te zijn geweest, want de Franschen lieten zich maar zoo niet door Suideras onder de voeten loopen.

    Reeds den volgenden dag hoorde men dat er een Fransch leger in aantocht was, en jawel, de Fransche generaal Girod kwam met zijn leger te Aalten. Jan Derk Hoopman nam de vlucht, en waarschijnlijk zullen meerderen de beenen genomen hebben, want huiszoekingen werden gedaan en zware straffen werden uitgedeeld. De vreugde was dus van korten duur geweest. Hooge belasting moest worden opgebracht, en de verdiensten waren weinig.

    De predikanten hielden godsdienstoefeningen in de open lucht. Zoo klom Ds. Westerbeek van Eerten op een boerenkar, en sprak zijn geloofsgenooten moed in, die bij den huize ‘De Pol‘ waren samengekomen.

    Een toestand van verval trad in. De druk der Fransche overheersching werd al zwaarder en zwaarder. De jongelieden moesten loten voor den Franschen dienstplicht, en toen Napoleon soldaten noodig had voor zijn tocht naar Rusland, moest ook Aalten een contingent leveren. Zij zijn gegaan om nooit weer terug te komen. Hun gebeente rust onder den grond der Russische steppen, of zij zijn omgekomen in het koude water der Beresina.

    Bevrijding

    Tot 1813. In den volkerenslag bij Leipzig was Napoleon verslagen. De Pruisen trokken ons land binnen. De Prins van Oranje kwam vanuit Engeland in ons land, en weer was het ‘Oranje boven’. In Aalten was er weer een jubel. Weer werden de klokken geluid, en nu zou de Oranjevlag blijven wapperen.

    Eén der Oranjetelgen, Prins Frederik, was in Berlijn op school. Gehoord van de omwenteling in Nederland, reisde hij per postkoets naar Den Haag. De route werd genomen over den grooten postweg, door ons reeds eerder beschreven. De grensoverschrijding had aan de Heurne plaats, en toen de bevolking hoorde dat Prins Frederik door Aalten zou komen, ging men het rijtuig tegen, spande de paarden er voor heen en trok men onder luid gejuich de koets door Aalten tot aan den Zelhemschen weg, tot de plaats waar de Lindeboom staat. Welnu, die boom is toen geplant als aandenken aan dat feit, en later is de lindeboom als officieel wapen van Aalten vastgesteld.

    Nog eenmaal zouden de Aaltensche jongens tegen de Franschen moeten optrekken. Toen Napoleon ontsnapt was van Elba en een groot leger uitrustte om zijn ouden roem te heroveren, moest Nederland zijn leger met de bondgenooten tegenover hem stellen. Ook Aaltensche jongelieden hebben toen in den slag van Waterloo meegevochten. Wij weten wat het lot van Napoleon toen is geworden. Het was zijn laatste stuiptrekking geweest.”

    Bron

    • ‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 11 maart 1938 (via Delpher)
  • Poortwachtersreglement Bredevoort 1759

    Poortwachtersreglement Bredevoort 1759

    Onderstaande tekst is een transcriptie van het “Reglement op het sluiten en ontsluiten der poorten van Breedevoort” uit 1759.

    Den Heer Officier deser stadt en Heerlijkheijd bevindende, dat zedert dese stadt Breedevoort van guarnisoen is ontbloot, niet naar behoren worden geobserveert sodane ordres als voormaals bij ’t sluiten en ontsluiten der poorten in diergelijken geval zijn gegeven, ja zelfs dat vele ongeregeltheden tot nadeel der bruggen en poorten strekkende, door moetwilligen bij die occasie1 worden gepleegt.

    Zoo is het, dat om daar in zooveel mogelijk te voorzien, dit navolgende reglement op het sluiten en ontsluiten der poorten word gestatueert en vastgestelt, gelijk geschied bij desen in volgende manieren:

    1. Dat s’avonts om negen uuren naar het luiden der poortklokke den portier aan de buitenste brugge driemaal zal moeten roepen of ook nog iemant buiten is, en afwagten totdat diegene die op zijn roepen geantwoort heeft bekwaamelijk binnen zal kunnen komen, en eerder de poorten niet sluiten; sonder dat na die tijdt iemant zal worden binnengelaten, dan om erheffelijke2 redenen. En nae gedaene sluitinge de sleutels aanstons door den portier sullen gebragt worden ten huijse van den Hr. Lantsch. pro tempore stadtholder3.
    2. Den portier zal de poorten een uur na sonnenondergang op de grendel of klinke zetten en voor het openen van ieder passagier kunnen en mogen vorderen een halven stuiver, van een kar en paard een stuiver en van een wagen twee stuivers, daaronder den voerman medegerekent. En om negen uuren naar het luiden der klokke geheel sluiten moeten, als in voorigen artikel vermelt.
    3. Dat ook des morgens de poorten zullen worden geopent een half uur voor sonnenopgangh.
    4. Dat den portier tot adsistentie zal hebben vier man uit de borgerije, daartoe bij de rotmeesters telkens te boden, om alle disorders en moetwilligheden voor te komen.
    5. Den portier en die daartoe door de Rotmeesters gebodene mannen zullen dese ordre in ’t sluiten en ontsluiten der poorten en ophaalen der bruggen precise op zijn tijdt s’morgens s’avonts naakomen op poene4 van 6 stuivers bij een ieder der uitblijvende en op de gebodene uuren niet present zijnde, telkens ten profite van de presenten te verbeuren.
    6. Dat boven en behalven den portier en adsistenten sich niemant wie hij ook zijn mogte zal hebben te verstouten5 met de sluiten en ontsluiten der poorten ophalen en nederlaten der bruggen te bemoejen, de handen daar aan te slaan, of eenige der alderminste moetwilligheden te bedrijven, op een boeten van twe goudguldens bij elk en een ieder der contraventeurs6 te verbeuren, zullende de ouders voor hare kinderen de boetens betalen, en daarvoor aansprekelijk zijn.
    7. En opdat al hetgene voorschreven dies te exacter zal worden nagekomen, zoo worden den portier en adsistenten gerecommandeert en teffens gelast op al hetgene voorschreven naukeurig acht te geven, en die contraventeurs datelijk aan te brengen, zullende des wegens profiteren een derde in de boete in voorigen artikel vermelt.
    8. Dat dese ordre zal worden geobserveert bij provisie zoolang dese stadt van guarnisoen zal zijn ontbloot.

    En zal hiervan extract aan den portier tot desselfs naerigt7 worden gegeven.

    En opdat niemant hiervan de minste onwetenheijd zal kunnen voorwenden zal dese werden gepubliceert en geaffigeert daar en waar men zulks gewoon is te doen.

    Aldus provicioneel gearresteert binnen Breedevoort des 11 junij 1759.

    Ter ordonnantie des Heeren Officiers.

    Voetnoten

    1. Gelegenheid (vergelijk met het Engelse woord ‘occasion’) ↩︎
    2. Eerbare, deugdzame ↩︎
    3. Heer Landschrijver (secretaris) en tijdelijk stadhouder ↩︎
    4. Straffe, boete ↩︎
    5. Durven ↩︎
    6. Overtreder ↩︎
    7. Bericht (vergelijk met het Duitse woord ‘Nachricht’) ↩︎

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen


  • Poortwachtersreglement Bredevoort 1726

    Poortwachtersreglement Bredevoort 1726

    Onderstaande tekst is een zo letterlijk mogelijke transcriptie van het oorspronkelijke handgeschreven reglement, inclusief variaties in spelling, maar met toegevoegde interpunctie om de leesbaarheid te verbeteren. De tekst bevat een aantal woorden of begrippen die wij niet herkenden (geel gearceerd) en mogelijk verkeerd zijn geïnterpreteerd. Derhalve: fouten voorbehouden en correcties zijn welkom.

    Provisionelle Ordres en Reglement waer na sig de waghten binnen Bredevort sullen hebben te reguleeren, den 1 augusti 1726.

    1. Des s’morgens met sonnenopganck sal den officier van de hooftwagt een caporael met twee man detacheere om de sluijtels t’ halen.
    2. Als de sluijtels aenkomen sal den officier de waght in ’t geweer rengeere, de march doen slaanne, de sergant en so veel manschap detacheere als nodigh sal zijn. En aen de Munsterspoort sal de sergant de caporael detacheere om telkers als een walbrug nederghelaten is om so de sluijtels ghepasseert zijn, de selve weder op te halen totdat ’t velt ondeckt is en de posten uijtgheseet zijn.
    3. De poorten gheopent zijnde sullen de sluijtels weder gebraght woorden so als s’ afghehalt zijn.
    4. Op ‘t afloss van der waght sal den officier die afgelost woord, met het aenkomen van degheen die hem aflossen sal, sijn waght in een leijne rengeere en de marsch doen slaan en post houden totdat den aennaderende officier het corpus dat hij lijdt1 doet opmarcheeren en front maeken tegen zijn wahgt over, en dat alles schiltwagten doet aflossen en doet visiteeren of aan cannon en batterien2 iets manqueert en of de corps de gardes, schilder, huijsen en de wal van all onreijnegheijt sijn ghereijnt en in staat bevonden voor den toldienst en of de rondstocken en wat verders tot de corps de gardes vereijst aen de waght zijn, en dat den officier die afghelost word de orders d’ welcke aen desselfs post worden gheobserveert aen den aflosser officier overgegeven heeft. Wanneer dit alles gedaen is en de schiltwaghten afghelost en aan de waght gekommen zijn, sal den afgelosten officier afmarcheeren tot aen de merk en aldaer ‘t volck bedanken en in de selve tijt dat den afgelost trop stande afmarcheert sal den afleessende, sijn volck in een linnie gerengeert hebbende, de marsch slaan en post vatten in de selve plaets.
    5. De serganten van de waght sullen 24 uuren op haere posten blijven. Van de hooftwaght moegen maar twee man, en van de Munsterse poort maer een, verlof gegeven worden om t’ eeten te halen, dogh van smorgens met poort opennen tot aght uuren, als met den tijdt als de schiltwaghten afgelost worden, geene.
    6. Geen soldaeten sonder poortpas, door den Commandeur gescreven of geteekend, buijten de poorten te laeten gaen, sullen de poortpassen door den officier ghehouden worden en, als den soldat wederkeert, terugh gegeven en bij aldien niet wederkeert en afgehaelt worden, sullen s’avonts bij de raport aen den Commandeur gebraght worden. De sergant van de Munsterspoort sal de afgehaald passen na de hooftwaght senden.
    7. De waghten en schiltwaghten sullen goet sorge dragen dat aen de wallen houtgewas of stakettinge op s’lands fortificatie geen schaade toegebragt word, nogh in de gragten gevist romtom, of gras gemeijt worden op wallen of conterscarpen, sonder briefies of laast van den Commandeur. Ock sullen de schiltwaghten sonder en patrouilles aght geven dat aan de afgegraven gronden romtom de fortificaties geen verhooginge geschidt, nogh gravens omgeleght worden, dat op de wallen gheen vuiligheijt gemaeckt word.
    8. De commanderende officier van de hooftwaght sal alle vremde passageers tot den commandeur doen brengen. De sergant van de Munsterspoort sal desselve na de hooftwaght doen brengen, dogh so luiden van fassoen sal de selve aen de knegts de namen qualiteijt vragen en waer logeeren en so gheen kneght hebben bij sig sal sulcks aen haerselfs vrage en daervan aenstonts aen de Commandeur daervan kennisse geven.
    9. Des midaghs van twalf tot een uijr en des sondaghs gedurende de predicatie sullen de uijtterst valbruge aen de poorten opgehalt worden.
    10. De officier sal smidaghs om twalf uijr en savonts naer t sluijete van de poort schrijfdelick raport doen aen de Commandeur. De parool en orders die den selve dagh aen de waghten gegeven moegen zijn daer gesitten des morgens als afgelost is sal mondelijck rapoort doen. Bij de sergant van de Munsterspoort sal smidaghs om half twaelf, des avonts voor de poort sluijten en smorgens naer t oppenen van de poort aen de officier van de hooftwaght raport laet doen.
    11. De schiltwagten soo aen de barrieerens als op de wallen sullen malkanderen toeroepen en waerschouwen wanneer meer als twee of drie man met geweer, ofwel meer volck als na gewoonte, van buijten sien aenkomen. De schiltwaghten aen de barrier sal deselve aenstonts toedoen en ‘t brug ophalle, de naast schiltwaght toeroepen om de waght te doen komen om sulcks te examineeren en nae bevinden den Commandeur raport doen. De waght sal sorgdragen dat altoos een bequaem man aen de barrieren staat.
    12. Men sal geen vreemde passageers sonder special bevel van de Commandeur op de wallen nog werken laeten gaen. De schiltwaghten sullen mede haagt geve dat niemant in de fausebreij gaet, alsmede dat geen des ordres buijten of ontrent haer posten voorvalt so in afbreken van luijnen stellen in de houuen en sullen haer geweer altoos dragen wandelen en geen toebac roken.
    13. Men sal geen vreemd bedelaers in de stadt laeten komen en so des smorgens heel vroeg deserteurs moght komen, sullen in de hooftwaght blijven totdat door den Commandeur geëxamineert zijn.
    14. De schiltwagten sullen geen kaaren nogh wagens, van buijten komende, boven een seffens over de brugh laet passeere. Oock mede moegen geen kaaren nog waggens voor de wagt of binnen de poort laeten staen, maer moeten altijdt een ruijmen plaets houden, soo voor de waght als poorten, oock sorge t’ dragen dat s’lands schuijt gesloten legt, voor het sluijten der poorten sulck te visiteeren.
    15. Geen beesten of paerde op de fortificaties te laeten gaen, so bij aldien op ‘slands wercke gekregen worden, sullen aen de waght gebragt worden en het lossinge betaelen, volgens order van haer Edelmog.
    16. Het Ceremonial t’observeeren volgens ’t Reglement.
    17. Des avondts met sonnenondergaen sal den officier, tot waerschouwinge van de luijden die nog uijt en in wilden gaen, ’t appel laeten slaan en een caporael met twee man detacheeren om de sluijtels te haelen. En als de selve aenkommen sal den officier de waght in ’t geweer rengeeren, de marsch doen slaan en sulcks te continueren totdat de poorten gesloten is, en daen de naghts poosten uijt setten en de sluijtels weder senden na den Commandeur. Gelijck de selven gehaalt sijn als de poorten geoppent en gesloten worden sal den officier self present sijn, om wel sorge te dragen dat de poorten wel geslooten worden.
    18. Als een poort bij nagt geopent wordt sal den officier wel sorge dragen dat niet anders als de sclinket van de barrier opgedaen wordt en so dat de sluijtels gepasseert de selve werderom toe gedaen worden, gelijck oock so ras de sluijtels over de valbrugh zijn, aenstonts weder op t’ halen, detacherende daertoe de nodige manschappen. Het klinket van de uijterse barriere geopent sijnde, sal doen visiteeren wer buijten de poort is en als wel bevonden hebbende, sal doen binnenkommen die voor welcke poorten geopent is, dog wel sorg dragende dat geen barrier geopent, nog ophalbrugh nedergelaeten voordat de uijterste wel gesloten is en de officier geinformeert sal wessen van hetgheen daerontrent gepasseert is. Bij die van de Munsterspoort sal een caporael met vier man van de hooftwaght komen.
    19. De taptoe sal in de sommers de half tien, des winters t’ neghen uijren gheslaage worde.
    20. Des avonts sal den officier door een caporael en twee man de herbergen doen visitteeren en de soldaaten van het garnisoen na haer quartier doen gaen, een half uijr daernaer de selve wederom visiteeren of nogh sig eenige verstout hadden daer te kommen, en so bevonden worden, sal de selve na de waght in arrest doen brengen.
    21. De corporaels zullen bij dagh en bij nagt haere schiltwagten selve op haer posten brengen en sorge dragen dat de gegeven orders op haer posten wel overgegeven worden, sullen dien eijnde de caporaels van d’hooftwaght met de schiltwaght aan de bolwerck visiteere, opmarcheere in dies de schilwaghten van sijn wacht romtom de wal aflossen, wel toesiende dat als in goed order is en dat geen schaade aen lands werken geschiedt. Bij de coporael aen de Munsterspoort sal met de schiltwaght aen de meule Bolwerck opmarcheere ensowoorts de wal rontsom observeerende. ‘t Geen in dit articul gemeldt word, en wel insonderheijt dat de schiltwaghten van de Munsterspoort op ‘t elfuijrslaag afgelost worden, sullen dien eijnde de eerst posten van smorgens negen tot thien uijren staan en dan volgens alle twe uijren aflossen, te weetten van tien tot twalf en so voort.
    22. De officier van de hooftwaght sal alle twee uijre, t’ weetten smorgens van half elf, half een, half drie en vervolgens alle twee uijren bij dagh en bij naght, een man romtsom de wal senden om toe te sien dat geen schaade van ‘t lands wercken gheschiedt, ‘t sij door de kinderen die hij van de wal sal doen gaen, of honden of hoenders of andere schadelijke creaturen die hij sal doodt schieten. Sullen dit articul mede observeeren bij alle coporaels en schiltwaghten die aflossinge doen. Bij de sergant van de Munsterspoort sal alle twee uijren bij dagh en bij naght een man ronstom de wal sende, te wetten midaghs om half twalf, half twee, half vier en vervolgens alle twee uijren.
    23. De officier van de waght sal verantwoorde dat jeder schiltwaght op sijn post weet alle orders die gegeven sijn opdat de selve naer behoordt geëxcuteert3 worden. Sullen ten dien eijnde de officiers van de hooftwaght de posten so van de hooftwaght als Munsterspoort visiteeren en haer van alles orders rigten, gelijck de sergant van de Munsterspoort sijn schiltwagten sal onderigten en op haeren posten gaen, waervoor hij sal hebben te voorantwooren.
    24. De officier de waght hebbende sal des naghs voor twaalf uijr de hooftrond doen. De sergant van de Munsterspoort sal tussen twalf en drie de visiteerrond doen en de sergant van de hooftwaght sal voor de reveille de daghrond doen.
    25. De Commandeur of major bij dagh of bij naght, de posten willende visiteeren, sullen niet behouen eerst aan de waght te gaen maer daertoe metnemen de schiltwaght voor de Commandeur die voor die tijdt sal moegen afgaen.
    26. In cas van allarm of brandt aenstonts den Commandeur daervan kennisse te geven, en ondertussen sal den officier van de waght de sergant met ses man daerhen detacheeren. De waght die op moet trecken sal sig den eerst aen de hooftwaght laeten vinden en de Compagnie op de paradeplaets op het Sandt.
    27. Alle verders orders die hierin niet gespecificeert, sig te reguleeren naer de ordonnanties en reglementen vanouds gemaeckt.
    28. Het 21 articul van de waght in so ver te veranderen, dat de schiltwaghten des naghs alle uijre sullen afgelost worden en sult tot smorgens continueren totdat de wagten afgelost sijn, bij de Aelterpoort savonts te beginne om elf uijren, tot 12, tot 1, tot 2 en so vervolgens van uijr tot uijr; bij de Munsterspoort savonts te beginnen om alf elf, half twaalf, half een en so vervolgens van uijr tot uijr.
    29. De officier van de waght sal sorge dragen dat de caporaels selfs de schiltwagten op haer posten brengen. En de corporaels van de waghten sullen van jeder poort haer route om ‘t wal hebben t’ houden, so als bij den 21 articul is gheordoneert, wel sorge dragende dat so een schiltwaght niet allard op haer post moght gevonde worden, dat de selve afgelost en in arrest gheleijt sal worde.

    Finis Coronat Opus

    Voetnoten

    1. Leidt ↩︎
    2. Een batterij is een groep kanonnen of geschut, opgesteld op een strategische plek om de vesting te verdedigen. ↩︎
    3. Uitgevoerd ↩︎

    Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.

    Bronnen


  • Kruittorenramp Bredevoort

    Kruittorenramp Bredevoort

    12 juli 1646

    Op zondag 12 juli 1646 rond vier uur ’s middags werd de kruittoren van het kasteel Bredevoort, met daarin 320 vaten buskruit, getroffen door de bliksem. Bij de daaropvolgende explosie vielen veertig doden en een onbekend aantal gewonden.

    Bij de inslag vloog de toren in brand. De explosie was zo hevig dat daarbij ook het Ambthuis instortte. De stad ondervond veel schade van de explosie en bijna alle huizen verloren hun dakpannen en ruiten. De huizen rondom het kasteel waren ingestort. Er is met gebruik van schoppen en houwelen drie dagen lang onder de puinhopen naar overlevenden gezocht.

    In 1938 schreef G.H. Rots een serie artikelen in de Aaltensche Courant over de geschiedenis van de gemeente Aalten. Zo schreef hij over de kruittorenramp in Bredevoort:

    “Het jaar 1646 was wederom een rampjaar voor Bredevoort. Het was den 12en Juli en een benauwende hitte hing boven stad. Donkere wolken pakten zich samen, en alles wees er op dat er een zwaar onweer op til was. En jawel, de bliksem kliefde weldra het luchtruim, gevolgd door zware donderslagen. En plotseling een ontzettende slag, gevolgd door een vreeselijk geluid.

    De bliksem was in de kruittoren geslagen waardoor het aanwezige kruit (320 ton) tot ontploffing kwam. De geheele toren werd uit elkander geslagen, alsmede het in de nabijheid gelegen Ambthuis, van bijna alle huizen werden de pannen afgerukt, en de ruiten door den luchtdruk ingedrukt. Het aantal dooden bij dien ramp bedroeg 19 alleen op ’t kasteel en ’t Ambthuis. In overige huizen in de stad waren ook talrijke dooden.”

    Slachtoffers

    “Tot de dooden behoorden o.a. de Gouverneur van de stad Willem van Haersolte en zijn echtgenoote, de Drostinne Cathrijne van Brakel en hare acht kinderen, haar nicht Berentjen van Brakel. Voorts Joh. van Langen, luitenant van Georg Ernst Graaf van Bronkhorst, en dan nog zijne Fransche Maitresse (sic) Jeanne van Sédan. Een oude vrouw, daar aanwezig, Maria Glazen, met de knecht en de meid behoorden ook tot de slachtoffers.

    De schildwacht die op post stond, genaamd Hendrik Otterpoëll, werd onder de puin hoopenbedolven. In de overige deelen der stad is het huis van Jan Stenneken verwoest. Hij en zijn huisvrouw Marycken van der Halle werden gedood. De namen der dooden in overige stadsdeelen waren Derk Trix, vaandrig, Harmen ter Male, F. zum Moorelagen Voogt van Winterswijk en zijn huisvrouw Janne Beerninck, met haar zuster Christine Beerninck, weduwe van wijlen N. Brinkhorst, rechter van Haaksbergen.

    Het huis van Berent Grimme werd verwoest, zijn vrouw met vier kinderen lieten het leven. ’t Huis van Casper Evers werd getroffen waaronder drie menschen werden gedood, genaamd Arent Hamaeker, een kind van Berent Maes en een kind van Herman Broekman. Onder ’t huis van Derrick ter Woerle Wiltschut zijn drie van zijn kinderen gedood, verder nog de soldaat Gerrit Jansen en Jan Schulten.

    Wij hebben die namen expresselijk vermeld omdat men daaruit misschien namen van thans levenden kan afleiden.”

    De doden die onder het puin van het Ambthuis lagen, werden op 15 juli opgebaard in het huis van de weduwe van de overleden predikant D.J. Verhagen. De drost met zijn vrouw en acht kinderen werden op donderdag 16 juli in de voormiddag begraven in het koor van de Sint-Joriskerk. Het is niet duidelijk hoeveel mensen onder het puin gebleven zijn. In totaal stierven die dag veertig mensen. Over het aantal slachtoffers dat gewond raakte, maken de bronnen geen melding.

    Eén zoon van Drost Wilhelm van Haersolte heeft de ramp overleefd. Anthony, zoals hij heette, was toevallig die dag niet thuis: hij verbleef in Zwolle. Hij heeft in Zwolle de familie voortgezet en heeft daar het Haersolte-Armenhuis gesticht, waarbij wordt aangenomen dat de stichting verband houdt met de ramp van Bredevoort.

    Bronnen


    • Wikipedia
    • ‘Uit Aalten’s verleden’, door G.H. Rots, Aaltensche Courant, 18 februari 1938 (via Delpher)
  • Brandschattingen in Aalten

    Brandschattingen in Aalten

    De Aaltense bevolking heeft in vroeger eeuwen regelmatig te lijden gehad onder brandschatting. Een brandschatting is een (meestal hoog) bedrag dat een dorp of streek aan doortrekkende troepen moest betalen om te voorkomen dat dezen het dorp of de streek plunderden en in brand staken.

    De betreffende soldaten kregen doorgaans onregelmatig soldij en werden vooral uit de brandschatting betaald. Als de bedragen niet konden worden opgebracht, voelden de troepen zich gerechtigd tot plundering en ander wangedrag. Aangezien er in tijd van oorlog vaak meerdere legers door een streek trokken leidde het opleggen van deze ‘oorlogsbelasting’ gewoonlijk tot bittere armoede. Daarnaast had de bevolking dikwijls ook nog te lijden van rondzwervende afgedankte huurlingen.

    Deze praktijk heeft vele gebieden niet alleen in de middeleeuwen geteisterd, maar ook bij diverse oorlogen in de 16e, 17e, en 18e eeuw. In bijvoorbeeld de randgebieden van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, zoals Noord-Brabant, Limburg en de oostelijke grensgebieden heeft het in genoemde eeuwen tot een grote economische en demografische terugval geleid.

    Historische beschrijving

    In 1938 schreef G.H. Rots een serie artikelen in de Aaltensche Courant over de geschiedenis van de gemeente Aalten. Zo schreef hij over brandschattingen in Aalten:

    “In de jaren voor 1597, het jaar van de verovering van Bredevoort door Prins Maurits was Bredevoort geregeld in ’t bezit der Spanjaarden geweest. Men moet echter niet meenen dat toen pays en vree was in het Ambt Bredevoort. Geregeld trokken voordien troepen door en in Bredevoort en de bijbehoorende Ambten. Het dorp Aalten had bijzonder van die doortrekkende troepen te lijden. Over het mijn en dijn werd niet lang geredetwist. De soldaten namen maar wat van hun gading was en herhaaldelijk werd het Ambt Aalten gebrandschat, d.w.z. opgedragen om een aantal paarden, koeien of geld aan de doortrekkende troepen af te dragen.

    Men kon het ook op een accoordje gooien met de roovende benden en kon men door een som gelds te geven, het in beslag nemen van vee en paarden voorkomen. Als bewijs hoe Aalten te lijden had onder die herhaaldelijke invallen en rooverijen, wordt het volgende daaromtrent vermeld.

    In 1582 op den 2en Maart kwamen Engelsche ruiters in Aalten en namen 16 personen gevangen. Deze gevangenen zijn weer in vrijheid gesteld nadat zij een losgeld hadden betaald van 2000 gulden.

    Een eerzaam burger, genaamd Hondarp werd echter naar Zutphen getransporteerd maar is later tegen een losgeld van 200 daalder weer vrijgelaten. Genoemden Hondarp zijn zoon werd den 17en October toen hij zich te Doetinchem bevond, gevangen genomen. Hij was te paard naar Doetinchem gereden en het schijnt dat aan zijn uiterlijk wel te zien is geweest dat het hem niet aan middelen ontbrak, want hij kon zijn vrijheid weer terugkrijgen tegen betaling van 100 daalder en afgifte van zijn paard.

    Den eersten December van dat jaar kwamen soldaten uit Lochem en eischten 100 daalder, dan zou er niet geroofd worden. Met Hondarp ging het niet voor den wind want den 15en januari 1583 werd hij met zijn vrouw en zoon gevangen genomen. Men kon toen niet meer dan 60 daalder van hem loskrijgen, waarvoor zij tenslotte de vrijheid herkregen. In Maart van dat jaar kwamen er weer een groep soldaten uit Doetinchem en roofden ‘op den Pas’ een aantal paarden. De eigenaren konden ze weer terug koopen voor 51 daalder, uitgezonderd het beste paard, dat de soldaten meenamen.

    Den 29sten Mei kwamen de Doetinchemmers al weer en roofden een paard en een koe, maar men betaalde dezen keer geen losgeld, waarschijnlijk met de gedachte: als ze geen geld krijgen komen ze niet zoo gauw terug. Maar den anderen dag was ’t alweer van ’t zelfde laken een pak, men roofde 3 paarden. De losprijs werd minder want nu behoefde men maar 9 daalder te betalen, waarmede de heeren soldaten tevreden waren.

    Het garnizoen te Doetinchem zat echter het rooven in ’t bloed want ze kwamen telkens te Aalten. Der 18en Juni stalen ze drie paarden, losprijs 13½ daalder.

    Den 10en had men ze alweer en nu eischten ze 3 paarden, 2 koeien 2 vaarzen en 3 stieren. De vaarzen werden geslacht en getaxeerd op 10 daalder. De rest werd teruggekocht voor 10 keizer gulden en de stieren voor 10 daalder.

    Den 14en Juni roofde men één paard, hetwelk teruggekocht voor 3 daalder en 18 stuiver. Het zou nog erger worden, want reeds twee dagen later kwamen soldaten uit Bergh, Doetinchem en Nijmegen en roofden 41 paarden, 4 ossen, 33 koeien en 37 stuks gustvee. Een gedeelte daarvan kon slechts teruggekocht worden voor 674 daalder.

    En nu volgden meerdere beroovingen. Den 19en Juli door soldaten van Bronckhorst 20 paarden. Den 11en Augustus Wederom 6 paarden. Den 14en September soldaten uit Ulft, geroofd 3 koeien, waarvoor een losgeld door de eigenaar werd betaald van 15 daalder.

    Den 17en September kwam een vendel soldaten onder aanvoering van een zekere Stael en namen in beslag 11 koeien, 40 paarden, 40 stuks groot vee en 12 ossen. Het beste vee namen zij mee en de rest werd teruggekocht voor 419 daalder. Tot nu was het altijd levende have geweest maar den 15en December kwamen Lochemsche soldaten en eischten 8 paarden en 2 karren boekweit. Den 15en Maart van ’t volgende jaar reed door den IJzerloschen esch een voerman met een wagen met rogge, bespannen met 2 paarden. Eenige ruiters uit Bergh en Doetinchem namen de heele boel in beslag en de voerman zag zijn bezit meegenomen.

    Thans begon men weer huisvaders gevangen te nemen. Men liet ze vrij voor een losprijs of voor andere gevangenen, die te Bredevoort in den kerker zuchtten. Direct na Pinksteren werd een groote inval ondernomen en werden vele paarden en koeien in beslag genomen en gedeeltelijk weer teruggekocht. Vervolgens den 9en Juni, den 20sten Juni en den 24sten Juni, telkens invallen en rooverijen van paarden en vee.

    En nog was de maat niet vol. De bevolking van Aalten had het zwaar te verduren, want den 13en en 14en Juli 1584 heeft men in de gemeente Aalten 15 menschen gevangen genomen en 600 stuks vee en paarden geroofd. De gevangenen zijn tegen een losgeld van 1100 gulden weer in vrijheid gesteld. Wie zal peilen de smart der bevolking van die dagen.

    Door al die genoemde strooptochten werden de menschen angstig. Zij durfden bijna niet meer met paard, os of ander dier buiten te komen, van alle kanten was er gevaar te duchten. In alle vestingen in den omtrek lagen soldaten, en wanneer deze wat noodig hadden, ging ze op rooverij uit. Het was midden in den oogsttijd, maar de boeren lieten het graan op den akker staan; waarvoor zou men oogsten? Straks kwamen de vijandelijke en ook de Staatsche soldaten, want op dit gebied was het ‘lood om oud ijzer’, en roofden het bezit weg.

    Er waren ook boeren die de vlucht namen en trachtten in oostelijker gelegen streken een bestaan te vinden. Zij die hier bleven beklaagden zich bij de dorps overheid, maar wat zouden die er aan doen! In die jaren was een zekere Jan Holstein voogd van Aalten. Hij richtte smeekbrieven aan de Pandvrouwe van Anholt. Het schijnt echter dat deze ook onmachtig was een einde aan den toestand te maken, ’t Was oorlogstijd, en de soldaten, meest huurlingen en vrijwilligers, die op tijd geld, eten en drinken eischten. En wanneer de legerleiding dat niet op tijd kon verschaffen, dan probeerden de soldaten door plundering en rooven het zelf te bemachtigen. De bevolking werd er de dupe van.”

    Inkwartiering

    “Bij al die narigheid kwam dat men de garnizoenen ontlastte van soldaten en ze inkwartierde bij de boeren en bewoners der dorpen. Zelf hadden de menschen al bijna niet te eten, en als men soldaten ingekwartierd kreeg, speelden die op wanneer ze niet voldoende eten kregen. Als men levensmiddelen had werden die grotendeels verstopt, want anders werd alles binnengepalmd. Tot overmaat van ramp werd aan de bevolking een extra belasting opgelegd. De Pandvrouw moest geld hebben en de Rentmeesters trokken rond om de gelden te innen; maar overal was armoede en gebrek.

    Dan scheen het weer of er rust zou komen en hoorde men in een jaar niets. Maar plotseling kwam ze weer opzetten. Zooals in den zomer van 1586 en het rooven begon weer. De Aaltensche boeren hebben toen de plunderaars achterna gezeten tot Enschede en Oldenzaal. Ze wilden hun geroofd vee terug hebben. Ze moesten onverrichterzake teruggaan en het leed was bijna niet te dragen.

    Een der ergste bezoekingen was als de soldaten hun vrouwen en kinderen meebrachten. Dan moest die ook nog wat te eten gegeven worden. In Januari 1587 zou er weer zoo’n troep gedeeltelijk in Aalten ingekwartierd worden. De schrik sloeg de bevolking om het hart. Men hoorde dat het huurlingen waren uit Walen in België, welke berucht waren om hun woestheid en wreedheid. Voorposten waren al uitgezonden want men vermoedde dat er Geuzensoldaten in den omtrek waren. Op een Zondagmorgen kwam zoo’n voorposten troep van 20 man te Aalten, onder aanvoering van den landdrost Thieseling. Zij trokken door naar Bocholt waar een Spaansche afdeeling ruiterij was aangekomen onder bevel van Overste Taxis.

    De verkenning had uitgemaakt dat er geen Staatsche- of Geuzensoldaten te zien waren en dus werd afgesproken maar weer terug te rijden tot Groenlo en dan de inkwartiering te bewerkstelligen. Maar tusschen Aalten en Bocholt werd zij plotseling door de Geuzensoldaten overvallen en een hevige strijd ontbrandde. De Geuzen bleven overwinnaar en de schrik zat er nu in. De gevreesde inkwartiering kwam niet.

    Bij Bredevoort schijnen behalve moerassen toch ook vruchtbare weiden geweest te zijn. Men had er namelijk een stadsweide op het Swanebroek en meerdere particuliere weidegronden. Maar in 1587 was alles kaal geweid door de paarden der vijanden, de weiden geheel kapot gereden en nadien was er een regenperiode gekomen en kwam alles onder water te staan, zoodat men dat jaar geen hooi heeft kunnen oogsten. Was men in ’t voorjaar verschoond gebleven van de inkwartiering, in December van dat jaar kwam plotseling ’n groot aantal ruiters uit Groenlo en roofden paarden, koeien en varkens. Zestig molder rogge en boekweit was ook van hun gading, benevens 43 wagenvrachten ongedorscht koren.

    Op den 26sten Maart 1588 waren het een aantal Staatsche soldaten die in Aalten plunderden. Zoo werd de bevolking dan van de kat en dan van de kater gebeten. De voogd van Aalten, Jan Holstein, schrijft op 9 Juni 1588 aan Godfried Gerardi, raadsman der Pandvrouw, een brief waarin hij memoreert den toestand in Aalten. Men kan den oogst niet veilig binnen halen. Er zijn Aaltensche burgers gevangen genomen en zitten elders in gijzeling. Er is geen geld om deze menschen los te koopen.

    Op den 4den Juli 1588 naderde een leger van 2000 infanteristen (voetknechten) en 300 ruiters Aalten. Zij trokken het dorp in en angstig vluchtten de bewoners in de huizen. Wat zal hen nu weer overkomen? Het bevel wordt gevoerd door de Spaanse stadhouder en veldoverste Verdugo en graaf Herman van den Berg. Het blijkt echter dat men op den doortocht is, richting Bocholt-Recklinghausen, zoodat Aalten ditmaal gespaard wordt voor inkwartiering of rooverijen.

    De Pandvrouwe zint op middelen om aan de rooverijen een einde te maken. Ze moet geld hebben om de soldij der soldaten te betalen en daarom besloot ze een extra heffing (extra belasting) in te voeren. Maar jawel, van een kikker zijn geen veeren te plukken. Aalten moet 70 daalder extra opbrengen, en de voogd van Aalten schrijft aan de Pandvrouw dat hij niet weet op welke manier hij deze som, die vroeger gemakkelijk te betalen was geweest, thans bij elkander zal krijgen. De bevolking lijdt honger, paarden en koeien zijn er haast niet meer en wat er nog is wordt weggeroofd.

    Ja, mijne lezers, wie zal de diepte van ellende peilen der ongelukkige bevolking, want niet alleen de genoemde bezoekingen treffen de bevolking. Het is of alles samenspant, het vernietigingssysteem te volbrengen, want terwijl de vruchten nog zoo’n beetje beloofden voor een goeden oogst, kwam er een geweldig onweer opzetten gepaard met zwaren hagelslag en vernietigde al de te velde staande gewassen. Hoe diep onze voorouders den drinkbeker der ellende moesten ledigen is niet te beschrijven en kan door ons, die wel klagen over slechte tijden, niet begrepen worden.

    Want nog meer wandaden zouden er gebeuren. De soldatenhorden die rondtrokken en vaak zich aan sterke drank te buiten gingen, dreigden vrouwen en dochters met onteering, wanneer hen niet gegeven werd wat ze eischten. In 1597 werd Bredevoort door Prins Maurits ingenomen. De ommekeer in het bewind was er wel gekomen maar daarbij nu niet de bescherming van hof en goed. Het bleef in het Ambt Bredevoort onrustig. De strijdkansen waren wisselend, maar soldaten waren soldaten, de eene groep mocht dan iets beter zijn dan de andere, in doorsnee kon men ze alle over een kam scheren.”

    Twaalfjarig bestand

    “Eerst in 1609 toen het twaalfjarig bestand werd gemaakt, kon de bevolking weer eenigszins op adem komen. Met de wisseling der krijgskansen waren ook de godsdienstige twisten opgelaaid. Zoolang de Spaansche overheersching er was, konden de Hervormers zich niet openlijk vertoonen. Nauwelijks was de krijgskans gekeerd of de ommekeer in de kerken vond ook plaats. De overwinnaars namen maatregelen tegenover de overwonnenen, die achteraf bezien niet te verdedigen zijn.

    Na het twaalfjarig bestand begon de strijd opnieuw weer te ontbranden. In Groenlo was nog altijd een bezetting Spaansche soldaten. Dat was daar een broeinest van slechte elementen. Zij trokken de buurtschappen rond en roofden weer alles wat hun slaagde. Den nieuwen Pandheer over deze gemeente Prins Maurits en later Frederik Hendrik, werd steeds om bescherming verzocht. Eindelijk den 17den Juli 1627 besloot Frederik Hendrik zijn onderdanen in de Graafschap te hulp te snellen. Een aanzienlijke legermacht van 55 escadrons ruiterij, 168 vendelen voetknechten en 75 kanonnen trok de Graafschap binnen, komende uit de richting Emmerik. Het beleg werd voor Groenlo geslagen en een hevige strijd is daar ontbrand tusschen belegeraars en belegerden.

    Nadat het beleg een maand geduurd had, nam Frederik Hendrik de stad in en vestigde hiermee het bewind in de Graafschap. Gedurende dertig dagen houdt Frederik Hendrik verblijf te Groenlo en bezoekt de plaatsen in den omtrek. Ook Aalten krijgt officieel bezoek van Frederik Hendrik. Hij sprak de bevolking moed in. Nadien heeft een Oranjetelg nooit een officieel bezoek aan Aalten gebracht. Als er te Aalten nog eens weer een naam moet worden gegeven aan een straat of plein, mag die wel heeten naar dezen bevrijder van het Aaltensche grondgebied. Want nadien is de rust weergekeerd, behoudens vergeleken bij vroeger kleine rooverijen, totdat in 1648 de vrede geteekend werd, waarbij een einde kwam aan den tachtigjarigen oorlog.”

    Bronnen

  • Inname van Bredevoort (1572)

    Inname van Bredevoort (1572)

    De Inname van Bredevoort in 1572 was de verovering van vestingstad Bredevoort, door een Geuzenleger onder leiding van Willem van den Bergh, gedurende de Tachtigjarige Oorlog. Het beleg duurde van 9 juni tot en met 20 juni en resulteerde in de succesvolle inname van de stad door de belegerende troepen. Het beleg maakte deel uit van de tweede invasie van Willem van Oranje, die gericht was tegen het ‘Spaanse’ Leger van Vlaanderen.

    Het was in de Tachtigjarige Oorlog en Bredevoort was onder Spaans gezag. Vanaf het najaar van 1570 waren er in de Achterhoek echter geruchten over een aanval van opstandelingen, ook wel Geuzen genoemd. Tot 1572 bleef het bij een dreiging. Na de inname van Den Briel op 1 april 1572 verzamelde Graaf Willem van den Bergh, de zwager van Willem van Oranje, in Wesel een leger van ongeveer 5000 manschappen. De bedoeling was om een veldtocht door de Achterhoek en langs de IJssel te ondernemen. Deze veldtocht ging gepaard met plunderingen van onder andere kerken en kloosters.

    Beleg

    Op 9 juni verscheen een trompetter voor de stadspoort die de stad wilde opeisen voor Willem van Oranje. De keuze bestond uit de eed afleggen voor de prins, of strijd. Er werd harde taal aan de eis toegevoegd, want als er strijd kwam zou de stad een bestorming te wachten staan waarbij niets en niemand gespaard zou blijven. Drost Jasper van Broeckhuijsen liet weten dat zij eerst de mening van pandheer Dirk van Bronkhorst-Batenburg wilden afwachten.

    Intussen had Willem van den Bergh de volgende dag de stad Zutphen ingenomen en had deze de nog niet veroverde steden brieven gestuurd met daarin de uitnodiging om naar Zutphen te komen om daar de eed af te leggen aan de prins. De drost van Bredevoort adviseerde burgers te gaan, maar dit advies werd niet opgevolgd.

    Van Broeckhuijsen wist de pandheer in Anholt er uiteindelijk wel van te overtuigen dat Bredevoort niet in staat was zich te verdedigen tegen de overmacht. Van Broeckhuijsen toog naar Zutphen om te onderhandelen. Op 19 juni werd een verdrag gesloten waarin huis, stad en heerlijkheid aan de prins werden overgeleverd, maar de pandheer in zijn rechten zou blijven.

    Inname

    Op 20 juni werd Bredevoort dan ingenomen en door Gisbert van Heerde bezet met zijn regiment Franse troepen. Jasper van Broeckhuijsen en alle ambtenaren van de heerlijkheid werden ontslagen en Jacob van der Capellen werd daarna als nieuwe drost geïnstalleerd. De rest van het leger trok verder naar het westen voor de inname van Doetinchem. Van rust was echter niet lang sprake.

    Intussen was Don Frederik met een groot leger in aantocht voor een strafcampagne en in november was Bredevoort opnieuw onderdeel van de strijd. Jacob van Bronkhorst, zoon van de heer van Anholt, nam op 20 november het stadje in voor de Spaansgezinde troepen van de hertog van Alva en zijn zoon Don Frederik. Een maand later plunderden de geuzen het kasteel Bredevoort, het klooster Schaer, de Sint-Joriskerk en in Winterswijk de Jacobskerk.

    Van den Bergh vluchtte na het Bloedbad van Zutphen naar Duitsland en ook de Geuzen die in Bredevoort waren vluchtten mee. Ze namen vijf kanonnen en munitie mee uit de stad. Pandheer Dirk van Bronkhorst-Batenburg kwam nu openlijk uit voor zijn Spaansgezindheid. Bredevoort zou onder Spaanse vlag blijven tot het beleg van 1597 door Maurits van Nassau, de latere prins van Oranje.

    Bron

  • Vestingstad Bredevoort

    Vestingstad Bredevoort

    De vestingstad Bredevoort kent een geschiedenis die teruggaat tot (tenminste) het jaar 945. In die tijd was Bredevoort niets meer dan een begaanbare doorgang te midden van een vrij ondoordringbaar moeras. Wel een zeer belangrijke doorgang, Bredevoort lag op de belangrijke handelsroute van Bocholt naar Zutphen.

    In de 13e en 14e eeuw ontwikkelde Bredevoort zich verder tot een belangrijke vestingstad. In 1350 kreeg Bredevoort muntrecht en in 1388 zelfs officieel stadsrechten en is er voor het eerst sprake van de stad Bredevoort: ‘onse borch, huys ende stat tot Bredervoert‘.

    Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) raakt Bredevoort betrokken bij de gevechten tussen de Staatse en Spaanse troepen en wordt het meerdere malen belegerd en veroverd. Na het beleg van Maurits van Nassau (de latere Prins van Oranje) in 1597 wordt een sterk Staats garnizoen in het stadje gelegerd. De band met het Nederlandse Koningshuis is door de loop der tijd onverminderd sterk gebleven. Koning Willem Alexander draagt nog steeds de officiele titel ‘Heer van Bredevoort’.

    Garnizoenstad Bredevoort werd onderdeel van de oostelijke verdedigingslinie en zodoende werden plannen gemaakt om de stad te versterken. De vesting werd versterkt en vergroot; een brede gracht werd aangelegd rondom de zes bolwerken Vreesniet, Treurniet, Onversaegt, Stoltenborg, Welgemoed en Ossenkop.

    De restanten van de vestingwerken aan de noord-westzijde van Bredevoort zijn in 1967 aangemerkt als Rijksmonument (nummers 6874 en 6875).

    Historische beschrijving

    In 1938 schreef G.H. Rots een serie artikelen in de Aaltensche Courant over de geschiedenis van de gemeente Aalten. Zo schreef hij over de vesting Bredevoort:

    “De geschiedschrijver Sloet vermeldt dat ’n 945 al sprake was van ‘Breitenfurt’. In oude stukken leest men ook van ‘Breitenfurt’, ‘Breyden-Oort’, ‘Bredevoorde’ of ‘Breevoort’. In den dagelijkschen omgang heet het thans ook nog wel ‘Brevoort’. Het woord zegt het al dat er sprake was van een verbinding van hooger gelegen gronden over lage gronden, water, moerassen, enz. Want om Bredevoort was alles laag land, vol met riet en biezen, dat bij heele droge zomers te begaan was en dan nog altijd op de hoogst gelegen gedeelten. En nu tusschen die moerassen was een verhoogde terp en daarop is vroeger de sterke vesting ‘Breevoort’ gebouwd. In doorsnede was het pl.m. 300 Meter, of ongeveer 10000 M2. Maar op dat plekje heeft zich in den loop der eeuwen heel wat afgespeeld.

    In het jaar dat we zooeven noemden, in 945, moest het stadje jaarlijks acht onzen zilver betalen aan het klooster te Fuldo. Doordat de vesting omgeven was door moerassen, was het al mee een der sterkste bolwerken en bijna niet te veroveren. Er waren twee toegangswegen, de ‘Aalterpoort‘ aan de Noord-West-zijde, ongeveer ter plaatse waar nu de R.K. School staat. De weg door de Koppele is pas in de vorige eeuw aangelegd. Voordien moest men altijd den omweg maken om de Koppele heen. In het Oosten was de ‘Misterpoort‘. Sommige schrijvers noemen haar ook wel ‘Münsterpoort’.

    Tot de Heerlijkheid Bredevoort behoorden de ambten Aalten, Winterswijk en Dinxperlo en was oorspronkelijk de bezitting van de bisschoppen van Utrecht. Een der bisschoppen, genaamd Godefroy van Rhenen stichtte het kasteel te Bredevoort, dat ter plaatse heeft gestaan waar nu ’t Zand is. Tot dit kasteel of Hof behoorden eenige hofhoorige goederen, waartoe ook de Ahave de Pol, bij Aalten. Over die hofhoorigheid en alles wat daarmee in verband staat zijn enkele bijdragen verschenen o.a. in het boek van Mr. J. A. Nijhof “Bijdrage tot de Vaderlandsche Geschiedenis”, en ook in het bekende boek van B. Stegeman “Het kerspel Winterswijk” wordt er in den breede over uitgewijd. Wie daar dus meer van weten wil vrage in de bibliotheek van firma Gebr. de Boer naar dat boek.

    In 1238 kwamen de graven van Loon in het bezit der Heerlijkheid. Een dier graven, Herman van Loon, droeg de bezitting in 1246 in leen over aan Otto van Nassau, graaf van Gelder en Zutphen. In den slag bij Tekelenburg in 1276 was Herman van Loon overwinnaar en nam hij zijn tegenstander graaf Engelbert van der Mark gevangen en voerde hem naar het kasteel te Bredevoort.

    Die graaf van der Mark heeft daar al gauw den dood gevonden Hij stierf van verveling en heimwee. Diens zoon echter, Everhard van der Mark, nam wraak en veroverde Bredevoort in 1278 en verwoestte het kasteel en vervoerde daarop het lijk van zijn vader naar Kappenberg. Door tusschenkomst van den Munsterschen bisschop Everhard, kwam er nu weldra tusschen graaf Everhard van der Mark en Herman van Loon een vredesverdrag tot stand, waarbij de graaf van Loon zich verkond om niet tot het opbouwen van het kasteel over te gaan alvorens gedurende twee jaren een tocht naar het Heilige Land te hebben gemaakt (dagen der kruistochten).

    Korten tijd daarna schijnt er weer een transactie plaats gegrepen te hebben, want in 1284 is eigenaar Baldewinn van Steinfurt, die de helft der bezitting, nl. het Noordelijk gedeelte van het slot met toebehoorende gronden in Aalten, verkocht aan den bisschop Everhard van Munster. Het geslacht der graven van Loon is echter in het begin der 14de eeuw uitgestorven en toen de laatste telg grafwaarts was gedragen, kwam er tweedracht over de nalatenschap. De toenmalige bisschop van Münster Lodewijk en Reinald van Gelder maakten beiden aanspraak op de nalatenschap van de graven van Loon. Er werd zelfs om gevochten en beide genoemde potentaatjes brachten hunne legers in slagorde en men bekampte elkaar op leven en dood.

    Reinald van Gelder had het op Bredevoort voorzien en in 1326 trok hij zegevierend de vesting binnen. De vrede werd geteekend te Coesfeld en bij dat vredesverdrag kwam Bredevoort in eigendom aan Reinald van Gelder. In 1388 werd de Heerlijkheid in pandschap overgedragen aan Hendrik van Gemen die daarvoor moest betalen de som van 3000 Fransche schilden, wat in Hollandsche munt ongeveer f 6300 was.

    Later is met bewilliging van de Staten van Gelderland het pandschap overgedragen aan Jacob van Bronkhorst, heer van Anholt. Eindelijk in 1580 werd aan Prins Willem I de Heerlijkheid in pandschap overgedragen. Zijne opvolgers zetten dit bezit op dezelfde wijze voort. Eindelijk in 1732 bij de verdeeling der nalatenschap van Willem III, tusschen den Koning van Pruisen en Willem Karel Friso, werd de heerlijkheid Bredevoort aan laatstgenoemde toegekend. Zij maakte toen een deel uit der domeinen van het Huis van Oranje-Nassau onder beheer van een rentmeester, die jaarlijks aan raden en rekenmeesters van den Prins verantwoording aflegde.

    De Prins stelde een drossaart aan, alsmede een richter met hunne plaatsvervangers. Ook werd benoemd een stadhouder, landschrijver en advokaat-fiscaal. Alle veertien dagen werd in de heerlijkheid over burgerlijke zaken rechtsdag in de 4 ambten hierboven genoemd, gehouden. De rechtbanken bestonden uit den drossaard of zijn plaatsvervanger, den landschrijver of secretaris en twee adressoren of keurnooten. De regeering der stad Bredevoort berustte bovendien bij twee burgemeesters.

    Zooals wij reeds memoreerden was Bredevoort om zijn natuurlijke ligging een sterke vesting. Behalve het slot waren er zeer goede bolwerken. (In het depôt der Rijksarchieven te Arnhem berust nog een schanskorvenboek van de voormalige vesting. Wie er dus nog meer bijzonderheden van weten wil ga daar eens in snuffelen).

    Bredevoort was wel een sterke vesting om haar natuurlijke ligging, maar het was geen ommuurde vesting tot 1545. En de bekende en befaamde veldheer Maarten van Rossum zorgde er voor dat de vesting nog meer versterkt werd. Hij liet omstreeks genoemd jaar de gracht graven en een wal aanbrengen. Het gedeelte gracht wat er nu nog is, is dus bijna 400 jaar geleden gegraven. Het zal er dus een geweldige drukte geweest zijn rondom de vesting. Voor eenige jaren is ter bestrijding der werkloosheid, een groot gedeelte der gracht gedempt met grond der opgeworpen wallen. Een klein stukje wal is als historisch plekje nog blijven zitten.

    Binnen de poorten was de situatie ook anders dan tegenwoordig. Men had er nauwe straatjes en gangetjes. In de kelders van vele huizen had men vlucht- of schuiltunnels. Bij het afbreken van een oude kelder eenige jaren geleden werd er nog zoon schuiltunnel getoond. Men beweert ook dat er een onderaardsche gang zou zijn van ’t kasteel ’t Walfort naar Bredevoort. Bij vroegere graafwerken op ’t Zand moet men wel zoon gang hebben ontdekt. Maar men durfde er niet ver in, wegens de bedorven of giftige lucht daarin aanwezig. Het zou de moeite waard zijn om bij het graven der rioleeringen hier eens op te letten. Dat er onderaardsche schuilplaatsen zijn geweest, dat is wel zeker, maar een verbindingsweg zooals hierboven genoemd, betwijfelen wij.

    Het krijgs- en militair rumoer heeft binnen de vesting eeuwen lang geklonken. Tot zelfs in de 18e eeuw lagen in Bredevoort in garnizoen drie compagniën infanterie, onder bevel van een kommandeur, die een grootmajoor onder zich had. Vooral ten tijde van den tachtigjarigen oorlog heeft het er heet toegegaan in en om Bredevoort. In het laatst der zestiende eeuw hadden de Spanjaarden de vesting in bezit. Den eersten October 1597 kwam Prins Maurits met zijn leger voor Bredevoort. Hij sommeerde de bezetting, die slechts uit 2 vaandels voetvolk bestond, zich over te geven. Maar deze antwoordden dat men de wapenen tot zijn uitersten adem voor God en den Koning zoude bewaren. De Spanjaarden vertrouwden op de natuurlijke sterkte der vesting. Toen sloeg Prins Maurits het beleg voor Bredevoort.

    Er waren zooals gezegd twee toegangsdijken naar Bredevoort, maar Prins Maurits liet er een derde toegangsweg bijmaken door de Koppele. Die weg door het moeras werd gemaakt met zand en rijshout. Het zand werd in zakken door de soldaten aangevoerd. Net in 8 dagen was die weg ter lengte van 500 treden ingemaakt. Men kon toen over de gracht een hoogte innemen, geschikt tot plaatsing van 20 stukken geschut. Toen werd een moorddadig vuur op de vesting geopend. Maar de belegerden verweerden zich dapper, en vele aanvallers sneuvelden.

    De vestingmuren hadden door het vuur der kanonnen heel wat te verduren, en ettelijke scheuren en breuken waren reeds ontstaan, maar nog gaf zich het garnizoen niet over. De gracht was een belemmering om troepen tot vóór de wallen en muren te brengen. Maar Prins Maurits was vindingrijk, en hij liet door zijn mannen een drijvende brug bouwen, een soort kurk- of biesbrug. Deze werd in de gracht gelegd, en zoo kreeg men toegang tot den wal, waardoor men twee punten van aanval kreeg. De graaf van Solms leidde dien aanval aan de oostzijde, dus van den kant van het Broek. Maar nog was de tegenstand niet gebroken. De belegerden beantwoordden het vijandelijk vuur met kanon en musketten. Ook werden de belegeraars met steenen bekogeld, en vele bestormers moesten in het zand bijten. Maar het kon zoo niet lang meer duren, de aanvallen werden steeds heviger, totdat eindelijk een tambour uit de stad op den muur verscheen en een teeken gaf dat men wenschte te onderhandelen. Maar een vijandelijke kogel trof hem, en de tamboer, die met vredesbedoelingen kwam, werd door een kogel gedood.

    De inwoners der vesting hernieuwden de poging om tot onderhandeling te komen. Ze staken stokken met hoeden in de hoogte, maar men attendeerde van de zijde der belegeraars hier niet op. Toen gingen de vrouwen op de wallen, om te getuigen van den wil tot overgave. Onbegrijpelijk is het, dat de belegeraars nu nog geen aandacht hieraan schonken. Vreesden zij een valstrik, of was het de wreedheid van dien tijd, dat men bloed wilde zien? In elk geval, de matrozen van Maurits bestormden het steenen bolwerk, drongen de vesting binnen en brachten dadeiijk 70 menschen om het leven. De overgeblevenen vluchtten naar het kasteel, dat den 9en October dadelijk bij verdrag op genade of ongenade werd overgegeven. Prins Maurits schonk hierbij het leven aan allen, maar bedong een som geld voor zijn krijgsvolk, hetwelk later echter werd kwijtgescholden.

    Behalve het kasteel en 20 huizen waren alle huizen alsmede de kerk afgebrand. Den Spaanschen bevelhebber Domiaan Gardot werd genade geschonken, alhoewel hij eerst gefusilleerd zou worden. Tijdens de bezetting door de Spaanschen had deze Gardot zich gehaat gemaakt bij de burgerij.

    Prins Maurits, die zegevierend de poorten van Bredevoort was binnengetrokken, bleef slechts enkele dagen te Bredevoort. Hij trok verder noordwaarts. Eenige maanden tevoren had hij Groenlo ingenomen, en thans ging hij via Groenlo naar het Overijselsche gebied, om daar veroveringen te maken. Bredevoort hield een kleine bezetting, en de bevolking ging met man en macht aan het werk om de verbrande huizen weer op te bouwen. Maar nauwelijks aan ’t bouwen begonnen brak er weer brand uit, en van de ongeveer 20 huizen die bij het beleg gespaard waren gebleven, brandden er toen 14 af, zoodat er nog 6 huizen overbleven.

    Bitter is er toen geleden. De kerk moest worden opgebouwd, maar de middelen ontbraken, en men richtte bedelbrieven aan zustergemeenten om steun. Men liet echter den moed niet zinken. Men ging aan ’t herbouwen met de kerk en de afgebrande huizen, en van lieverlede kreeg het stadje weer bewoonbare huizen. Maar het was en bleef oorlogstijd, en de gevaren dreigden van alle kanten.

    In 1606 kwamen de Spanjaarden weer voor de stad. ’t Was vastenavond, en men wilde in de stad vastenavond vieren. Vooral de soldaten zetten de bloemetjes buiten. Er was feest en jolijt, en er werd door de soldaten geducht gedronken. En terwijl men aan ’t pretmaken was, kwam de vijand aansluipen. De Spaansche bevelhebber Du Terrail kwam in stilte met 1200 man van Oldenzaal, en kwamen ’s avonds voor de poorten der stad. De wacht was wel betrokken, en aan de wacht werd medegedeeld, dat zij soldaten van prins Maurits waren en door de Spanjaarden werden achtervolgd. Zij logen de wacht dus wat voor en deelden zelfs mede, dat zij een Spaansche luitenant gevangen hadden genomen. Zij verzochten om zich onder de vesting te mogen ophouden. De wacht zond een boodschap naar het hoofdkwartier, en terwijl men daar aan ’t beraadslagen was werd men gewaar dat men bedrogen was. De bevolking vluchtte al reeds naar ’t kasteel, en de Spanjaarden bestormden reeds de poorten, lieten die springen, en vóórdat men goed besefte wat er gebeurde, trok het vijandelijk leger reeds het stadje binnen.

    Wreed werd de vastenavondvreugd verstoord. De Spaansche soldaten doodden alles wat hun tegenkwam, waaronder vele vrouwen. Ook de echtgenoote van den predikant viel als slachtoffer der moordenaars. Het kasteel bood echter een veilige schuilplaats voor de daarin gevluchte burgers en soldaten. De brug over de gracht die om het kasteel lag werd vernield, en zoo was het voorloopig veilig binnen de dikke muren. Men beschoot vanuit het kasteel de Spanjaarden er daagde ook hulp van buiten. Graaf Hendrik van Nassau kwam met een leger uit Zutphen en andere vestingen opdagen, en den 22sten Maart moesten zich de Spanjaarden overgeven. De Spaansche bevelhebber Du Terrail bedong vrijen aftocht, die hem werd toegestaan, mits hij de buit en gevangenen, die reeds naar Oldenzaal vervoerd waren, teruggaf. De Spanjaarden hebben zich niet weer laten zien, en het zwaarste leed was geleden.

    Het jaar 1646 was wederom een rampjaar voor Bredevoort. Het was den 12en Juli en een benauwende hitte hing boven stad. Donkere wolken pakten zich samen, en alles wees er op dat er een zwaar onweer op til was. En jawel, de bliksem kliefde weldra het luchtruim, gevolgd door zware donderslagen. En plotseling een ontzettende slag, gevolgd door een vreeselijk geluid. De bliksem was in de kruittoren geslagen waardoor het aanwezige kruit (320 ton) tot ontploffing kwam. De geheele toren werd uit elkander geslagen, alsmede het in de nabijheid gelegen Ambthuis, van bijna alle huizen werden de pannen afgerukt, en de ruiten door den luchtdruk ingedrukt. Het aantal dooden bij dien ramp bedroeg 19 alleen op ’t kasteel en ’t Ambthuis. In overige huizen in de stad waren ook talrijke dooden.

    Men schreef het jaar 1672. De oorlog was ontbrand met de bisschop van Münster en Keulen, Engeland en Frankrijk. De generaal-wachtmeester van den bisschop van Münster trok met 2000 man over de grenzen en sloeg het beleg voor Bredevoort. Het garnizoen bestond uit 500 man, op de wallen stonden 20 stukken geschut. In het magazijn was ’n voorraad van 20 last rogge en 1800 vaatjes kruit. De bevelhebber van het garnizoen, Adriaan van Keppel, had aan de Gedeputeerden van het graafschap Zutphen herhaaldelijk om versterking der voorraden gevraagd, maar tevergeefs. Van 13 tot 18 Juni werd de vesting gebombardeerd. Het garnizoen begon te muiten. De vrouwen in de stad begonnen ook te morren. Het gerucht ging dat de Prins van Oranje verslagen was met zijn leger. De angst maakte zich meester van de bezetting en den 18 Juni gaf zich de stad over ofschoon volgens deskundigen dit niet noodig was geweest. De bezetting marcheerde af en er werd gelukkig niet geplunderd.”

    Bronnen


  • Verdrag van Wesel (1326)

    Verdrag van Wesel (1326)

    Hoe Bredevoort Gelders werd

    De heerlijkheid Lohn rond 1250, voordat het gebied in 1316 uiteenviel – © Günter Seggebäing, CC BY-SA 3.0
    De heerlijkheid Lohn rond 1250, voordat het gebied in 1316 uiteenviel – © Günter Seggebäing, CC BY-SA 3.0

    In de vroege veertiende eeuw was het grensgebied tussen Münster en Gelre een strijdtoneel van politieke intriges en militaire conflicten. De regio, rijk aan strategische vestingen en vruchtbare gronden, was felbegeerd door bisschoppen, graven en edelen. In 1326 laaide een conflict op tussen bisschop Ludwig van Münster en Reinald, erfzoon van de graaf van Gelre. Plunderingen, brandstichtingen en zelfs moordpartijen waren het gevolg. Om de situatie onder controle te krijgen, kwamen de strijdende partijen bijeen in Wesel, waar onder bemiddeling van graaf Diederik van Kleef en zijn broer Johan, domdeken van Keulen, een vredesverdrag werd gesloten.

    Bredevoort naar Gelre, Aalten als onderpand

    De onderhandelingen leidden tot een herverdeling van macht en gebied. Het huis Barnsfeld, dat oorspronkelijk eigendom was van de graaf van Gelre, werd overgedragen aan de bisschop van Münster. Daar stond tegenover dat het strategisch belangrijke Bredevoort formeel werd toegewezen aan Reinald van Gelre. Als onderdeel van de financiële regeling ontving Reinald 3500 mark in Münsterse of Soester munten, terwijl een eerdere schuld van 500 mark aan de bisschop werd kwijtgescholden.

    Om zekerheid te bieden voor deze som, werden de rechtsgebieden Winterswijk, Aalten en Dinxperlo als onderpand overgedragen aan Reinald. Hij kreeg het bestuur over deze gebieden, maar onder strikte voorwaarden: hij mocht geen kastelen bouwen, de infrastructuur niet schaden en de markengebieden niet verwoesten. De bisschop behield het recht om de verpande gebieden jaarlijks terug te kopen door het verschuldigde bedrag te deponeren bij de schepenen van Wesel.

    Een vredesakkoord met blijvende gevolgen

    Het verdrag werd bezegeld en ondertekend door bemiddelaars en vertegenwoordigers van beide kampen. Binnen een maand moesten beide partijen een officieel bezegelde vredesbrief uitwisselen, ondertekend door vier edelen en vier steden. De overeenkomst betekende een tijdelijke stabilisatie van de regio, maar liet ook zien hoe fragiel de machtsverhoudingen waren. Bredevoort bleef voortaan onder Gelders gezag, terwijl de invloed van de bisschop van Münster over bepaalde gebieden gehandhaafd bleef.

    De afspraak in de broederenkerk van Wesel was meer dan een diplomatieke overeenkomst; het was een blauwdruk voor hoe grenzen en bezittingen in de middeleeuwen voortdurend werden verschoven. Vandaag de dag herinnert dit verdrag ons eraan hoe politiek, oorlog en economische belangen onlosmakelijk met elkaar verweven waren in de strijd om macht en gebied.