Bredevoort B197 Levy Mozes Haas 230 m² huis en erf
De familie van Levy Mozes woonde al vier generaties in Bredevoort. Een van zijn overgrootouders, ook Levy Moses geheten, was rond 1700 vanuit “Holland” naar Bredevoort gekomen. De ouders van Levy Mozes woonden in 1823 aan de Landstraat in huis 21, het latere nummer 11.
In de notariële archieven komt Levy Mozes de Haas slechts eenmaal voor als koper van een huis. In januari 1820 verwierf hij een “huis en erf” in Bredevoort [link]. Dat moet dus het huis aan de Prinsenstraat zijn geweest.
Na het overlijden van Susanna Levy de Haas in 1885 hertrouwt Casper van Gelder met Sara Sander (1849-1938), aangekomen 1885. Na het overlijden van Casper in 1889 komt de broer van Sara naar Bredevoort: Levie Sander (1853-1938, veehandelaar.) Bijna vijftig jaar zullen ze samen op de hoek van de Landstraat en de Prinsenstraat wonen.
In 1991 vierden Hendrik en Leida te Selle hun 75-jarig huwelijk. Dit was zo bijzonder dat de kamerheer van H.M. Koningin Beatrix het echtpaar persoonlijk feliciteerde.
Hendrik heeft lang in de textiel gewerkt, eerst bij de Gebr. Sevink, vervolgens bij Müter en de laatste jaren van zijn werkzame leven bij De Batavier in Winterswijk.
Het echtpaar te Selle woonde aanvankelijk in ’t Luutenshuus in Aalten en verhuisde later naar de Landstraat in Bredevoort. Later begon men aan de Prinsenstraat 8 in Bredevoort een zaak in tabaksartikelen.
Men adverteerde met: “Tabaksartikelen koopt u natuurlijk bij Speciaalzaak G.H. te Selle, Prinsenstraat 8, Bredevoort. Ruime sortering, Vakkundig verzorgd.”
Na de sluiting van de tabakszaak woonden Hendrik en Leida te Selle in huize St. Bernardus.
In een interview in 1991 vertelde Hendrik iets over het ‘geheim’ van het 75-jarig huwelijk: “Er is geen geheim, je moet bij elkaar blijven en gewoon geen rare dingen doen.”
Bekijk het hele interview:
Eigenaren
Kadaster 1832
Bredevoort B204 Everhardus Johannes Lam, gepens. officier te Bredevoort 107 m² huis en erf
Arent Jan Snoeijenbosch (Aalten, 01-12-1809), timmerman (1) Hendrika Aleijda te Kloese (Aalten, 13-12-1796) (2) Johanna Maria Schoemaker (Bredevoort, 24-11-1807)
Jan Berend van Eerden (1852-1935), ging in Driebergen op kostschool en werd architect. Hij ontwierp voor J.M. Stöcker (1829-1891) en diens zwager J.G. du Pré (1812-1887) de in 1881 opgerichte cichorei- en peekoffiefabriek aan de Ambthuiswal in Bredevoort. Hierbij leerde hij de oudste dochter Anna Stöcker (1859-1935) kennen. Zij had de ‘school voor jongedames’ bezocht, Frans en muziek geleerd. In Museum Freriks in Winterswijk hangt nog de baljurk uit haar jonge jaren (in 1995, red.).
Zij werd zijn vrouw. Van zijn geboorteplaats Aalten ging hij nu naar Bredevoort, waar hij later directeur was van de Coöperatieve Boerenleenbank en bestuurslid van de marktcommissie. Het paar ging wonen in het pand van Stöcker aan de Prinsenstraat in Bredevoort. Dit was een zeer fraai oud herenhuis. Op oude foto’s is te zien dat er links ook een deftig koetshuis naast stond. Van Eerden had een eigen koetsier, ene Jan Oonk. Meester Mol in Bredevoort leende de koets wel eens als hij bezoek van de trein in Aalten moest halen.
Achter het huis was een pomp, die door de hele buurt werd gebruikt. Op de voorgevel van het huis stond het jaartal 1713. Jan Berend en Anna overleden beiden in 1935. De nieuwe eigenaar van het huis aan de Prinsenstraat maakte er een winkel van en moderniseerde de woning, waarbij veel schoons van historische waarde verloren ging. Het koetshuis is gesloopt.
Eigenaren
Kadaster 1832
Bredevoort B200 Lambertus Duitshof, landbouwer te Bredevoort 370 m² huis en erf
Vroeger was hier het postkantoor van Bredevoort gevestigd. In 1952 werd het pand verbouwd tot Hervormd Rusthuis „Zandzicht”. In 1970 werd dit rusthuis gesloten en verhuisden alle bewoners naar het nieuwe bejaardencentrum ’t Hoge Veld in Aalten. Tegenwoordig maakt deze locatie deel uit van St. Bernardus.
Eigenaren
Kadaster 1832
Bredevoort B206 Wed. Jannes Thomson zonder beroep te Bredevoort 450 m² huis en erf
Postkantoor Bredevoort, 1918, met Hendrik Christiaan den Hartogh en Antonia Theodora KrosenbrinkDagblad Tubantia, 17 december 1952Bewoners Rusthuis ‘Zandzicht’, Bredevoort (1967)Dagblad Tubantia, 3 september 1970
Bredevoort B229 Jan Lueb, bakker te Bredevoort 310 m² huis en erf
De familie Lueb
De wortels van het katholieke geslacht Lueb liggen in het Duitse Rees. Op 9 februari 1785 lieten Jacob Lueb en Maria Kaldenhoeven daar een zoon dopen die zij Johannes noemden, roepnaam Jan. Jan werd bakker van beroep. In die hoedanigheid klopte hij regelmatig op de grote, zware deur van de Wasserburg in Anholt; óf om in de keuken brood te bakken, óf om daar brood te bezorgen. Bij één van die bezoeken leerde hij Françoise Persille (1777-1824) kennen, een meisje dat in het Franse Nancy was geboren en naar Anholt was gekomen. Zij was daar werkzaam als gouvernante. Die ontmoeting resulteerde in 1811 in een huwelijk, gesloten in Anholt.
Om onbekende redenen zijn zij op zeker moment naar Bredevoort verhuisd. Daar werden uit dit huwelijk vijf kinderen geboren: de eerste levenloos (1812), Lodewijk (1813), Maria Magdalena (1817), Grada Aleijda (1819) en Françoise (1824). Françoise Persille overleed op 9 januari 1824 in Bredevoort, 47 jaar oud. Jan Lueb, die zich door het overlijden van zijn vrouw met betrekking tot de opvoeding van zijn vier jonge kinderen voor een moeilijke situatie zag geplaatst, hertrouwde op 24 augustus 1826 in Aalten met de 41-jarige Harmina Johanna Meijerink (1785). Uit dit huwelijk werd nog een dochter geboren, Carolina Berendina (1827).
Jan Lueb was in Bredevoort een aantal jaren kerkmeester van de Sint Georgiuskerk. Volgens de notulen van de bestuursvergaderingen moet het een rustig man geweest zijn; iemand die heikele zaken niet op de spits dreef en daarvan ook anderen wist te weerhouden. De parochie stelde kennelijk veel vertrouwen in hem, want hij had van de kerk een koeweide gepacht op het Zwanenbroek te Bredevoort. Daarvoor was hij drie gulden per jaar aan huur verschuldigd. Voorts had de rooms-katholieke gemeente hem op 21 juli 1842 een onderhandse lening van honderd gulden verstrekt, waarvoor hij eveneens jaarlijks een bedrag aan rente moest betalen. Borg voor die obligatie stond een zekere W. Meijrink, destijds een redelijk vermogend familielid van Jan Luebs echtgenote.
Rond het jaar 1853 kwam Jan Lueb in ernstige financiële moeilijkheden. Zijn vier kinderen uit het eerste huwelijk eisten namelijk hun kindsdeel op. In een brief aan monseigneur Johannes Zwijsen, de bisschop van Utrecht, verwoordde het kerkbestuur op 7 juli 1853 de gerezen moeilijkheden als volgt: “Volgens een onderhandsche obligatie in de kerkenkist alhier aanwezig waarvan duidelijkheidshalve ingesloten de Copie Sub. No. 1 wordt overgezonden, is de kerkmeester J. Lueb een kapitaal van f. 100,— schuldig aan deze Gemeente. Omdat het alhier algemeen bekend is dat de voornoemde kerkmeester door zijn meerderjarige voorkinderen, die hun erfdeel eischen, en door verschillende andere Crediteuren tot den verkoop van alle Zijne goederen wordt genoodzaakt, en het volgens het algemeen gevoelen en zelfs volgens de mondelinge verklaring van een zijner schoonzonen meer dan waarschijnlijk is dat er een te kort kan plaats hebben, zoo wenschte het kerkbestuur gaarne te weten, hoe het hierin moet handelen, daar de borg onvermogend is.”
Zwijsen ried het kerkbestuur aan om nogmaals goed te bekijken of het nog mogelijk was om de honderd gulden met de daarover verschuldigde rente terug te krijgen. In de vergadering die het kerkbestuur op 26 november 1854 mede over die kwestie had belegd, werd besloten om ten opzichte van Jan Lueb tot 1 januari 1855 geen verdere actie te ondernemen. Men wilde eerst afwachten of Lueb alsnog het losgezegde kapitaal van honderd gulden met de verschuldigde rente zou betalen of niet.
Door de gerezen moeilijkheden met Lueb en eerder geharrewar binnen de parochie over het gebruik van de kerkelijke onroerende goederen door andere parochianen van de kerk werd er op 12 juli 1855 een inventarisatie gemaakt. Op die lijst stond iedereen vermeld die op dat moment een weiland had gepacht of een obligatie ten gunste van de kerk had. Over Jan Lueb stond geschreven: “Een obligatie ten laste van J. Lueb, gewezen kerkmeester, groot f. 100,00 met ene borg. Er is beslooten omdat er geen rente is betaald en de debiteur waarschijnlijk een frauduleus bankroet heeft gemaakt of nog zal maken en de borg reeds vele jaren bankroet is, deze obligatie in handen van bovengenoemden notaris te stellen, ten einde te handelen volgens de wet.”
Naar aanleiding van die brief voelde het kerkbestuur zich geroepen om wederom een brief te schrijven naar de bisschop van Utrecht. In die brief met vijf verschillende onderwerpen, A t/m E, gedateerd 29 juni 1856, schreef het bestuur over Lueb onder punt B.: “Het kapitaal van J. Lueb, gewezen kerkmeester, is volgens het gevoelen van het kerkbestuur bijna zeker verloren. Het kerkbestuur heeft alle mogelijke zachte middelen gebruikt, om er nog iets van terug te krijgen, doch alle moeite is vruchteloos geweest. Den weg van regten durft het kerkbestuur niet in te slaan, omdat dit wellicht evenmin zou baten. Het kerkbestuur is derhalve van meening om deze zaak ook maar stil te laten berusten.”
Op 4 juli 1856 schreef monseigneur Zwijsen, onder de brief die hij van het kerkbestuur uit Bredevoort had ontvangen, slechts één regel over die materie: “De authorisatie in A. B. en C. bovenstaande wordt bij deze gegeven.” en stuurde de brief terug naar Bredevoort. Jan Lueb vertrok op 20 april 1867 van Bredevoort naar Winterswijk. Mogelijk is hij vandaar nog verhuisd naar Bocholt. De datum van zijn overlijden was tot dusver niet te achterhalen. Die van zijn vrouw ook niet.
De laat-middeleeuwse kelder van Merfelt behoorde tot een borgmanhuis waar in vroeger tijden Adolf van Merfelt woonde, borgman te Bredevoort. De kelder van het borgmanhuis is zeldzaam en oud. De manier waarop deze kelder is overwelfd, is voor een woning zeer zeldzaam: vier kruisgewelven met in het midden een dragende zuil.
De kelder van Merfelt is in 2014 genomineerd voor de Erfgoedprijs van de gemeente Aalten. Reden voor de nominatie was de zorgvuldigheid en het respect voor de historische uitstraling en gebruik van materiaal waarmee de restauratie heeft plaatsgevonden.
De werkzaamheden van de kelder hebben verspreid over meerdere jaren plaats gevonden. Het hoogtepunt van de restauratie was het herstellen van de gewelven. Daarbij werd de stabilisatie van de kruisgewelven voor een lange tijd gewaarborgd.
Bewoners
Adresboek 1967
Prinsenstraat 3a
B. te Winkel
Fouten voorbehouden. Heeft u correcties en/of aanvullende informatie? Reageer dan onderaan deze pagina.