Klaas Nijman werd op 16 januari 1698 in Dinxperlo gedoopt als zoon van Fredrik Nijman en Berentjen Eppink. Op vijftienjarige leeftijd verliet hij het ouderlijk huis en begon een zwervend bestaan als ‘bedelaar en vagebond’. In 1722 werd hij in Rhenen wegens geweldpleging en diefstal veroordeeld tot een verblijf in het tuchthuis. Na zijn vrijlating volgde een verbanning uit de provincie Utrecht.
Daarop keerde Nijman terug naar de Achterhoek, waar hij vooral in de omgeving van Dinxperlo en Aalten angst zaaide onder de bevolking. Hij bedelde en stal, bedreigde mensen en schroomde niet om grof geweld te gebruiken. In 1729 stak hij meerdere huizen in brand en werd hij gearresteerd.
Op 3 oktober 1729 werd Klaas Nijman na een proces in Bredevoort op ‘t Zand ter dood veroordeeld. Hij werd naar de Hollenberg gebracht, waar hij werd gewurgd en daarna in brand gestoken. Deze gruwelijke straf diende als een afschrikwekkend voorbeeld voor anderen. Nijman was toen 32 jaar oud.
De volgende 18e eeuwse tekst beschrijft zijn misdaden en vonnis:
Gepronuntieerd in Bredevoort op ’t Sant, en geëxecuteert buiten op den Hollenborg, op Maandag den 3. October 1729.
In zaaken Crimineel, voor den Hoog Edelen Geregte der Heerlykheid Bredevoort, tusschen den Advocaat Fiscaal der voorschr. Hooge Heerlykheid, klager ter eenre, en de KLAAS NYMAN, anders KLAAS FREDERIKSEN genoemt, oud omtrent 32 jaaren, en geboortig in den ampten van Boekholt, aan den Heelweg, by Dinxperlo, beklaegde en geinhafteerde ter anderen zyden, gezien en geëxamineert de inquisitoire procedure‚ met allen bygevoegden informatiën, confrontatien, en bewys van A. tot H. incluis, voorts des beklaegdens, buiten de actuele torture, gedaane verklaaringe en confessiën, en waarby denzelven successive, en tot verscheiden maalen heeft gepersisteert, als waaruit gebleeken:
Dat hy KLAAS NYMAN, zedert zyn vyftiende jaar van zyn Ouders en Geboorteplaats is weggegaan, en als een bedelaar en vagebond het land heeft doorgeloopen. Dat hy ook in den jaare 1722 over verscheidene geweldenaryen, dieveryen, en verdere insolentiën tot Rhenen is gegeesselt, gebrandmerkt, en voor den tyd van zes jaaren in het Tugt- of publicque Werkhuis tot Utregt verwezen, en na expiratie uit de Provintie en Landen van Utregt gebannen, voor den tyd zyns levens, en om nooit daar in weder te komen, by pœne van met de dood te zullen worden gestraft.
Dat hy met omtrent drie vierendeeljaars uit het voorn. Tugt-of Werkhuis los gelaaten zynde, dog blyvende de straffen van bannissement in zyn vigeur, hy zig daar op, of eenigen tyd daarna wederom heeft begeven na Dinxperlo, en in zyne stoute bedelaryen en geweldenaryen is voortgevaren. Dat hy aldaar eenen DIRK WENSINK, om een bagatelle op de publicque weg by Dinxperlo, met een mes de bek heeft opgesneden.
Dat hy almede na zyne relaxatie voorsz. wederom verscheidene dieveryen, als van yzerwerk en een byle, en van linnen gepleegt, als een sloop of laken aan geene zyde Doesborg aan de Steege; en nog een hembt van den thuyn aan HENDRIK te Loo of Kistershuis, tusschen Dinxper en het Bredenbroek, en wyders als by de Reformatiën. Dat hy KLAAS NYMAN, ook van jaaren herwaarts by veele ingezetenen onder Dinxperlo en Aalten is berugt en verdagt gehouden geweest, als dat hy niet en dogte, en veel quaats bedreef.
Dat hy ook agtervolgens den . . . . van de sententie tot Rhenen aldaar suspect is gehouden geworden, van zeer grove misbedryven te hebben gecommitteert. Dat hy beklaagden door zyn . . . . en quaadaardig gedrag en bedenkelyke taale, die hy hier en daar quam te voeren, den goeden huisman, en de ingezetenen op het platte Land, en inzonderheid omtrent Dinxperlo en Aalten, en daar in het ronde, in een geduurigen angst en vreeze heeft gehouden. Dat als hy quam bedelen met het geene ordinaris aan een bedelaar gegeven word, niet tevreden is geweest, ofschoon hem ook dikmaals al meerder wierde gegeven, en met in zigzelfs te brommen, uit de huizen weg ging.
Dat die angst en vreze by de ingezetenen is verdubbelt geworden, en op het hoogste gekomen, zedert dat in deezen jaaren 1729 in het Kerspel van Aalten brand was ontstaan, en dat daar op al wyder en nog al meerder afbrandingen van huizen daar digt by volgden. Zodanig, dat verscheidene ingezetenen aan haar volk ordonneerden, dat zy, als KLAAS NYMAN aan haare huizen quam, hem maar zouden geven wat hy wilde hebben, om zyne vriendschap te trekken, en hem niet te vertoornen, en dat ook verscheidene menschen, uit vreze voor brandstigteryen‚ des nagts by haare huizen de nagtwaken hebben moeten houden, en waardoor zelfs eenige boerschappen als genoegzaam in alarm zyn worden gesteld.
Dat hy beklaagde KLAAS NYMAN, ook die geene is, die tot zulke overbooze misbedryven gekomen is, dat hy in den naastverwekenen Zomer in de Kerspelen van Aalten en Dinxperlo, deezes zelfden jaars 1729 zedert den 13. Juny tot den 29. Augustus, en alzo binnen den tyd van een vierendeeljaars drie‚ en geenzints van de minste huizen, het eene na het andere heeft in den brand gestoken, en welke huizen ook totaliter zyn afgebrand, en waarvan de corpora delictorum bekend zyn.
Als namentlyk op den 13. Juny het huis op Lensink, onder Aalten op den Esch te Yserlo, alwaar hy een stuk witten of voozen turf‚ door middel van een tonteldoos, vuurslag en tabakspyp aan het branden gemaakt, en met dien brandende turf agter aan die zyde van het huis; daar des tyds de wint tegens dit huis opwoei, den brand verwekt heeft. Dat hy agt dagen van te vooren hetzelve huis Lensink ook aangestoken heeft, en dat het al aan het branden is geweest, dog dat het doenmaals door de bewoonders nog geblust is geworden.
Ten tweeden, het huis op Welink, almede onder Aalten op den Esch te Yserlo, op den 20. Juny, alwaar hy den brand op dezelfde wyze als aan te Lensink met een in brand gemaakte voozen turf heeft in het werk gesteld, en daar mede het huis van agteren aangestoken. Dat hy van beide zyne brandstigteryen, aan Lensink en Welink, voor reden van zig geeft, dat hy zulx gedaan hadde om angst en schrik in de buurde, of onder de menschen te maken.
Ten derden, het huis aan Grevink, op ’t Rexwinkel in de boerschap Heurne, onder Dinxperlo, op den 29. Augustus, des avonds omtrent 10 uuren, als wanneer hy den brand aldaar met een aangestoken lonte van linnen todden gemaakt, in het stroo dat agter op het hoekschot van het huis lag, heeft verwekt. Dat in dit voorn. huis Grevink, als hetzelve in den brand ging, een jonge kraamvrouw, en die nog geen twee dagen kraams was, op het bedde heeft gelegen, en dewelke by groot geluk de kragten nog hebbende om van het bedde te geraken, den brand nog ontkomen is. Dat hy KLAAS, deeze zyne brandstigtinge aan Grevink, voor reden van zig geeft, dat hy zulks gedaan hadde, om dat dezelfde voorsz. kraamvrouw een tyd lang geleden, en die des tyds nog ongetrouwt waar geweest, hem een stuk pannekoek gegeven hadde, dat hem te klyn ware geweest.
Dat aan Welink en aan het laatstgenoemde Grevink, verscheiden stuks levendig Vee, ingeoogste Koorengewassen, en verders meede verbrand en verteert zyn.
Dat hy Beklaagden hier en boven door vier beëdigde geloofwaardige kondschappen is geconvinceert, alhoewel zelve telle quelle heeft willen negeren, dat hy op den 31. Augustus laatstleeden ten huise van ARENT OOSTENDORP, in die boerschap Hoerne, onder Dinxperlo gesproken heeft die naare woorden, als dat dien of deezen hoek in het kort een armen hoek zoude weezen.
Dat hy almede daarenboven gedreigt heeft, het huis van den tamboers jongen binnen Dinxperlo in den brand te willen steeken, en daartoe gestendigt, en daarby gepersisteert, als dat hy, byaldien niet gevangen was geworden, het ook wel zoude gedaan hebben, en diergelyke verschrikkelyke dreigementen, en dangereuse uittingen van den Beklaagde, als de informatiën en confessiën in deezen meerder komen uittedragen.
Het hooggemelde Gerigte God, en de Justitie voor oogen houdende, doende regt met advys van onpartydige Regtsgeleerden, verklaart den Beklaagde KLAAS NYMAN, in de pœne der Regten vervallen te zyn, denzelven over zulx in overweginge van deeze drie gruwelyke brandstigteryen‚ mits deezen condemnerende, dat hy ter gewoonlyker plaatse van Justitie gebragt, aan een paal gehegt en eenigermaalen geworgt, en voorts verbrand zal worden, anderen ten afschrikkelyken exempel.
Aldus by ons ondergeschrevene geadviseert binnen Bredevoort, den 29. September 1729.
(En was getekent.)
H.J. TEN HAGEN en H.C. STUMPH
Bron
- Regtsgeleerde Verhandelingen over Lyfstraffelyke Misdaaden door een voornaam Regtsgeleerde (Jan Jacob van Hasselt), uitgegeven te Amsterdam bij Hendrik Gartman, 1781 (link)
Plaats een reactie